31 757 Stedenbeleid

Nr. 89 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN EN RIJKSDIENST

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 maart 2016

In mijn brief aan de Eerste Kamer van 19 december 20141 heb ik het (nieuwe) Actieplan Bevolkingsdaling2 aangekondigd.

In vergelijking met het eerste Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling uit 2009, is behoorlijke vooruitgang geboekt, hetgeen blijkt uit een verschuiving in de aanpak van de gevolgen van bevolkingsdaling van agendering en bewustwording naar programmering en uitvoering. Voor een effectieve aanpak van de (negatieve) gevolgen van bevolkingsdaling staan de inhoudelijke opgaven voorop. De inhoud van de opgaven verschilt per regio zo is de afgelopen jaren gebleken. De bestuurlijke implicaties daarvan, zoals de rolverdeling tussen de verschillende bestuurslagen, zijn daarop volgend.

Aan de totstandkoming van het Actieplan en de daarin opgenomen samenwerkingsafspraken, is bijgedragen door onder andere krimp- en anticipeerregio’s, provincies en de VNG.

De krimp- en anticipeerregio’s hebben op basis van een analyse van de vraagstukken die samenhangen met de (negatieve) gevolgen van bevolkingsdaling in hun regio, ieder hun ambities op deze vraagstukken geformuleerd en aangegeven wat de aanpakken en activiteiten van de regio zelf zijn. Daar waar de problematiek het oplossend vermogen van de regio te boven gaat of een rol weggelegd is voor provincie of rijk, is dat aangegeven.

De gesprekken tussen het Rijk en de betrokken regio’s en provincies zijn onder meer gevoerd aan de hand van het (begin)aanbod van het Rijk voor samenwerkingsafspraken, zoals opgenomen in de voornoemde brief. De inzet van het Rijk is vervolgens afgestemd op de analyses van vraagstukken in de krimp- en anticipeerregio’s (maatwerk).

Bij de samenwerkingsafspraken is tevens per regio de inzet van de desbetreffende provincie in beeld gebracht (zie de bijlage bij het Actieplan3). Daaruit blijkt dat de provincies de krimp- en anticipeerregio’s ook financieel ondersteunen. Provincies ontvangen via het provinciefonds middelen voor beleid ten aanzien van bevolkingsdaling. Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie Albert de Vries en Van Dekken (Kamerstuk 31 757, nr. 83), waarin gevraagd wordt om bij het opstellen van de actieplannen en de daarop te baseren convenanten ook de betreffende provincies te betrekken alsmede de besteding van de aan die provincies uit te keren extra middelen voor beleid ten aanzien van bevolkingsdaling.

Ik informeer uw Kamer in het voorjaar van 2017 over de voortgang van de uitvoering van de afspraken in het Actieplan. Ter voorbereiding hierop spreek ik met (een afvaardiging van) de betrokken krimp- en anticipeerregio’s en provincies. Uiteraard overleg ik zo nodig ook met de betrokken bewindslieden.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok


X Noot
1

Kamerstuk 34 000, J. Zie ook: Kamerstuk 31 757, nr. 77.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven