Besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 30 mei 2024, nr. 46204814, houdende instelling van de Regiegroep Sociale Veiligheid in Hoger Onderwijs en Wetenschap (Instellingsbesluit Regiegroep Sociale Veiligheid Hoger Onderwijs en Wetenschap)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 2, eerste lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. convenant:

Convenant Sociale veiligheid in Hoger Onderwijs en Wetenschap 2024–2027;

b. convenantpartners:
  • Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • Universiteiten van Nederland (UNL);

  • Vereniging Hogescholen (VH);

  • Landelijke Studentenvakbond (LSVb);

  • Interstedelijk Studenten Overleg (ISO);

  • Promovendi Netwerk Nederland (PNN), mede namens PostdocNL;

  • Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV);

  • Algemene Onderwijsbond (AOb);

c. instellingen:

hogeronderwijsinstelling, studentenorganisatie, promovendi-organisatie of werknemersorganisatie;

d. hogeronderwijsinstelling:

hogeschool of universiteit als bedoeld in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

e. werknemersorganisatie:

rechtspersoon die financiering ontvangt van een universiteit, of een hogeschool of minister en waarbinnen werknemers georganiseerd zijn;

f. promovendi-organisatie:

rechtspersoon die financiering ontvangt van een universiteit, een hogeschool of minister en waarbinnen promovendi georganiseerd zijn;

g. studentenorganisatie:

rechtspersoon die financiering ontvangt van een universiteit, een hogeschool of minister en waarbinnen studenten georganiseerd zijn;

h. minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

i. regiegroep:

Regiegroep Sociale Veiligheid in Hoger Onderwijs en Wetenschap.

Artikel 2. Instelling regiegroep

Er is een Regiegroep Sociale Veiligheid in Hoger Onderwijs en Wetenschap.

Artikel 3. Taak

De regiegroep heeft tot taak:

  • 1. de sociale veiligheid in hoger onderwijs en wetenschap te bevorderen door initiatieven te initiëren, faciliteren en stimuleren, die zich richten op kennisdeling, kennisvergaring en het stimuleren van samenwerking binnen de sector op het gebied van sociale veiligheid, voor de periode 2024 tot en met 2027.

  • 2. De regiegroep heeft in haar aanpak in elk geval aandacht voor de volgende drie aspecten, zoals genoemd in het KNAW-advies ‘Sociale veiligheid in de Nederlandse wetenschap – Van papier naar praktijk’ uit 2022:

    • a) de organisatiestructuur van instellingen;

    • b) de cultuur op de werkvloer, gericht op het bespreken van gedrag;

    • c) het systeem van klachtafhandeling en preventie.

  • 3. De regiegroep heeft in haar aanpak voorts in elk geval aandacht voor het advies van de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld betreffende de integrale aanpak sociale veiligheid van de minister van 24 januari 2024.

  • 4. In het kader van een lerende aanpak en om beleidsleren optimaal te stimuleren, kan de regiegroep de minister gevraagd en ongevraagd adviseren over het beleid van de minister voor zover dit relevant is voor het landelijk programma.

Artikel 4. Instellingsduur

1. De regiegroep wordt ingesteld met ingang van 1 april 2024 en wordt pas opgeheven nadat de werkzaamheden van de regiegroep zijn afgerond, met dien verstande dat, indien de werkzaamheden op 31 december 2027 nog niet zijn afgerond, de minister met de regiegroep zal bezien welke acties noodzakelijk zijn om de afronding van de werkzaamheden te bevorderen.

Artikel 5. Benoeming van de leden van de regiegroep

  • 1. De regiegroep bestaat uit:

    • a. een onafhankelijke voorzitter;

    • b. maximaal zes leden die zijn voorgedragen door de convenantpartners;

      • i. twee leden die de studenten vertegenwoordigen (respectievelijk voorgedragen door ISO en LSVb);

      • ii. twee leden die de medewerkers vertegenwoordigen, waaronder expliciet jonge onderzoekers (één lid voorgedragen door PNN, mede namens PostdocNL, en één lid voorgedragen door AOb en FNV samen);

      • iii. twee leden die de instellingen vertegenwoordigen (respectievelijk voorgedragen door UNL en VH);

    • c. vijf onafhankelijke experts.

  • 2. Benoeming van de leden van de regiegroep geschiedt voor ten hoogste de periode gelijk aan de instellingsduur van de regiegroep.

  • 3. Benoeming vindt plaats door de minister.

  • 4. De minister kan de voorzitter en de andere leden op eigen verzoek, wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden schorsen en ontslaan.

  • 5. De minister benoemt de voorzitter en de experts na advies van de convenantpartners.

  • 6. De minister benoemt de andere leden op voordracht van de convenantpartners.

  • 7. De voorzitter van de regiegroep en de onafhankelijke experts worden op persoonlijke titel benoemd. Voorts functioneren alle leden zonder last en ruggenspraak van partijen of organisaties waar zij al dan niet mee verbonden zijn.

  • 8. De minister benoemt als voorzitter van de regiegroep, met ingang van 1 april 2024:

    • Mevrouw drs. F.E. (Febe) Deug CMC

  • 9. De minister benoemt als leden van de regiegroep, met ingang van 1 juni 2024:

    • Mevrouw Prof.dr.ir. A.J. (Jantine) Schuit;

    • Mevrouw A.E.B. (Annet) Lekkerkerker;

    • De heer Prof. dr. A.(Arnoud) Lagendijk;

    • Mevrouw B. (Benthe) van Wanrooij MSc;

    • Mevrouw G.G. (Gwendolyn) Hermans BSc;

    • Mevrouw B. (Boutaina) Chami BSc;

    • De heer P.A.M. (Paul) Goossens MSc;

    • Mevrouw Prof. dr. S. (Saniye) Çelik;

    • Mevrouw Dr. M.M. (Marijke) Naezer;

    • Mevrouw Prof. dr. S.M. (Saartje Maria) Groeneveld;

    • Mevrouw drs. W. T. M. (Willy) van Berlo.

Artikel 6. Ondersteuning van de regiegroep

  • 1. Gedurende de periode 2024 tot en met 2027 wordt de regiegroep ondersteund door een programmamanager en een programmasecretaris die fulltime beschikbaar zijn en die door de minister worden aangesteld.

  • 2. De regiegroep kan indien zij dat nodig acht en dit naar het oordeel van de minister proportioneel is aanvullende ondersteuning inhuren.

  • 3. De programmamanager en de programmasecretaris zijn geen lid van de regiegroep en zijn voor hun inhoudelijke werkzaamheden uitsluitend verantwoording schuldig aan de voorzitter van de regiegroep.

Artikel 7. Werkwijze van de regiegroep

  • 1. De regiegroep bepaalt haar eigen werkwijze en legt deze vast in een reglement.

  • 2. De regiegroep komt zo vaak bijeen als zij nodig acht en bepaalt in onderling overleg haar werkwijze met betrekking tot de invulling van de vergaderingen.

  • 3. De regiegroep initieert en plant minimaal twee keer per jaar een voortgangsgesprek met de directies Hoger Onderwijs en Studiefinanciering en Onderzoek en Wetenschapsbeleid van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om in ieder geval de volgende onderwerpen te bespreken:

    • a. voortgang;

    • b. samenwerking binnen de regiegroep;

    • c. betrokkenheid convenantpartners en instellingen;

    • d. hoe de effecten van de activiteiten samenhangen met de doelen uit de ‘Aanpak monitoring en evaluatie van de voortgang op doelen van het onderzoeks- en wetenschapsbeleid’, zoals opgenomen in de bijlage bij Kamerstukken II 2022/23, 31 288, nr. 1071;

    • e. belangrijke lessen en ervaringen die zijn opgedaan tijdens de uitvoering van de activiteiten. De terugkoppeling over belangrijke lessen en ervaringen kan ook frequenter gebeuren.

  • 4. Bovengenoemde voortgangsgesprekken vinden in ieder geval plaats aan het begin van het tweede kwartaal van een kalenderjaar (als de voortgangsrapportage van het voorgaande jaar samengesteld is) en aan het begin van het vierde kwartaal van een kalenderjaar (als het uitvoeringsplan voor het komende jaar samengesteld is). Bij deze gesprekken dienen ten minste de voorzitter, of diens plaatsvervanger, en twee andere leden aanwezig te zijn.

  • 5. De regiegroep verstrekt desgevraagd aan de minister de voor de uitoefening van haar taak benodigde inlichtingen.

  • 6. De minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

  • 7. De regiegroep rapporteert in jaarlijkse voortgangsrapportages over haar voortgang. De regiegroep zal, in zoverre dat mogelijk is, in haar laatste rapportage reflecteren op de gehele periode 2024 tot en met 2027.

Artikel 8. Programmaplan

  • 1. De regiegroep is verantwoordelijk voor het tijdig opstellen van een vierjarig programmaplan, passend bij de taken zoals benoemd in artikel 3, waarin de regiegroep haar aanpak voor de periode van 2024 tot en met 2027 beschrijft.

  • 2. Het programmaplan is een plan van de regiegroep ter bevordering van sociale veiligheid in het hoger onderwijs en de wetenschap voor de kalenderjaren 2024 tot en met 2027.

  • 3. Het programmaplan beschrijft de doelen en te behalen resultaten en beschrijft hoe de doelen en resultaten bijdragen aan het realiseren van de beleidsdoelen uit de in artikel 7 aangehaalde ‘Aanpak monitoring en evaluatie van de voortgang op doelen van het onderzoeks- en wetenschapsbeleid’ en beschrijft hoe de voortgang op het behalen van de doelen uit het programmaplan gemonitord gaat worden.

  • 4. In het totaal van de doelen en resultaten uit het programmaplan worden de volgende aspecten meegenomen:

    • a. de organisatiestructuur van hogeronderwijsinstellingen en studentenorganisaties;

    • b. de cultuur binnen hogeronderwijsinstellingen en studentenorganisaties, gericht op het bespreken van gedrag;

    • c. het systeem van klachtafhandeling en preventie;

    • d. studenten, promovendi niet in dienst en medewerkers in het hoger beroepsonderwijs, het wetenschappelijk onderwijs en de wetenschap;

    • e. groepen van mensen die meer risico lopen om te maken te krijgen met situaties waarin ze zich sociaal onveilig voelen;

    • f. specifieke kenmerken van verschillende vormen van sociale onveiligheid.

Artikel 9. Uitvoeringsplannen

  • 1. De regiegroep is verantwoordelijk voor het tijdig opstellen van jaarlijkse uitvoeringsplannen, die passen bij het programmaplan.

  • 2. In deze uitvoeringsplannen beschrijft de regiegroep haar activiteiten die de ontwikkeling van kennis, kunde en vaardigheden, of de uitwisseling hiervan, over sociale veiligheid binnen hogeronderwijsinstellingen of studentenorganisaties stimuleren met het oog op het faciliteren van hogeronderwijsinstellingen of studentenorganisaties.

Artikel 10. Subsidies

  • 1. De volgende leden zijn van toepassing indien de minister besluit subsidie te verstrekken aan:

    • a. (de penvoerder van) de regiegroep, voor activiteiten die verband houden met de organisatie van de regiegroep en de werkzaamheden van de penvoerder van de regiegroep;

    • b. (de penvoerder van) de regiegroep, voor activiteiten die de ontwikkeling van kennis, kunde en vaardigheden of de uitwisseling hiervan, over sociale veiligheid binnen hogeronderwijsinstellingen of studentenorganisaties stimuleren met het oog op het faciliteren van hogeronderwijsinstellingen of studentenorganisaties;

    • c. instellingen, voor activiteiten van instellingen met als doel de sociale veiligheid te versterken binnen een hogeronderwijsinstelling of studentenorganisatie.

  • 2. De regiegroep is verantwoordelijk voor het tijdig indienen van de meerjarige subsidieaanvraag, zoals genoemd in lid 1 sub a, en de subsidieaanvragen zoals genoemd in lid 1 sub b.

  • 3. De regiegroep heeft voorts tot taak de minister te adviseren over de subsidieaanvragen zoals genoemd in lid 1 sub c. Zowel in dit advies als in haar uitvoeringsplannen waarin de activiteiten die zijn genoemd in lid 1 sub b worden opgenomen, stelt de regiegroep een rangschikking voor van hoge naar lage prioriteit van de activiteiten.

  • 4. De regiegroep baseert zich bij de in lid 3 genoemde rangschikking en prioritering op een door haar te formuleren beoordelingskader, dat inhoudelijk gerelateerd is aan de doelen uit het programmaplan.

Artikel 11. Vergoeding

  • 1. De voorzitter en de onafhankelijke experts ontvangen vanaf het moment van hun benoeming een vaste vergoeding per maand conform bijlage 1. De toepasselijke salarisschaal is de hoogste trede van salarisschaal 18 conform de vigerende cao Rijk.

  • 2. De door de convenantpartners voorgedragen leden ontvangen geen vaste vergoeding.

Artikel 12. Archiefbescheiden

1. De regiegroep draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van de Directie Onderzoek en Wetenschapsbeleid van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 13. Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt daarbij terug tot en met 1 april 2024.

  • 2. Dit besluit vervalt op 1 januari 2030.

Artikel 14. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingbesluit Regiegroep Sociale Veiligheid in Hoger Onderwijs en Wetenschap.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst en in afschrift worden gezonden aan betrokkenen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

BIJLAGE 1: VERGOEDING

Onderstaande tabel geeft het aantal uren per week weer, verdeeld naar jaartal.

 

2024

2025

2026

2027

 

Voorzitter

Experts

Voorzitter

Experts

Voorzitter

Experts

Voorzitter

Experts

Week 01 – week 13

3

2

3

2

3

2

Week 14 – week 22

6

3

2

3

2

3

2

Week 23 – week 35

6

4

3

2

3

2

3

2

Week 36 – week 52

3

2

3

2

3

2

3

2

TOELICHTING

I. Algemeen

Met dit instellingsbesluit wordt de Regiegroep Sociale Veiligheid in Hoger Onderwijs en Wetenschap ingesteld (hierna: de regiegroep). Deze regiegroep heeft tot taak de sociale veiligheid in het hoger onderwijs en de wetenschap te bevorderen door initiatieven te initiëren, faciliteren en stimuleren, die zich richten op kennisdeling, kennisvergaring en het stimuleren van samenwerking binnen de sector op het gebied van sociale veiligheid.

De regiegroep

Het instellen van de regiegroep is een van de onderdelen van het landelijke programma Sociale Veiligheid (hierna: het landelijke programma), zoals aangekondigd in de Kamerbrief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 8 juni 2023.1 Het landelijke programma heeft als doel om een sociaal veilige leer- en werkomgeving in het hoger onderwijs en de wetenschap te bevorderen door het faciliteren en stimuleren van initiatieven waarbij de sector samenwerkt en samen leert.

Voor het ontwikkelen en uitvoeren van het programma is door de minister een regiegroep ingesteld, in samenwerking met Universiteiten van Nederland (hierna: UNL), de Vereniging Hogescholen (hierna: VH), de Landelijke Studentenvakbond (hierna: LSVb), het Interstedelijk Studenten Overleg (hierna: ISO), het Promovendi Netwerk Nederland (hierna: PNN, mede namens PostdocNL), de Federatie Nederlandse Vakbeweging (hierna: FNV) en de Algemene Onderwijsbond (hierna: AOb). Deze regiegroep heeft tot taak de sociale veiligheid in hoger onderwijs en wetenschap te bevorderen door partijen uit het hoger onderwijs- en wetenschapsveld te stimuleren zich in te zetten voor een veranderproces.

Voor een succesvolle uitvoering van haar taak is het van belang dat de regiegroep uit personen bestaat die docenten, wetenschappers, ondersteunend personeel, medewerkers op precaire (tijdelijke) posities, studenten en bestuurders op het thema sociale veiligheid kunnen vertegenwoordigen en personen die expertise bezitten over het hoger onderwijs- en wetenschapsveld, sociale veiligheid en onderwerpen die daar raakvlakken mee hebben. Ook promovendi niet in dienst vallen binnen de scope van het programma; zij zijn geen studenten of medewerkers, maar universiteiten zijn wel voor hen verantwoordelijk. De regiegroep bestaat naast een onafhankelijke technische voorzitter uit zes leden die worden voorgedragen door UNL, VH, LSVb, ISO, PNN (mede namens PostdocNL), FNV en AOb. Hiervan vertegenwoordigen twee leden de studenten (respectievelijk voorgedragen door ISO en LSVb), twee leden de medewerkers, waaronder expliciet jonge onderzoekers (één lid voorgedragen door PNN, mede namens PostdocNL, en één lid voorgedragen door AOb en FNV samen) en twee leden de instellingen (respectievelijk voorgedragen door UNL en VH). Daarnaast bestaat de regiegroep uit vijf onafhankelijke experts.

Het convenant

Het landelijke programma vraagt om een integrale aanpak, waaraan uitvoering wordt gegeven in samenwerking met de convenantpartners die het Convenant Sociale Veiligheid in Hoger Onderwijs en Wetenschap 2024–2027 (hierna: het convenant) hebben ondertekend. In het convenant worden door OCW, UNL, VH, LSVb, ISO, PNN (mede namens PostdocNL), FNV en AOb afspraken gemaakt over het programma. Het convenant vormt het vertrekpunt voor de regiegroep.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze bepaling worden definities gegeven van een aantal kernbegrippen uit het instellingsbesluit.

Artikel 2. Instelling regiegroep

De door de minister ingestelde regiegroep, bestaande uit een onafhankelijke voorzitter, vertegenwoordigers van de convenantpartners en experts.

Artikel 3. Taak

De regiegroep heeft als doel de sociale veiligheid in hoger onderwijs en wetenschap te bevorderen door initiatieven te initiëren, faciliteren en stimuleren, die zich richten op kennisdeling, kennisvergaring en het stimuleren van samenwerking binnen de sector op het gebied van sociale veiligheid, voor de periode 2024 tot en met 2027. In haar aanpak heeft de regiegroep in elk geval aandacht voor de volgende drie aspecten, zoals genoemd in het KNAW-advies2: i) de organisatiestructuur van instellingen, ii) de cultuur op de werkvloer, gericht op het bespreken van gedrag en iii) het systeem van klachtafhandeling en preventie. Ook heeft de regiegroep in haar aanpak in elk geval aandacht voor het advies van de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld dat ziet op de integrale aanpak sociale veiligheid van de minister.3 Met het oog op de lerende aanpak en om beleidsleren optimaal te stimuleren, kan de regiegroep de minister gevraagd en ongevraagd adviseren. De mogelijkheid tot advisering ziet op het beleid van de minister, voor zover dit relevant is voor het landelijk programma.

Artikel 4. Instellingsduur

De regiegroep wordt ingesteld voor de periode van ingang van dit besluit tot en met naar verwachting 31 december 2027, waarbij aangesloten wordt bij de looptijd van het convenant.

Artikel 5. Benoeming van de leden van de regiegroep

De regiegroep bestaat uit een onafhankelijke voorzitter, maximaal zes leden die de convenantpartners vertegenwoordigen, en vijf onafhankelijke experts op het gebied van sociale veiligheid of een aanverwant onderwerp (te weten: diversiteit en inclusie, tegengaan van discriminatie en racisme, tegengaan van seksueel grensoverschrijdend gedrag, organisatieverandering, werk/studieklimaat, gedragsverandering, emancipatie, integraal veiligheidsmanagement, risicomanagement). De leden worden benoemd door de minister, op basis van advies of op voordracht van de convenantpartners. Van de regiegroepleden worden de voorzitter en de onafhankelijke experts op persoonlijke titel benoemd. Ten aanzien van alle leden van de regiegroep geldt dat zij functioneren zonder last of ruggenspraak van partijen of organisaties waar zij al dan niet mee verbonden zijn.

Artikel 6. Secretariaat

Met het doel de regiegroep te ondersteunen, voorziet de minister gedurende de periode 2024 tot en met 2027 in ondersteuning door een programmamanager en een programmasecretaris aan te stellen. De programmamanager en de programmasecretaris zijn zelf geen lid van de regiegroep en zijn voor hun inhoudelijke werkzaamheden uitsluitend verantwoording schuldig aan de voorzitter van de regiegroep. Het staat de regiegroep vrij om indien zij dat nodig acht en dit proportioneel is aanvullende ondersteuning in te huren. Kosten daartoe dienen onderdeel te zijn van de meerjarige subsidieaanvraag van de regiegroep bij het Ministerie van OCW.

Artikel 7. Werkwijze van de regiegroep

De regiegroep bepaalt zelf haar werkwijze en legt deze vast in een reglement.

Gedurende de periode van 2024 tot en met 2027 komt de regiegroep zo vaak bijeen als zij zelf nodig acht. De regiegroep initieert en plant minimaal twee keer per jaar een voortgangsgesprek met de directies Hoger Onderwijs en Studiefinanciering en Onderzoek en Wetenschapsbeleid van het Ministerie van OCW. De voortgangsgesprekken vinden in ieder geval plaats aan het begin van het tweede kwartaal van een kalenderjaar (ergens in de periode van begin april tot medio mei) en aan het begin van het vierde kwartaal van een kalenderjaar (ergens in de periode van begin oktober tot medio november).

In de voortgangsgesprekken worden in ieder geval de volgende onderwerpen besproken:

  • a. voortgang;

  • b. samenwerking binnen de regiegroep;

  • c. betrokkenheid convenantpartners en instellingen; hoe de effecten van de activiteiten samenhangen met de doelen uit de ‘Aanpak monitoring en evaluatie van de voortgang op doelen van het onderzoeks- en wetenschapsbeleid’4;

  • d. belangrijke lessen en ervaringen die zijn opgedaan tijdens de uitvoering van de activiteiten. De terugkoppeling over belangrijke lessen en ervaringen kan ook frequenter gebeuren.

Ook kan de regiegroep in de voortgangsgesprekken (on)gevraagd advies uitbrengen dat betrekking heeft op het beleid van de minister, voor zover dit relevant is voor het landelijk programma.

Jaarlijks rapporteert de regiegroep over de voortgang in jaarlijkse voortgangsrapportages waarbij de regiegroep in haar laatste rapportage reflecteert op de gehele periode van haar instelling, voor zover dat mogelijk is.

Artikel 8. Programmaplan

De regiegroep is verantwoordelijk voor het tijdig opstellen van een vierjarig programmaplan waarin de aanpak voor de periode van 2024 tot en met 2027 wordt beschreven. Belangrijk daarbij is dat het programmaplan aansluit bij de taken en achterliggende doelen van de regiegroep: de sociale veiligheid in hoger onderwijs en wetenschap bevorderen door initiatieven te initiëren, faciliteren en stimuleren, die zich richten op kennisdeling, kennisvergaring en het stimuleren van samenwerking binnen de sector op het gebied van sociale veiligheid.

In het programmaplan neemt de regiegroep tevens op hoe zij de voortgang op het behalen van haar doelen gaat monitoren. De regiegroep legt daarin expliciet de relatie tussen de doelen uit haar programmaplan en de doelen uit de ‘Aanpak monitoring en evaluatie van de voortgang op doelen van het onderzoeks- en wetenschapsbeleid’.5

Artikel 9. Uitvoeringsplannen

Passend bij het overkoepelende programmaplan, dat ziet op de periode 2024 tot en met 2027, is de regiegroep verantwoordelijk voor het jaarlijks opstellen van uitvoeringsplannen. In haar uitvoeringsplannen beschrijft de regiegroep haar activiteiten voor het komende jaar, voorziet deze van een begroting en vraagt hier subsidie voor aan. De activiteiten die worden opgenomen in de uitvoeringsplannen dienen de ontwikkeling van kennis, kunde en vaardigheden of de uitwisseling hiervan over sociale veiligheid binnen hogeronderwijsinstellingen of studentenorganisaties te stimuleren met het oog op het faciliteren van hogeronderwijsinstellingen of studentenorganisaties.

Artikel 10. Subsidies

De minister is voornemens subsidie te verstrekken voor de volgende categorieën activiteiten:

  • a. activiteiten die verband houden met de organisatie van de regiegroep en de werkzaamheden van de penvoerder van de regiegroep;

  • b. activiteiten van de regiegroep die de ontwikkeling van kennis, kunde en vaardigheden of de uitwisseling hiervan over sociale veiligheid binnen hogeronderwijsinstellingen of studentenorganisaties stimuleren met het oog op het faciliteren van hogeronderwijsinstellingen of studentenorganisaties;

  • c. activiteiten van instellingen met als doel de sociale veiligheid te versterken binnen een hogeronderwijsinstelling of studentenorganisatie.

Ten behoeve van de subsidie van categorie a dient de regiegroep een meerjarige subsidie aan te vragen bij het Ministerie van OCW. De regiegroep is verantwoordelijk voor het tijdig indienen van deze subsidieaanvraag.

Ten behoeve van de subsidieaanvragen voor categorie b dient de regiegroep jaarlijks uitvoeringsplannen op te stellen. Hierin dienen de activiteiten van de regiegroep te zijn opgenomen die de ontwikkeling van kennis, kunde en vaardigheden, of de uitwisseling hiervan, over sociale veiligheid binnen hogeronderwijsinstellingen of studentenorganisaties stimuleren, met het oog op het faciliteren van hogeronderwijsinstellingen of studentenorganisaties. Om te komen tot een rangschikking en prioritering van activiteiten die de regiegroep opneemt in haar uitvoeringsplannen, dient de regiegroep een door haar opgesteld beoordelingskader te hanteren. Dit beoordelingskader dient de regiegroep te relateren aan de doelen uit het programmaplan. De regiegroep is voorts verantwoordelijk voor het tijdig indienen van deze subsidieaanvragen.

Voor activiteiten die behoren tot categorie c kunnen instellingen en studentenorganisaties, al dan niet in een samenwerkingsverband, subsidieaanvragen indienen. De regiegroep heeft tot taak de minister te adviseren over deze subsidieaanvragen. Deze adviesrol houdt in dat de regiegroep subsidieaanvragen beoordeelt en daarbij een rangschikking voorstelt van hoge naar lage prioriteit van de activiteiten. Hierbij baseert de regiegroep zich op het door haar te formuleren beoordelingskader, zoals zij dat ook doet bij de rangschikking van activiteiten die behoren tot categorie b.

Artikel 11. Vergoeding

De voorzitter en experts die lid zijn van de regiegroep ontvangen daarvoor een passende vergoeding. Onderscheid is gemaakt ten aanzien van het aantal uren per week aan werkzaamheden van de voorzitter respectievelijk de experts. In verband met de opstartfase verricht de voorzitter vanaf 1 april 2024 (week 14) reeds werkzaamheden in het kader van diens voorzitterschap van de regiegroep. De overige leden verrichten vanaf 1 juni 2024 (week 23) werkzaamheden in het kader van hun lidmaatschap van de regiegroep. Gedurende de opstartfase, tot september 2024 (week 36) geldt dat meer inzet benodigd is van zowel de voorzitter als de experts dan gedurende de rest van de looptijd. Na afloop van de opstartfase wordt de inzet van de voorzitter teruggebracht van 6 naar 3 uur per week en wordt de inzet van de experts teruggebracht van 4 naar 2 uur per week (van de leden die een van de convenantpartners vertegenwoordigen wordt een tijdsinzet vergelijkbaar met die van de experts verwacht). De voorzitter en experts ontvangen een vaste vergoeding per maand conform de hoogste trede van de collectieve arbeidsovereenkomst Rijk (cao Rijk). In de tabel in bijlage 1 zijn de werktijdfactoren per week opgenomen gedurende de gehele looptijd. De vergoeding wordt per kwartaal toegekend.

Van de leden van de regiegroep die een dienstbetrekking hebben bij een convenantpartner wordt verwacht dat hun deelname aan de regiegroep past bij hun functie als zodanig. In overleg met hen is besloten om, gezien de samenhang met hun functie of rol, hen niet in aanmerking te laten komen voor kostenvergoeding.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf


X Noot
1

Kamerstukken II 2022/23,29 240, nr. 131.

X Noot
2

KNAW (2022) ‘Sociale veiligheid in de Nederlandse wetenschap – Van papier naar praktijk’.

X Noot
3

Regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld (2024) ‘Advies over de aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld in hoger onderwijs en wetenschap’.

X Noot
4

De doelen van het onderzoeks- en wetenschapsbeleid staan in de bijlage bij Kamerstukken II 2022/23, 31 288, nr. 1071.

X Noot
5

De doelen van het onderzoeks- en wetenschapsbeleid staan in de bijlage bij Kamerstukken II 2022/23, 31 288, nr. 1071.

Naar boven