29 240 Veiligheid op school

31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 131 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juni 2023

Een samenleving waarin we op een gelijkwaardige en respectvolle manier met elkaar omgaan en waarin iedereen zich sociaal veilig voelt. Daar staat dit kabinet voor.1 Wat geldt voor de hele samenleving geldt ook voor het hoger onderwijs en de wetenschap: daar is geen plaats voor (seksueel) grensoverschrijdend gedrag, machtsmisbruik, discriminatie, racisme en intimidatie.

Dat we nog hard moeten werken aan het verbeteren van de sociale veiligheid in het hoger onderwijs en in de wetenschap blijkt uit meerdere rapporten die afgelopen jaren verschenen. Ze tonen aan dat onder andere machtsongelijkheid, competitie, onaantastbaarheid van docenten en onderzoekers en genderstereotypering voorkomen. Dat vormt een voedingsbodem voor het ontstaan en in stand houden van sociale onveiligheid.2 Een onderzoeker die de wetenschap met pijn in het hart verlaat, omdat die zich niet veilig voelt. Een student die tijdens college geen vragen durft te stellen vanwege het gedrag van de docent. Het zijn voorbeelden die mij zeer aan het hart gaan. Juist het onderwijs moet een veilige en respectvolle omgeving zijn. Studenten en medewerkers moeten zich altijd en overal veilig voelen en zich optimaal kunnen ontwikkelen. Ik wil daarom samen met universiteiten en hogescholen werken aan de veranderingen die nodig zijn om een duurzaam veilige leer- en werkomgeving te creëren.

Dat is niet gemakkelijk door het bijzondere karakter van het onderwijs en de wetenschap. Daarin staan leren, ontwikkelen en het open debat centraal en zijn er altijd afhankelijkheidsrelaties. Als een sociaal veilige leer- en werkomgeving ontbreekt, kan dit een grote impact hebben op het leven van de individuele studenten en medewerkers. Ook kan het leiden tot langdurige negatieve gevolgen. Ik vind het cruciaal dat we er alles aan doen om dit zoveel mogelijk te voorkomen.

In deze brief licht ik allereerst uw Kamer mijn huidig beleid toe dat gericht is op het bevorderen van een veilige leer- en werkomgeving. Vervolgens zet ik mijn plannen uiteen hoe ik mijn beleid wil versterken. Daarin maak ik ook duidelijk hoe ik samen met universiteiten en hogescholen wil werken aan het verder verbeteren van de sociale veiligheid van studenten en medewerkers. Ik maak daarbij onder andere dankbaar gebruik van het KNAW-rapport Sociale veiligheid in de Nederlandse wetenschap: Van papier naar praktijk3, het rapport Onderzoek naar de uitval van vrouwen in de wetenschap4 en het waardevolle onderzoeksrapport van de Inspectie van het Onderwijs over de sociale veiligheid van studenten in het kunst- en modeonderwijs in het hbo.5

Huidig beleid in mbo, ho en wetenschap

Ik wil uw Kamer eerst kort meenemen in mijn huidig beleid met betrekking tot sociale veiligheid in het middelbaar beroepsonderwijs, het hoger onderwijs en de wetenschap en mijn inzet op themaprogramma’s. Met betrekking tot het primair en voortgezet onderwijs verwijs ik uw Kamer naar de brief Vrij en veilig onderwijs die de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs in november naar uw Kamer heeft gestuurd. Daarin licht hij zijn plannen toe voor sociale veiligheid voor het primair en voortgezet onderwijs.6

Middelbaar beroepsonderwijs

Het bevorderen van veiligheid en inclusie op scholen en leerbedrijven is een speerpunt in de Werkagenda voor het mbo, die ik met partners uit het middelbaar beroepsonderwijs (hierna: mbo) heb gesloten. We hebben afgesproken dat scholen en studenten met elkaar in gesprek gaan over mentaal welzijn en veiligheid. Doel is om gezamenlijk tot een visie, beleid en laagdrempelige voorzieningen voor studenten te komen. Daarnaast breiden alle mbo-scholen hun sociale veiligheidsplan uit, zodat zij daardoor beter zicht krijgen op hun sterke en zwakke punten. En tot slot komt er een monitor integrale veiligheid mbo, die weergeeft hoe veilig studenten en medewerkers zich op school voelen. Het eerste rapport verwacht ik na de zomer. Op basis daarvan kijk ik of er extra maatregelen nodig zijn voor het mbo en informeer ik u over de uitkomsten.

Hoger onderwijs en wetenschap

Ik heb uw Kamer vorig jaar geïnformeerd over mijn ambitie om de basis van het hoger onderwijs en de wetenschap op orde te krijgen.7 Zo investeer ik structureel in meer rust en ruimte voor onderwijs en onderzoek. Jonge onderzoekers en tijdelijke docenten hebben daarbij mijn specifieke aandacht. Daarmee pak ik een aantal onderliggende oorzaken van sociale onveiligheid in de wetenschap aan: de schaarste aan geld voor wetenschappelijk onderzoek en onderwijs en het tekort aan vaste aanstellingen.8

Ik heb ook in 2022 een Bestuursakkoord hoger onderwijs en wetenschap gesloten met de Vereniging Hogescholen (VH) en de Universiteiten van Nederland (UNL).9 Ik heb daarin de volgende afspraken gemaakt met betrekking tot sociale veiligheid en inclusie:

  • 1. De instellingen bevorderen diversiteit en inclusie en bestrijden discriminatie en racisme.

  • 2. De instellingen stellen gedragsregels op tegen onveilig en grensoverschrijdend gedrag.

  • 3. De instellingen zorgen voor een monitor van ervaren sociale veiligheid.

  • 4. De instellingen besteden aandacht aan sociale veiligheid en inclusie in hun jaarverslagen.

Ik financier tot en met 2031 jaarlijks € 4 miljoen ten behoeve van onderzoek en monitoring, interventies en kennisdeling, en bewustwording en cultuurverandering.10 Dit moet er onder andere voor zorgen dat de instellingen de bovenstaande afspraken realiseren.

Themaprogramma’s

Er gebeurt meer: in aanvulling op het hiervoor beschreven beleid probeer ik met themaprogramma’s een bijdrage te leveren aan het bevorderen van de sociale veiligheid van studenten en medewerkers in hun leer- en werkomgeving. Zo werk ik aan het bespreekbaar maken van gewenst en ongewenst gedrag. Dit in het kader van het Nationaal actieprogramma aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld. Ik vind dit essentieel om te komen tot een veilige omgeving en tot gezamenlijke normen. Het is het belangrijk om dit gesprek – waarmee wordt ingezet op bewustwording en preventie – te stimuleren en te faciliteren. Daarom ondersteun ik het project Preventie seksueel grensoverschrijdend gedrag onder studenten van Rutgers en het studenteninitiatief GELIJKSPEL om onderwijsinstellingen en studenten hierbij te helpen. Dat gebeurt onder andere in de introductieweken deze zomer. Hierdoor kunnen studenten grensoverschrijdend gedrag eerder herkennen en weten ze wat ze hieraan kunnen doen.

Verder probeer ik met mijn inzet op thema’s zoals «Erkennen en waarderen» en de OCW agenda tegen discriminatie en racisme bij te dragen aan het verminderen van oorzaken van sociale onveiligheid op universiteiten en hogescholen.

Verder versterken van sociale veiligheid

Universiteiten en hogescholen zijn vooral zelf aan zet bij de zorg voor een sociaal veilige leer- en werkomgeving. Op grond van de Arbowet zijn werkgevers verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden van werkenden. Daarnaast verplicht de Algemene Wet Gelijke Behandeling onderwijsinstellingen om te zorgen voor een discriminatievrije leer- en werkomgeving. Samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zie ik het als mijn taak om de instellingen daarbij te stimuleren en te ondersteunen.

Maar ik constateer ook dat we nog niet alle inzichten en antwoorden hebben. Ik ga samen met het veld zoeken naar de juiste antwoorden en wil daarom uitgaan van een lerende aanpak. Het huidige beleid ten aanzien van het hoger onderwijs en de wetenschap wil ik met concrete maatregelen versterken om zo een extra impuls te geven aan het creëren van een veilige leer- en werkomgeving voor studenten en medewerkers.

Mijn aanpak ziet er als volgt uit:

  • 1. toevoeging van een zorgplicht voor de sociale veiligheid van studenten in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW)

  • 2. uitbreiding van de meld-, overleg- en aangifteplicht zedenmisdrijven in de WHW

  • 3. verbetering van de voorzieningen voor klachten en meldingen van studenten en medewerkers

  • 4. versterking van het toezicht op sociale veiligheid

  • 5. stimulering van universiteiten en hogescholen om samen te werken bij het vergroten van een sociaal veilige leer- en werkomgeving voor hun studenten en medewerkers

Ik licht mijn aanpak hierna toe.

1. Wettelijke zorgplicht voor sociale veiligheid

Op advies van de Inspectie van het Onderwijs wil ik een zorgplicht voor de sociale veiligheid van studenten opnemen in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Het expliciet benoemen van sociale veiligheid als zorgplicht voor de instellingen in de WHW verbetert het externe toezicht op sociale veiligheid. Door het als zorgplicht op te nemen in de WHW wordt nader invulling gegeven aan wat die zorgplicht inhoudt. Hiermee kunnen we aan de voorkant regelen wat we van instellingen vragen en aan de achterkant toezicht houden op hetgeen zij op dit vlak gedaan hebben.

Ook ga ik verkennen of sociale veiligheid een aandachtspunt moet worden bij de borging van de onderwijskwaliteit. Begin 2024 informeer ik uw Kamer hierover.

2. Uitbreiding wettelijke meld-, overleg- en aangifteplicht

Bij het uitbreiden van de wettelijke zorgplicht voor studenten hoort ook het uitbreiden van de meld-, overleg- en aangifteplicht zedenmisdrijven uit de WHW11: van minderjarigen naar alle studenten. Deze verplichting houdt in dat bij een vermoeden van een seksueel misdrijf door een met taken belast persoon (zoals een docent) jegens een minderjarige leerling of student, het bestuur dat dient te melden bij de vertrouwensinspectie (onderdeel van de Inspectie van het Onderwijs). In onderling overleg wordt dan besloten of er voldoende aanleiding is voor het bestuur om aangifte te doen.

De gedachte van de huidige wettelijke meld-, overleg- en aangifteplicht was dat minderjarigen meer bescherming nodig zouden hebben dan meerderjarigen. In het onderwijs is echter altijd sprake van een afhankelijkheidsrelatie, of de student nu minderjarig is of niet. Vandaar de uitbreiding naar alle studenten ongeacht hun leeftijd. Ook seksuele intimidatie zal onder de meld-, overleg- en aangifteplicht gaan vallen. Dat heeft als voordeel dat besturen de afweging of er sprake is van seksuele intimidatie of een zedenmisdrijf altijd in overleg met de vertrouwensinspectie maken. Deze wetswijzigingen, die ik ook voor het mbo wil doorvoeren, zijn onderdeel van het wetsvoorstel Vrij en veilig onderwijs. De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs zal het voorstel naar verwachting eind 2023 naar de Kamer sturen.

Helaas komt het voor dat er afspraken worden gemaakt die slachtoffers ertoe dwingen om te zwijgen over incidenten. Dat vind ik bijzonder onwenselijk. Daarom wil ik verkennen wat er nodig is om te voorkomen dat dergelijke afspraken worden gemaakt. Niet alleen omdat openheid ervoor zorgt dat je kunt leren van gemaakte fouten, maar ook omdat zulke afspraken op gespannen voet staan met een sociaal veilige leer- en werkomgeving. In dit kader is de motie van het lid Kwint (SP) van belang. De motie verzoekt de regering om – in samenspraak met vertegenwoordigers van het onderwijs, leraren, ouders en leerlingen dan wel studenten – te inventariseren of er voor het onderwijs een wettelijk verbod voor het opleggen van een zwijgbeding kan komen, zoals ook in de (jeugd)zorg is geregeld.12 Het is momenteel onvoldoende duidelijk in hoeverre en in welke vorm zwijgbedingen mogelijk voorkomen in de verschillende onderwijssectoren. Zoals ik eerder heb aangekondigd, zal ik uw Kamer in het derde kwartaal van 2023 nader informeren over de uitkomsten van de verkenning.13

3. Verbetering voorzieningen voor klachten en meldingen

Uitbreiding van de wettelijke meld-, overleg- en aangifteplicht is alleen effectief als studenten en medewerkers weten waar ze terecht kunnen met een klacht. En als ze ook het vertrouwen hebben dat een klacht serieus wordt genomen. Oftewel, de voorzieningen voor klachten en meldingen moeten op orde zijn.

Dat is nog niet altijd het geval. De Inspectie van het Onderwijs adviseert hogescholen en universiteiten onderzoek te doen naar de kwaliteit van hun klachtenprocedure, de inlichting erover aan studenten en de tevredenheid over de behandeling van klachten.14 Want uit dat onderzoek blijkt dat studenten en medewerkers niet altijd weten waar ze terecht kunnen met een klacht. Ook hebben ze onvoldoende vertrouwen dat een klacht serieus genomen wordt.15 Klachten leiden lang niet altijd tot een oplossing.16 Als gevolg hiervan wordt er lang niet altijd melding gemaakt. Klachten die een basis hebben in structurele oorzaken worden regelmatig gereduceerd tot slechts incidenten.17 Daardoor zorgen klachten niet voor de noodzakelijke verandering en worden oorzaken die in de structuur van een organisatie besloten liggen, niet aangepakt.

Ik wil met behulp van aanvullend onderzoek een beter beeld krijgen van de kwaliteit van klachtenprocedures, de informatie erover aan studenten en de tevredenheid over de procedures. Het gaat daarbij ook over voorzieningen voor medewerkers. Bij mijn onderzoek laat ik tevens uitzoeken of anoniem melden het vertrouwen in klachtenprocedures vergroot, zoals ik eerder heb toegezegd.18 Met mijn onderzoek voer ik ook de motie van het lid Westerveld uit, over het vergroten van de bekendheid van klachtenprocedures in het hoger onderwijs.19

Naast voorzieningen voor klachten en meldingen binnen de instellingen vind ik het ook belangrijk dat studenten en medewerkers terecht kunnen bij een onafhankelijk punt buiten de instellingen voor steun en advies. Uit het eerdergenoemde onderzoek moet daarom blijken of het opzetten van een onafhankelijk steun- of meldpunt meerwaarde heeft ten opzichte van de voorzieningen die er nu al zijn voor studenten en medewerkers.

Verder onderzoek ik hoe de vertrouwensinspectie meer bekendheid in het hoger onderwijs kan krijgen. Studenten en medewerkers moeten weten dat de vertrouwensinspectie, een onderdeel van de Inspectie van het Onderwijs, een onafhankelijke partij is die hen kan informeren en adviseren, bijvoorbeeld als ze te maken hebben met seksueel grensoverschrijdend gedrag. Bestuurders kunnen met de vertrouwensinspectie overleggen in geval van mogelijke zedenmisdrijven. Voor zaken die het toezicht op de Arbowet betreffen, verwijst de vertrouwensinspectie door naar de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA). Medewerkers kunnen ook direct naar de NLA stappen als ze denken dat een instelling niet zorgt voor veilige werkomstandigheden, en dus de arbeidswetten niet naleeft. Ik wil dat elke medewerker dit weet en ga daar met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan werken.

4. Versterking van het toezicht op sociale veiligheid

De colleges van bestuur van instellingen zijn verantwoordelijk voor een sociaal veilige leer- en werkomgeving. Bij versterking van het toezicht op het bestuur van instellingen denk ik enerzijds aan het interne toezicht door de raden van toezicht en anderzijds aan extern toezicht.

De raden van toezicht spelen een belangrijke rol bij het uitoefenen van toezicht op het reilen en zeilen van de instellingen. Dat geldt ook voor de mate waarin de studenten en medewerkers de leer- en werkomgeving van hun instelling als veilig ervaren. Ik verwacht van de raden van toezicht dat zij zich verdiepen in sociale veiligheid en dat ze de colleges van bestuur zo nodig bijstaan met adviezen. De branchecodes voor goed bestuur van de Vereniging Hogescholen en Universiteiten van Nederland bieden daar goede aanknopingspunten voor. In mijn overleggen met de voorzitters van de raden van toezicht wordt dat een terugkerend punt.

Naast de raden van toezicht is er ook extern toezicht. Waar het gaat om het toezicht op de veiligheid van het onderwijspersoneel, werken de Inspectie voor het Onderwijs en de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) samen. Ze gaan hun samenwerking op dit gebied intensiveren, bijvoorbeeld qua afstemming en uitvoering van onderzoek. Dit betekent onder andere dat de Onderwijsinspectie signalen over de veiligheid van docenten direct doorgeeft aan de NLA. De NLA kan dan deze signalen gebruiken voor haar risicogerichte toezicht.

5. Stimulering samenwerking universiteiten en hogescholen

Ik heb eerder in deze brief benoemd dat instellingen voor hoger onderwijs primair zelf verantwoordelijk zijn voor een sociaal veilige leer- en werkomgeving. Dat is echter makkelijker gezegd, dan gedaan. Sociale veiligheid is namelijk nooit af, het vraagt voortdurend aandacht, en het is bovendien complex. Onderzoek laat zien dat verschillende factoren een rol spelen bij de mate waarin studenten en medewerkers zich veilig voelen in hun leer- en werkomgeving.20 Gezien bovenstaand is het daarom belangrijk dat instellingen van elkaar kunnen leren hoe zij erin slagen om hun studenten en medewerkers zich veiliger te laten voelen en dat ze daarbij met elkaar samenwerken.

Op advies van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen21 (KNAW) start ik daarom een programma voor de komende vier jaar. Dit programma heeft als doel om een sociaal veilige leer- en werkomgeving in het hoger onderwijs en de wetenschap te bevorderen door het faciliteren van initiatieven waarbij universiteiten en hogescholen samenwerken en samen leren. De instellingen blijven daarbij zelf verantwoordelijk voor het op orde brengen en houden van de sociale veiligheid.

Het programma zal conform het voorgenoemde advies uitgaan van een integrale benadering. Hierbij wordt er ingezet op een veranderproces dat in ieder geval aandacht heeft voor drie punten:

  • (1) de organisatiestructuur van instellingen moet die sociale veiligheid niet onder druk zetten

  • (2) de cultuur op de werkvloer moet naast andere zaken ook gericht zijn op het bespreken van gedrag

  • (3) het systeem moet zich niet alleen moet richten op klachtenafhandeling, maar in de eerste plaats op preventie.

Langs deze sporen kan het programma universiteiten en hogescholen helpen door gezamenlijke initiatieven te stimuleren en opgedane kennis hiervan te delen.

  • (1) Bij het thema structuur denk ik bijvoorbeeld aan:

    • Het agenderen van voorstellen bij de instellingen voor het afvlakken van hiërarchie en het verkleinen van afhankelijkheden.

    • Ontwikkelen van een trainingsprogramma voor leidinggevenden gericht op verantwoordelijk leiderschap, met aandacht voor kwaliteit van de begeleiding van bijvoorbeeld promovendi, jonge onderzoekers en docenten.

  • (2) En bij cultuur:

    • Het vergroten van de kennis van docenten over «veilige didactiek», bijvoorbeeld met kennismodules. Het hbo-kunstonderwijs is daar al mee bezig. Hoe is binnen de didactiek ruimte om elkaar aan te spreken op gedrag?

    • Het opstellen van een landelijk referentiekader voor gedragscodes, inclusief voorstellen over de naleving ervan. UNL heeft hier al een begin mee gemaakt. Gedragscodes kunnen helpen bij het bespreekbaar maken van gedrag.

  • (3) En bij systeem:

    • Het bespreekbaar maken van de arbeidsrechtelijke positie van personeel in relatie tot vrije meningsuiting en academische vrijheid.22

    • Het financieren van (praktijkgericht) onderzoek naar de wijze waarop een systematische aanpak gericht op preventie en tijdige bijsturing kan bijdragen aan sociale veiligheid in het onderwijs en de wetenschap.

Sommige instellingen en opleidingen voeren deze activiteiten of onderdelen ervan al uit. Het programma kan de goede voorbeelden die dat oplevert delen in andere sectoren en helpen bij het opschalen van succesvolle interventies.

Voor de uitvoering van het programma stel ik met het hoger onderwijs een regiegroep in. Daarin zitten vertegenwoordigers van de instellingen, deskundigen en mensen die het perspectief van docenten, wetenschappers, ondersteunend personeel en studenten kunnen vertegenwoordigen. De regiegroep krijgt de opdracht een vierjarig programma te ontwikkelen, bestaande uit concrete projecten. Het is de bedoeling dat er uiterlijk in het voorjaar 2024 een voorstel ligt voor de invulling van het programma voor 2024 met ook een doorkijk naar de volgende jaren. De regiegroep is dan ook nadrukkelijk géén adviescommissie. Verder kan de regiegroep beschikken over ondersteuning om het programma uit te kunnen voeren.

De uitvoering vindt plaats bij universiteiten en hogescholen. Onder die uitvoering van het programma valt ook leren en werken tijdens veldwerk en studie- en dienstreizen. Ook beurspromovendi vallen onder het programma, want ze zijn geen studenten of medewerkers, maar instellingen zijn wel voor hen verantwoordelijk. Voor groepen die in het hoger onderwijs ondervertegenwoordigd zijn en (daardoor) meer risico lopen op onveilige situaties komt in het programma speciale aandacht, zoals vrouwen, lhbtiq+-personen en gehandicapte personen.

Bij de uitvoering zal de regiegroep letten op evenwicht in de aandacht voor hbo en wo, studenten en werknemers, onderwijs en wetenschap. Verder zal de regiegroep scherp blijven op de aansluiting bij en het vermijden van overlap met andere programma’s. Denk aan het Nationaal Actieprogramma Aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld, de Agenda tegen discriminatie en racisme, en op programma’s binnen het stelsel als het Nationaal Actieplan Diversiteit en Inclusie in Hoger Onderwijs en Onderzoek, Erkennen en waarderen en Studentenwelzijn.

Voor het programma sociale veiligheid stel ik de komende vier jaar jaarlijks € 4 miljoen beschikbaar uit de studievoorschotmiddelen. Dat komt dus bovenop de € 4 miljoen die er tot en met 2031 jaarlijks is voor uitvoering van het Bestuursakkoord, zoals ik eerder in mijn brief heb toegelicht. Verder ga ik kijken of ook niet-bekostigde instellingen voor hoger onderwijs bij het programma kunnen aansluiten. Daarnaast zal ik met partijen als de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) in gesprek gaan over welke rol zij kunnen spelen in het bevorderen van de sociale veiligheid van medewerkers en studenten.

Tot slot

Op een gelijkwaardige en respectvolle en sociaal veilige manier met elkaar omgaan zijn voor mij kernwaarden. Dit kabinet staat hiervoor.23 Dit geldt zeker ook voor het (hoger) onderwijs en de wetenschap. Universiteiten en hogescholen zijn gericht op het werven van kennis, leren, beoordelen en het open debat. Het is mijn vaste overtuiging dat ze alleen goed kunnen functioneren als studenten en medewerkers volledig zichzelf kunnen zijn en zich veilig voelen. Dat vraagt onze niet aflatende inzet en aandacht.

Ik heb er vertrouwen in dat we met studenten, medewerkers en bestuurders de stappen kunnen zetten die daarvoor nodig zijn. Voor de zomer van 2024 informeer ik u over de voortgang van mijn aanpak.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf


X Noot
1

Kamerstuk 34 843, nr. 67.

X Noot
2

FNV/VAWO (2019). Sociale veiligheid van medewerkers op universiteiten; KNAW (2022). Sociale veiligheid in de Nederlandse wetenschap: van papier naar praktijk; Zestor (2022). Werkbeleving in hogescholen: Benchmark 2020–2021; LNVH (2019). Harassment in Dutch academia; Technopolis (2022). Onderzoek naar de uitval van vrouwen in de wetenschap.

X Noot
3

Kamerstuk 29 338, nr. 259.

X Noot
4

Kamerstuk 31 288, nr. 986.

X Noot
5

Kamerstuk 29 240, nr. 130.

X Noot
6

Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 653.

X Noot
7

Kamerstuk 31 288, nr. 964.

X Noot
8

KNAW (2022). Sociale veiligheid in de Nederlandse wetenschap: van papier naar praktijk; Technopolis (2022). Onderzoek naar de uitval van vrouwen in de wetenschap.

X Noot
9

Kamerstuk 31 288, nr. 969.

X Noot
10

Kamerstuk 31 288, nr. 969.

X Noot
11

Bij een vermoeden van een seksueel misdrijf door een met taken belast persoon (zoals een docent) jegens een minderjarige leerling of student, dient het bestuur dat te melden bij de vertrouwensinspectie, onderdeel van de Inspectie van het Onderwijs. In overleg wordt besloten of er voldoende aanleiding is voor het bestuur om aangifte te doen.

X Noot
12

Kamerstuk 35 771, nr. 12.

X Noot
13

Kamerstuk 31 524, nr. 544.

X Noot
14

Inspectie van het Onderwijs (2022). Studenten over de klachtenprocedure in het hoger onderwijs.

X Noot
15

Inspectie van het Onderwijs (2022). Studenten over de klachtenprocedure in het hoger onderwijs; KNAW (2022). Sociale veiligheid in de Nederlandse wetenschap: van papier naar praktijk; Zestor (2022). Werkbeleving in hogescholen: Benchmark 2020–2021.

X Noot
16

KNAW (2022). Sociale veiligheid in de Nederlandse wetenschap: van papier naar praktijk; Zestor (2022). Werkbeleving in hogescholen: Benchmark 2020–2021.

X Noot
17

Zakia Essanhaji (2023). De (on)mogelijkheid van klachten. Sofokles.

X Noot
18

Kamerstuk 31 288, nr. 92.

X Noot
19

Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 23.

X Noot
20

Technopolis (2022). Onderzoek naar de uitval van vrouwen in de wetenschap; KNAW (2022). Sociale veiligheid in de Nederlandse wetenschap: van papier naar praktijk; Zestor (2022). Werkbeleving in hogescholen: Benchmark 2020–2021; ResearchNed (2022). Sociale veiligheid in het hoger onderwijs.

X Noot
21

KNAW (2022). Sociale veiligheid in de Nederlandse wetenschap: van papier naar praktijk.

X Noot
22

Ik wil de regiegroep vragen om mij hierover te adviseren naar aanleiding van mijn toezegging aan het lid Kwint, gedaan tijdens het Commissiedebat Wetenschap van 18 april 2023 (Kamerstuk 31 288, nr. 1037).

X Noot
23

Kamerstuk 34 843, nr. 67.

Naar boven