26 642 Europees Sociaal Fonds (ESF)

Nr. 135 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 september 2015

In vervolg op mijn voortgangsbrief van 26 augustus 2014 (Kamerstuk 26 642, nr. 128) informeer ik u met deze brief over de uitvoering van het Europees Sociaal Fonds (ESF) in Nederland.

Uit de voortgangsrapportage blijkt dat het subsidiebudget voor de programmaperiode 2007–2013 naar verwachting vrijwel volledig wordt benut. Deze programmaperiode wordt momenteel afgesloten. De komende tijd ligt de nadruk op de afronding van projecten en de controles van de einddeclaraties. Op 15 september 2016 moet dat zijn afgerond. De Auditautoriteit voert vervolgens de tweedelijnscontroles uit. In maart 2017 moeten alle verantwoordingsstukken zijn aangeboden aan de Europese Commissie1.

De uitvoering van de nieuwe periode 2014–2020 verloopt voorspoedig. Naast realisatie van de afgesproken doelstellingen, staat het vereenvoudigen van de administratieve verantwoording voor de aanvragers in deze programmaperiode centraal.

Voor beide programmaperiodes is het identificeren van onregelmatigheden en fraude een speerpunt. Het controle- en beheerssysteem, dat zich kenmerkt door intensieve monitoring en controles op basis van strikte regelgeving, is zodanig dat onregelmatigheden worden gedetecteerd en kunnen worden aangepakt, zoals uit pagina 13 van deze brief blijkt.

Deze voortgangsrapportage laat zien dat het benutten van het ESF-subsidiebudget een effectieve aanvulling is op het reguliere arbeidsmarktbeleid van het kabinet en de doelstellingen van het participatiebeleid ondersteunt, zie bijgevoegd document. Zo heeft, mede dankzij de inzet van ESF, een groot aantal werkloze jongeren en mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt werk gevonden. Ook is met ESF-subsidie bijgedragen aan het behouden, verbeteren en versterken van de duurzame arbeidsinzet van werkenden. De resultaten en effecten laat ik ook in de huidige programmaperiode met onderzoek objectief meten. De onderzoeksresultaten worden gebruikt om regelingen aan te scherpen en ESF nog effectiever in te zetten. Tijdens het jaarlijks terugkerende «ESF-event», dit jaar gepland op 26 november, wordt met praktijkvoorbeelden breed gedeeld wat er lokaal gebeurt met de ESF-gelden.

Zo leren projecten van elkaar en maken we samen met aanvragers zichtbaar hoe ESF werkt en waar ESF aan bijdraagt. Én laten we zien dat Nederland ESF inzet voor een samenleving waarin iedereen meedoet.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

1. ESF-PROGRAMMA 2007-2013 en 2014-2020

Het jaar 2015 is een transitiejaar: enerzijds loopt een aantal projecten uit de periode 2007–2013 nog door tot eind 2015 en anderzijds komt de nieuwe programmaperiode 2014–2020 op stoom. Er is daarbij sprake van continuïteit: in beide programma’s is de focus gericht op verhoging van arbeidsparticipatie. Het programma ESF 2007–2013 is ingezet om de arbeidsparticipatie te verbeteren onder groepen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt en voor de bestrijding van jeugdwerkloosheid. Daarnaast maakt Nederland gebruik van ESF om lager opgeleide werkenden te scholen, om gedetineerden te re-integreren en om leerlingen in het Praktijkonderwijs en Voortgezet speciaal onderwijs naar werk te begeleiden. Een forse opgave, zeker in tijden van economische neergang. Tevens is met behulp van ESF sociale innovatie en duurzame arbeidsinzet in bedrijven gestimuleerd. Het programma ESF 2014–2020 continueert de inzet van ESF voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Daarnaast zet het nieuwe programma de lijn voort om de duurzame arbeidsinzet van werkenden te versterken.

Samenvatting en leeswijzer

Het programma ESF 2007–2013 loopt ten einde, de nadruk in deze fase ligt op de afronding van projecten en controles van einddeclaraties. Op basis van de projectrealisaties tot nu toe en de daarop gebaseerde prognoses is de verwachting dat het beschikbare ESF subsidiebudget van 830 miljoen euro vrijwel geheel wordt benut. Na ontvangst en controle van de laatste ronde einddeclaraties in 2016 ontstaat hierover zekerheid. De eindverantwoording over het programma moet 31 maart 2017 bij de Europese Commissie zijn ingediend.

Voor de verschillende ESF-onderdelen (in de programmaperiode 2007–2013 «Acties» genoemd) geldt dat de doelstellingen zoals opgenomen in het Operationeel Programma ESF 2007–2013 grotendeels zijn behaald. Dit geldt in ieder geval voor het beoogde aantal deelnemers en de uitstroomdoelstelling naar werk of vervolgopleiding. Het beoogde percentage deelnemers dat het voor hem of haar beoogde re-integratietraject binnen het ESF-project afrondt is niet altijd haalbaar gebleken. Dit heeft vooral te maken met het feit dat gedurende de gehele looptijd van een ESF-project deelnemers instromen, wier trajecten veelal niet binnen de projectperiode worden afgerond. Het CBS heeft daarom aanvullend onderzocht wat de arbeidsmarktpositie is van (ex)deelnemers aan een ESF-project om een beter beeld te krijgen. De resultaten worden bij de betreffende Acties besproken.

Deze voortgangsbrief is als volgt opgebouwd: paragraaf 2 belicht enkele algemene onderwerpen, te weten de benutting van middelen, administratieve lasten en auditaangelegenheden. Paragraaf 3 beschrijft de stand van zaken van het ESF-programma 2007–2013. Paragraaf 4 geeft de ontwikkelingen binnen het programma 2014–2020 weer. De website van het Agentschap SZW (www.agentschapszw.nl) bevat aanvullende informatie over de onderwerpen die in deze paragrafen aan de orde komen, zoals overzichten van gesubsidieerde projecten en het CBS-rapport «Kenmerken van deelnemers aan ESF-projecten in 2014».

2. ALGEMENE ESF-ONDERWERPEN

2.1 ESF-BUDGETTEN

Elke ESF-programmaperiode kent een looptijd van zeven jaar. Voor de periode 2007–2013 is een subsidiebudget beschikbaar gesteld van 830 miljoen euro voor de totale programmaperiode in zeven jaarlijkse tranches. Elke tranche moet uiterlijk twee jaar na het jaar van ontvangst zijn omgezet in concrete projecten, waarvan de werkelijk gemaakte kosten zijn verantwoord en gedeclareerd bij de Europese Commissie. In afwijking daarvan moet de laatste tranche uit 2013 uiterlijk 31 december 2015 zijn benut, maar hoeft deze pas in 2017 te worden gedeclareerd bij de Europese Commissie. Indien een gedeelte van een tranche niet tijdig is besteed en verantwoord komt dit automatisch te vervallen. Dit heet decommittering. Het geld schuift dus niet door naar volgende jaren en valt terug in de algemene middelen van de Commissie.

Indien er meer projectkosten worden gemaakt dan er ESF-budget beschikbaar is, dienen deze middelen vanuit de eigen begroting te worden gefinancierd. We spreken dan van overcommittering. De ervaring leert dat gedurende een programmaperiode gemiddeld circa 50% á 55% van de aangevraagde subsidie ook echt wordt gerealiseerd. Er wordt dus meer geld aangevraagd dan uiteindelijk wordt besteed. Op basis van deze ervaring wordt daarom voor elke aanvraagperiode meer geld beschikbaar gesteld dan er feitelijk aan subsidie beschikbaar is. Om het totale ESF-subsidiebudget van 830 miljoen euro daadwerkelijk te besteden, verleent SZW circa 1.631 miljoen euro aan subsidies. Dit kan leiden tot de genoemde overcommittering als in de praktijk onverwachts projecten meer subsidie realiseren dan het verwachte realisatiepercentage. Tot dusverre is dat niet het geval geweest. Op basis van de realisaties tot nu toe en de daarop gebaseerde prognoses is de verwachting dat het budget van 830 miljoen euro vrijwel geheel (voor 95% of meer) wordt gebruikt. Op 100% benutting uitkomen zal niet helemaal lukken, omdat het risico op overschrijding dan te groot zou zijn. Zekerheid over het financiële eindresultaat is op dit moment niet te geven, want er moet dit jaar en begin 2016 nog voor circa 93 miljoen euro aan einddeclaraties binnenkomen van de laatste ronde ESF-projecten (dit betreffen met name de einddeclaraties van Actie Jeugd, Actie B (gedetineerden en jongeren in jeugdinrichting en UWV, zie paragraaf 3). In totaal moet nog een bedrag van circa 175 miljoen euro aan ontvangen of nog te ontvangen einddeclaraties worden gecontroleerd.

Het budget voor de programmaperiode 2014–2020 bedraagt 507 miljoen euro. Voor de eerste ronde aanvragen door de arbeidsmarktregio’s in de periode 1 mei-31 oktober 2014 is een budget van 114 miljoen euro opengesteld en verleend. Voor de eerste ronde aanvragen door bedrijven tussen 15 oktober en 7 november 2014 is een budget van 22 miljoen opengesteld en een bedrag van circa 19,6 miljoen euro verleend.

2.2 ADMINISTRATIEVE LASTEN

Het gebruik van ESF-middelen brengt administratieve lasten met zich mee voor de aanvragers.

In de opzet van het ESF programma 2014–2020 en bijbehorende subsidieregeling is nadrukkelijk aandacht besteed aan het vereenvoudigen van de administratieve verantwoording. Dit is gebeurd met in achtneming van de eis uit de Europese verordening dat een inzichtelijke en controleerbare administratie met betrekking tot de uitvoering van het project moet worden bijgehouden.

Twee uitgangspunten staan centraal: het vereenvoudigen van de uitvoering en het vereenvoudigen van de verantwoording(smethodiek). In de eerste plaats is voor de programmaperiode 2014–2020 gekozen voor het uitgangspunt om de uitvoering zo eenvoudig mogelijk te houden. De aanvragers worden gestimuleerd eenvoudig te verantwoorden kosten in het ESF-project op te nemen. Daarnaast begeleidt het Agentschap SZW hen intensief in de opzet en verantwoording van hun projecten. In de nieuwe subsidieregeling is de reeds bestaande vaste toeslag voor werkgeverslasten behouden en is een nieuwe vaste toeslag toegevoegd. Met deze toeslag, gebaseerd op nieuwe mogelijkheden uit de ESF-verordening, worden kosten gesubsidieerd die voorheen lastig te verantwoorden bleken en tot veel controlefouten leidden, zoals bijvoorbeeld afschrijvingskosten en huisvestingskosten. Verder is in overleg met de Europese Commissie een vereenvoudigde verantwoordingsmethodiek ontwikkeld voor de veel voorkomende activiteit «casemanagement». Veel aanvragers hebben aangegeven hiervan gebruik te gaan maken. Ten slotte wordt nader onderzocht of voor toekomstige projecten andere vereenvoudigingen (bijvoorbeeld standaardprijzen) doorgevoerd kunnen worden.

2.3 AUDITAANGELEGENHEDEN

De Auditautoriteit heeft 16 april 2015 het jaarlijkse auditrapport inzake de uitgevoerde systeemaudit bekend gemaakt. De systeemaudit heeft zich gericht op de effectieve werking van de beheers- en controlesystemen in 2014 en omvatte een onderzoek ter plaatse in de periode vanaf 6 oktober 2014 tot en met 17 oktober 2014 en van 16 februari tot en met 6 maart 2015 bij het Agentschap SZW (beheersautoriteit). De doelstelling van de systeemaudit is zekerheid verkrijgen over het functioneren van de beheers- en controlesystemen, om een redelijke mate van zekerheid te kunnen bieden over de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen. De uitkomst is positief. De Auditautoriteit oordeelt dat het beheers- en controlesysteem voldoende effectief heeft gefunctioneerd. Op vier van de zeven beoordelingscriteria behaalt het Agentschap SZW voor de uitvoering de hoogste score (score 1). Op de resterende drie de één na hoogste (score 2).

De Europese Commissie accepteert dat tot 2% van de ingediende ESF-declaraties (over de gehele programmaperiode 2007–2013) onjuist of onzeker is. In Nederland was van het bedrag dat in 2013 gedeclareerd is, iets minder dan 2% onjuist of onzeker2. Uiteraard worden fouten die in de einddeclaraties van aanvragers worden aangetroffen gecorrigeerd en teruggevorderd.

De Auditautoriteit heeft zijn werkzaamheden over 2014 nog niet volledig afgerond, maar heeft al wel aangegeven dat het foutpercentage voor 2014 ruim onder de norm van 2% ligt. Het cumulatieve foutpercentage over de gehele programmaperiode 2007–2013 is nog niet door de Auditautoriteit vastgesteld. Aangezien in ieder jaar het foutpercentage (meestal ruim) lager is geweest dan 2%, is de conclusie dat ook het cumulatieve foutpercentage tot en met 2014 lager is dan 2%.

3. ESF-PROGRAMMA 2007-2013

De programmaperiode 2007–2013 is ingedeeld in afzonderlijke acties, gericht op specifieke doelstellingen en doelgroepen. Per actie vermeld ik hieronder de belangrijkste informatie en ga ik in op de resultaten tot nu toe.

Schematisch overzicht ESF-programma 2007–2013

Programmaonderdeel

Aanvragers

Budget

Actie A: mensen met grote afstand tot de arbeidsmarkt naar werk begeleiden

gemeenten, UWV,

O&O-fondsen

125,3 mln

Actie Jeugd: bestrijding Jeugdwerkloosheid

gemeenten

106,6 mln

Actie B: gedetineerden, TBS’ers en jongeren in jeugdinrichting

Ministerie van V&J

82,9 mln

Actie C: leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs begeleiden naar werk of vervolgopleiding

Vso/Pro-scholen

131,8 mln

Actie D: scholing van lager opgeleide werkenden

O&O-fondsen

271,8 mln

Actie E: sociale innovatie

Bedrijven, O&O-fondsen

78,4 mln

Bijdrage uitvoeringskosten

Agentschap SZW

33,2 mln

totaal

 

830 mln

De focus van het ESF-programma 2007–2013 ligt met name op het begeleiden van deelnemers in scholings- en re-integratietrajecten. Vanuit het destijds voor aanvang opgezette Operationeel Programma zijn de doelstellingen en bijbehorende meetwaarden met de kennis van toen bepaald en met name gericht op het aantal te doorlopen trajecten en de rechtmatige besteding van middelen.

In het nieuwe programma 2014–2020 (zie hoofdstuk 4) wordt daarnaast nadrukkelijker gekeken naar de resultaten en het effect van de inzet van ESF-middelen.

3.1 INLEIDING OP DE RESULTATEN

Het op betrouwbare wijze vaststellen van resultaten vergt bijzondere aandacht. In de praktijk blijkt dat een groot aantal deelnemers zijn re-integratietraject nog niet heeft afgerond terwijl het ESF-project al is beëindigd. Dit komt doordat het gehele re-integratietraject van veel deelnemers meer omvat dan datgene wat binnen het ESF-project wordt aangeboden. En doordat deelnemers vaak gedurende de looptijd van het ESF-project instromen en aan het einde van een ESF-project hun individuele traject nog niet hebben afgerond. Als het ESF-project stopt, loopt het re-integratietraject dus gewoon door (nu geheel ten laste van de aanvrager). De meting van de resultaten direct aan het einde van het ESF-project geeft dus een onvolledig beeld. Aan het CBS is daarom de opdracht gegeven om ex-deelnemers aan een ESF-project nog enige tijd te volgen. Dit om beter vast te stellen wat hun arbeidsmarktpositie is op het moment dat zij hun individuele re-integratietraject beëindigen. Bij deze meting worden de deelnemers per aanvraagtijdvak gevolgd en wordt uiterlijk zes maanden na het beëindigen van het re-integratietraject de arbeidsmarktpositie bepaald. Voor het presenteren van definitieve resultaten speelt mee dat de doorlooptijd van een project plus opstellen eindverantwoording en de eindcontrole ongeveer drie jaar bedraagt. Concreet betekent dit dat de definitieve deelnemersgegevens beschikbaar zijn van projecten die zijn gestart in de periode 2007 tot en met 2011. Voor recentere gegevens voert het CBS volgend jaar een nieuwe meting uit. De informatie die hieruit naar voren komt wordt in de komende voortgangsrapportages betrokken.

Het CBS bepaalt bij de meting wanneer de deelnemer het traject heeft afgerond en vervolgens de arbeidsmarktpositie van de deelnemer binnen zes maanden na afronding van het traject. Het onderzoek richt zich op de volgende resultaten:

  • werkend: deelnemers die binnen zes maanden na afronding van het traject aan het werk zijn

  • onderwijs: deelnemers die binnen zes maanden na afronding van het traject een opleiding volgen

  • nieuw re-integratietraject: deelnemers die binnen zes maanden na afronding van het traject een nieuw re-integratietraject zijn gestart

  • traject afgerond zonder vervolg: deelnemers die binnen zes maanden na het afronden van het traject niet aan het werk zijn, geen opleiding volgen en geen nieuw re-integratietraject zijn gestart

  • onbekend: van deze deelnemers is niet komen vast te staan wanneer zij hun traject hebben beëindigd.

Verder meet het CBS onder het aantal deelnemers dat werk heeft gevonden hoeveel van hen langdurig werkzaam zijn. Daartoe behoren deelnemers langer dan zes maanden aaneengesloten aan het werk te zijn. Deze resultaten moeten in de context worden gezien van een periode van economische neergang, waarbij het ESF-programma zich richtte op mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.

3.2 MENSEN MET EEN GROTE AFSTAND TOT DE ARBEIDSMARKT NAAR WERK BEGELEIDEN (ACTIE A)

Actie A richt zich op doelgroepen zonder baan met een afstand tot de arbeidsmarkt. Het betreft re-integratietrajecten waarbij deelnemers scholing, training en individuele en/of groepsbegeleiding krijgen.

Actualiteiten

De laatste projectronde voor gemeenten loopt van 1 mei 2012 tot eind augustus 2015. Het betreft in totaal 61 projecten van gemeenten. Hiermee is een budget gemoeid van 60 miljoen euro. Daarnaast voert het UWV een langlopend project uit voor Wajongers met een budget van maximaal 36 miljoen.

Budget

Voor Actie A is in de gehele programmaperiode 125,3 miljoen euro beschikbaar gesteld. Met de laatste projectronde is dit budget in beginsel geheel benut.

Resultaten

In het Operationeel Programma ESF 2007–2013 zijn drie kwantitatieve doelstellingen opgenomen voor Actie A:

  • jaarlijks nemen 4.730 mensen deel aan een project;

  • 75% van de ingestroomde deelnemers rondt het voor hem of haar beoogde re-integratietraject binnen het ESF-project af;

  • 8% van de ingestroomde deelnemers stroomt uit naar arbeid.

De eerste doelstelling betekent dat voor de gehele programmaperiode in totaal (over zeven jaren) 33.110 mensen deelnemen aan een Actie A traject. Tot en met 2014 hebben in totaal 129.462 personen deelgenomen aan een traject. Deze eerste doelstelling is ruimschoots behaald.

De tweede doelstelling van Actie A is dat 75% van de deelnemers het traject binnen de projectperiode afrondt. Van de ingestroomde deelnemers tussen 2007 en 2014 heeft tot dusverre ruim 50% het re-integratietraject binnen de projectperiode afgerond. Deze doelstelling is derhalve niet behaald. Belangrijkste verklaring hiervoor is dat een deel van de deelnemers bij einde looptijd project nog deelneemt aan re-integratieactiviteiten (voortgezet zonder ESF-subsidie), zoals eerder verwoord in paragraaf 3.1. Bij het opstellen van de doelstelling is hiermee onvoldoende rekening gehouden.

De derde doelstelling van Actie A is dat 8% van de ingestroomde deelnemers uitstroomt naar arbeid. In de resultaatmeting die hierna wordt besproken is te zien dat deze doelstelling met 31% uitstroom naar werk ruimschoots wordt behaald. De arbeidsmarktpositie van de deelnemers aan Actie A projecten uit de tijdvakken 2007 t/m 2010 is in bijlage 1 weergegeven (in 2011 is geen aanvraagtijdvak opengesteld en het laatste tijdvak 2012–2015 loopt nog). Daaruit blijkt dat 31% van de deelnemers3 binnen zes maanden na het re-integratietraject aan het werk is. Het CBS heeft ook gemeten hoeveel deelnemers duurzaam aan het werk geholpen zijn. Ruim 78% van de deelnemers die na het traject een baan heeft gevonden is ook langer dan zes maanden, dus duurzaam, aan het werk. Verder is bijna 5% van de deelnemers binnen zes maanden na het re-integratietraject gestart met het volgen van een opleiding. Tot slot is ruim 9% van de deelnemers gestart met een nieuw re-integratietraject.

De uitstroom naar werk vanaf 2009 is hoger dan in de jaren daarvoor. Deze hogere uitstroom heeft gedeeltelijk te maken met de UWV-projecten. Aangezien UWV ESF inzet om jobcoaches te betalen voor werkende Wajongers, scoren UWV-projecten per definitie 100% op uitstroom naar werk. Onder reguliere aanvragers van Actie A, de gemeenten, is een hoge uitstroom minder vanzelfsprekend, aangezien het hier doorgaans gaat om trajecten die mensen uit de bijstand ondersteunen richting werk.

3.3 BESTRIJDEN EN VOORKOMEN VAN JEUGDWERKLOOSHEID (ACTIE Jeugd)

Deze Actie is in 2009 in het leven geroepen om jeugdwerkloosheid te bestrijden, in samenhang met het nationale actieplan bestrijding jeugdwerkloosheid.

Jeugd 1

Voor de subsidielijn Jeugd 1 (J1) heeft het kabinet coördinerende gemeenten aangewezen, die subsidie kunnen aanvragen voor hun arbeidsmarktregio. Deze gemeenten hebben voor de aanvraagtijdvakken 2009, 2010 en 2013 subsidie ontvangen om samen met andere gemeenten op lokaal niveau projecten te financieren voor de bestrijding van jeugdwerkloosheid.

Jeugd 2

Sectoren (in casu O&O-fondsen) hebben in 2009 en 2010 eveneens ESF-subsidie kunnen aanvragen om jongeren aan werk te helpen. Voorwaarde was dat zij afspraken hadden gemaakt met de VNG, UWV of met een door de VNG aangewezen gemeente, de zogenaamde sectorarrangementen, om de publieke en private samenwerking in de regio te stimuleren. De ESF-subsidie kon worden ingezet om projecten uit te voeren die in deze arrangementen zijn afgesproken.

Actualiteiten

In februari 2015 is een wijziging van de subsidieregeling ESF 2007–2013 gepubliceerd waarmee de looptijd van de Actie Jeugdprojecten van eind 2013/begin 2014 is verlengd tot 31 oktober 2015 en waarbij het subsidiepercentage per project is verhoogd van 40% naar 60%. Met beide maatregelen krijgen de gemeenten een extra stimulans om de lopende acties succesvol af te ronden.

Budget

Voor de gehele Actie Jeugd is 106,6 miljoen euro beschikbaar. Dit budget wordt naar verwachting volledig benut. Begin 2016 worden de laatste einddeclaraties verwacht.

Resultaten

In het Operationeel Programma ESF 2007–2013 is de volgende kwantitatieve doelstelling opgenomen:

  • jaarlijks (in 2009, 2010 en 2013) nemen 20.000 werkloze jongeren deel aan een door ESF Actie Jeugd gefinancierd project.

De doelstelling betekent dat voor de gehele programmaperiode in totaal 60.000 personen deelnemen aan een Actie J traject. Tot en met 2014 hebben in totaal 142.615 personen deelgenomen aan een traject. Deze doelstelling is ruimschoots behaald.

Naast het behalen van deze doelstelling laten de eerste lange-termijn resultaten ook een positief beeld zien in de verbeterde arbeidsmarktpositie van deze jongeren. Uit de CBS-metingen van ingestroomde deelnemers tot en met 2010 (zie ook bijlage 1) blijkt dat 66% van de deelnemers4 binnen zes maanden na het re-integratietraject aan het werk is. Het CBS heeft ook gemeten hoeveel deelnemers duurzaam aan het werk geholpen zijn. Bijna 85% van de deelnemers die na het traject een baan heeft gevonden is ook langer dan zes maanden, dus duurzaam, aan het werk gebleven. Verder is bijna 9% van de deelnemers binnen zes maanden na het re-integratietraject gestart met het volgen van een opleiding. Tot slot is bijna 3% van de deelnemers gestart met een nieuw re-integratietraject.

3.4 GEDETINEERDEN, TBS’ERS EN JONGEREN IN JEUGDINRICHTINGEN VOORBEREIDEN OP WERK EN OPLEIDING (ACTIE B)

De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), onderdeel van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, kan ESF-subsidie aanvragen. Met de subsidie kan DJI extra middelen inzetten om de arbeidsmarktpositie van gedetineerden, tbs-gestelden en jongeren in een jeugdinrichting zodanig te verbeteren dat zij uiteindelijk naar werk bemiddelbaar zijn of na detentie direct inpasbaar zijn in een arbeidsmarkt gerelateerd programma of regulier opleidingstraject.

Actualiteiten

In 2014 is een laatste project gestart met een budget van 6,5 miljoen euro.

Budget

In de programmaperiode 2007–2013 is in totaal 82,9 miljoen euro beschikbaar voor actie B. Met het laatste aanvraagtijdvak 2014 is de verwachting dat het budget nagenoeg geheel benut wordt.

Resultaten

In het Operationeel Programma zijn twee kwantitatieve doelstellingen opgenomen:

  • streven is dat jaarlijks 1.580 mensen deelnemen aan een ESF Actie B project;

  • 80% van de ingestroomde deelnemers rondt het voor hem of haar beoogde traject binnen het ESF-project af.

De eerste doelstelling betekent dat voor de gehele programmaperiode in totaal 11.060 personen deelnemen aan een Actie B traject. In de jaren 2007 tot en met 2014 hebben in totaal 23.835 personen deelgenomen aan een traject. De doelstelling is ruimschoots behaald.

De tweede doelstelling bij Actie B is dat 80% van de deelnemers het traject binnen de projectperiode afrondt. Van de ingestroomde deelnemers tussen 2007 en 2013 heeft 74% het re-integratietraject binnen de projectperiode afgerond. Deze doelstelling is dus tot nu toe niet volledig behaald. Net als bij Actie A is hier de verklaring dat een deel van de deelnemers nog deelneemt aan re-integratieactiviteiten na afloop van het ESF-project (voortgezet zonder ESF-subsidie), waardoor de doelstelling niet haalbaar is gebleken.

De arbeidsmarktpositie van de deelnemers aan Actie B projecten uit de tijdvakken 2007 tot en met 2011 is in bijlage 1 weergegeven. Daaruit blijkt dat 17% van de deelnemers5 binnen zes maanden na het re-integratietraject aan het werk is. Het CBS heeft ook gemeten hoeveel deelnemers duurzaam aan het werk geholpen zijn. Ruim 51% van de deelnemers die een baan gevonden heeft na het traject is ook langer dan zes maanden, dus duurzaam, aan het werk. Verder is bijna 19% van de deelnemers binnen zes maanden na het re-integratietraject gestart met het volgen van een opleiding. Tot slot is 4% van de deelnemers gestart met een nieuw re-integratietraject.

3.5 LEERLINGEN BEGELEIDEN NAAR WERK OF VERVOLGOPLEIDING (ACTIE C)

Actie C biedt subsidie aan scholen voor praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs. De subsidie wordt door scholen ingezet om leerlingen voor te bereiden op of te begeleiden naar een functie op de reguliere arbeidsmarkt, of te begeleiden naar een vervolgopleiding op mbo-1 niveau of naar het beroepsbegeleidend onderwijs.

Budget

Voor deze subsidielijn is in totaal 131,8 miljoen euro beschikbaar gesteld. Met de zes aanvraagtijdvakken die in de periode 2007 tot en met 2012 binnen Actie C zijn opengesteld, is dit budget geheel benut. Het Agentschap SZW rondt de controles van einddeclaraties over de laatste aanvraagronde in 2012 dit jaar af.

Resultaten

In het Operationeel Programma zijn twee gekwantificeerde doelstellingen voor deze Actie opgenomen:

  • streven is dat jaarlijks 750 leerlingen in een ESF Actie C project worden voorbereid op een functie op de reguliere arbeidsmarkt of worden toegeleid naar een vervolgopleiding op mbo-1 niveau of naar het beroepsbegeleidend onderwijs;

  • 94% van de ingestroomde deelnemers rondt het voor hem of haar beoogde traject binnen het ESF-project af.

De eerste doelstelling betekent dat tijdens de programmaperiode in totaal 5.250 leerlingen deelnemen aan een Actie C traject. In de jaren 2007 tot en met 2013 hebben 65.344 leerlingen deelgenomen aan een traject. Deze doelstelling is ruimschoots bereikt.

De tweede doelstelling bij Actie C is dat 94% van de ingestroomde deelnemers het traject binnen de projectperiode afrondt. Deze doelstelling is niet behaald. Van de ingestroomde deelnemers tussen 2007 en 2013 heeft 41% het traject binnen de projectperiode afgerond. Dit wordt verklaard doordat individuele trajecten veelal langer lopen dan de twaalf maanden durende projectperiode. De arbeidsmarktpositie van de deelnemers van Actie C projecten uit de tijdvakken 2007 tot en met 2011 is in bijlage 1 weergegeven. Daaruit blijkt dat 38% van de deelnemers6 binnen zes maanden na het re-integratietraject aan het werk is. Het CBS heeft ook gemeten hoeveel deelnemers duurzaam aan het werk geholpen zijn. Van de deelnemers die een baan gevonden heeft na het traject is 70% ook langer dan zes maanden, dus duurzaam, aan het werk. Verder is bijna 18% van de deelnemers binnen zes maanden na het re-integratietraject gestart met het volgen van een opleiding. Tot slot is 6% van de deelnemers gestart met een nieuw re-integratietraject.

3.6 SCHOLING LAGER OPGELEIDE WERKENDEN (ACTIE D)

Eén van de doelen van het ESF is om een betere arbeidsmarktpositie te creëren voor laagopgeleide werknemers. Werkgevers kunnen via de Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen subsidie aanvragen voor het scholen van hun werknemers met een opleiding op maximaal mbo-4 niveau. Werknemers volgen met deze subsidie opleidingen, trainingen en cursussen.

Budget

Voor Actie D is in deze programmaperiode in totaal 271,8 miljoen beschikbaar gesteld. Inmiddels zijn alle projecten afgerond. Naar verwachting wordt het budget benut, maar gelet op de omvang van nog lopende controles is dit met enige onzekerheid omgeven.

Resultaten

In het Operationeel Programma zijn drie kwantitatieve doelstellingen opgenomen:

  • jaarlijks worden 18.000 werknemers geschoold in een ESF Actie D project;

  • 85–90% van de ingestroomde deelnemers rondt het voor hem of haar beoogde traject binnen het ESF-project af;

  • 10% van de deelnemers, die voor aanvang van het project nog geen startkwalificatie had, behaalt deze kwalificatie.

Actie D kent alleen deelnemers die al werkend zijn. Voor deze deelnemers is door het CBS daarom geen resultaatmeting uitgevoerd. Hieronder worden wel de resultaten van de genoemde doelstellingen uit het operationeel programma weergegeven.

De eerste doelstelling betekent dat tijdens de programmaperiode in totaal 126.000 werkenden deelnemen aan een Actie D traject. In de jaren 2007 tot en met 2012 hebben 963.789 werkenden deelgenomen aan een traject. Dit grote verschil komt doordat de kosten en duur van de opleiding vooraf te hoog zijn ingeschat, waardoor het aantal deelnemers hoger is dan vooraf was verwacht.

De tweede doelstelling beoogt dat 85% tot 90% van de ingestroomde deelnemers het traject binnen de ESF-periode afrondt. Deze doelstelling is gehaald.

In de periode 2007–2012 hebben 26.876 deelnemers een startkwalificatie behaald. Dat is 4% van het totaal aantal deelnemers. De doelstelling van 10% is niet behaald. Deze is alleen haalbaar gebleken, indien een aanzienlijk deel van de deelnemers bij aanvang een mbo-1 niveau zouden hebben gehad. Alleen dan is het realistisch dat binnen een projectduur van maximaal 1,5 jaar een startkwalificatie (mbo-diploma vanaf niveau 2) wordt behaald. Daarnaast beschikt een fors deel van het aantal deelnemers al over een startkwalificatie. Deze resultaten worden dus niet meegenomen voor het behalen van de doelstelling. Tot slot heeft 38% van het totaal aantal afgeronde trajecten betrekking op het behalen van een (deel)kwalificatie t/m niveau 4.

In bijlage 1 staan meer resultaten ten aanzien van Actie D.

3.7 SOCIALE INNOVATIE (ACTIE E)

Deze Actie is gericht op het bevorderen van sociale innovatie. Werkgevers kunnen subsidie aanvragen om binnen hun organisatie te experimenteren met het slimmer organiseren van werkprocessen en werkomstandigheden.

Actualiteiten

Voor Actie E zijn tijdvakken opengesteld in de jaren 2008, 2009, 2010, 2011 en 2012. Sinds 2012 kunnen aanvragen slechts worden gedaan door O&O-fondsen, waarbij zij subsidie kunnen aanvragen op het gebied van duurzame inzetbaarheid. Het aanvraagtijdvak is verlengd tot 1 juli 2014. Voor de tijdvakken 2008 t/m 2011 zijn nagenoeg alle projectsubsidies volledig afgehandeld.

Budget

Voor Actie E Sociale innovatie is in totaal 78,4 miljoen beschikbaar gesteld. Dit budget is geheel benut.

Resultaten

In het Operationeel Programma zijn voor Actie E de volgende doelstellingen opgenomen:

  • jaarlijks zullen ongeveer 40 projecten Sociale Innovatie starten;

  • van het beoogde aantal projecten levert 90% een implementatieplan op.

Binnen Actie E is er geen sprake van deelnemers, maar zijn eindverslagen, implementatieplannen of eindproducten op het gebied van sociale innovatie als doel gesteld.

De aanvraagtijdvakken in 2008, 2009, 2010 en 2011 zijn jaarlijks overtekend zodat Actie E in die jaren kan worden aangemerkt als succesvol. De doelstelling dat jaarlijks minimaal 40 projecten zullen starten met de uitvoering van het project zijn steeds gehaald. Voor de tijdvakken 2008, 2009 en 2010 zijn respectievelijk 60, 59 en 103 projecten gestart. Voor tijdvak 2011 is een andere opzet gekozen en is gewerkt met mini-projecten (vergelijkbaar met een voucherregeling) en zijn 3.377 projecten uitgevoerd.

Voor het laatste tijdvak 2012 dat heeft gelopen tot en met 30 juni 2014 konden O&O-fondsen aanvragen indienen op het gebied van duurzame inzetbaarheid werkenden. Er zijn 86 aanvragen toegekend voor een bedrag van circa 11,3 miljoen euro subsidie.

Van de gestarte Actie E Sociale innovatie projecten uit 2008, 2009 en 2010 heeft 85% een implementatieplan opgeleverd. Voor Actie E Sociale innovatie, vitale bedrijven uit 2011 zijn 3.377 eindverslagen ingediend. Dat is 81% van de gestarte projecten. De belangrijkste oorzaak voor het niet behalen van de doelstelling van 90% is dat door de economische crisis organisaties hebben afgezien van de uitvoering van hun project. De laatste ronde uit 2012 voor de projecten Actie E Sociale innovatie, duurzame inzetbaarheid sectoren loopt nog.

3.8 Onregelmatigheden

Bij het naderen van het einde van de programmaperiode, neemt het inzicht in potentiële onregelmatigheden toe. De reden daarvan is dat trends in declaraties (bijvoorbeeld dubbele declaraties) een belangrijke bron zijn voor dit inzicht. Een belangrijke taak van het Agentschap is om onregelmatigheden te identificeren en waar mogelijk te voorkomen. Aan de voorkant, bij de totstandkoming van een regeling, toetst het Agentschap SZW daarvoor de regeling op mogelijke risico’s voor misbruik en oneigenlijk gebruik. Daarnaast worden in beginsel alle projecten ook op locatie gecontroleerd. Meldingen van klokkenluiders en verkregen signalen uit publieke bronnen worden onderzocht. Daardoor heeft het Agentschap een beperkt aantal onregelmatigheden gedetecteerd.

Bij brieven van 24 november 2014, 28 april en 2 juli 2015 (Kamerstuk 26 642, nrs. 129, 133 en 134) bent u geïnformeerd over de afwikkeling SOG. Volledigheidshalve wordt verwezen naar deze brieven. In de laatste brief heb ik aangegeven uw Kamer nader te zullen informeren in deze voortgangsbrief. Ik kan u nu mededelen dat het financiële overzicht, zoals weergegeven in mijn brief van 2 juli, definitief is vastgesteld. Nu de controles zijn afgerond en de restschuld definitief is vastgesteld, informeer ik u nog over de volgende zaken:

  • De laatste projecten (de aanvraagtijdvakken 2007–2, 2008, 2009) worden in oktober 2015 bij de Europese Commissie gedeclareerd. De andere tijdvakken zijn al eerder gedeclareerd. De Europese Commissie en de Europese Rekenkamer kunnen op een later moment besluiten nog eigen controles uit te voeren.

  • Ik heb als resultaat van de afronding van de SOG-controles ESF 2007–2013 een vordering ingediend bij de curator van het opleidingsfonds SOG. De kans dat uit de failliete boedel nog een geheel of gedeeltelijke terugbetaling plaatsvindt, acht ik niet groot.

  • Het strafrechtelijk onderzoek dat naar aanleiding van de aangifte van het Agentschap SZW is opgestart door het Openbaar Ministerie loopt nog. Na afronding van het onderzoek zal het OM een beslissing zal nemen over de verdere procedure. Over de aangifte bent u in de brief van april 2014 geïnformeerd (Kamerstuk 26 642, nr. 127). In februari 2014 heeft het Agentschap SZW melding gemaakt van SOG bij het Europese bureau dat onderzoek doet naar onregelmatigheden (OLAF). Dit onderzoek loopt nog.

  • Tenslotte heeft de curator SOG Facilitair Bedrijf (SOG FB) de ex-bestuurder SOG FB gedagvaard vanwege onbehoorlijk bestuur.

In mijn brief van 3 maart 2015 (Kamerstuk 26 642, nr. 130) heb ik gemeld dat het Agentschap SZW respectievelijk de Inspectie SZW in een aantal gevallen een onderzoek uitvoert naar mogelijke onregelmatigheden (bijvoorbeeld dubbelfinanciering). Ik heb aangekondigd uw Kamer op de hoogte te houden van de vervolgstappen. De stand van zaken is als volgt:

  • in twee gevallen is inmiddels aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie;

  • in een derde geval onderzoekt het Agentschap SZW of aangifte zinvol is;

  • in een vierde geval is vermoedelijk alleen sprake van administratieve onjuistheden en wordt de omvang hiervan nader vastgesteld. Of ook sprake is van onregelmatigheden, is nog niet geheel uit te sluiten.

  • in een vijfde geval is voorbereidend onderzoek door Agentschap SZW gaande.

Het is in deze fase van in voorbereiding zijnde en lopende onderzoeken nog onduidelijk wat de uiteindelijke omvang van de terug te vorderen bedragen kan zijn. De projecten waarbij er sprake is van mogelijke onregelmatigheden beslaan een zeer klein deel (minder dan 1%) van de totale ESF-subsidie over de programma periode.

Het antifraudebureau van de Europese Commissie (OLAF) heeft besloten om een onderzoek te starten naar mogelijke marktverstoring bij een O&O-fonds. Naar verwachting rondt OLAF eind 2015 dit onderzoek af.

4. ESF-PROGRAMMA 2014–2020

4.1 OVERZICHT NIEUWE PROGRAMMA

Nederland heeft in maart 2014 het nationale ESF-programma 2014–2020 ter goedkeuring ingediend bij de Europese Commissie conform de hoofdlijnen als beschreven in mijn brief van juli 2013. De Europese Commissie heeft dit programma bij besluit van 19 september 2014 goedgekeurd. De focus in het nieuwe ESF-programma ligt op twee hoofdthema’s: «actieve inclusie» en «duurzame inzetbaarheid».

Het juridisch kader wordt gevormd door de ESF-subsidieregeling (ministeriële regeling). Dit is een opbouwregeling, bestaande uit één deel met algemene subsidievoorschriften en uit afzonderlijke hoofdstukken voor de verschillende programma-onderdelen. De ESF-regeling 2014–2020 bouwt in grote mate voort op de regeling voor de programmaperiode 2007–2013.

Jaarlijks worden openstellingen van tijdvakken en bekendmaking budgetten gepubliceerd in de Staatscourant.

Schematisch overzicht ESF-programma 2014–2020

Programmaonderdeel

aanvragers

start

Budget

(afgerond op mln)

Actieve inclusie

arbeidsmarktregio’s

mei 2014

287 mln

UWV

januari 2016

26 mln

Ministerie van V&J

januari 2016

43 mln

Sociale innovatie en transnationale samenwerking

arbeidsmarktregio’s/UWV/V&J

juni 2015

5 mln

Duurzame inzetbaarheid

bedrijven

november 2014

101 mln

sectoren (O&O-fondsen) en bedrijven

vanaf 2016

Grote stedenaanpak

Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht

planning oktober 2015

25 mln

Bijdrage uitvoeringskosten

Agentschap SZW

januari 2014

20 mln

Totaal

   

507 mln

4.2 ACTIEVE INCLUSIE: RE-INTEGRATIE VAN MENSEN MET EEN AFSTAND TOT DE ARBEIDSMARKT

Voor het thema actieve inclusie heb ik circa 70% van het ESF-budget gereserveerd (356 miljoen euro). Dit thema actieve inclusie biedt subsidie voor het terugdringen van jeugdwerkloosheid en de arbeidsinpassing van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Zoals mensen met een arbeidsbeperking, werkloze 50-plussers, mensen zonder werk en uitkering (nuggers) waaronder (laagopgeleide) vrouwen en gedetineerden.

Voor deze subsidie kunnen drie instanties een aanvraag indienen: de 35 centrumgemeenten (namens gemeenten en leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkscholen), het UWV en het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Een belangrijke rol is weggelegd voor de 35 arbeidsmarktregio’s. De gemeenten staan voor grote uitdagingen als gevolg van de Participatiewet. De belangrijkste doelstelling van deze wet is dat mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt betere kansen op werk krijgen. Daarvoor kunnen ESF gelden worden ingezet.

De bijdrage van de Europese Unie voor dit thema is circa 356 miljoen euro. Ik verwacht dat tijdens het gehele programma circa 89.000 mensen bereikt zullen worden. De resultaatdoelstelling is een gemiddeld uitstroompercentage van 25% naar betaald werk. In de komende jaren bericht ik u telkens over de voortgang van het behalen van deze bereik- en resultaatdoelstellingen.

Het eerste aanvraagtijdvak voor de regio’s is opengesteld van 1 mei tot en met 31 oktober 2014 voor projecten met een looptijd van twee jaar. Alle 35 centrumgemeenten van de arbeidsmarktregio’s hebben in deze periode elk twee subsidieaanvragen ingediend: één die betrekking heeft op (ex)leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs en één die betrekking heeft op de brede gemeentelijke doelgroep. Het beschikbare bedrag voor deze aanvraagronde, 114 miljoen, is volledig aangevraagd en, na beoordeling door het Agentschap SZW, verleend.

Inmiddels zijn in 2014 de eerste projecten gestart. Ik schets hier het soort activiteiten en de instrumenten die ingezet worden in deze projecten. Ook laat ik van de eerste groep deelnemers die in 2014 is gestart, zien wat hun kenmerken zijn. De aanvragers wenden de subsidie aan voor een breed scala aan activiteiten waarbij de focus ligt op toeleiding naar betaald werk. Daarbij zetten gemeenten en de voortgezet speciaal onderwijs- en praktijkonderwijsscholen binnen de projecten diverse instrumenten in. Voor de bestrijding van jeugdwerkeloosheid gaat het bijvoorbeeld om stage of loonkostensubsidies en jobcoaching. Om de mogelijkheden voor arbeidsinpassing van werklozen op de arbeidsmarkt te vergroten zetten gemeenten re-integratietrajecten in en alle instrumenten die hieronder vallen zoals casemanagement (hieronder vallen de intake, het voeren van advies-/coachingsgesprekken en regievoering van het traject), werkplekleren binnen leerwerkbedrijven, jobcoaching (begeleiding van een persoon bij een werkgever), plaatsingssubsidies en trainingen gericht op bijvoorbeeld solliciteren of presentatievaardigheden.

In 2014 zijn ruim 21.000 mensen ingestroomd in de projecten (deze lopen door tot in 2016). In de voorlopige CBS-cijfers van de deelnemerskenmerken is te zien dat meer dan de helft van de deelnemers laag opgeleid is. Van alle deelnemers is bijna de helft eerstegeneratieallochtoon. Een kwart van alle deelnemers maakt onderdeel uit van een eenouderhuishouden met één of meer afhankelijke kinderen. Afhankelijke kinderen zijn kinderen jonger dan 17 jaar én inwonende kinderen van 17–24 jaar die economisch niet zelfstandig zijn.

Leerlingen en ex-leerlingen van het speciaal voortgezet onderwijs of het praktijkonderwijs krijgen ondersteuning aangeboden in de laatste fase van hun schoolperiode en daarna om de arbeidsmarkt te betreden, bijvoorbeeld via extra intensieve stagebegeleiding. Hierbij leren de leerlingen de noodzakelijke arbeidsvaardigheden. Voor deze doelgroep slaagt de stage beter wanneer er vanuit de school aanvullende begeleiding is. Andere instrumenten zijn de branchegerichte cursussen en het opdoen van werkervaring in een leerwerkbedrijf.

Deze groep ESF-deelnemers bestaat voornamelijk uit nog onderwijs volgende jongeren. Een klein deel van hen heeft school al afgerond en is aan het werk (met gesubsidieerde ondersteuning).

In tegenstelling tot het voorgaande ESF-programma waarbij de Vso- en Proscholen rechtstreeks subsidie konden aanvragen, is nu de centrumgemeente verantwoordelijk voor deze aanvragen waarin de scholen participeren. Hierdoor ontstaan nieuwe samenwerkingsverbanden tussen scholen onderling en scholen en de gemeenten. Ik zie dit als een positieve ontwikkeling. Gemeenten krijgen sinds 1 januari 2015 door de invoering van de Participatiewet na uitstroom van school grotendeels met deze doelgroep te maken.

In 2014 werden ca. 15.000 (ex-)leerlingen met behulp van ESF-subsidie bereikt. Deze groep

(ex-)leerlingen behoort gezien hun (lage) opleidingsniveau tot de kwetsbare groepen in de samenleving. Uit de voorlopige CBS-cijfers van de deelnemers uit 2014 is te zien dat ruim een kwart van alle leerlingen in een eenouderhuishouden woont met één of meer afhankelijke kinderen7. Ruim 5% Van de deelnemers is arbeidsgehandicapt en afhankelijk van een AO-uitkering.

Naast arbeidsmarktregio’s gaan ook het UWV (voor personen met een arbeidsbeperking) en het Ministerie van Veiligheid en Justitie (voor gedetineerden en jongeren in jeugdinrichting) optreden als aanvragers. Omdat zij beiden nog projecten uit het programma 2007–2013 in uitvoering hebben die tot eind 2015 lopen, dienen zij in het najaar 2015 aanvragen in onder het ESF-programma 2014–2020.

Om een beeld te geven waaraan gedacht kan worden, geef ik u twee voorbeelden van projecten:

Omschrijving activiteit

Voorbeeld project (samenvatting projectomschrijving)

Vergroten mogelijkheden arbeidsinpassing

(gemeente Den Bosch)

Centrumgemeente 's-Hertogenbosch heeft namens de deelnemende gemeenten uit de arbeidsmarktregio Noordoost-Brabant subsidie aangevraagd voor het ESF project Noordoost-Brabant Iedereen Naar Arbeid (NINA). Het ESF project NINA is ingebed in het regionale arbeidsmarktbeleid «Noordoost-Brabant Werkt!». Binnen het project worden zowel het instrument case-management als de plaatsingsbonus ingezet. Beide instrumenten dragen bij aan de bestrijding van de werkloosheid en arbeidsinpassing van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Uitgangspunt bij het instrument casemanagement is dat casemanagers hun kennis en expertise inzetten en daarbij duidelijk de te behalen doelstellingen afstemmen op de specifieke ESF doelgroep. In de praktijk wordt hier invulling aan gegeven door individuele begeleiding te bieden aan de deelnemer, advisering en algehele voortgangsbewaking tijdens het traject met de deelnemer. Daarnaast biedt het instrument plaatsingsbonus perspectief voor deelnemers met een -extra- afstand tot de arbeidsmarkt. De inzet van dit instrument stimuleert werkgevers om deze kwetsbare doelgroep een arbeidsperspectief te bieden. De uiteindelijke doelstelling van ESF NINA is om door middel van de inzet van casemanagement en plaatsingssubsidies ruim 3000 deelnemers actief te begeleiden naar arbeid, scholing, dan wel het vergroten van de kansen op de arbeidsmarkt voor deze doelgroep.

Aansluiting speciaal onderwijs op arbeidsmarkt

(gemeente Leiden)

De centrumgemeente Leiden vraagt de ESF-subsidie «Actieve Inclusie» aan voor de regio. In de afgelopen maanden is intensief contact geweest met alle regiogemeenten van Holland-Rijnland en met de twaalf scholen voor PRO/VSO-onderwijs in de regio. Er zijn door de gemeente Leiden twee ESF-subsidieaanvragen gedaan. In de eerste aanvraag zullen afdelingen Werk en Inkomen van de gemeenten extra formatie inzetten om mensen met een WWB-uitkering te begeleiden naar werk. Het unieke in de aanvraag is dat de gemeenten allen een groep werkzoekenden intensief gaan begeleiden. De trajectbegeleiding van de gemeenten wordt afgestemd op de regionale arbeidsmarkt, en uitgevoerd met de regionale partners. Bij de uitvoering van deze activiteit is er ruimte om bijna 1.000 werkzoekenden in de komende twee jaar intensief te begeleiden. De doelstelling is dat 500 mensen, mede door deze inzet, een plek vinden op de arbeidsmarkt. Voor jongeren van de praktijkscholen en het Voortgezet Speciaal Onderwijs is het lastig om op deze arbeidsmarkt een plek te vinden. De ESF-middelen worden ingezet om juist deze jongeren extra begeleiding te geven en jongeren met de juiste bagage op de arbeidsmarkt te plaatsen, zodat zij daar een aantal jaren werkervaring kunnen opdoen. Inmiddels weten we dat een goede werkinstelling en een actieve houding voorwaardes zijn voor het vinden van een plek op de arbeidsmarkt. Ook in dit project werken scholen hard om samen met deze 500 jongeren en hun ouders kansen te creëren.

4.3 DUURZAME INZETBAARHEID: ACTIEF EN GEZOND OUDER WORDEN

Het tweede hoofdthema van de ESF-regeling is de bevordering van duurzame inzetbaarheid van werkenden. Duurzaam inzetbaar zijn werknemers die nu en in de toekomst gezond, gemotiveerd, competent en productief aan het werk kunnen zijn. Dit thema sluit aan op het nationale programma Duurzame Inzetbaarheid van mijn ministerie. In deze programmaperiode van het ESF verwacht ik met dit thema ruim 5.500 miniprojecten (stimuleringssubsidie) en circa 480 grotere projecten te kunnen starten.

In het najaar van 2014 is de eerste aanvraagronde gestart in de vorm van een stimuleringssubsidie voor kleinschalige projecten van bedrijven en instellingen. De maximale subsidie bedraagt 10.000 euro per aanvrager. Dit bedrag kunnen aanvragers besteden aan het inwinnen van advies op het gebied van duurzame inzetbaarheid. Voor deze ronde heb ik 22 miljoen euro beschikbaar gesteld. Het doel van 2.000 aanvragen voor alleen deze eerste ronde is ruim overschreden met 2.385 aanvragen. Uiteindelijk is 86% van de aanvragen toegekend. In totaal is iets minder dan het totale budget benut (19,6 miljoen). Het restant komt beschikbaar voor een volgende aanvraagronde.

De aanvragers konden voor meerdere gebieden subsidie aanvragen. De meeste subsidieaanvragen zijn ingediend voor de activiteiten «het maken van een bedrijfs- of organisatiescan» en «het in dialoog met medewerkers aanpassen van de organisatie van het werk, gericht op het verhogen van de betrokkenheid en productiviteit».

Om een beeld te geven waaraan gedacht kan worden, geef ik u voor deze twee thema’s elk een voorbeeld in onderstaand schema:

Volledige omschrijving activiteit

Voorbeeld project (samenvatting projectomschrijving)

het maken van een bedrijfs- of organisatiescan

Een zorginstelling voor ouderen wil met dit project een antwoord formuleren op de vraag op welke wijze de vitaliteit van medewerkers en daarmee de totale organisatie structureel kan worden bestendigd en versterkt. Daarvoor dient de behoefte en beleving binnen de organisatie ten aanzien van vitaliteit te worden onderzocht. Vervolgens zal er advies worden ingewonnen binnen welke kaders en context het vitaliteitsbeleid binnen de stichting kan worden vormgegeven.

het in dialoog met medewerkers aanpassen van de organisatie van het werk gericht op het verhogen van de betrokkenheid en productiviteit

Een bedrijf in de industriële sector heeft de afgelopen jaren een sterke groei doorgemaakt in zowel productie als omzet. Het aantal medewerkers binnen het bedrijf is echter veel minder snel gegroeid. In combinatie met het ontbreken van een heldere interne communicatie is een structureel probleem op de werkvloer ontstaan: medewerkers ervaren veel werkstress en voelen weinig betrokkenheid bij de organisatie, waardoor de productiviteit laag is. Om dit structurele probleem aan te pakken heeft dit bedrijf behoefte aan het verkrijgen van helder advies met een implementatieplan, in nauwe samenwerking en dialoog met haar medewerkers. Doel van dit traject is het verlagen/voorkomen van werkstress en het verhogen van de productiviteit en betrokkenheid van de medewerkers, waardoor hun duurzame inzetbaarheid zowel op korte als lange termijn significant zal toenemen.

Deze (stimulerings)subsidie voor bedrijven stel ik eind dit jaar nogmaals open voor bedrijven (tweede aanvraagronde).

4.4 SOCIALE INNOVATIE EN TRANSNATIONALE SAMENWERKING

Deze regeling is op 1 mei jongstleden gepubliceerd in de Staatscourant. Op 1 juni is het tijdvak opengegaan voor het aanvragen van ESF-subsidie in het kader van het ESF-thema Sociale innovatie en transnationale samenwerking. Voor het bevorderen van sociale innovatie dan wel het bevorderen van transnationale samenwerking op het terrein van actieve inclusie kunnen de centrumgemeenten van de arbeidsmarktregio’s, het UWV en het Ministerie van V&J subsidie aanvragen. Dit aanvraagtijdvak is hiervoor maximaal 5,3 miljoen euro beschikbaar. De subsidie per project bedraagt minimaal 60.000 en maximaal 190.000 euro en bedraagt maximaal 50% van de projectkosten.

Subsidie kan worden aangevraagd voor methodiek- of instrumentontwikkeling, namelijk het testen, verbeteren, onderzoeken, evalueren, innoveren en implementeren van bestaande of nieuwe instrumenten en werkwijzen uit de praktijk van arbeidstoeleiding van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Daarnaast kunnen de projecten zich richten op kennisdeling. Meer in het bijzonder op het bevorderen dat partijen van elkaar leren op basis van praktijkervaringen bij arbeidstoeleiding van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Het tijdvak staat open tot eind 2019 of, indien eerder, tot het budget is uitgeput. Een aantal arbeidsmarktregio’s heeft laten weten bezig te zijn met het opstellen van een aanvraag en tot en met eind augustus 2015 zijn vijf aanvragen ontvangen, die nu worden beoordeeld.

4.5 GELIJKE KANSEN EN NON-DISCRIMINATIE

De ESF-verordening voor het programma 2014–2020 besteedt bijzondere aandacht aan het horizontale thema gelijke kansen en non discriminatie. Dat wil zeggen dat binnen de projecten aandacht wordt besteed aan het creëeren van gelijke kansen voor personen die door bepaalde kenmerken, zoals bijvoorbeeld geslacht, ras, leeftijd of seksuele gerichtheid, een (extra) achterstand hebben op de arbeidsmarkt. Ik vind het belangrijk dat hiervoor meer aandacht komt en dat dit thema geborgd wordt in de dagelijkse praktijk van toeleiding van mensen naar de arbeidsmarkt. Ook in Nederland is hier nog terrein te winnen. Het Agentschap SZW heeft inmiddels een aantal activiteiten ontplooid om bewustwording onder de aanvragers over dit thema te vergroten door voorlichting te geven, goede voorbeelden te verzamelen en terug te geven aan de aanvragers. De aandacht voor dit thema wordt gedurende de gehele programmaperiode voortgezet.

4.6 DOORLOPEND EVALUATIEONDERZOEK

Het formuleren van doelstellingen, zeker voor een periode van meerdere jaren, is met onzekerheid omgeven, gelet op bijvoorbeeld de verwachte grote diversiteit van plannen binnen de 35 arbeidsmarktregio’s en sectoren/bedrijven enerzijds en de sociaaleconomische ontwikkelingen anderzijds. Ik zal daarom de uitvoering van het ESF-programma laten vergezellen van een periodieke monitor en evaluatie, om het daadwerkelijke bereik, de resultaten en achtergronden daarvan te kunnen verantwoorden in mijn jaarlijkse voortgangsbrief.

Momenteel wordt de eerste aanvraagronde voor bedrijven voor het thema duurzame inzetbaarheid uit het ESF-programma 2014–2020 geëvalueerd door Bureau Bartels. De recent verschenen tussenevaluatie richt zich voornamelijk op de implementatie en de uitvoering van de regeling, lessen voor de toekomst en op de eerste effecten. De eindevaluatie (verwacht in april 2016) richt zich hoofdzakelijk op het effect van de regeling. Het volledige rapport van deze tussenevaluatie is te downloaden via de website van het Agentschap SZW. Geconcludeerd wordt dat de regeling over het algemeen geen grote knelpunten kent, maar op enkele onderdelen nog verbeterd kan worden. Een aantal aanbevelingen, zoals een verlenging van de looptijd van een project, wordt verwerkt in de herziening van de regeling, op basis waarvan de tweede aanvraagronde zal worden opengesteld. Hiernaast blijkt de regeling een stimulerend effect te hebben gehad op de aandacht voor duurzame inzetbaarheid. Voor bijna de helft van de deelnemers geldt dat met het ESF-project de eerste stappen werden gezet om met (deelaspecten van) duurzame inzetbaarheid aan de slag te gaan. Ook geeft 90% van de deelnemers aan dat met de ondersteuning vanuit de ESF-regeling zaken in gang zijn gezet die anders niet of in mindere mate plaats zouden hebben gevonden.

In het kader van het openstellen van een nieuwe regeling op terrein van duurzame inzetbaarheid voor O&O-fondsen en individuele bedrijven in 2016 loopt momenteel een onderzoek naar de ervaringen van de voorgaande regeling uit de programmaperiode 2007–2013 (geheten actie E Sociale innovatie, duurzame inzetbaarheid sectoren). Deze procesevaluatie wordt naar verwachting in het najaar van 2015 afgerond.

Bijlage 1: Wat zijn de resultaten van het ESF programma 2007-2013 tot nu toe?

Inleiding

De doelstellingen van de ESF-programmaperiode 2007–2013 in Nederland zijn neergelegd in het Operationeel Programma (OP) en vertaald naar indicatoren. Dit overzicht gaat in op de resultaten die tot nu toe beschikbaar zijn ten aanzien van deze indicatoren.

Toelichting en leeswijzer

Het ESF-programma is naar doelgroep en doelstelling onderverdeeld in zes Acties:

 

Doel

Uitvoerders

Actie A

Mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt (ouderen, arbeidsbeperkten, niet-uitkeringsontvangers) naar werk begeleiden

Gemeenten, UWV, Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen (O&O-fondsen)

Actie J

Bestrijden en voorkomen jeugdwerkloosheid

Gemeenten, O&O-fondsen

Actie B

Gedetineerden, tbs'ers en jongeren in jeugdinrichtingen voorbereiden op werk en opleiding

Ministerie van Veiligheid en Justitie

Actie C

Moeilijk lerende leerlingen begeleiden naar werk of vervolgopleiding

Scholen voor praktijk en voortgezet speciaal onderwijs (PRO- en VSO-scholen)

Actie D

Scholing lager opgeleide werknemers

O&O-fondsen

Actie E

Sociale innovatie

Werkgevers (rechtspersonen), O&O-fondsen

Resultaten Actie A re-integratietraject

Resultaten Actie J1 en J2

Resultaten Actie B

Resultaten Actie C

Resultaten Actie D


X Noot
1

Voor het SOG-project heeft dit proces reeds plaatsgevonden (zie mijn brief d.d. 2 juli 2015, Kamerstuk 26 642, nr. 134).

X Noot
2

Zie voor een toelichting: Kamerstuk 34 150, nr. 5.

X Noot
3

Betreft deelnemers aan projecten in de periode 2007 t/m 2010.

X Noot
4

Betreft deelnemers aan projecten in de periode 2007 t/m 2010.

X Noot
5

Betreft deelnemers aan projecten in de periode 2007 t/m 2011.

X Noot
6

Betreft deelnemers aan projecten in de periode 2007 t/m 2010.

X Noot
7

Afhankelijke kinderen zijn kinderen jonger dan 17 jaar én inwonende kinderen van 17–24 jaar die economisch niet zelfstandig zijn.

Naar boven