Convenant Sociale Veiligheid in Hoger Onderwijs en Wetenschap 2024–2027

Convenantpartners

De volgende partijen zijn betrokken bij de totstandkoming, ondertekening en uitvoering van dit convenant:

• De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, handelend als van bestuursorgaan en als vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden;

• Vereniging Universiteiten van Nederland (UNL), te dezen vertegenwoordigd door Jouke de Vries;

• Vereniging Hogescholen (VH), te dezen vertegenwoordigd door Maurice Limmen;

• Landelijke Studentenvakbond (LSVb), te dezen vertegenwoordigd door Elisa Weehuizen;

• Interstedelijk Studenten Overleg (ISO), te dezen vertegenwoordigd door Lotte Jansen;

• Promovendi Netwerk Nederland, mede namens PostdocNL, te dezen vertegenwoordigd door Benthe van Wanrooij en Lotte Weedage;

• Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV), te dezen vertegenwoordigd door Kitty Jong;

• Algemene Onderwijsbond (AOb), te dezen vertegenwoordigd door Douwe Dirk van der Zweep;

Gezamenlijk ook aan te duiden als: convenantpartners.

Door ondertekening van dit convenant geven convenantpartners aan in te stemmen met de inhoud van dit convenant en hieraan uitvoering te zullen geven.

Overwegende dat:

  • 1. sociale veiligheid in de sector hoger onderwijs en wetenschap (hierna ‘de sector’) blijvende aandacht verdient en de sector een veilige, inclusieve en respectvolle omgeving moet zijn voor iedereen;

  • 2. maatschappelijke ontwikkelingen een belangrijke invloed kunnen hebben op de sociale veiligheid binnen hogeronderwijsinstellingen en de wetenschap;

  • 3. de convenantpartners, in aanvulling op de individuele initiatieven van hogeronderwijsinstellingen, studie- en studentenverenigingen en convenantpartners zelf, een gezamenlijke aanpak belangrijk vinden om een veilige leer- en werkomgeving voor iedereen binnen de sector te realiseren met daarbij speciale aandacht voor groepen die meer risico lopen op sociaal onveilige situaties;

  • 4. sociale veiligheid een belangrijk onderwerp is om de beleidscyclus mee te voeden;

  • 5. de minister in zijn Kamerbrief van 8 juni 20231, met steun van de sector, een integrale aanpak sociale veiligheid in hoger onderwijs en wetenschap heeft gepresenteerd;

  • 6. het opzetten van een landelijk programma samen met de sector, gericht op het bevorderen van de sociale veiligheid in de sector, onderdeel is van de integrale aanpak. De minister neemt hierbij als uitgangspunt een lerende werkwijze, waarbij het programma samen met de sector wordt vormgegeven en op basis van kennis en ervaring continu wordt doorontwikkeld;

  • 7. in het kader van de lerende aanpak de convenantpartners opgedane inzichten ook zelf toepassen in hun eigen organisatie;

  • 8. als onderdeel van het landelijk programma wordt een regiegroep ingesteld om, samen met de sector, invulling en uitvoering te geven aan het landelijk programma;

  • 9. dit convenant de autonomie van de instellingen op het gebied van het sociale veiligheidsbeleid binnen de instellingen erkent en in acht neemt;

Spreken het volgende af

Artikel 1 Definities

In dit convenant (en de daarbij behorende bijlagen) wordt verstaan onder:

a. convenant:

convenant Sociale Veiligheid in Hoger Onderwijs en Wetenschap 2024–2027;

b. minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

c. convenantpartners:

alle partijen die dit convenant hebben ondertekend;

d. landelijk programma:

landelijk programma zoals beschreven in artikel 3;

e. regiegroep:

regiegroep zoals beschreven in artikel 4;

f. penvoerder:

penvoerder zoals beschreven in artikel 5;

g. sector hoger onderwijs en wetenschap:

hogescholen, universiteiten, studie- en studentenverenigingen;

h. lerende aanpak:

aanpak waarbij het programma samen met de sector wordt vormgegeven, de convenantpartners op beleidsniveau willen leren van ervaringen die zijn opgedaan in de sector en de inzichten die de regiegroep daaruit genereert;

i. programmaplan:

programmaplan waarin de regiegroep haar aanpak voor haar gehele looptijd (de periode 2024-2027) beschrijft;

j. uitvoeringsplan:

jaarlijks plan waarin de regiegroep haar activiteiten voor het komende jaar beschrijft.

Artikel 2 Doel convenant

  • 1. De convenantpartners willen middels dit convenant richting geven aan een gezamenlijke aanpak om de sociale veiligheid binnen de sector te bevorderen.

  • 2. De convenantpartners geven deze gezamenlijke aanpak vorm door het inrichten van een regiegroep sociale veiligheid in hoger onderwijs en wetenschap. De regiegroep is verantwoordelijk voor het opstellen en uitvoeren van een vierjarig programmaplan om de sociale veiligheid in de sector te bevorderen.

  • 3. De convenantpartners spreken af dat dit convenant, en de daaruit voortvloeiende activiteiten, de autonomie van de instellingen op het gebied van het sociale veiligheidsbeleid binnen de instellingen erkennen en in acht nemen.

  • 4. De regiegroep zal worden ingesteld door de minister en opereert in het licht van het vierjarig landelijk programma Sociale Veiligheid, zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 8 juni 2023.

  • 5. In dit convenant worden afspraken vastgelegd over:

    • het doel waar de convenantpartners samen aan werken;

    • de rol van de regiegroep en de penvoerder binnen het landelijk programma;

    • de samenwerking tussen de convenantpartners.

Artikel 3 Het landelijk programma

  • 1. De minister zet in het kader van zijn integrale aanpak sociale veiligheid een landelijk programma op, dat gericht is op het bevorderen van de sociale veiligheid in de sector.

  • 2. De minister stelt voor het landelijk programma in de periode 2024–2027 jaarlijks € 4 miljoen beschikbaar.

  • 3. Onder het landelijk programma vallen: dit convenant en alle hieruit voortvloeiende activiteiten, de regiegroep en haar activiteiten, en een subsidieregeling.

  • 4. Het landelijk programma wordt opgezet indachtig van het KNAW-advies ‘Sociale veiligheid in de Nederlandse wetenschap – Van papier naar praktijk’ en het advies van regeringscommissaris Hamer over de aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag in hoger onderwijs en wetenschap.

  • 5. Bij het opzetten van het landelijk programma wordt aansluiting gezocht bij andere (bestaande of nieuw op te richten) nationale beleidsprogramma’s, zoals het Nationaal Actieprogramma Aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld, de Agenda tegen discriminatie en racisme, het Nationaal Actieplan Diversiteit en Inclusie in Hoger Onderwijs en Onderzoek, Erkennen en Waarderen en Studentenwelzijnsfonds. Potentiële overlap wordt hierbij zoveel mogelijk vermeden.

  • 6. De minister neemt in zijn landelijk programma als uitgangspunt een lerende aanpak.

  • 7. De minister stelt een regiegroep in, die uitvoering zal geven aan het doel van het landelijk programma.

Artikel 4 De regiegroep

  • 1. Doel regiegroep

    • a. Het doel van de regiegroep is om de sociale veiligheid in de sector te bevorderen.

    • b. De regiegroep werkt aan haar doel, zoals bedoeld in art 4 lid 1a, door initiatieven te initiëren, faciliteren en stimuleren, die zich richten op kennisdeling, kennisvergaring en het stimuleren van samenwerking binnen de sector op het gebied van sociale veiligheid.

    • c. Als onderdeel van de lerende aanpak wordt van de regiegroep verwacht dat zij de sector helpt om de werkzame elementen van verschillende activiteiten ter bevordering van sociale veiligheid te identificeren. Ook kan de regiegroep de sector helpen bij het ontwikkelen van een passende aanpak in het licht van maatschappelijke ontwikkelingen.

    • d. De regiegroep kan drie soorten activiteiten initiëren, faciliteren of stimuleren:

      • i. activiteiten die vanuit de regiegroep zelf worden geïnitieerd. De regiegroep kan ervoor kiezen om de uitvoering van de activiteiten ergens anders te beleggen;

      • ii. bottom-up initiatieven die door de sector worden geïnitieerd en die de regiegroep graag meeneemt in het landelijk programma;

      • iii. hoewel de regiegroep geen adviescommissie is, zal zij belangrijke lessen en ervaringen die voortkomen uit de door haarzelf geïnitieerde en gefaciliteerde activiteiten delen met de sector om het landelijk beleid op het gebied van sociale veiligheid binnen de sector te verbeteren.

    • e. De activiteiten, zoals bedoeld in artikel 4 lid 1d, kunnen betrekking hebben op hogescholen, universiteiten, studie- en studentenverenigingen.

    • f. Voor de activiteiten die de regiegroep zelf initieert, zal zij zelf draagvlak moeten creëren bij de partijen of instellingen in de sector die zij bij dit initiatief wil betrekken. De regiegroep en betrokken instellingen zorgen voor passende afstemming rond al bestaande initiatieven zodat deze niet gefrustreerd worden.

  • 2. Samenstelling regiegroep

    • a. De regiegroep bestaat uit ten hoogste twaalf leden, te weten één onafhankelijke voorzitter, zes leden die de convenantpartners vertegenwoordigen, en vier of vijf onafhankelijke experts.

    • b. De convenantpartners hebben samen een profielschets voor de samenstelling van de regiegroep gemaakt. De profielschets is als Bijlage [1] onderdeel van dit convenant. De convenantpartners zorgen ervoor dat bij het voorstellen van leden van de regiegroep, voldaan wordt aan de profielschets.

    • c. De leden van de regiegroep zullen zonder last of ruggespraak worden benoemd door de minister.

    • d. De leden die als vertegenwoordiger lid zijn van de regiegroep vertegenwoordigen de desbetreffende convenantpartner in de regiegroep. Tevens hebben zij de rol van ambassadeur van de regiegroep naar de organisatie(s) die zij vertegenwoordigen.

    • e. Bij wisseling van een van de leden die als vertegenwoordiger van een convenantpartner deelneemt aan de regiegroep, draagt de betreffende convenantpartner een nieuwe kandidaat aan. De betreffende convenantpartner waarborgt dat de kandidaat voldoet aan de profielschets. De benoeming van het nieuwe lid geschiedt door de minister.

    • f. Bij wisseling van een expert in de regiegroep, benoemt de minister op basis van de profielschets een nieuwe expert. De regiegroep kan suggesties doen voor een nieuwe expert.

  • 3. Inhoud aanpak regiegroep

    • a. De regiegroep heeft in haar aanpak in elk geval aandacht voor de volgende drie aspecten, zoals genoemd in het KNAW-advies2:

      • i. De organisatiestructuur van instellingen;

      • ii. De cultuur op de werkvloer, gericht op het bespreken van gedrag;

      • iii. Het systeem van klachtafhandeling en preventie.

    • b. De regiegroep houdt bij haar aanpak rekening met relevante actuele maatschappelijke ontwikkelingen.

    • c. De convenantpartners willen de volgende thema’s aandragen als suggesties voor de regiegroep:

      • i. Organisatiestructuur van instellingen:

        • a. Systeem van beoordeling en promotie;

        • b. Hiërarchische structuren en afhankelijkheidsrelaties;

        • c. Medezeggenschap;

        • d. Arbeidsomstandigheden.

      • ii. De cultuur op de werkvloer binnen hoger onderwijsinstellingen, gericht op bewustwording en het bespreken van gedrag:

        • a. Bespreekbaarheid van sociale veiligheid;

        • b. Aanspreek (feedback)cultuur;

        • c. Diversiteit en inclusie.

      • iii. Het systeem moet in een passende afhandeling van de melding voorzien waarin zowel klager als beklaagde op een correcte manier bejegend worden:

        • a. Klacht- en meldprocedures en een passende afhandeling;

        • b. Preventie;

        • c. Ondersteuning en nazorg.

  • 4. Werkwijze regiegroep

    • a. De regiegroep bepaalt haar eigen werkwijze en legt deze vast in een reglement.

    • b. Gedurende de periode 2024–2027 wordt de regiegroep ondersteund door een programmamanager en een programmasecretaris, die idealiter fulltime beschikbaar zijn, en die door de minister worden aangesteld.

    • c. De regiegroep kan naar wens aanvullende ondersteuning aanwenden.

    • d. De loonkosten van ondersteunende medewerkers voor de regiegroep (de programmamanager en programmasecretaris), de bureaukosten- en kosten die verband houden met de functie en werkzaamheden van de penvoerder en eventuele onkostenvergoedingen en vacatiegelden voor regiegroep leden worden bekostigd uit de middelen voor de regiegroep.

    • e. De regiegroep initieert en plant minimaal twee keer per jaar een voortgangsgesprek met de directies Hoger Onderwijs en Studiefinanciering en Onderzoek en Wetenschapsbeleid van het Ministerie van OCW om in ieder geval de volgende onderwerpen te bespreken:

      • i. voortgang;

      • ii. samenwerking binnen de regiegroep;

      • iii. betrokkenheid convenantpartners en instellingen;

      • iv. hoe de effecten van de activiteiten samenhangen met de doelen uit de Aanpak monitoring en evaluatie van de voortgang op doelen van het onderzoeks- en wetenschapsbeleid die staan in de bijlage bij Kamerstukken II 2022/23, 31 288, nr. 1071;

      • v. belangrijke lessen en ervaringen die zijn opgedaan tijdens de uitvoering van de activiteiten. De terugkoppeling over belangrijke lessen en ervaringen kan ook frequenter gebeuren.

      Ook kan de regiegroep in het voortgangsgesprek (on)gevraagd advies uitbrengen dat betrekking heeft op het beleid van de minister, voor zover dit relevant is voor het landelijk programma. De voortgangsgesprekken vinden in ieder geval plaats:

      • vi. begin van het tweede kwartaal van een kalenderjaar, als het verslag van het voorgaande jaar samengesteld is;

      • vii. begin van het vierde kwartaal van een kalenderjaar, als het uitvoeringsplan voor het komende jaar samengesteld is.

Artikel 5 De penvoerder

  • 1. De minister kan aan de penvoerder subsidie verstrekken voor activiteiten die verband houden met de organisatie van de regiegroep, de uitvoering van haar taak en de werkzaamheden van de penvoerder en voor de activiteiten van de regiegroep die de ontwikkeling van kennis, kunde en vaardigheden of de uitwisseling hiervan over sociale veiligheid binnen hoger onderwijsinstellingen of studentenorganisaties stimuleren met het oog op het faciliteren van hoger onderwijsinstellingen of studentenorganisaties.

  • 2. De penvoerder:

    • a. bekleedt de bureaufunctie van de regiegroep voor de activiteiten als bedoeld in lid 1;

    • b. informeert de regiegroep over de uitvoering van het programmaplan als geheel;

    • c. informeert de minister namens de regiegroep over de tussentijdse voortgang van het programma als geheel;

    • d. treedt namens de regiegroep op als opdrachtgever richting uitvoerende partijen voor zover van opdrachtverlening sprake is;

    • e. zorgt voor correcte afronding van de bureaufunctie van de regiegroep na afloop van het convenant en draagt zorg voor het op correcte wijze voldoen van overige eventueel nog lopende verplichtingen.

    Uiteraard kan de penvoerder hierbij ondersteund worden door de programmamanager en programmasecretaris.

  • 3. Voor de initiatieven van de instellingen zijn de instellingen verantwoordelijk voor de uitvoering en verantwoording van de activiteiten. De instellingen informeren over hun activiteiten. De verantwoording sturen de instellingen naar de minister en de regiegroep.

  • 4. De convenantpartners, behoudens de minister, kiezen een deelnemende organisatie die fungeert als penvoerder.

  • 5. De regiegroep en penvoerder leggen schriftelijke afspraken rondom hun samenwerking vast in een overeenkomst.

Artikel 6 Monitoring en evaluatie

  • 1. De regiegroep neemt in haar programmaplan op hoe zij de voortgang op het behalen van haar doel gaat monitoren. De regiegroep legt daarin expliciet de relatie tussen de doelen uit haar programmaplan en de doelen uit de ‘Aanpak monitoring en evaluatie van de voortgang op doelen van het onderzoeks- en wetenschapsbeleid’ die staan in de bijlage bij Kamerstukken II 2022/23, 31 288, nr. 1071.

  • 2. De regiegroep rapporteert in jaarlijkse voortgangsrapportages over haar voortgang. De regiegroep zal, in zoverre dat mogelijk is, in haar laatste rapportage reflecteren op de gehele periode 2024–2027.

  • 3. In het kader van de lerende aanpak en om de beleidscyclus optimaal te voeden voert de minister een eindevaluatie van het landelijk programma uit. De voorbereiding hiervoor begint vóór het einde van de looptijd van de regiegroep.

Artikel 7 Wijzigingen en opzegging

  • 1. Dit convenant kan tussentijds worden gewijzigd of opgezegd indien en voor zover er zich omstandigheden voordoen die van dien aard zijn dat het voortzetten van het convenant niet langer wenselijk wordt geacht.

  • 2. Convenantpartners brengen elkaar schriftelijk op de hoogte indien zich een situatie voordoet die aanleiding kan geven tot de noodzaak tot wijziging of opzegging van dit convenant.

  • 3. Opzegging vindt schriftelijk plaats met inachtneming van een opzegtermijn van één jaar.

  • 4. Convenantpartners streven ernaar binnen de opzegtermijn overeenstemming te bereiken over de wijze waarop alle met het opzeggen samenhangende aspecten worden afgehandeld. Indien convenantpartners tijdens de opzegtermijn gezamenlijk van mening zijn dat een deugdelijke afhandeling niet binnen de opzegtermijn haalbaar is, dan maken convenantpartners afspraken over verlenging van de opzegtermijn.

Artikel 8 Geschillen

  • 1. Dit convenant is niet in rechte afdwingbaar.

  • 2. Alle geschillen in verband met dit convenant, worden beslecht door een bindend advies van een door de partijen die met elkaar in geschil zijn aan te wijzen onafhankelijk adviseur. Dit advies wordt binnen 8 weken gegeven.

  • 3. Er is sprake van een geschil indien een van partijen dit schriftelijk aan de andere partij(en) meedeelt.

Artikel 9 Slotbepalingen

  • 1. Dit convenant wordt aangehaald als: Convenant Sociale Veiligheid in Hoger Onderwijs en Wetenschap 2024–2027.

  • 2. Dit convenant treedt in werking met ingang van de dag na ondertekening door alle convenantpartners en eindigt van rechtswege op 31 december 2027, tenzij convenantpartners uiterlijk zes maanden voor laatstgenoemde datum besluiten over voortzetting van dit convenant.

  • 3. Na afloop van het convenant is de penvoerder ervoor verantwoordelijk dat blijvend voldaan wordt aan (lopende) subsidieverplichtingen conform de subsidievoorwaarden. Voorts is de penvoerder verantwoordelijk voor het op correcte wijze afhandelen van overige eventueel nog lopende verplichtingen.

Dit convenant wordt in de Staatscourant gepubliceerd.

Aldus overeengekomen in Den Haag op 8 mei 2024,

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, handelend als bestuursorgaan en als vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden: R.H. Dijkgraaf

Vereniging Universiteiten van Nederland gevestigd te Den Haag, te dezen vertegenwoordigd door: J. de Vries

Vereniging Hogescholen gevestigd te Den Haag, te dezen vertegenwoordigd door: M. Limmen, voorzitter

Landelijke Studentenvakbond, te dezen vertegenwoordigd door: E. Weehuizen

Interstedelijk Studenten Overleg, te dezen vertegenwoordigd door: L. Jansen

Promovendi Netwerk Nederland, mede namens PostdocNL, te dezen vertegenwoordigd door: B. van Wanrooij en L. Weedage

Federatie Nederlandse Vakbeweging, te dezen vertegenwoordigd door: K. Jong, Vicevoorzitter FNV

Algemene Onderwijsbond, te dezen vertegenwoordigd door: D.D. van der Zweep

BIJLAGE 1: PROFIELSCHETS SAMENSTELLING REGIEGROEP

De regiegroep zal bestaan uit:

  • 1 onafhankelijke voorzitter

  • 6 vertegenwoordigers:

    • 2 leden die de studenten vertegenwoordigen (respectievelijk voorgedragen door ISO en LSVb);

    • 2 leden die de medewerkers vertegenwoordigen, waaronder expliciet jonge onderzoekers (één lid voorgedragen door PNN, mede namens PostdocNL, en één lid voorgedragen door AOb en FNV samen);

    • 2 leden die de instellingen vertegenwoordigen (respectievelijk voorgedragen door UNL en VH)

  • 4 of 5 onafhankelijke experts

Van de leden wordt verwacht dat zij gezamenlijk hun taak uitvoeren. De opdracht ziet op het bevorderen van de sociale veiligheid op universiteiten, hogescholen en studie- en studentenverenigingen. Het is van belang dat de regiegroep in staat is om aanbevelingen uit diverse adviesrapporten naar de praktijk te vertalen en weet wat er nodig is om een veiligere en inclusievere leer- en werkomgeving te creëren. De leden van de regiegroep kunnen verder kijken dan hun eigen werkgebied en zijn gericht op interdisciplinaire samenwerking om tot resultaten te komen. Zij weten verbindingen te leggen met en tussen relevante netwerken in het veld en met (bestaande of nieuw op te richten) nationale beleidsprogramma’s, zoals het Nationaal Actieprogramma Aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld, de Agenda tegen discriminatie en racisme, het Nationaal Actieplan Diversiteit en Inclusie in Hoger Onderwijs en Onderzoek, Erkennen en Waarderen en het Studentenwelzijnsfonds. Potentiële overlap wordt hierbij zoveel mogelijk vermeden.

Van de voorzitter wordt aanvullend verwacht dat deze onafhankelijk is en sterk is in verbindingen maken. De voorzitter heeft gezag in de sector, heeft affiniteit met de opgave, kent het veld en heeft goed gevoel voor politiek-bestuurlijke verhoudingen. Diegene is een uitstekend technisch voorzitter, geeft de leden ruimte voor hun inbreng, weet deze evenwichtig samen te vatten en weet op basis daarvan conclusies te formuleren die recht doen aan de bespreking in de vergadering. De voorzitter werkt nauw samen met de programmamanager en programmasecretaris.

Van de leden die de convenantpartners (behoudens OCW) vertegenwoordigen wordt aanvullend verwacht dat zij goed in contact staan met de groep die zij vertegenwoordigen. Dit om te zorgen voor draagvlak binnen de sector voor medewerking aan de uitvoering van de plannen van de regiegroep. Daarnaast hebben de vertegenwoordigers affiniteit en ervaring met sociale veiligheid op bestuurlijk niveau.

De regiegroep wordt gedurende haar gehele looptijd ondersteund door een programmamanager en programmasecretaris, die nauw samenwerken met de voorzitter. De programmasecretaris is in staat de beraadslagingen van de regiegroep adequaat vast te leggen en de programmamanager is in staat op basis daarvan tot een programmaplan te komen. De programmamanager en programmasecretaris vormen daarna een belangrijke spil naar de uitvoering en monitoring van het programma.

De samenstelling van de regiegroep is zodanig dat de volgende groepen zijn vertegenwoordigd:

  • studenten

  • onderzoekers

  • docenten

  • ondersteunend of beherend personeel

  • bestuurders

  • medewerkers op precaire (tijdelijke) posities

Daarnaast zijn bij voorkeur de volgende (inhoudelijke) expertises aanwezig:

  • sociale veiligheid

  • diversiteit en inclusie

  • tegengaan van discriminatie en racisme

  • tegengaan van seksueel grensoverschrijdend gedrag

  • organisatieverandering

  • werk/studieklimaat

  • gedragsverandering

  • emancipatie

  • integraal veiligheidsmanagement / risicomanagement

  • kennis van het wo

  • kennis van het hbo

Tot slot wordt gestreefd naar diversiteit binnen de regiegroep, met een samenstelling die diversiteit in brede zin vertegenwoordigt, zoals geografische spreiding, genderbalans etc.

Beschikbaarheid

Van de leden wordt verwacht dat zij beschikbaar zijn voor ca. 8 uur per maand, van de voorzitter ca. 12 uur per maand. Dit is een gemiddelde. In de eerste maanden is de belasting waarschijnlijk hoger vanwege de opstart van het programma. De leden worden in principe aangesteld voor een termijn van vier jaar. Voor leden die de studenten en jonge onderzoekers vertegenwoordigen kan worden afgeweken van de termijn.

Ondersteuning van de regiegroep

De programmamanager zal (in samenwerking met de secretaris):

  • a. het programmaplan opstellen, evenals de jaarlijkse uitvoeringsplannen en de jaarlijkse verslaglegging conform de aanwijzingen van en in samenwerking met de regiegroep;

  • b. externe contacten namens de regiegroep onderhouden;

  • c. de regiegroep ondersteunen bij het bewaken van de voortgang van projecten;

  • d. de penvoeder ondersteunen met het voorbereiden en opstellen van de subsidieaanvraag.

De programmasecretaris zal:

  • e. de programmamanager ondersteunen in de hierboven genoemde taken;

  • f. in samenwerking met de voorzitter van de regiegroep en de programmamanager de vergaderstukken voorbereiden en de verslaglegging verzorgen;

  • g. in samenwerking met de programmamanager de penvoerder ondersteunen met het voorbereiden en opstellen van de subsidieaanvraag.


X Noot
1

Kamerstukken II 2022/23, 29 240, nr. 131

X Noot
2

KNAW (2022) ‘Sociale veiligheid in de Nederlandse wetenschap – Van papier naar praktijk’

Naar boven