29 697 Gebiedsgerichte economische perspectieven en Regionaal Economisch Beleid

32 637 Bedrijfslevenbeleid

Nr. 23 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juni 2016

Hierbij informeer ik uw Kamer over de voortgang in de uitvoering van de mkb samenwerkingsagenda en de uitkomsten van de recent afgeronde evaluatie van de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s). Hierover heb ik heden overleg gevoerd met de vertegenwoordigers van provinciaal bestuur, MKB-Nederland en mkb-leden van de topteams.

Eind 2014 heb ik met provincies, Interprovinciaal Overleg IPO, MKB-Nederland en mkb-leden van de topteams de mkb samenwerkingsagenda opgesteld.1 In deze samenwerkingsagenda hebben genoemde partijen met het Ministerie van Economische Zaken (EZ) concrete afspraken gemaakt over samenwerking en afstemming bij de inzet van mkb-innovatie-instrumenten en -dienstverlening. Door op deze thema’s de regionaal-economische structuur te verbinden met het topsectorenbeleid wordt het (innovatieve) mkb beter ondersteund en kunnen kansrijke bedrijven en innovaties beter doorgroeien naar een nationaal of internationaal niveau.

Op 8 juni 2015 heb ik uw Kamer voor de eerste keer geïnformeerd over de voortgang in de uitvoering van de mkb samenwerkingsagenda.2 Daarin heb ik aangekondigd uw Kamer in het tweede kwartaal van 2016 opnieuw over de voortgang te informeren. Ik informeer U met deze brief tevens over de uitkomsten van de recent afgeronde evaluatie van de ROM’s en de beleidsconclusies die ik daaraan verbind. Deze evaluatie is één van de onderwerpen in de mkb samenwerkingsagenda en is door onderzoeks- en beleidsadviesbureau Ecorys tussen september 2015 en maart 2016 in mijn opdracht uitgevoerd. Het betreft een periodieke evaluatie van de doeltreffendheid en doelmatigheid van de ROM’s over de periode 2010–2015.

De inhoud van deze brief is in samenspraak met de provincies tot stand gekomen.

1. Mkb samenwerkingsagenda: Voortgang sinds medio 2015

Bij de uitvoering van de samenwerkingsagenda is een aantal uitgangspunten geformuleerd. Naast ruimte voor regionaal maatwerk en nationale prioriteiten gaat het om samenwerking op het kruisvlak van de Regionale Innovatiestrategieën en de agenda’s van de topsectoren. Het Ministerie van EZ en provincies opereren hierbij als gelijkwaardige partners: EZ vanuit de verantwoordelijkheid voor het nationale beleid op het gebied van kennis, innovatie en ondernemerschap; de provincies vanuit hun verantwoordelijkheid voor en kennis van de regionale economische structuur. In de mkb samenwerkingsagenda is de gezamenlijk inzet van EZ en provincies vastgelegd in een set van concrete afspraken op algemene onderwerpen als mkb-innovatiestimulering en mkb-dienstverlening, met duidelijke handelingsperspectieven voor elk van de samenwerkende partijen. Naast deze algemene afspraken zijn in de agenda regiospecifieke afspraken opgenomen, die rekening houden met verschillen in regionale prioriteiten.

Overigens werkt EZ ook in ander verband dan de mkb samenwerkingsagenda met regionale partijen samen, bijvoorbeeld bij het ondersteunen van regionale initiatieven, waarbij het gaat om het bieden van regionaal maatwerk.

Uitgangspunt bij dergelijke nieuwe regionale initiatieven, gericht op innovatie, verduurzaming en behoud van werkgelegenheid, is dat het Rijk zich actief en actiegericht opstelt, maar niet op de stoel van de regionale bestuurder gaat zitten. Het gaat ook niet altijd om financiële ondersteuning. De rol van het Rijk kan ook regievoering zijn en ervoor zorgen dat de juiste partijen aan tafel zitten, zoals private investeerders, regionale overheden en betrokken departementen. In mijn reactie op het AWTI-advies over regionale hotspots van 5 februari jl.3 heb ik een aantal voorbeelden gegeven van recente ondersteuning van dergelijke regionale initiatieven. Deze voorbeelden variëren van financiële ondersteuning van Automotive Campus en Wetsus tot het stimuleren van publiek-private samenwerkingsverbanden in het beroepsonderwijs, gericht op het verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt zoals vormgegeven via Centra voor innovatief vakmanschap (mbo) en Centers of Expertise (hbo).

In 2015 hebben de samenwerkende partijen eensgezind uitvoering gegeven aan de afspraken in de agenda. Sinds de eerste voortgangsrapportage van 8 juni 2015 zijn de volgende resultaten geboekt.

MKB innovatiestimulering

Op het terrein van de innovatiestimulering van het mkb is het onderling afgestemd pakket voor het instrument MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT) verder uitgebouwd. Door deze afstemming op het MIT is voor ondernemers een meer geharmoniseerd en gestroomlijnd subsidie-instrumentarium gerealiseerd.

De MIT-aanpak, waarin EZ en provincies over de bestuurlijke grenzen heen samenwerken, valt in goede aarde bij de ondernemers. Het maakt het voor mkb'ers gemakkelijker om innovaties tot stand te brengen en het biedt ondernemers de mogelijkheid om een sprong te maken naar bovenregionale of internationale netwerken. Mooie innovaties komen tot stand. Het boekje MKB Innoveert4 geeft daar een nadere illustratie van.

Evenals in 2015 bevat het MIT in 2016 een gezamenlijke instrumentenkoffer met innovatieadvies- en haalbaarheidsprojecten, R&D-samenwerkingsprojecten en vouchers. Voor het MIT 2016 is € 55 miljoen beschikbaar. Dit bedrag is € 5 miljoen hoger dan het budget voor 2015 als gevolg van een hogere bijdrage van de provincies. Een andere versterking ten opzichte van 2015 is dat in het MIT 2016 alle provincies financieel participeren. Overigens was, vanwege het amendement Van Veen/Vos, het beschikbare EZ-budget voor het MIT in de jaren 2015 en 2016 tijdelijk hoger dan het structureel beschikbare bedrag.

Van de € 55 miljoen voor het MIT 2016 wordt € 40 miljoen regionaal uitgevoerd. Dit gezamenlijk deel (met € 20 miljoen gevuld door EZ en € 20 miljoen met provinciale middelen) is bestemd voor aanvragen die passen in de Regionale Innovatiestrategieën en de agenda’s van de topsectoren. Het landelijke deel van € 15 miljoen is bedoeld voor aanvragen die passen in de nationale prioriteiten maar niet bediend kunnen worden in de regionale regelingen. Zo zijn de kennisvouchers alleen landelijk beschikbaar. Op 10 mei jl. is het MIT-loket opengesteld voor de instrumenten kennisvouchers, innovatieadvies- en haalbaarheidsprojecten. Binnen een dag was de regeling overtekend (2 tot 3 keer in de regio en 4 keer in de landelijke regeling), waardoor in veel gevallen loting noodzakelijk zal zijn. Per 5 juli aanstaande gaat het loket open voor de R&D-samenwerkingsprojecten.

In het kader van de vijfjaarlijkse beleidsevaluatie van instrumenten start na de zomer 2016 de evaluatie van het MIT. In deze evaluatie zal worden gekeken naar de effectiviteit en efficiëntie van de MIT-regeling in relatie tot de gehanteerde doelstellingen. De evaluatie wordt in overleg met de regio’s uitgevoerd. Naast het MIT zijn ook andere R&D-instrumenten beschikbaar voor het mkb. Het is zaak om deze R&D-instrumenten goed uit te lijnen met de R&D-instrumenten in MIT-verband.

De uitkomsten van de MIT-evaluatie leveren inbreng op voor zowel het vervolg van het MIT als voor een betere samenhang van landelijke en regionale mkb-instrumenten op dit vlak.

In het Nederlands Kennis- en Innovatiecontract 2016–2017 (KIC) hebben bedrijven, maatschappelijke instellingen, kennispartijen en overheden begin oktober 2015 hun inzet op innovatie voor de jaren 2016 en 2017 bekrachtigd. Hierin is vastgelegd met welke ambities, thema’s en financiële intenties deze partijen de komende jaren aan de uitvoering van de kennis- en innovatieagenda’s van de topsectoren werken. Provincies en de G32 hebben hun steun toegezegd aan het KIC en in hun steunverklaringen aangegeven de samenwerking bij de uitvoering van het KIC te willen versterken.

Als uitvloeisel daarvan wordt ingezet op een betere wederzijdse informatie-uitwisseling tussen TKI-projecten en EFRO-projecten. En op versteviging van de samenwerking tussen TKI’s en ROM’s door valorisatie en doorontwikkeling van PPS-projecten uit TKI’s en door het aandragen van nieuwe leads en mkb-partners vanuit het ROM-netwerk richting TKI’s.

Ten slotte heeft de G32 de intentie om naast het KIC ook bij te dragen aan de realisatie van doelstellingen op andere onderwerpen in de mkb samenwerkingsagenda.

Sinds de voortgangsrapportage van juni 2015 zijn de afspraken van NFIA met 12 regionale stakeholders over structurele cofinanciering van het Investor Relations programma uitgebouwd. Er is thans een landsdekkende aanpak van dit programma neergezet met gezamenlijk financiering door Rijk, provincies en gemeenten. Naast de vijf ROM’s is er financiële participatie van Amsterdam in Business, InvestUtrecht, Invest in Zeeland, Ontwikkelingsbedrijf Noord-Holland Noord, Ontwikkelingsmaatschappij Flevoland BV, Rotterdam Partners en West Holland Foreign Investment Agency. De totale regionale cofinancieringsbijdrage aan het programma zal in 2016 uitkomen op de beoogde 50% van de Rijksbijdrage van € 0,75 miljoen, met uitzondering van vermoedelijk één of twee regionale partners die de beoogde capaciteitsverruiming voor Investor Relation door herschikking van capaciteit elders gaan invullen. Met de uitbouw van het programma kunnen de contacten met buitenlandse bedrijven in Nederland worden geïntensiveerd en neemt het aantal investeringsprojecten door buitenlandse bedrijven in Nederland toe. Tevens krijgen de genoemde regionale organisaties een beter inzicht hoe buitenlandse bedrijven het vestigingsklimaat in hun regio waarderen en kunnen zij daarop gerichte maatregelen nemen.

De regionale betrokkenheid bij het Vroege Fase Financieringsinstrument (VFF) is in 2015 versterkt. Er is meer regionale participatie in de landelijke adviescommissie georganiseerd. En er zijn regionale teams gevormd voor voorlichting en screening van ondernemers die van VFF gebruik willen maken. Met de inzet van deze teams en hun regionale kennis worden ondernemers ondersteund bij het opstellen van goede plannen en kunnen zij nog beter gebruik maken van de financieringsmogelijkheden van de VFF-regeling. De regionale teams worden gefaciliteerd door de ROM’s. Zij zijn daar begin 2016 mee gestart. Verder is de VFF-regeling vanaf 1 januari jl. verbreed door naast academische starters ook HBO-starters van de regeling gebruik te laten maken. Hierdoor wordt meer rendement gehaald uit kennis vanuit de hbo-instellingen en wordt het ontstaan van meer start-ups gestimuleerd.

Vóór de zomer 2016 zullen EZ, provincies, RVO.nl, de ROM’s en de landelijke adviescommissie met elkaar hun eerste ervaringen delen over het functioneren van de regioteams, de uitvoering door RVO.nl en het werken met de landelijke adviescommissie.

De EFRO-programma’s vormen een belangrijke financieringsbron voor het innovatieve mkb. In alle landsdelen worden de in te zetten instrumenten geijkt op andere regionale, nationale en Europese subsidiemogelijkheden.

In het algemeen richten de EFRO-innovatieregelingen zich op valorisatie, grotere R&D samenwerkingsverbanden en proeftuinen (fieldlabs). In de Zuidvleugel richt EFRO zich ook op fondsen voor innovatie in het mkb, zoals innovatiefinanciering, proof of concept-financiering en toeleiding naar kapitaal. Aan diverse fieldlabs uit de Actieagenda Smart Industry zijn EFRO-middelen toegekend5, zoals recent in Oost-Nederland aan «Secure Connected Systems Garden» en in de Zuidvleugel aan «Toegepaste Innovaties Maritieme Automatisering». Voor de fieldlabs uit de Actieagenda Smart Industry is tevens Rijkscofinanciering ingezet. Dit vloeide voort uit afspraken tussen het Ministerie van EZ en de landsdelen over de inzet van Rijkscofinanciering. Het uitgangspunt is dat Rijkscofinanciering wordt ingezet voor activiteiten die bijdragen aan het bereiken van nationale beleidsdoelen op het gebied van innovatie en energie6. In de praktijk gaat het om cofinanciering van publiek-private R&D-samenwerkingsverbanden, projecten in of rond innovatieve clusters en om proeftuinen.

Een voorbeeld van gebundelde inzet van Europese, nationale en regionale middelen is het project SCeLiO-4B in Zuid-Nederland waarin Green Chemistry Campus, Chemelot Institute for Science & Technology en Brightlands Chemelot campus onderzoek rondom bioaromaten gaan organiseren, afstemmen en opschalen. De winning van aromaten uit plantaardig materiaal vermindert de afhankelijkheid van aardolie, leidt tot minder CO2-uitstoot en biedt een winstgevend én duurzaam perspectief voor de chemische industrie. Hieronder zijn andere voorbeelden genoemd van projecten die invulling geven aan de afspraken tussen de landsdelen en het Ministerie van EZ over de inhoudelijke speerpunten voor de inzet van de Rijkscofinanciering.

Voorbeelden van EFRO-projecten met inzet van Rijkscofinanciering

  • Imaging Center VUmc (Amsterdam): In dit centrum zal onderdak worden geboden aan een hightech radiochemisch laboratorium voor de ontwikkeling van geneesmiddelen en therapie op maat. Ook het bedrijfsleven zal van de faciliteiten gebruik kunnen maken. Patiënten met onder meer hersenaandoeningen of hart- en vaatziekten zullen hier baat bij hebben;

  • Watertechnologieproject 24 Water (Twente): Ontwikkeling van innovatieve membranen noodzakelijk om organische verontreinigingen (zoals medicijnresten) op efficiënte wijze uit oppervlaktewater te kunnen verwijderen voor drinkwaterproductie. De regionale samenwerking tussen het mkb, de universiteit en eindgebruikers leidt daarbij tot versnelling van de R&D-fase naar de markt;

  • Waerdse Energie Circuit (Noord-Holland): In dit project gaat het om het terugdringen van CO2-gebruik door hergebruik van restwarmte. Door restwarmte door te verkopen aan onder andere bedrijven kan de besparing oplopen tot 44%.

De kern van het succes van de aanbestedingsmethodiek Small Business Innovation Research (SBIR) is dat de overheid ondernemers uitdaagt om concrete maatschappelijke problemen op te lossen met innovatieve producten en diensten. Als onderdeel van de uitwerking van het amendement Van Veen/Vos is door het Ministerie van EZ een budget van € 3 miljoen beschikbaar gesteld voor een op de topsectoren gefocust SBIR in 2015 en 2016. Voor elke SBIR geldt dat bovenop het geld uit het amendement de aanbestedende partij een vergelijkbaar bedrag inzet, waardoor de inzet wordt verdubbeld tot ca. € 6 miljoen. In 2015 is het eerste project gestart gericht op duurzame voedselketens. Verder is in 2015 door RVO.nl met topsectoren en de regiegroep inkoop innovatie urgent in samenspraak met andere lokale overheden geïnventariseerd welke vraagstukken met een SBIR-aanpak bij de kop konden worden gepakt. Uit een vijftiental geïnventariseerde voorstellen zijn er vijf geselecteerd, die in 2016 van start gaan. De provincies zijn hierbij aangesloten. Voor drie van de vijf SBIRs is reeds een oproep gepubliceerd.

De zes bovengenoemde SBIRs betreffen uiteenlopende maatschappelijke vraagstukken, zoals duurzame productie van veilig en gezond voedsel, betere gemeentelijke informatiepositie voor veiligheid, minder geluidsoverlast langs de provinciale weg, een living lab voor het vergroten van de stedelijke leefbaarheid, het vergroten van de mobiliteit van personen op de laatste kilometers van het openbaar vervoer en het activeren van ouderen in het ziekenhuis. Aangezien deze vraagstukken direct aansluiten aan de exemplarische routes van de nationale wetenschapsagenda (NWA) leveren de zes SBIRs een bijdrage aan de uitwerking daarvan.

Mkb dienstverlening

Bij de landelijke, regionale en sectorale organisaties op het terrein van de mkb dienstverlening ligt de opgave om hun dienstverlening voor het mkb transparant, toegankelijk en eenvoudig te organiseren. In vijf landsdelen (Noord, Oost, Zuid, Noordvleugel en Zuidvleugel) zijn hierover onder regie van de provincies afspraken gemaakt tussen landelijke dienstverleningsorganisaties (KvK, RVO.nl) en de regionale dienstverleningsorganisaties in deze landsdelen, waaronder de ROM’s. Het gaat om afspraken over de taken in het kader van de loketfunctie, de advisering achter het loket (wie doet wat) en de inrichting van een effectieve doorverwijzing. Hierbij is specifiek aandacht geschonken aan de invulling van de innovatie-activering van het mkb. Deze functie, waarbij ondernemers proactief worden aangezet tot innovatie, is vooral relevant voor mkb’ers die kunnen en willen innoveren. In 2016 worden de afspraken onder regie van de provincies gerealiseerd.

Sinds de voortgangsrapportage van juni 2015 hebben EZ en provincies hun gezamenlijke inspanningen op het terrein van digitale dienstverlening aan het mkb onverminderd voortgezet. Zo maken inmiddels alle provincies gebruik van het, onder regie van de KvK ontwikkelde, landelijke digitale ondernemersplein om informatie over provinciale innovatie- en financieringsregelingen te verstrekken, waaronder informatie over Europese programma’s als EFRO en Interreg. Recent is hierin ook informatie over de (activiteiten van de) ROM’s opgenomen.

Ook langs de weg van de samenwerkende catalogi als onafhankelijk instrument wordt informatie over nationale en regionale regelingen steeds vaker gedeeld.

En via de website www.europaomdehoek.nl tenslotte wordt informatie ontsloten over projecten die financieel ondersteund worden vanuit EFRO en de andere Europese Structuur- en Investeringsfondsen. Een groot aantal van deze projecten is opengesteld voor het publiek tijdens de zesde editie van de «Europa om de hoek Kijkdagen» op 13 en 14 mei jl. Eind vorig jaar wonnen deze jaarlijkse Kijkdagen de European Public Communication Award, een prijs voor een opvallende communicatiecampagne of -strategie over de Europese Unie.

Het verbinden van nationale en regionale prioriteiten op het domein van de mkb-innovatiestimulering heeft in de praktijk ook geleid tot intensievere samenwerking tussen de uitvoerende instanties van de innovatieregelingen en -programma’s. Zo heeft de inrichting van het MIT-pakket met delen die regionaal en landelijk worden uitgevoerd in 2015 geleid tot frequent overleg tussen RVO.nl en regionale uitvoerders, zoals Samenwerkingsverband Noord-Nederland en Stimulus. Op verzoek van de samenwerkende partijen heeft RVO.nl begin 2016 het initiatief genomen om te komen tot meer structurele werkafspraken tussen de uitvoerders van INTERREG, EFRO en H2020. Deze instrumenten hebben een soortgelijke doelgroep maar worden door verschillende instanties uitgevoerd (RVO.nl, managementautoriteiten, regionale uitvoerders). De werkafspraken zullen leiden tot betere onderlinge doorverwijzingen van bedrijven en uiteindelijk tot meer en betere projecten.

Voortgang op de regiospecifieke afspraken

Om ruimte geven aan regionaal maatwerk zijn in de mkb samenwerkingsagenda ook regiospecifieke afspraken gemaakt. Hieronder een aantal voorbeelden van de uitvoering die daaraan sinds de vorige voortgangsrapportage is gegeven.

Voortgang in de uitvoering van de regiospecifieke afspraken per landsdeel

Noord-Nederland

  • De drie noordelijke provincies, het Ministerie van EZ en meer dan 30 bedrijven en kennisinstellingen zijn een samenwerkingsverband aangegaan voor de ontwikkeling van Noord-Nederland als proeftuin voor slimme maakbedrijven. In het Smart Industry fieldlab «Region of Smart Factories» leggen zij zich de komende vier jaar toe op de versterking en het toekomstbestendig maken van de maakindustrie met behulp van nieuwe ICT-toepassingen. Deelnemers en overheden trekken hierin gezamenlijk op met een totale investering van ruim € 20 miljoen.

  • EZ en de drie noordelijke provincies zijn overeengekomen om een gelijkwaardige aandeelhouderspositie bij de NOM in te nemen. Hiertoe nemen de drie noordelijke provincies een zodanig deel van de aandelen van EZ over dat sprake wordt van een 50/50 eigendom.

Zuidvleugel

  • Provincie en EZ werken in het kader van innovatiegericht inkopen samen in het stimuleren van de mogelijkheden die innovatiegericht inkopen biedt voor het benutten van de innovatiekracht van bedrijven bij het oplossen van maatschappelijke vragen of projecten. In het kader van de SBIR topsectoren hebben RVO.nl, provincie Zuid-Holland en provincie Noord-Holland in maart 2016 een SBIR-oproep gedaan. De provincies Noord- en Zuid-Holland zijn op zoek naar nieuwe oplossingen voor geluidsmaatregelen rond de provinciale weg. Dit is nodig om goed voorbereid te zijn op de nieuwe nationale geluidsregelgeving (SWUNG2). De provincies worden daarbij als beheerder van de regelgeving en wegbeheerder verantwoordelijk voor het niet overschrijden van wettelijk vastgelegde geluidsplafonds. Wanneer de verkeersdrukte toeneemt, moet de provincie middelen hebben om de geluidsoverlast niet toe te laten nemen. De totale inleg voor opdrachten aan bedrijven bedraagt € 0,52 miljoen. EZ brengt via RVO.nl € 0,26 miljoen in (voor fase 1 en 2 van de SBIR) en Noord-Holland en Zuid-Holland hebben de intentie afgegeven ieder € 0,13 miljoen voor praktijkproeven (voor fase 3 van SBIR) bij te dragen.

  • EZ en Zuid-Holland hebben afgesproken ernaar te streven dat Innovation Quarter tijdig van aanvullend participatiekapitaal wordt voorzien en daarbij (financieel) gelijk op te blijven trekken. De provincie heeft daarvoor € 15 miljoen gereserveerd.

Oost-Nederland

  • FoodValley NL heeft 29 gesprekken gevoerd met bedrijven die mogelijk in aanmerking komen voor deelname aan het Horizon 2020-programma. Als gevolg daarvan hebben drie Gelderse bedrijven een aangevraagd ingediend. Een individuele aanvraag van het bedrijf Milk Ways is als gevolg van deze inzet reeds goedgekeurd, wat heeft geresulteerd in een subsidie van € 2,5 miljoen. En met betrokkenheid van Oost NV investeert de Europese Unie € 3,4 miljoen in het HAMLET-project (ontwikkeling energiezuinige micro switches voor de transitie naar 5G telecommunicatienetwerken) in Overijssel. Naast de drie Twentse nanotechnologiebedrijven Solmates, Lionix en Satrax zijn ook onderzoeksinstituut Fraunhofer HHI (Duitsland), het Italiaanse bedrijf Linkra en de Technische Universiteit van Athene betrokken.

  • In Gelderland zijn vier fieldlabs gezondheidszorg operationeel voor respectievelijk de gehandicaptenzorg, revalidatiezorg, de eerstelijnszorg en de tweedelijnszorg. Deze proeftuinen hebben alle tot doel zorginnovaties sneller en eenvoudiger te realiseren en de gezondheidszorg te verbeteren. Aspecten als validatie, doorontwikkeling van business cases en werking binnen de gezondheidssector staan hierin centraal. Eveneens zijn vier Oost-Nederlandse fieldlabs voor open innovatie op het terrein van Smart Industry tot stand gekomen en gefinancierd.

  • Het Overijsselse launching customerprogramma heeft inmiddels 19 cases in behandeling gericht op innovatieve oplossingen bij aanbestedingen. Binnen het SBIR-programma is een project samen met EZ tot stand gekomen en gefinancierd.

Noordvleugel

  • Door de provincies Flevoland en Noord-Holland is gezamenlijk uitvoering gegeven aan de TMI-regeling (technologische milieu-innovaties), waarbij Noord-Holland gebruikt heeft gemaakt van de expertise van Flevoland.

  • Door de drie Noordvleugel provincies is gezamenlijk de «Smart Industry Actieagenda Noordvleugel» opgesteld, een uitwerking van de landelijke agenda waarin de kansen voor bedrijven op het gebied van Smart Industry worden benoemd evenals de actielijnen om deze kansen te benutten.

Zuid-Nederland

  • Open innovatie en proeftuinen waarin mkb, kennisinstellingen en grootbedrijf samenwerken zijn belangrijke thema’s. Campione, een fieldlab uit de Smart Industry-agenda, is zo’n open innovatie-omgeving, en is erop gericht onderhoud voor bedrijven in de chemie en procesindustrie 100% voorspelbaar te maken. Het project is in 2015 van start gegaan, met een totale investering van € 12 miljoen en met € 6 miljoen steun vanuit het OPZuid-programma, het Ministerie van EZ en de provincie Noord-Brabant. Via hetzelfde OPZuid-programma is SCeLIO-4B in Geleen opgestart, een proeftuin om de omzetting van suikers, cellulose en lignine naar biobased building blocks op te schalen. Een project van bijna € 6 miljoen, met ca. € 3 miljoen steun vanuit OPZuid, het Ministerie van EZ en de provincie Limburg.

  • De provincie Zeeland stimuleert eveneens de biobased economy, via een actief inkoopbeleid in die richting. Werkkleding, computerhardware, smeermiddelen en vangrails zijn enkele voorbeelden van biobasedproducten die zo sneller de markt kunnen veroveren.

  • De provincies Noord-Brabant en Limburg gebruikten hun opdrachtgevende rol om binnen het openbaar vervoer zero emissie busvervoer aan te jagen. Een aanpak die inmiddels is bekrachtigd met een landelijk convenant.

  • Het managen en benutten van grote informatiestromen, «big data», wordt steeds belangrijker. De Jheronimus Academy of Data Science (JADS) is een samenwerking tussen de provincie Noord-Brabant, de gemeente ’s-Hertogenbosch, Tilburg University en de Technische Universiteit Eindhoven. Onderwijs, onderzoek, startup- en acceleratorvoorzieningen en ecosysteemontwikkeling worden vormgegeven vanuit het kloostercomplex Mariënburg.

  • In 2015 is het besluit genomen dat Limburg een zodanig deel van de aandelen van het Ministerie van EZ in LIOF overneemt dat sprake wordt van 50/50-eigendom. Daarmee hebben provincie en het Ministerie van EZ nu een gelijkwaardige aandeelhouderspositie. Tegelijk heeft Limburg besloten de basissubsidie voor LIOF te verhogen tot structureel € 2,5 miljoen.

2. Mkb samenwerkingsagenda 2016-2017

In een bestuurlijk overleg begin 2016 hebben de samenwerkende partijen gesproken over het vervolg van de mkb samenwerkingsagenda. Er is gekozen om in te zetten op versteviging en verdieping van de samenwerking op de huidige onderwerpen. Met name op onderwerpen binnen de thema’s mkb-innovatiestimulering en mkb-dienstverlening liggen er mogelijkheden om de beoogde versteviging en verdieping te realiseren. Deze inzet is vastgelegd in de mkb samenwerkingsagenda 2016–2017, die ik u hierbij toezend7. Hierin blijft de focus liggen op het concrete karakter van de afspraken («doe-agenda»), een duidelijk mkb-belang daarin en transparante handelingsperspectieven voor elk van de samenwerkende partners.

De mkb samenwerkingsagenda 2016–2017 biedt ook ruimte voor de samenwerkende partijen om gezamenlijk in te spelen op en bij te dragen aan nieuwe ontwikkelingen en thema’s. Het is een geschikt vehikel om meters te maken op deze nieuwe thema’s in het geval er concrete opgaven liggen die met een gezamenlijke inspanning te realiseren zijn. Voorbeelden van nieuwe thema’s in de mkb samenwerkingsagenda 2016–2017 zijn het Nederlands Investerings Agentschap NIA, de Retailagenda en StartUp Delta. De samenwerking in NIA-verband richt zich in het kort op de realisatie, op landelijke schaal, van een aanzienlijk aantal publieke en private investeringsprojecten per jaar met een brede maatschappelijke context en binnen de voor NIA relevante thema’s. In het kader van de Retailagenda is de gezamenlijk inzet van de samenwerkende partijen om in de nieuwe tranche Retaildeals ook ten minste vier provinciale deals af te sluiten. En onder de vlag van StartUp Delta weten regionale innovatiehubs elkaar beter te vinden en werken ze meer samen. Blijvende inzet van deze hubs is nodig om Nederland in de top ecosystemen wereldwijd te krijgen én te houden.

3. Evaluatie van de ROM’s

Nederland kent vijf regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) waarin EZ participeert. EZ en de betreffende provincies zijn aandeelhouder van en onderhouden een subsidierelatie met de Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij NOM (werkgebied Friesland, Groningen en Drenthe), Oost NV (Overijssel en Gelderland), de Brabantse Ontwikkelingsmaatschappij BOM (Noord-Brabant), LIOF (Limburg) en InnovationQuarter (Zuid-Holland)8.

De ROM’s zijn de verbindende schakel tussen het nationale innovatie- en topsectorenbeleid en het regionaal economisch beleid en daarmee een belangrijk instrument voor EZ en de betrokken provincies bij de uitvoering van het economisch beleid in de regio en de (regionale) dienstverlening aan het innovatieve mkb. ROM’s begeleiden en financieren, via haar participatiebedrijven, innovaties van mkb-bedrijven en dragen op die manier bij aan de economisch groei en werkgelegenheid van de regio.

Daarbij hebben de ROM’s drie belangrijke taken:

  • Business development: Binnen sectoren en tussen sectoren verbinden ROM’s startups, mkb’ers en grote bedrijven met elkaar, daarbij bouwend aan samenwerkingsverbanden, nieuwe clusters, programma’s en business consortia. Ook stimuleren ROM’s grote bedrijven om als trekker of katalysator te fungeren van bijvoorbeeld open-innovatiecentra en (grote) innovatieprojecten. Hierdoor komen dergelijke complexe projecten die steunen op regionale mkb-bedrijven sneller van de grond;

  • Strategische acquisitie: Het aantrekken van (buitenlandse) bedrijven leidt tot werkgelegenheid en innovatie van buitenaf en maakt voor het mkb de sprong naar internationale markten mogelijk;

  • Participatie: De ROM’s spelen in Nederland een belangrijke rol bij het verschaffen van risicodragend vermogen aan startende ondernemingen en het financieren van jonge bedrijven. Het participatievermogen van de gezamenlijke ROM’s bedraagt, buiten de door de provincies extra beschikbaar gestelde middelen, bijna € 300 miljoen. De ROM’s zijn daarmee een van de grootste verstrekkers van risicokapitaal in Nederland.

Een gezamenlijke aansturing en verbondenheid met de ROM’s maakt dat Rijk en regio hun beleidsdoelstellingen en -interventies in gezamenlijkheid kunnen vormgeven en (laten) uitvoeren. Het unieke karakter van de ROM’s zit in de wisselwerking tussen de drie bovengenoemde hoofdtaken van de ROM’s. Deze versterken en complementeren elkaar, waardoor het geheel meer is dan de som der delen.

De huidige subsidierelatie van EZ met de ROM’s loopt tot eind 2016. Tussen september 2015 en april dit jaar heeft Ecorys in mijn opdracht een evaluatie van de ROM’s uitgevoerd. Deze evaluatie geeft inzicht in de aansturing, uitvoering en bijsturing door aandeelhouders en subsidiënten van de ROM’s gedurende de jaren 2010–2015. De onderzochte thema’s in de evaluatie betreffen het functioneren van het ontwikkelingsbedrijf (de taken business development en acquisitie), het functioneren van het participatiebedrijf en de impact van de uitgevoerde interventies door de ROM’s.

Onderstaand ga ik kort in op:

  • de belangrijkste conclusies van het onderzoek;

  • de aanbevelingen van de onderzoekers aan EZ en mijn reactie daarop;

  • hoe verder met de ROM’s.

De managementsamenvatting van het rapport van Ecorys treft u als bijlage bij deze brief aan9.

De belangrijkste conclusies van het onderzoek

De onderzoekers concluderen dat:

  • het regionale bedrijfsleven positief is over de inzet en het werk van de ROM’s. Voor de activiteiten gericht op businesscase-ontwikkeling (business development) en acquisitie scoren de ROM’s goed met rapportcijfers van respectievelijk 7,7 en 7,1. De participatieactiviteiten worden gemiddeld met een 7 (bandbreedte van 6,3 tot 7,7) gewaardeerd;

  • de samenwerking van de ROM’s met de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) over het algemeen goed verloopt10;

  • het bedrijfsleven de meerwaarde van de combinatie van de kerntaken business development en participatie onderkent en waardeert. De meerwaarde van de combinatie met de kerntaak «acquisitie» is moeilijker te duiden op basis van de uitkomsten van dit onderzoek;

  • er met de ROM’s als verbindende schakel bij de uitvoering sprake is van toenemende congruentie tussen de beleidsdoelstellingen van het Rijk en van de provincies.

De aanbevelingen van de onderzoekers aan EZ en mijn reactie daarop

Op basis van de conclusies uit de verschillende analyse-hoofdstukken hebben de onderzoekers in hoofdstuk 8 van hun rapport een aantal aanbevelingen geformuleerd, deels gericht aan EZ, deels gericht aan de ROM’s. Hieronder de aanbevelingen van de onderzoekers aan EZ en mijn reactie daarop.

  • Aanbeveling 1: Herbevestig de uniciteit van de huidige ROM’s als regionale uitvoeringsorganisatie door de meerwaarde van de taken business development, participatie en acquisitie in één organisatie. Breng deze herbevestiging tot uitdrukking in blijvende financiële betrokkenheid in de hoedanigheid van subsidiënt én aandeelhouder.

    Deze aanbeveling neem ik over. Zowel uit eigen ervaring als uit de beoordeling van de effectiviteit van het ontwikkelingsbedrijf door de onderzoekers trek ik de conclusie dat de ROM’s een waardevol instrument zijn bij de verdere ontwikkeling van de regionale economie en dat blijvende betrokkenheid van zowel EZ als de provincies betekenis heeft. Ik heb dan ook het voornemen om de subsidierelatie met de ROM’s voor de periode 2017 en verder voort te zetten en daarvoor jaarlijks per ROM € 1 miljoen beschikbaar te stellen als bijdrage ter dekking van de kosten voor de taken business development en acquisitie. Door de in het afgelopen jaar afgesloten overeenkomst met Limburg over het LIOF en met de drie noordelijke provincies over de NOM is voor alle ROM’s een gelijkwaardige verhouding in eigendom en zeggenschap bereikt. De kosten van het participatiebedrijf dienen, conform de huidige praktijk, uit de participatieopbrengsten gedekt te worden.

  • Aanbeveling 2: Formaliseer een hernieuwde subsidierelatie met prestatie-indicatoren op de drie kerntaken en focus daarbij op het verbinden van doelstellingen van nationaal en regionaal economisch beleid. Blijf in dat verband de ROM’s stimuleren tot een goed evenwicht in regionaal en bovenregionaal denken en handelen.

    Bij de uitwerking van de nieuwe subsidierelatie zal ik deze aanbeveling, in nauw overleg met provincies, uitwerken. Ik zal het initiatief nemen om voor elk van de ROM’s te komen tot een gemeenschappelijk beleidskader van EZ en de betreffende provincies. Leidend hierbij zijn gezamenlijke afspraken uit de mkb samenwerkingsagenda. In deze exercitie worden ook in gezamenlijkheid prestatie-indicatoren vastgesteld, waarbij ik, naast indicatoren per kerntaak, ook overkoepelende indicatoren nastreef, bijvoorbeeld de groei van het bruto binnenlands product in de verschillende ROM-regio’s. Er moet in dat geval dan wel een (in-)direct verband te leggen zijn tussen de activiteiten van de ROM en de economische groei van de regio.

  • Aanbeveling 3: Onderzoek de mogelijkheden voor een bredere rol van de ROM’s in de financieringsketen met name in de regionale coördinatie en regievoering voor het mkb. Kijk daarbij ook – zonder in te boeten op de eis van revolverendheid – concreet naar opties voor ROM-activiteiten in de risicovollere valorisatie- en early stage fase. Bevorder een versterkte samenwerking tussen de ROM’s en de onlangs opgerichte NIA. Het beleidsvoornemen zoals geformuleerd in de Kamerbrief over de oprichting van het NIA van 9 oktober 201511 verdient dan ook spoedige implementatie.

    Het huidige financiële instrumentarium van EZ bestrijkt al een groot deel van de financieringsketen voor het mkb, van vroege fase-financiering tot en met de Garantieregeling Ondernemingsfinanciering. De ROM’s zijn een belangrijk onderdeel van deze keten, ook omdat zij een groot aantal (complementaire) provinciale initiatieven en fondsen beheren. Voor zover financiering door andere risicokapitaalverstrekkers (business angels, crowd funding-initiatieven, private equity fondsen etc.) het meest gepaste instrument is, is goede begeleiding en doorverwijzing van de ondernemer uiterst belangrijk. Ik ga, in goed overleg met de mede-aandeelhouders, in gesprek met de ROM’s hoe de ROM’s samen met de andere regionale dienstverleners kunnen zorgen dat mkb-ondernemers bij het juiste loket terecht komen. Ook wil ik samen met de mede-aandeelhouders nagaan of het binnen het EU-staatssteunkader mogelijk is de bestaande aandeelhoudersinstructie aan te passen zodat de ROM’s -zonder in te boeten op de eis van revolverendheid – extra activiteiten in de risicovolle valorisatie – en early stage-fase kunnen uitvoeren. Ik merk daarbij wel op dat de ROM’s geen subsidieverstrekker noch een steunloket voor noodlijdende bedrijven zijn. Het professionele oordeel van de ROM’s over de kwaliteit van de ondernemer en zijn businessplan zullen uiteindelijk doorslaggevend blijven voor het antwoord op de vraag of in een bedrijf geparticipeerd wordt of niet.

    Wat betreft een versterkte samenwerking met NIA kan ik melden dat daarvoor met de provincies een start is gemaakt door projecten te identificeren die in elkaars verlengde liggen, en deze ook zo veel mogelijk gezamenlijk uit te werken. Zo worden regionale kennis en middelen verbonden met nationale expertise en schaalmogelijkheden.

  • Aanbeveling 4: Ondersteun initiatieven vanuit andere delen van het land, waar EZ nog niet participeert in een ROM om op deze wijze invulling te geven aan het landelijke topsectoren beleid op regionaal niveau.

    Indien een dergelijk initiatief aan de orde is, ben ik bereid tot ondersteuning daarvan. Ik stel daaraan de voorwaarden (net zoals bij InnovationQuarter) dat het initiatief vanuit de landsdelen moet komen, er sprake moet zijn van voldoende schaalgrootte en de drie hoofdtaken van de ROM’s (business development, acquisitie, participatie) moet bevatten. Het zoeken van aansluiting bij één van de vijf ROM’s heeft hierbij mijn voorkeur. Er moet dus sprake zijn van robuuste, levensvatbare voorstellen waaruit blijkt dat de regio haar financiële verantwoordelijkheid neemt.

  • Aanbeveling 5: Vraag aan de ROM’s om een jaarlijkse rapportage over de drie taken die zij uitvoeren. Zodat jaarlijks de efficiëntie per ROM kan worden gemonitord en beoordeeld.

    Ik neem deze aanbeveling over. Ik zal in overleg met de ROM’s en provincies voor de nieuwe subsidieperiode de huidige set van prestatie-indicatoren zodanig aanpassen dan wel uitbreiden dat zowel de prestaties van de ROM’s (aanbeveling 2) als de kostenefficiëntie op een relatief eenvoudige wijze beoordeeld kan worden.

  • Aanbeveling 6: Betrek in een volgende evaluatie alle aspecten van de ROM’s en beperk die niet, zoals in deze evaluatie, tot alleen die activiteiten van de ROM’s waarin sprake is van een betrokkenheid van het Ministerie van Economische Zaken.

    Ik neem deze aanbeveling vooralsnog niet over. De onderlinge vergelijkbaarheid van de ROM’s ten aanzien van de mede door EZ gefinancierde taken neemt hierdoor af en bovendien zou ik in dat geval uitspraken moeten doen over activiteiten waar ik niet over ga. Zo hebben de door derden gefinancierde activiteiten voornamelijk betrekking op door de provincies aan de ROM’s opgedragen beheertaken van provinciale fondsen. Het evalueren van die taken acht ik een provinciale verantwoordelijkheid.

  • Aanbeveling 7: Ga in overleg met het CBS om te bezien hoe innovaties per regio naar omvang en sector bij te houden zijn, zodat in het vervolg voor het monitoren van het participatiedeel de ROM’s aangehouden worden tegen een referentiegroep en daarmee de methode Theeuwes kan worden toegepast.

    Vanuit de optiek van de onderzoekers begrijp ik deze wens. Ik ga hierover dan ook met het CBS in gesprek. Het biedt waarschijnlijk een mogelijkheid om de resultaten van de ROM’s af te zetten tegen een referentiegroep zodat de effectiviteit van de participatieactiviteiten scherper in beeld komt.

    Belangrijk ter overweging hierbij is wel het kosten en baten-aspect naast de randvoorwaarde dat dit geen extra administratieve lasten voor het mkb met zich meebrengt.

Ten slotte doen de onderzoekers enkele aanbevelingen aan de ROM’s. Voor het grootste deel liggen deze in het verlengde van de aanbevelingen aan EZ. Zo bevelen Ecorys de ROM’s aan de kennis en expertise van de partijen in de regionale ecosystemen optimaal te benutten. Voor zover dat nog niet of onvoldoende gebeurt, lijkt mij evident dat hier invulling aan gegeven wordt. Deze aanbevelingen breng ik in de werkplanbesprekingen met de ROM’s onder hun aandacht en neem ik mee in mijn contacten met de provincies.

Hoe verder met de ROM’s

Met de ROM’s beschikken we over een uniek instrument. Uniek in die zin dat de aansturing en het eigenaarschap van de ROM’s een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van het Rijk en de betrokken provincies. Een goede samenwerking van de ROM’s als tweedelijns dienstverleners met zowel regionale cluster- en campusorganisaties als met nationale organisaties als Kamer van Koophandel en RVO.nl draagt bij aan de effectiviteit van de overheidsinspanningen om de positie van het innovatieve mkb te versterken en daarmee de regionale (en nationale) economie van stevige impulsen te voorzien.

De uitkomsten van het evaluatieonderzoek ondersteunen mijn opvatting dat de ROM’s een bewezen meerwaarde hebben als het gaat om het verkennen van kansrijke mogelijkheden voor innovatieve bedrijvigheid, het bij elkaar brengen van bedrijven en kennisinstellingen (cross-sectoraal) en het zoeken naar en verschaffen van kapitaal. Zoals gezegd zal ik de bestaande subsidierelatie met de ROM’s voor de periode 2017 en verder voortzetten en daarvoor jaarlijks per ROM € 1 miljoen subsidie beschikbaar te stellen.

Ik zal, in overleg met mijn medeaandeelhouder(s) en subsidiënten, een gezamenlijk meerjarig subsidiekader voor de individuele ROM’s vaststellen. Hierin worden de gezamenlijke prestatie-indicatoren vastgelegd. Voor mij zijn daarbij het regionaal verbinden van het mkb met het topsectorenbeleid en de bovenregionale samenwerking van de ROM’s onderling leidend. Daarnaast vragen de unieke positie van de ROM’s en de ontwikkeling van de rol van de ROM’s in de uitvoering van concrete acties uit de mkb samenwerkingsagenda (op het snijvlak van Rijk en regio) om ruimte voor flexibiliteit in de zin van aanvullende projectopdrachten.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Kamerstuk 29 697, nr. 18

X Noot
2

Kamerstuk 29 697 en 32 637, nr. 20

X Noot
3

Kamerstuk 33 009, nr. 14.

X Noot
5

Kamerstuk 29 826, nr. 66

X Noot
6

Kamerstuk 21 501-08, nr. 489

X Noot
7

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
8

InnovationQuarter heeft ook gemeenten en kennisinstellingen als aandeelhouders.

X Noot
9

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
10

In de interviews wordt zo nu en dan een enkele kanttekening geplaatst bij de effectiviteit van de acquisitietaak.

X Noot
11

Kamerstuk 22 112. nr. 2008

Naar boven