29 240 Veiligheid op school

31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 140 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 juni 2024

Tijdens de studie en op het werk zou iedereen zich thuis moeten voelen en de ruimte moeten ervaren om zichzelf te kunnen zijn. Helaas komt het nog altijd voor dat medewerkers en studenten op universiteiten en hogescholen dagelijks met angst naar hun werk of studie gaan. Bang gepest te worden om wie ze zijn. Bang om buitengesloten te worden. Bang voor collega’s of medestudenten die handtastelijk zijn. Dit zijn enkele voorbeelden van sociale onveiligheid waar medewerkers en studenten mee kunnen worden geconfronteerd en die van grote invloed zijn op hun welzijn en gevoel van veiligheid. Dit soort situaties is voor mij onacceptabel.

Een gezonde hoger onderwijs- en wetenschapssector waarin iedereen zich veilig voelt en zich vrij kan ontplooien is voor mij daarom een belangrijk doel. Om dit te bereiken is een sociaal veilig en inclusief studie- en werkklimaat voor alle medewerkers en studenten een belangrijke randvoorwaarde. Het gaat dan om sociale (on)veiligheid in de breedste zin van het woord: van discriminatie tot seksueel grensoverschrijdend gedrag en van pesten tot uitsluiten. Op dit moment staat de sociale veiligheid onder druk en dringt als gevolg van recente incidenten op universiteiten, hogescholen en studenten- en studieverenigingen het besef door dat een cultuurverandering noodzakelijk is. Recente onderzoeken zoals van de Arbeidsinspectie, laten ook zien dat de problematiek rond sociale veiligheid een structureel karakter heeft.1 Daarom heb ik uw Kamer op 8 juni 2023 per brief mijn «integrale aanpak sociale veiligheid in het hoger onderwijs en de wetenschap» gepresenteerd, die een uitwerking was van de afspraken die hierover in het bestuursakkoord «Hoger onderwijs en wetenschap» zijn gemaakt.2 In de brief van 8 juni en het debat van 3 april 2024 heb ik toegezegd uw Kamer hierover voor de zomer van 2024 te informeren.

Verder heb ik de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld gevraagd om advies te geven op de aandachtspunten die zij ziet bij de (invulling van de) vijf actielijnen van de integrale aanpak sociale veiligheid in het hoger onderwijs en wetenschap.3 Op 24 januari 2024 heb ik van regeringscommissaris Hamer het advies ontvangen.4 Ik wil de regeringscommissaris bedanken voor haar uitgebreide advies over mijn integrale aanpak. In bijlage 1 van deze brief geef ik een uitgebreide beleidsreactie op het advies van de regeringscommissaris.

Stand van zaken integrale aanpak sociale veiligheid in hoger onderwijs en wetenschap

Het uitgangspunt van de integrale aanpak sociale veiligheid is dat deze op een lerende manier wordt vormgegeven. Dit gebeurt samen met het veld op basis van voortschrijdend inzicht. Om een extra impuls te geven aan het bevorderen van sociale veiligheid heb ik in de brief van 8 juni 2023 vijf actielijnen aangekondigd. De actielijnen richten zich in brede zin op het stimuleren van de samenwerking en kennisuitwisseling in het veld, het wettelijk verankeren van verschillende plichten en het verstevigen van het toezicht binnen het stelsel. De vijf actielijnen zijn:

  • 1. toevoeging van een zorgplicht voor de sociale veiligheid van studenten in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW);

  • 2. uitbreiding van de meld-, overleg- en aangifteplicht zedenmisdrijven in de WHW;

  • 3. verbetering van de voorzieningen voor klachten en meldingen van studenten en medewerkers;

  • 4. versterking van het toezicht op sociale veiligheid;

  • 5. stimulering van universiteiten en hogescholen om samen te werken bij het realiseren van een sociaal veilige leer- en werkomgeving voor hun studenten en medewerkers.

Hieronder informeer ik uw Kamer over de voortgang van deze actielijnen. Bij een aantal van deze actielijnen maak ik een koppeling met de uitkomsten van het onderzoek van de Arbeidsinspectie voor zover deze betrekking hebben op de sociale veiligheid op de werkvloer van de instellingen. Het rapport van de Arbeidsinspectie hebben de Minister van SZW en ik eerder naar uw Kamer gestuurd.5

Lijn 1: Toevoeging zorgplicht voor sociale veiligheid aan WHW

Hoewel de besturen van instellingen zelf verantwoordelijk zijn voor de sociale veiligheid op de instelling, is het aan de overheid om hiervoor duidelijke en landelijk wettelijke kaders te stellen en hierop te handhaven. Op dit moment kan de Inspectie van het Onderwijs alleen in specifieke situaties handhaven, zoals in het geval van wanbeheer. Ik werk aan een zorgplicht voor instellingen om sociale veiligheid breder in de WHW te verankeren. Het opnemen van de zorgplicht is een belangrijke stap om de sociale veiligheid te bevorderen en de inspectie handvatten te geven om hierop toe te zien.

In dit kader verken ik hoe eventueel (principes uit) de Arbowetgeving en de wetgeving in het funderend onderwijs te vertalen zijn naar een zorgplicht in de WHW. Verder spreek ik met betrokken partijen in de sector, zoals de Onderwijs- en Arbeidsinspectie, en wordt er gewerkt aan de voorbereiding van een wetsvoorstel. Een ander punt dat hieraan raakt, is het vraagstuk of sociale veiligheid een aandachtspunt moet worden bij de borging van de onderwijskwaliteit via het accreditatiestelsel. De NVAO heeft aangegeven dit op te pakken met een thematische analyse. De start van deze analyse wordt voorzien in de laatste maanden van 2024.

Om invulling te geven aan de motie Michon-Derkzen en Van der Woude inzake Title IX heb ik onderzoek verricht naar de toepasbaarheid van verscheidene onderdelen van Title IX in Nederland6. Title IX is Amerikaanse wet- en regelgeving die discriminatie op basis van geslacht in het onderwijs (in brede zin) moet tegengaan en daarmee als doel heeft om gendergelijkheid te stimuleren. Ook bevat Title IX elementen voor bescherming tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld. Het valt op dat een aantal elementen van Title IX al wordt geborgd in Nederlandse wet- en regelgeving, al dan niet in een vorm van zelfregulering. Denk hierbij aan het verbod op intimidatie en seksuele intimidatie voor onderwijsinstellingen dat is vastgelegd in de Algemene wet gelijke behandeling en de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen of de verschillende branchecodes met daarin richtlijnen voor het hebben van vertrouwenspersonen, ombudsfunctie of gedragscodes. Daarnaast reguleert Title IX veel rond klacht- en meldvoorzieningen. Als het gaat om toepassingsmogelijkheden op dit vlak wil ik het onderzoek naar klacht- en meldvoorzieningen afwachten waarin ook de adviezen van regeringscommissaris Hamer worden meegenomen bij het zoeken naar handelingsperspectieven.

Lijn 2: Uitbreiding van de meld- overleg- en aangifteplicht zedenmisdrijven in de WHW en verkenning naar mogelijk verbod op zwijgbedingen

In het Wetsvoorstel Vrij en veilig onderwijs wordt een uitbreiding van de meld- overleg- en aangifteplicht (MOA) zedenmisdrijven geregeld op twee punten die ook van invloed zijn op hogescholen en universiteiten. Ten eerste zal de MOA verbreed worden naar meerderjarige studenten en niet alleen betrekking hebben op seksueel misbruik maar ook op seksuele intimidatie. De internetconsultatie van het Wetsvoorstel Vrij en veilig onderwijs is eind september 2023 gesloten en de reacties worden op dit moment verwerkt. De verwachting is dat het wetsvoorstel rond de zomer van dit jaar wordt ingediend bij de Raad van State. In haar advies onderstreept regeringscommissaris Hamer het belang van deze uitbreiding om het melden structureel te ondersteunen.7

Verder voer ik een inventarisatie uit naar een mogelijk probleem met betrekking tot zwijgbedingen in het onderwijs. Deze inventarisatie richt zich op de sectoren po, vo, mbo, hbo en wo. Ik verwacht de uitkomsten hiervan dit jaar met uw Kamer te kunnen delen.

Lijn 3: Verbetering van voorzieningen voor klachten en meldingen

Nog te vaak zie ik bij incidenten dat klacht- en meldvoorzieningen niet goed hebben gefunctioneerd, niet worden gevonden of niet worden vertrouwd. Het recente onderzoek over de psychosociale arbeidsbelasting binnen universiteiten van de Arbeidsinspectie bevestigt dit beeld.8 In mijn brief van 8 juni 2023 heb ik aangegeven een beter beeld te willen krijgen van de kwaliteit van klachtenprocedures, de inlichting erover aan studenten en medewerkers en de tevredenheid over de behandeling van klachten bij universiteiten en hogescholen. Ik heb daarom opdracht gegeven voor een onafhankelijk onderzoek naar de werking van de klacht- en meldvoorzieningen binnen hogescholen en universiteiten. Dit sluit aan bij het advies van de Arbeidsinspectie om hier meer onderzoek naar te doen.

In het onderzoek is onder andere aandacht voor de rol van de Vertrouwensinspectie (als onderdeel van de Inspectie van het Onderwijs), het anoniem melden van onveilige situaties en handelingsperspectieven voor de instellingen gericht op de verbetering van de kwaliteit van hun klacht- en meldvoorzieningen zoals doorverwijzing naar de strafrechtketen, onder andere naar aanleiding van het toegenomen antisemitisme9. Tevens zal het onderzoek inzicht moeten bieden in hoeverre een onafhankelijk meldpunt meerwaarde kan hebben ten opzichte van de bestaande voorzieningen binnen de instellingen. Ik heb het onderzoeksbureau gevraagd de aandachtspunten van regeringscommissaris Hamer op het gebied van de klacht- en meldvoorzieningen mee te nemen bij de uitwerking van de handelingsperspectieven die het onderzoek moet opleveren.10

Het onderzoek naar de klacht- en meldvoorzieningen is naar verwachting eind 2024 afgerond. Op basis van de handelingsperspectieven die worden geschetst, zal ik bezien welke vervolgstappen dit onderzoek oplevert. De uitkomsten van het onderzoek en de voorgenomen vervolgstappen zal ik voor de zomer van 2025 met uw Kamer delen.

Lijn 4: Versterking toezicht

De verantwoordelijkheid voor sociale veiligheid ligt primair bij de instellingen zelf.

Recente casuïstiek, zoals het inspectierapport over de TU Delft en het rapport van de Arbeidsinspectie over psychosociale arbeidsbelasting binnen universiteiten, laat echter zien hoe belangrijk toezicht is om misstanden aan het licht te brengen wanneer instellingen er niet in slagen de sociale veiligheid te borgen. Het introduceren van de zorgplicht in de WHW geeft de Inspectie van het Onderwijs meer handvatten om op te treden wanneer de sociale veiligheid van studenten in het geding komt. In aanvulling hierop is met de Inspectie van het Onderwijs en de Arbeidsinspectie verkend hoe zij (in samenhang) het externe toezicht kunnen versterken. Dit gesprek heeft een continu karakter. Het is daarnaast goed om te benoemen dat de Inspectie van het Onderwijs deze zomer zal starten met een onderzoek naar de raden van toezicht bij instellingen in het hbo en wo. De Inspectie van het Onderwijs wil onderzoeken hoe raden van toezicht hun wettelijke opdracht invullen en wat zij voor een goede taakinvulling nodig hebben. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek zal ik samen met de Inspectie van het Onderwijs eventuele vervolgstappen verkennen.

Met betrekking tot intern toezicht staat sociale veiligheid als een terugkerend agendapunt op mijn periodiek overleg met de voorzitters van de raden van toezicht van universiteiten. Het onderwerp zal ook vanuit mijn ministerie besproken worden met de Vereniging Toezichthouders Hogescholen (VTH).

Eerder heb ik ook aangegeven uw Kamer voor de zomer te informeren over de stand van zaken ten aanzien van het rapport van de Inspectie van het Onderwijs over de sociale veiligheid op de TU Delft. Dat doe ik graag door een afschrift van een brief die ik recentelijk aan de Raad van Toezicht van de TU Delft heb verzonden met uw Kamer te delen, zie hiervoor bijlage 2. Naar aanleiding van het inspectierapport heb ik meerdere gesprekken gevoerd met de Raad van Toezicht van de TU Delft om mij ervan te vergewissen dat de TU Delft de herstelopdracht die de inspectie heeft gegeven goed oppakt, en om een heldere en onderbouwde inschatting van de Raad van Toezicht te ontvangen of zij en het huidige College van Bestuur in staat zijn om de geconstateerde problematiek op en aan te pakken. De brief is een schriftelijke bevestiging van de onderwerpen en de aandachtspunten die ik in deze gesprekken heb meegegeven aan de Raad van Roezicht. Op basis van de tot nu toe gevoerde gesprekken heb ik er vertrouwen in dat mijn boodschap goed is overgekomen bij de Raad van Toezicht. Ik blijf het komende jaar gedurende de uitvoering van het verbeterplan door de TU Delft op gezette tijden in gesprek met de Raad van Toezicht om mij er blijvend van te vergewissen dat dit goed wordt opgepakt.

Lijn 5: Stimulering van samenwerking tussen universiteiten en hogescholen in het vergroten van sociale veiligheid

Sociale veiligheid moet gestalte krijgen binnen de instellingen zelf. In het veld is veel bereidheid om hierin stappen te zetten. Tegelijkertijd is dit een complex onderwerp dat vele dimensies en dilemma’s kent. Een lerende aanpak is daarom cruciaal. In mijn brief van 8 juni 2023 heb ik, mede op advies van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), aangegeven een vierjarig programma te starten om de samenwerking in de sector te stimuleren en te faciliteren. Dit sluit aan bij een belangrijke oproep in het advies van regeringscommissaris Hamer om het leren binnen de sector structureel te borgen.11

Het landelijk programma sociale veiligheid dat ik ben gestart, heeft als doel de sociale veiligheid binnen het hoger onderwijs en de wetenschap te bevorderen. Ik heb op 3 juni 2024 een regiegroep ingesteld om hier uitvoering aan te geven.12 De basis voor de regiegroep ligt besloten in het Convenant Sociale Veiligheid in Hoger Onderwijs en Wetenschap 2024–2027 dat ik samen met partners in het veld heb gesloten.13 Als partners hebben zich, naast OCW, bij dit convenant aangesloten: het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) en de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) vertegenwoordigen het perspectief van de studenten; Promovendi Netwerk Nederland (PNN) vertegenwoordigt, mede namens PostdocNL, de postdocs en promovendi binnen de Nederlandse universiteiten; Universiteiten van Nederland (UNL) en Vereniging Hogescholen (VH) vertegenwoordigen de besturen van de hbo- en wo-instellingen; de Algemene Onderwijsbond (AOb) en de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) vertegenwoordigen de medewerkers. Met ondertekening van dit convenant onderstreept de volledige sector haar commitment aan het verbeteren van de sociale veiligheid in het hbo, wo en de wetenschap. Ik ben er trots op dat deze partijen de handen ineengeslagen hebben om hier samen aan te gaan werken.

In het convenant zijn afspraken vastgelegd met betrekking tot de regiegroep sociale veiligheid. De regiegroep bestaat uit zes vertegenwoordigers van de hiervoor genoemde convenantpartners en vijf inhoudelijke experts14. De leden van de regiegroep zijn door mij benoemd en worden geacht zonder last en ruggenspraak te opereren, zodat de regiegroep slagvaardig en onafhankelijk is. Drs. Febe Deug CMC heeft zich bereid getoond om voorzitter te worden van de regiegroep. Zij heeft als voorzitter van MORES en voorzitter van de integriteitscommissie JenV ruime ervaring met deze problematiek. Ik ben haar en de andere leden zeer erkentelijk dat zij hun kennis en ervaring willen inzetten voor dit belangrijke doel.

De regiegroep heeft als doel om de sociale veiligheid in hbo, wo en de wetenschap te bevorderen. Dit doet de regiegroep door initiatieven te initiëren, faciliteren en stimuleren, die zich richten op kennisdeling, kennisvergaring en het bevorderen van samenwerking binnen de sector op het gebied van sociale veiligheid. Bij het inrichten van haar aanpak zal de regiegroep aandacht besteden aan de drie belangrijke aspecten uit het voorgenoemde KNAW-advies, namelijk: 1) de organisatiestructuur van instellingen, 2) de cultuur op de werkvloer en 3) het systeem van klachtafhandeling en preventie. Het KNAW-advies geeft ook de besturen van instellingen concrete aanknopingspunten om te werken aan hun sociale veiligheid. Dit geldt ook voor het rapport van de Arbeidsinspectie. Een aantal van deze aanknopingspunten gaat specifiek in op de manier waarop het management en leiderschap binnen de organisatie wordt vormgegeven en de mate waarin centraal beleid en visie haar weg vindt naar de werkvloer.

De verschillende incidenten waarmee ik recent helaas weer ben geconfronteerd, bevestigen het beeld dat een goede visie en duidelijke sturing onontbeerlijk zijn in het realiseren van de gewenste cultuurverandering die nodig is voor een sociaal veilig studie- en werkklimaat. Ik zal dit meegeven aan de regiegroep, maar ook zelf met de instellingen verkennen hoe zij hieraan invulling kunnen geven. Verder laten de recente incidenten bij studenten- en studieverenigingen zien dat ook hier urgente kwesties spelen rond sociaal onveilig gedrag. Ik heb daarom besloten om hen binnen de reikwijdte van de opdracht van de regiegroep te laten vallen en deze niet alleen te beperken tot de instellingen.

Daarnaast geef ik het veld de mogelijkheid om subsidie aan te vragen voor initiatieven gericht op de bevordering van sociale veiligheid. Om de integraliteit te bewaken, zal ik de regiegroep vragen mij over die aanvragen te adviseren. Ik verwacht van de regiegroep dat zij de sector helpt om de werkzame elementen van verschillende activiteiten die helpen de sociale veiligheid te verbeteren te identificeren. Ook kan de regiegroep de sector helpen bij het ontwikkelen van een passende aanpak in het licht van maatschappelijke ontwikkelingen. De regiegroep zal belangrijke lessen en ervaringen die voortkomen uit haar programma delen met de sector en met mij om het beleid op het gebied van sociale veiligheid binnen de sector te verbeteren. De regiegroep wordt in haar taak ondersteund door een programmamanager en een programmasecretaris en kan desgewenst verdere ondersteuning organiseren. Voor dit landelijke programma heb ik in de periode 2024 tot en met 2027 jaarlijks € 4 miljoen beschikbaar gesteld.15

Samenwerken aan een sociaal veilig hoger onderwijs en wetenschap

In mijn brief van 8 juni 2023 heb ik uw Kamer het bredere perspectief geschetst rond de activiteiten die lopen en die direct en indirect bijdragen aan het bevorderen van de sociale veiligheid binnen hbo, wo en de wetenschap, zoals het programma «Erkennen en Waarderen», de «OCW-agenda tegen discriminatie en racisme», het Nationaal Actieprogramma Aanpak Seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld (NAP) en de Emancipatienota. Ook mijn structurele investeringen voor meer onderzoek en vaste aanstellingen, met als doel het creëren van rust en ruimte, zetten in op het verminderen van enkele factoren, zoals een competitiedruk, die ten grondslag liggen aan sociale onveiligheid. Daarnaast zijn er verschillende initiatieven die zich richten op het bevorderen specifieke vormen van sociale veiligheid zoals de preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag en acceptatie van lhbtiq+ medewerkers en studenten.

Seksueel grensoverschrijdend gedrag bij studie- en studentenverenigingen

Met het oog op seksueel grensoverschrijdend gedrag is het van groot belang dat ook studie- en studentenverenigingen hun verantwoordelijkheid nemen om te zorgen voor een sociaal veilige omgeving. Hier worden mooie stappen genomen. Zo hebben veel verenigingen zich aangesloten bij het Studentenpact16 waarbinnen zij zich committeren aan een aantal afspraken, zoals goed samenwerken en het delen van kennis om de sociale veiligheid te verbeteren. Ook de Ben je oke?-campagne van Rutgers heeft verenigingen hierbij geholpen. Verder hebben veel studie- en studentenverenigingen een workshop van GELIJKSPEL gevolgd waarin zij inzicht hebben gekregen over onderwerpen zoals seksueel plezier en «sexual consent», waarmee zij gezamenlijk de omgangsvormen omtrent seks herschrijven. Ik ondersteun dit soort initiatieven door hiervoor middelen beschikbaar te stellen vanuit het uitgangspunt dat de studentenverenigingen zelf verantwoordelijk zijn voor het verbeteren van de sociale veiligheid onder hun leden.

Ik zie echter dat nog niet alle verenigingen hun verantwoordelijkheid nemen. Elk incident is in mijn ogen onacceptabel. In het kader van de toezegging aan lid Becker heb ik inmiddels een eerste keer met de instellingen gesproken over de rol die zij hebben in hun relatie met studenten- en studieverenigingen.17Ik heb benadrukt dat ik het logisch vind om elementaire eisen over de veiligheid te stellen bij het verstrekken van subsidie aan een organisatie. Ten aanzien van de afhandeling van incidenten gaven instellingen mij hierover een helder signaal terug: bij incidenten schuwen zij niet om subsidies aan de studenten- en studieverenigingen stop te zetten. Ook heb ik met hen gesproken over hoe voorlichting over seksueel grensoverschrijdend gedrag structureel ingebed kan worden op de instellingen.

Ik zie dat de sector hiermee aan de slag is. Ik zal met de instellingen in gesprek gaan met betrekking tot de verschillende aspecten van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Ik wil wel aangeven dat we moeten oppassen dat we dit probleem alleen bij de instellingen neerleggen, aangezien er grenzen zijn aan wat zij vanuit hun maatschappelijke functie kunnen doen. We kunnen hen wel vragen om daar waar mogelijk de verenigingen te helpen om hierop actie te ondernemen, bijvoorbeeld door samen te kijken hoe een sociale omgeving gecreëerd kan worden maar ook door te werken met subsidievoorwaarden die eisen stellen aan het creëren van een sociale omgeving.

Verder wil ik uw Kamer informeren over de gesprekken die ik met kunstonderwijsinstellingen over hun acties en voortgang op de verbetering van de sociale veiligheid op de opleidingen, waarbij er ook aandacht is geweest voor de professionalisering van docenten op het gebied van sociale veiligheid.18 Met hun Code Sociale Veiligheid zet de sector hier zelf op in.

Slot

Ik zie uit naar initiatieven van zowel de regiegroep, als van de instellingen en de studentenorganisaties. Verder hecht ik veel waarde aan het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs naar hoe raden van toezicht hun wettelijke opdracht invullen en wat zij voor een goede taakinvulling nodig hebben. Samen met de handelingsperspectieven uit het onderzoek naar de meld- en klachtvoorzieningen en de gesprekken die ik met de instellingen blijf voeren, zal het ons inzicht vergroten hoe de instellingen de sociale veiligheid onder hun studenten, onderzoekers en andere medewerkers kunnen verbeteren.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf


X Noot
1

Arbeidsinspectie (2024) Arbo in bedrijf special: Onderzoeksrapport Psychosociale arbeidsbelasting universiteiten, Onderzoek naar de stand van zaken rond werkdruk en ongewenst gedrag en de aanpak hiervan op 14 Nederlandse publieke universiteiten. [https://www.nlarbeidsinspectie.nl/publicaties 14 mei 2024]

X Noot
2

Kamerstukken II, 29 240, nr. 131

X Noot
5

Kamerstukken II, 25 883, nr. 490.

X Noot
6

Kamerstukken II, 36 234, nr. 5

X Noot
7

RCGOG (2024) advies aan de demissionair Minister van OCW over de aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld in het hoger onderwijs en de wetenschap. [https://www.rcgog.nl/publicaties 24 januari 2024]

X Noot
8

Arbeidsinspectie (2024) Arbo in bedrijf special: Onderzoeksrapport Psychosociale arbeidsbelasting universiteiten, Onderzoek naar de stand van zaken rond werkdruk en ongewenst gedrag en de aanpak hiervan op 14 Nederlandse publieke universiteiten. [https://www.nlarbeidsinspectie.nl/publicaties 14 mei 2024]

X Noot
9

Kamerstukken II, 30 950, nr. 367

X Noot
10

Met dit onderzoek geef ik invulling aan verschillende moties: 3. Toezegging Westerveld (VSO factsheet sociale veiligheid, onderzoek doen naar anoniem melden), Motie van Michon-Derkzen en Van der Woude (VVD),

X Noot
14

De experts brengen expertise in, niet alleen op gebied van sociale veiligheid, maar ook relevante aanpalende kennisgebieden, zoals diversiteit en inclusie, integrale veiligheid, organisatieverandering en seksueel grensoverschrijdend gedrag.

X Noot
15

Kamerstukken II, 29 240, nr. 131

X Noot
17

N.a.v. twee verschillende toezeggingen, aan lid Van der Laan en lid Becker over de verantwoordelijkheid van de instellingen rondom de sociale veiligheid op studenten- en studieverenigingen in het commissiedebat Emancipatie van 3 april 2024.

X Noot
18

N.a.v. een toezegging van SCM uit de beleidsreactie op het rapport «Over de grens» van de Raad voor Cultuur, 34 843, nr. 62.

Naar boven