26 642 Europees Sociaal Fonds (ESF)

Nr. 133 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 30 april 2015

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 4 maart 2015 inzake het adviesrapport ABDTOPConsult met betrekking tot de vermogenspositie van opleidingsfondsen die betrokken waren bij het afwikkelen van de voorschotten aan de Stichting Opleidingsfonds Groothandel (SOG) (Kamerstuk 26 642, nr. 131).

De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 28 april 2015. Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van der Burg

Adjunct-griffier van de commissie, Klapwijk

Vooraf

In 2011 bleek aan de hand van ontvangen einddeclaraties van vijf opleidings- en ontwikkelingsfondsen dat deze in een aantal gevallen lager waren dan de voorschotten die zij hadden gekregen. Het Agentschap SZW heeft in september 2011 het verschil teruggevorderd bij de desbetreffende fondsen. Deze fondsen gaven toen aan niet tot terugbetaling in staat te zijn omdat het administratiekantoor, waaraan zij de voorschotten ter uitvoering van de projecten hadden doorbetaald, dit bedrag niet kon terugbetalen. Mijn ambtsvoorganger heeft de betrokken fondsen hierop aangesproken en hen gevraagd met een plan van aanpak te komen om de situatie op te lossen. Vervolgens ging in 2012 één van die fondsen failliet: Stichting Opleidingsfonds Groothandel (SOG). Tevens gingen twee betrokken partijen failliet die voor alle vijf fondsen diensten verleenden: Stichting Opleidingsfonds Groothandel Facilitair Bedrijf (SOG FB) en administratiekantoor De Administratie BV. Consequentie voor de Staat was het mogelijke verlies van het totale bedrag aan betaalde voorschotten aan deze fondsen in de periode 2007–2011: 29,2 miljoen euro. Uw Kamer is over deze ontwikkelingen geïnformeerd bij brieven in juni 2012 (Kamerstuk 26 642, nrs. 120 en 121).

Doel en inzet van het kabinet is te allen tijde geweest de schade voor de Nederlandse Staat zoveel mogelijk te beperken. Het belangrijkste middel is geweest om de fondsen zoveel mogelijk ESF projecten te laten afwikkelen, zodat deze alsnog conform de regels konden worden gedeclareerd bij de Europese Commissie (EC). Gaandeweg bleek dit een hele opgave, vanwege de tegenvallende kwaliteit van de projectadministraties. De inzet van de fondsen was nodig om die kwaliteit te verbeteren. Daarom is gekozen voor samenwerking met de fondsen, zodat zij substantieel zouden bijdragen aan het vergoeden van de schade, terwijl direct invorderen tot een hoge restschuld voor de Staat zou hebben geleid.

Daarnaast worden de beschikbare civiel- en strafrechtelijke middelen gebruikt: de curator van het betrokken administratiekantoor heeft inmiddels voldoende aanwijzingen verzameld om een procedure wanbeleid te starten tegen de ex-bestuurder SOG FB. Het Agentschap SZW heeft daarnaast aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie omdat bij controles van projecten waarvan de uitvoering was belegd bij SOG FB, onregelmatigheden zijn geconstateerd die duiden op strafbare feiten.

De afwikkeling van de ESF-projecten is een complex proces geweest. De fondsen hebben het gevraagde plan van aanpak opgesteld en aanvankelijk SOG FB in de lucht gehouden met een extra lening, terwijl mijn ambtsvoorganger voorlopig uitstel verleende van het terugbetalen van de voorschotten. Na het faillissement van SOG FB hebben de fondsen er voor zorg gedragen dat de administratie van de ESF-projecten werd overgenomen door een speciaal voor dit doel opgerichte stichting. Dit met als doel de lopende projecten af te ronden en hiervoor einddeclaraties in te dienen en om de administratie beschikbaar te houden voor controles. Vanwege de verwevenheid van projecten van de vijf fondsen in de door SOG-FB gevoerde administratie, verrichtten de vier overgebleven fondsen op verzoek van SZW werkzaamheden om projectadministraties van alle vijf fondsen, dus ook het inmiddels failliete SOG, te herstellen. Dat laatste was belangrijk, omdat het grootste deel van de voorschotten was verstrekt aan het fonds SOG.

Begin 2013 werd duidelijk dat de beschikbare en nog te herstellen projectadministraties en daarop te baseren einddeclaraties waarschijnlijk ontoereikend zouden zijn om alle voorschotten terug te kunnen betalen. Op basis hiervan kwamen de vier fondsen tot de conclusie dat de op dat moment te verwachten restschuld het faillissement van drie van de vier fondsen zou betekenen. Daarmee ontstond het reële risico dat de fondsen hun inzet zouden staken, terwijl hun inzet voor het herstellen van de projectadministratie juist tot een hoger te declareren resultaat bij de EC zou leiden en dus tot minder schade voor de Nederlandse Staat.

Om te bereiken dat de vier fondsen zich zouden blijven inzetten voor het herstel van de projectadministratie, heb ik ze in het vooruitzicht gesteld een deel van de restschuld kwijt te schelden.

Op vragen uit uw Kamer tijdens het AO op 13 november 2013 (Kamerstuk 26 642, nr. 125) over de hoogte van de restschuld heb ik geantwoord dat het een lopende casus betrof die we doende waren af te wikkelen, waarover ik op dat moment geen details kon melden en dat ik dat in 2014 zou doen. Dat heb ik gedaan door, zodra de afwikkeling rond was en ik de definitieve overeenkomst met de vier overgebleven fondsen had ondertekend en aan hen ter tekening had gestuurd, uw Kamer een brief te sturen op 24 november 2014 (Kamerstuk 26 642, nr. 129). In deze brief heb ik uw Kamer op de hoogte gesteld van de afwikkeling van de controles, de restschuld en de kwijtschelding. De overeenkomst is op 11 december 2014 door de vier fondsen ondertekend.

Het eindresultaat is dat in totaal alsnog circa 14,8 miljoen euro aan ESF-subsidies kan worden gedeclareerd en verrekend met de verleende voorschotten. Daarnaast hebben de fondsen 3,2 miljoen euro in 2014 terugbetaald. Daarmee heb ik ervoor gekozen de fondsen, gezien de context1, te laten bijdragen zonder hen tot faillissement te dwingen. In de alternatieve route zag ik teveel risico’s en onzekerheden, zowel voor de Nederlandse Staat als voor de fondsen. Voor het bepalen van de uiteindelijke bijdrage van de fondsen, heb ik het advies van ABDTOPConsult gevolgd om tot een overeenstemming te komen en vanuit het Rijk in te zetten op (een bijdrage vanuit de fondsen van) 3,6 miljoen euro in één keer. Het bedrag van 3,6 miljoen euro was volgens de fondsen alleen haalbaar met een langdurige betalingsregeling. Uiteindelijk is met de fondsen overeen gekomen dat zij in één keer 3,2 miljoen euro betalen. Mede gelet op het advies van ABDTOPConsult hechtte het kabinet aan betaling in één keer. Het bedrag van 3,2 miljoen euro is in economische termen hetzelfde als 3,6 miljoen euro in een afbetalingstermijn van 10 jaar.

Naast een financieel resultaat van circa 18 miljoen euro resteert een verliespost voor de Staat van circa 11,2 miljoen euro. Voor de totale SOG-problematiek is reeds bij 2e suppletoire begroting 2012 en 2013 financiële dekking gereserveerd. Er hoeft daarom geen extra geld te worden gezocht op de begroting van SZW.

1

Zijn er andere voorbeelden bekend van terugvordering van subsidies of invordering van belasting waar de onzekerheid over het draagvlak voor het terugbetalen van de schuld ertoe heeft geleid dat de vordering door de rijksoverheidsinstantie meer dan is gehalveerd, zoals in deze casus? Kunt u hier voorbeelden van geven?

Antwoord:

Er was onzekerheid over de financiële draagkracht van de fondsen in de komende jaren. Deze onzekerheid was onder andere gebaseerd op de ongewisse uitkomsten van destijds nog te voeren cao-overleggen en de bijbehorende vraag of er voldoende draagvlak was om premie-inkomsten aan te wenden voor afbetaling van een schuld in plaats van scholingsactiviteiten.

Een vergelijkbare casus is mij niet bekend. De kwijtschelding heeft plaatsgevonden conform de Regeling kwijtschelding en buiten invorderingstelling 2014 (op basis van artikel 38, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2001) en is afgestemd met de Minister van Financiën. Voor de kwijtschelding van belasting voor particulieren en voor ondernemers hanteert de Belastingdienst een separate standaardprocedure.

2

Hoe verhouden de uitspraken van de Staatssecretaris bij het algemeen overleg ESF2 op 13 november 2013 over de restschuld zich tot de afspraken van juli 2013 over het kwijtschelden van een gedeelte van de restschuld? In hoeverre is de informatie die hierover op 13 november 2013 aan de Kamer is verstrekt in lijn met de afspraken van juli 2013 en de informatie hierover aan de Kamer?

Antwoord:

Tijdens het algemeen overleg van 13 november 2013 heb ik gezegd dat we doende waren om de oude casus goed af te wikkelen, dat ik op dat moment niet alle ins en outs kon melden en dat ik in 2014 hierover zou terugkoppelen. Eind 2014 heb ik de Kamer schriftelijk geïnformeerd en daarbij een groot aantal ins en outs, waaronder de kwijtschelding, gemeld overeenkomstig wat ik op 13 november 2013 had toegezegd.

3

Op welke wijze is de Kamer vanaf juli 2013 tot maart 2015 geïnformeerd over de afspraken met de O&O-fondsen3 over het kwijtschelden van een gedeelte van de restschuld?

Antwoord:

In het algemeen overleg van 13 november 2013 heb ik aangegeven dat in 2014 helder zou worden hoe hoog de restschuld zou kunnen zijn en dat SZW samen met de fondsen naar de oplossing zou zoeken. In mijn brief van 11 april 2014 heb ik een tussenstand gemeld en in mijn brief van 24 november 2014 heb ik de Kamer in detail geïnformeerd over de afwikkeling en over het kwijtschelden van een gedeelte van de restschuld.

4

Welke delen in de afwikkeling van de gehele casus zijn inmiddels afgerond en welke delen zijn nog lopend?

Antwoord:

De afwikkeling van de projectadministratie (zowel fysiek als digitaal) is veilig gesteld, zo compleet mogelijk gemaakt en beschikbaar voor controle gemaakt.

Ook zijn de vereiste eerstelijnscontroles door het Agentschap in het tweede kwartaal 2014 afgerond en zijn de afspraken met de vier fondsen over de terugbetaling van hun deel van de restschuld afgerond. Er is een vaststellingsovereenkomst met de vier fondsen getekend en de vier fondsen hebben 3,2 miljoen euro overgemaakt naar SZW.

De tweedelijnscontroles door de Auditautoriteit (AA) van de projecten uit 2010 en 2011 zijn afgerond en bij de EC gedeclareerd. Voor de jaren 2007 – 2009 is de AA nog bezig met controles. De verwachting is dat deze uiterlijk eind juni 2015 zijn afgerond. Na afronding van deze controles kunnen definitieve vaststellingsbeschikkingen worden gezonden aan de fondsen.

Naar aanleiding van de aangifte die het Agentschap heeft gedaan op grond van onregelmatigheden die zijn geconstateerd bij projecten waarvan de uitvoering was belegd bij SOG FB, is door het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek gestart. Uw Kamer is hierover in april 2014 geïnformeerd (Kamerstuk 26 642, nr. 127). Dit onderzoek loopt nog. Daarnaast is door de curator SOG FB een procedure wanbeleid gestart tegen de ex-bestuurder van SOG FB. Aangezien dit recent is gebeurd, is het verdere verloop nog onbekend.

5

Kan nader inzicht gegeven worden in de huidige stand van zaken met betrekking tot het kwijtschelden van een gedeelte van de restschuld? In hoeverre is hier sprake van een afgerond of nog lopend proces?

6

In hoeverre is de kwijtschelding van het restbedrag formeel afgerond en op welke wijze? Op welke wijze is deze formele kwijtschelding vastgelegd?

Antwoord 5 en 6:

De kwijtschelding is vastgelegd in de op 11 december 2014 door de vier fondsen ondertekende vaststellingsovereenkomst. Hierin is als voorwaarde opgenomen dat de fondsen uiterlijk op 31 december 2014 een bedrag van 3,2 miljoen euro moesten betalen. Aan die voorwaarde is op 18 december 2014 voldaan.

7

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de formele afwikkeling van het juridische proces? In hoeverre kan deze afwikkeling ertoe leiden dat er nog meer geld uit deze zaak dan tot nu toe het geval was teruggehaald wordt?

Antwoord:

De definitieve subsidievaststellingen moeten nog worden afgerond. Dit zal er niet toe leiden dat er meer geld zal worden teruggehaald van de vier fondsen aangezien de vaststellingsovereenkomst is ondertekend. Daarnaast loopt de afwikkeling van het faillissement van het fonds SOG, SOG FB en De Administratie. De verwachte baten daarvan zijn nihil of zeer beperkt.

8

Op welke momenten zijn de omvang van de restschuld en het terug te betalen deel daarvan gewijzigd? Welke redenen lagen er ten grondslag aan deze wijzigingen?

Antwoord:

Het betrof een aantal momenten:

  • In 2011/2012 leidden de betalingsonmacht en latere faillissementen van SOG FB en De Administratie BV tot een potentiële restschuld van 29,2 miljoen euro: zonder inzichtelijke en controleerbare projectadministratie van de 86 projecten wordt geen ESF-subsidie uitgekeerd door de EC. SZW moet dan alle voorschotten ad 29,2 miljoen euro terugvorderen bij de fondsen (18,3 miljoen euro bij fonds SOG en 10,9 miljoen euro bij de overige vier fondsen).

  • Begin 2013 was meer inzicht ontstaan in de kwaliteit van de projectadministratie en werd duidelijk dat ook mét een hersteloperatie sprake zou blijven van een restschuld met risico van faillissement van drie van de vier fondsen. In april 2013 prognosticeerden de vier fondsen deze restschuld op circa 4 miljoen euro. SZW was bereid om bij het deel van de vier fondsen, gelet op de onzekere uitkomsten van de restschuld, een marge van 1 miljoen euro aan te houden. De kwijtschelding was in dat geval dan maximaal 50% van de verwachte 5 miljoen euro (2,5 miljoen euro).

  • In februari 2014 werden de opbrengsten en de tegenvallers van de herstelactie duidelijk. De restschuld van de vier fondsen kwam, op basis van de opgestelde einddeclaraties, uit op 8,7 miljoen euro. Voor het fonds SOG kwam de restschuld uit op 5,7 miljoen euro. Een gezamenlijke restschuld van 14,4 miljoen euro.

  • Het advies van ABDTOPConsult van 17 juni 2014: de opbrengsten van de herstelactie door de vier fondsen en het Agentschap had vooral geleid tot een vermindering van de restschuld van SOG (afname 69%). ABDTOPConsult heeft een herberekening gemaakt van de restschuld, omdat bij het reconstrueren van de projectadministraties het vermoeden is ontstaan dat SOG FB het aan zichzelf gerelateerde fonds SOG had bevoordeeld bij het toewijzen van deelnemers en daarmee hogere einddeclaraties van het fonds SOG had geconstrueerd. Hierdoor realiseerden de projecten van SOG hoger en heeft het fonds SOG meer geprofiteerd van de herstelactie. ABDTOPConsult heeft in zijn advies aangegeven dat een evenwichtiger verdeling van de restschuld voor de hand lag en de restschuld 50/50 te verdelen. De uiteindelijke restschuld van de vier fondsen is zo bepaald op 7,2 miljoen euro. Voor de bepaling van de maximale bijdrage van de fondsen, heeft ABDTOPConsult het Rijk geadviseerd om met de fondsen tot een overeenstemming te komen en, gezien de beperkte financiële draagkracht van drie van de vier fondsen, in te zetten op 50% van 7,2 miljoen euro (3,6 miljoen euro).

  • De vaststellingsovereenkomst met de vier fondsen is op11 december 2014 ondertekend door de fondsen. Hierin is de bijdrage van de fondsen vastgesteld op 3,2 miljoen in één keer. De vier fondsen hebben dit bedrag betaald op 18 december 2014.

  • Met deze overeenkomst heeft het kabinet invulling gegeven aan de geadviseerde variant van ABDTOPConsult. Hiermee is voorkomen dat er (zoals ABDTOPConsult aangeeft als terugvalroute) per fonds individuele afspraken gemaakt moesten worden. Met deze terugvalroute zou het eindbedrag van inning voor het Rijk ongewis geweest zijn, zou het leiden tot een meerjarige administratieve nasleep en zou uiteindelijk faillissement van drie van de vier de fondsen niet uitgesloten zijn.

  • De administratieve en juridische nasleep zou zich vooral voordoen bij de verdeling van de restschuld. Omdat de meeste projecten van de vijf fondsen (inclusief het fonds SOG) door SOG FB als één project (per tranche) zijn geadministreerd, was het niet mogelijk om de opbrengst uit de controles en uit de herstelactie juridisch sluitend toe te delen naar de afzonderlijke fondsen (zie ook het antwoord bij vraag 36).

9

Hoe verhoudt de wijze waarop Nederland de ESF middelen beheert zich tot de wijze waarop dit gebeurt in andere EU-lidstaten? Hoe steekt Nederland er vanaf wat betreft fraude met ESF middelen vergeleken met andere EU-lidstaten?

Antwoord:

De wijze waarop de uitvoering van het ESF wordt vormgegeven verschilt binnen Europa. Sommige landen kennen net als Nederland één landelijk programma met één landelijke uitvoeringsorganisatie (het Agentschap SZW). De meeste lidstaten (met een groter ESF-budget) hebben de uitvoering verdeeld over regionale en/of thematische programma’s. In de periode 2007–2013 bestonden 117 verschillende ESF-programma’s. Zoals vermeld in mijn brief van 24 november 2014 (Kamerstuk 26 642, nr. 129) is de kern van het beheer van ESF-middelen voor alle landen en alle programma’s dezelfde: een strak regime van eerstelijnscontrole: controle door de nationale managementautoriteit, tweedelijnscontrole: controle door de nationale auditautoriteit en derdelijnscontrole: controle door de EC geldt. Dit systeem is vastgelegd en voorgeschreven in de Algemene structuurfondsenverordening (het ESF is één van de structuurfondsen) met het doel te bewerkstelligen dat de Europese middelen rechtmatig besteed worden.

In genoemde brief van 24 november 2014 is beschreven hoe lidstaten scoren op het gebied van rechtmatigheid en verantwoording van EU-subsidies. Samengevat wordt rechtmatigheid uitgedrukt in foutpercentages (het verschil tussen de eerste- en tweedelijnscontroles). Voor het gehele ESF-programmaperiode 2007–2013 mag het verschil (foutpercentage) niet hoger zijn dan 2%. De EC doet jaarlijks verslag van haar activiteiten en heeft in het Annual Activity Report 2013 onderzoek gedaan naar het foutpercentage in de verschillende landen. Nederland scoort vanaf 2010 een foutpercentage lager dan 2%, waar het Europese gemiddelde in de afgelopen jaren ligt tussen de 2 en 3%.

Ten aanzien van fraude is gekeken naar Europese cijfers over het aantal onregelmatigheden bij ESF die als fraude zijn gerapporteerd. Hierbij gaat het om gevallen die zijn geconstateerd nadat de lidstaat subsidie heeft gedeclareerd bij de EC. In het rapport «Fight against fraud» van de EC (juli 2014) wordt per land een beeld gegeven van de onregelmatigheden die als fraude zijn gemeld. Het rapport geeft aan dat in de afgelopen programmaperiode 2007–2013 Nederland (tot en met 2013), samen met zes andere landen, tot dan toe geen (vermoedens van) fraude heeft gerapporteerd aan de EC. In het kader van de afwikkeling SOG heb ik u in april 2014 geïnformeerd dat ik aangifte heb gedaan vanwege onregelmatigheden die duiden op mogelijk strafbare feiten (Kamerstuk 26 642, nr. 127). Het Agentschap heeft begin 2014 in overleg met de Europese Commissie ook een melding gedaan bij OLAF, het Europese bureau dat onderzoek doet naar onregelmatigheden bij ESF-projecten. Het Agentschap houdt hierover contact met de EC in afwachting van de verdere afhandeling van de aangifte in Nederland. In mijn brief van 3 maart 2015 (Kamerstuk 26 642, nr. 130) heb ik u geïnformeerd over het onderzoek van SZW respectievelijk de Inspectie SZW naar vijf gevallen van mogelijke onregelmatigheden. Ook heb ik in deze brief aangegeven dat de FIOD in het kader van een fiscaal onderzoek in een ongerelateerde casus strafbare feiten met ESF-subsidie vermoedt bij enkele kleine projecten. De omvang van het ESF-bedrag dat mogelijk hiermee is gemoeid van deze projecten tezamen bedraagt 90.000 euro.

10

Kan nader inzicht gegeven worden in de scholingsactiviteiten die gecontinueerd konden worden als gevolg van de wijze waarop de Staatssecretaris de onderhandelingen met de fondsen heeft aangepakt?

Antwoord:

De activiteiten zijn een verantwoordelijk van de fondsen.

De Stichting Fonds Collectieve Belangen voor de Handel in Bouwmaterialen (HIBIN) en de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Isolatiebedrijf (OOI) zijn doorgegaan met opleidingen, gericht op het vergroten van de vakbekwaamheid van werknemers. Daarnaast zijn de ontwikkeling en erkenning van opleidingsmethoden ten behoeve van scholingstrajecten gefinancierd. OOI heeft wel gesneden in de opleidingsactiviteiten. HIBIN financiert tevens werkzaamheden om een juiste naleving van de cao te bewerkstelligen, informatie en voorlichting over de arbeidsvoorwaarden die gelden in de bedrijfstak en juiste uitvoering Wet op de ondernemingsraden. OOI besteedt een flink deel van de inkomsten aan de bekostiging van leerwerkplaatsen.

Stichting Fonds Collectieve Belangen voor de Pluimveeverwerkende Industrie heeft de afgelopen jaren een pas op de plaats gemaakt met de financiering van scholingsactiviteiten en vooral energie gestoken in afhandeling ESF-projecten. De inzet van adviseurs op gebied scholing, vorming en arbeid is gecontinueerd. In 2013 is extra aandacht voor deskundigheidsbevordering ARBO. Daarnaast zijn reguliere activiteiten gecontinueerd als voorlichting en uitleg bepalingen CAO.

Het Sociaal Fonds Horeca (SFH) subsidieert activiteiten die door de organisaties Koninklijke Horeca Nederland, FNV Horecabond, CNV Vakmensen en De Unie worden uitgevoerd. Deze hebben primair betrekking op voorlichting en informatie over bedrijfstakregelingen en wettelijke voorschriften die betrekking hebben op de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden in de horecabedrijfstak. Het SFH ontvangt geen bijdragen meer sinds 2009 (sinds die datum is er geen algemeen verbindend verklaarde CAO meer).

11

Waarom heeft u het rapport van ABD TOPConsult op 24 november 2014 niet als bijlage meegestuurd met de brief over de afwikkeling van de ESF-fondsen?

Antwoord:

Het rapport van ABDTOPConsult is een voorbereidend rapport geweest ten behoeve van interne besluitvorming over de afwikkeling van de restschuld. De voornaamste conclusies zijn opgenomen in mijn brief van 24 november 2014.

12

Waarom is aan het Fonds SOG4 een voorschot gedaan van 62,6%, terwijl de regel is dat het Agentschap SZW maximaal 50% van de subsidie voorschiet, zoals ook in het rapport van ABD Topconsult op pagina 1 wordt aangegeven?

Antwoord:

Dit betreft een misverstand. In tabel 1 van het ABD-rapport is weergegeven dat Fonds SOG 18.275.000 euro aan voorschotten heeft ontvangen. Dat is 62,6% van de 29.200.278 euro die in totaal aan de vijf fondsen is verstrekt als voorschotten.

13

Hoe hoog is de vordering op SOG? Is deze 5,7 miljoen euro (oorspronkelijke restschuld SOG) of 7,2 miljoen euro (50% van de totale restschuld)? Hoe hoog is de voorziening op de begroting van SZW die hiervoor getroffen is?

Antwoord:

Na afronding van de tweedelijnscontroles van de Audit Autoriteit in 2015 zal een definitieve vordering bij de curator worden ingediend. Op basis van de controles in de eerste lijn is een voorlopige vordering van 7,2 miljoen euro berekend. De definitieve vordering kan hiervan nog afwijken als de Audit Autoriteit aanvullende controlebevindingen heeft. Aangezien het fonds SOG failliet is, houd ik er rekening mee dat de gehele vordering als een verlies moet worden beschouwd. Dit bedrag wordt gedekt uit een reservering die eind 2012 en 2013 is getroffen op de begroting van SZW voor de SOG-problematiek.

14

Klopt het dat de totale restschuld van de vier fondsen 8.7 miljoen euro is, waarvan nu 3,2 miljoen euro wordt terugbetaald? Klopt het dat de belastingbetaler dus 5,5 miljoen euro bijdraagt, en dat die rekening kan oplopen tot 11,2 miljoen euro als er uit de boedel van SOG niets wordt terugbetaald?

Antwoord:

Op basis van de ingediende einddeclaraties kwam het deel van de restschuld voor de fondsen uit op 8,7 miljoen euro. Op advies van ABDTOPConsult is deze aangepast tot 7,2 miljoen euro, zie ook vraag 8. De totale schade voor de belastingbetaler zal naar verwachting rond 11,2 miljoen euro uitkomen. De omvang van de restschuld kan pas definitief worden bepaald na de tweedelijnscontrole van de Audit Autoriteit.

15

Waarom is de restschuld opgelopen van de in 2013 geprognosticeerde circa 4 miljoen euro, tot 8,7 miljoen euro in 2014?

Antwoord:

  • De projectadministratie was zeer onvolledig en niet transparant. Het reconstrueren van de administratie werd daardoor ernstig bemoeilijkt. Er kon bijvoorbeeld geen aansluiting worden gemaakt tussen gemaakte kosten en de deelnemers. Er zijn daardoor, in vergelijking met vergelijkbare projecten, relatief veel gedeclareerde kosten afgekeurd, wat tot gevolg heeft gehad dat minder subsidie gedeclareerd kan worden bij de EC.

  • De vele ontbrekende gegevens konden niet altijd worden aangevuld: zo kan een ontbrekende aanwezigheidsregistratie niet achteraf worden gereconstrueerd. Zaken als het aantonen van marktconformiteit bleken voor bedrijven eveneens achteraf moeilijk aan te tonen.

  • Bij sommige projecten was de administratie in zijn geheel niet meer te herstellen omdat deze van onvoldoende kwaliteit was. Dit was het geval bij de administratie van een aantal re-integratieprojecten. Hierdoor moesten gehele einddeclaraties worden afgekeurd.

  • Daarnaast zijn alle kosten die betrekking hadden op projecten, die onderdeel uitmaken van de aangifte bij het OM, geschrapt.

16

Is het juist dat in juli 2013 met de fondsen de afspraak is vastgelegd dat 50% van maximaal 5 miljoen euro zou worden kwijtgescholden?

Antwoord:

Op 4 april 2013 is per email met de fondsen een «outline van een voorstel op hoofdlijnen» gewisseld. Als de restschuld maximaal 5 miljoen bedroeg, zou onder voorwaarden maximaal 50% daarvan worden kwijtgescholden. Op 8 juli 2013 heeft de adviseur van de fondsen aan ambtelijk SZW per brief gemeld dat de fondsen het voorstel accepteren. Het vooruitzicht om een deel van de restschuld kwijt te schelden en de daaraan verbonden voorwaarden heb ik niet verder uitgewerkt en niet vastgelegd in een formele overeenkomst. Het was te vroeg voor formele afspraken: de uitkomsten van de hersteloperatie waren nog niet zeker, pas na controles door het Agentschap SZW kon een meer betrouwbaar beeld ontstaan van de daadwerkelijke restschuld en ik wilde ruimte houden voor een finale afweging.

17

Kunt u de «brief nr. OFP-advies ESF, 8 juli 2013» aan de Kamer doen toekomen?5

Antwoord:

Ja. Gelet op het belang van de Staat doe ik de Kamer de brief vertrouwelijk toekomen, als bedoeld in de Regeling vertrouwelijke stukken6.

18

Waarom zag u aanleiding om af te wijken van de afspraak die is vastgelegd in «brief nr. OFP-advies ESF, 8 juli 2013»?

Antwoord:

Het vooruitzicht om een deel van de restschuld kwijt te schelden, door de fondsen verwoord in de brief van 8 juli 2013, was onderdeel van het proces en erop gericht om de fondsen voldoende perspectief te bieden waardoor zij zich zouden blijven inspannen om zo veel mogelijk projecten te verantwoorden, omdat zonder dat perspectief op dat moment hun verwachting was dat aan het einde van de rit een restschuld zou overblijven waardoor ze alsnog failliet zouden gaan. Uiteindelijk bleek de restschuld een stuk hoger uit te vallen dan aanvankelijk voorzien en bleken de opbrengsten van de herstelactie onevenredig verdeeld over de vijf fondsen (het fonds SOG zag de restschuld met 69% dalen van 18,3 naar 5,7 miljoen euro; de overige vier fondsen zagen hun gezamenlijke restschuld dalen van 10,9 naar 8,7 miljoen euro, een afname van 20%).

19

Klopt het dat ten tijde van het algemeen overleg ESF op 13 november 2013 de afspraak met de fondsen van kracht was dat hen 50% van maximaal 5 miljoen euro zou worden kwijtgescholden?

20

Waarom heeft u in het algemeen overleg ESF van 13 november 2013 de Kamer niet geïnformeerd over het bestaan van deze afspraak, op de expliciete vraag «of de O&O-fondsen het gat zullen dekken als er een gat is»?

Antwoord 19 en 20:

Tijdens het algemeen overleg heb ik aangegeven dat het een lopende zaak betrof waarvan ik niet alle ins en outs kon melden en dat ik de Kamer hierover in 2014 zou terugkoppelen. De redenen hiervoor waren dat de afwikkeling nog in volle gang was, dat er aanzienlijke onzekerheid bestond, ook ten aanzien van de geprognosticeerde bedragen, dat eerst in 2014 helder zou worden hoe hoog de restschuld zou kunnen zijn, dat ik wilde dat de fondsen in samenwerking met SZW naar een oplossing zouden zoeken en dat ik daarna de Kamer over de afwikkeling zou informeren.

21

Wanneer heeft u de Kamer geïnformeerd over de afspraak van 6 juli 2013, dat u tot 2,5 miljoen euro zou bijdragen aan de restschuld?

Antwoord:

Zie het antwoord bij vraag 3.

22

Op welke manier zijn de fondsen betrokken geweest bij de opdrachtverstrekking aan ABD TOPConsult? Hebben zij inspraak gehad in de opdrachtformulering?

Antwoord:

De fondsen hebben de concepttekst vooraf gezien en tekstsuggesties gedaan. SZW draagt de verantwoordelijkheid voor de opdracht en de opdrachtformulering.

23

Zijn er voorafgaand aan de opdrachtverstrekking afspraken gemaakt met de fondsen over het opvolgen van het advies van ABDTOPConsult?

Antwoord:

Nee.

24

Waarom is in de opdrachtverstrekking aan ABDTOPConsult niet de vraag opgenomen op welke wijze zo veel mogelijk onterecht uitgekeerd belastinggeld kon worden teruggevorderd?

Antwoord:

Onderdeel van de opdrachtverstrekking is geweest het in beeld brengen van de draagkracht van de vier fondsen. Daarin zit de vraag besloten wat de fondsen maximaal kunnen terugbetalen.

25

Heeft het fonds SFH,7 dat sinds 2009 geen premies meer heeft geheven en ultimo 2012 6,8 miljoen euro aan liquide middelen had, na 2012 nog opleidingen, werkgelegenheidsprojecten, etc. bekostigd?

Antwoord:

Nee. Uit de jaarverslagen 2012 en 2013 blijkt dat het Sociaal Fonds Horeca (SFH) activiteiten subsidieert die door de organisaties Koninklijke Horeca Nederland, FNV Horecabond, CNV Vakmensen en De Unie worden uitgevoerd. Deze hebben primair betrekking op voorlichting en informatie over bedrijfstakregelingen en wettelijke voorschriften die betrekking hebben op de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden in de horecabedrijfstak.

26

Wat was ultimo 2013 de vermogenspositie van de vier fondsen?

Antwoord:

Het vermogen van de vier fondsen luidde op 31 december 2013 (goedgekeurde jaarrekeningen):

In de jaarrekeningen zijn de (voorlopige) vorderingen opgenomen die het Agentschap SZW in 2011 heeft opgelegd. ABDTOPConsult heeft in zijn advies de vermogenspositie 2012 gecorrigeerd voor de vorderingen van het Agentschap SZW. Immers, deze vorderingen laten de stand zien op het moment 2011. Pas na de afwikkeling en de hersteloperatie en de verdeling van de restschuld, is de uiteindelijke hoogte van de vorderingen te bepalen. In onderstaande tabel staat de vermogenspositie 2013 zonder de (voorlopige) vorderingen.

27

Heeft u het fonds SFH gevraagd de uitgaven aan opleidingen e.d. stop te zetten, tot er duidelijkheid zou zijn over de hoogte van de vordering?

Antwoord:

Nee.

28

Waarom zijn de jaarverslagen 2013 van de fondsen OOI,8 OFP en HIBIN9 opgesteld op basis van de continuïteitsveronderstelling, rekening houdend met de vorderingen van SZW, terwijl de fondsen richting SZW aangaven de restschuld niet te kunnen voldoen?

Antwoord:

Het betreft hier veronderstellingen van de betrokken fondsbestuurders.

29

Vindt u dat het de primaire taak is van het Kabinet om te kijken of het eigen vermogen van de fondsen de vorderingen van het Agentschap SZW dekken en wanneer er voldoende eigen vermogen blijkt te zijn, het belastinggeld terug te vorderen dat ten onrechte aan de fondsen is verstrekt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Doel en inzet van het kabinet is vanaf 2011 geweest de schade voor de Staat zoveel mogelijk te beperken. Direct invorderen van de voorschotten had een beperkte opbrengst opgeleverd. Het belangrijkste middel om zoveel mogelijk terug te vorderen is geweest de fondsen te ondersteunen bij het afwikkelen van zoveel mogelijk ESF-projecten. Dit heeft uiteindelijk ook geleid tot de vaststellingovereenkomst waarin afspraken zijn gemaakt over de schadelast die gedragen is door de fondsen.

30

Is het juist dat het fonds OOI in 2013, met het Agentschap SZW de mogelijkheden heeft verkend tot een lening om de vordering van SZW te voldoen en dat hierbij de conclusie is getrokken dat het fonds OOI aan de toekomstige betalingsverplichtingen van een mogelijke langlopende lening kan voldoen, zoals OOI vermeldt in het jaarverslag 2013?

Antwoord:

Het fonds OOI heeft mogelijkheden verkend van een lening met derden, waaronder de Stichting Vervroegd Uittreden uit de Metaalnijverheid (SVUM). Doel van die verkenning was om de continuïteit van OOI te borgen. Om in aanmerking te komen voor een lening van derden is het Agentschap tijdens deze verkenning gevraagd om zekerheid over de einduitkomst. De jaarrekening geeft aan dat voorwaarde voor een lening was dat er zekerheid bestond over de hoogte van de terugbetaling aan het Agentschap. Omdat die zekerheid er per balansdatum 2013 nog niet was, kon een lening dus niet worden verkregen.

31

Waarom is OOI niet gevraagd de volledige vordering te voldoen, gefinancierd met een langlopende lening?

Antwoord:

Als vermeld in het antwoord bij vraag 30 geeft de jaarrekening 2013 van OOI aan dat een lening niet kon worden verkregen omdat nog geen zekerheid bestond over de hoogte van de terugbetalingsverplichting van OOI aan SZW.

32

Was u er ten tijde van de onderhandelingen met OFP mee bekend dat het fonds OFP in het jaarverslag over 2013 de verwachting uitsprak, dat de vordering van SZW kon worden terugbetaald aangezien er op nog lopende projecten nog afrekeningen plaats moeten vinden, en dat OFP op dat moment verwachtte dat op deze nog lopende projecten overschotten zouden worden gerealiseerd, welke verrekend zouden kunnen worden met de terugbetalingsverplichting? Indien u hier mee bekend was, waarom heeft u de vordering op OFP niet uitgeoefend?

Antwoord:

De genoemde optimistische verwachting bestond in 2012, maar in 2013 niet meer. De desbetreffende passage (pagina 20 van het jaarverslag 2013) heeft betrekking op een aanpassing van de jaarrekening 2012. Op advies van de accountant van het fonds heeft het bestuur besloten deze passage alsnog in de jaarrekening 2012 op te nemen. Echter, op pagina 12 – 14 van het jaarverslag over 2013 is een drietal open brieven van de vier fondsen gepubliceerd. In de brief van 29 mei 2013 staat vermeld dat de op te bouwen aanspraken naar verwachting onvoldoende zijn om de schuld aan het Agentschap SZW te voldoen. In de laatste brief van 13 december 2013 wordt deze verwachting herhaald.

33

Was u er op het moment van onderhandelen mee bekend dat het eigen vermogen van het fonds HIBIN in 2013 is toegenomen van € 434.000 tot € 667.000? Was u er destijds mee bekend dat het fonds HIBIN naast het eigen vermogen in 2013 een voorziening heeft genomen van € 150.000 om de vordering van SZW te voldoen? Indien u hiermee bekend was, waarom heeft u de vordering op HIBIN niet uitgeoefend?

Antwoord:

Ja, dat was bekend. De geraamde restschuld van fonds HIBIN bedroeg in juni 2014 circa 2,1 miljoen euro. Uitoefening van de vordering zou dus hebben geleid tot een faillissement.

34

Wat is het precieze bedrag wat SOG FB en Administratie BV vanaf 2010 ten onrechte aan de eigen ondernemingen hebben onttrokken?

Antwoord:

De curator onderzoekt de administraties die aan de basis liggen van de jaarrekeningen (en het handelen van de bestuurders) van SOG/FB en De Administratie BV (DA). Voor zover bekend zijn de voorschotten die door de fondsen zijn verstrekt aan SOG FB vrijwel volledig doorgestort aan DA. Uitgaande van die jaarrekeningen en de administratie van 2011 heeft de curator opstellingen gemaakt van door DA aan derden verstrekte gelden (leningen) welke vermoedelijk niet zijn verstrekt in verband met de uitvoering van ESF-projecten. Het betreft bijna 6,5 miljoen euro. Dit bedrag is betrokken in het onderzoek van de curator naar mogelijk wanbestuur.

35

Waarop is de 20% afname gebaseerd wanneer gesproken wordt over het verschil tussen 10,9 miljoen euro en 8,7 miljoen euro?

Antwoord:

Van de totale uitstaande voorschotten van 29,2 miljoen euro heeft het bedrag van 10,9 miljoen euro betrekking op het totaal aan verstrekte voorschotten aan de vier fondsen (zie hiervoor tabel 1 van het advies ABDTOPConsult). Uiteindelijk is van de ingediende einddeclaraties een bedrag 2,2 miljoen euro voor de vier fondsen declarabel. Dit betekent dat de ontvangen voorschotten (lees: potentiële restschuld voor de vier fondsen) zijn afgenomen van 10,9 miljoen euro minus 2,2 miljoen euro tot 8,7 miljoen euro. Dat is een afname van 20%.

36

Waarom is er collectief onderhandeld met vier fondsen? Heeft u een analyse gemaakt of er meer belastinggeld zou kunnen worden teruggevorderd op basis van een collectieve onderhandeling, of op basis van individuele terugvorderingen? Zo ja, kunt u deze analyse aan de Kamer doen toekomen?

Antwoord:

Het collectief onderhandelen was de enige manier om de restschuld te verminderen. SOG FB heeft voor alle vijf fondsen (dus inclusief het fonds SOG zelf) de projectadministratie gevoerd. Daarbij streefde SOG FB subsidiemaximalisatie na. Dat werd gedaan door alle projecten bij elkaar te nemen en naderhand, bij het opstellen van de einddeclaraties, declarabele deelnemers toe te delen aan de afzonderlijke projecten van de verschillende fondsen.

Met de EC is afgesproken dat per tijdvak de projecten van de gezamenlijke fondsen kunnen worden beschouwd als één project, zodat niet per deelnemer hoefde te worden aangetoond bij welk fonds hij was aangesloten. Hierdoor kon een groter deel van de projectadministratie bruikbaar worden gemaakt. Dit bracht wel met zich mee dat alle vijf (later vier) fondsen een samenwerkingsverband moesten aangaan en hun individuele fondsaanspraken als het ware in één grote pot moesten doen. Dit is de basis geweest voor het collectieve onderhandelingsproces. Voortzetting van deze onderlinge samenwerking werd nog belangrijker na het wegvallen van fonds SOG. Vanwege de verwevenheid van projecten van de vijf fondsen in de door SOG FB gevoerde administratie, verrichtten de vier fondsen op verzoek van SZW werkzaamheden om projectadministraties van alle vijf fondsen, dus ook het inmiddels failliete SOG, te herstellen. Dat was belangrijk, omdat het grootste deel van de voorschotten was verstrekt aan het fonds SOG.

Bij afzonderlijke invordering bij de fondsen zou de toedeling van de opbrengst van de gezamenlijke hersteloperatie op scherp zijn komen te staan. Bij de keuze tussen faillissement of de hoogte van de toedeling in rechte betwisten, is het te verwachten dat elk bestuur voor het laatste zou kiezen. Om slepende procedures te voorkomen, die enkel geld zouden hebben gekost en een onzekere uitkomst zouden hebben, heb ik gekozen voor een collectieve onderhandeling en kwijtschelding. Vandaar artikel 7 in de vaststellingsovereenkomst, die bepaalt dat partijen verklaren ... «niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar volledige en onherroepelijke kwijting te verlenen, hetgeen impliceert dat de fondsen geen rechtsmiddelen aanwenden tegen de beschikkingen die gezamenlijk optellen tot de restschuld van € 7.200.000,–, alsmede tegen daarmee verband houdende nevenbeschikkingen. Door of namens de fondsen reeds ingestelde bezwaren worden als zijnde ingetrokken beschouwd.»

Daarmee is voor de Staat het procesrisico komen te vervallen. De uitkomst hiervan (na bezwaar, procedure bij de bestuursrechter in eerste aanleg en uiteindelijk de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State) zou gedurende lange tijd ongewis zijn gebleven.

37

Welk deel van het bedrag van 3,2 miljoen euro wordt betaald door het fonds SFH? Hoe groot is het eigen vermogen van het fonds SFH dat resteert na betaling? Indien bij SFH eigen vermogen resteert: wat is hiervan de bestemming?

Antwoord:

De afspraak betreft een totaalafspraak met de 4 fondsen gezamenlijk. Er is daarmee geen onderscheid tussen een aandeel van elk afzonderlijk fonds in het bedrag van 3,2 miljoen euro. De verdeling van de bijdrage door deze fondsen aan het bedrag van 3,2 miljoen euro is een kwestie van onderling overleg tussen deze fondsen. De omvang van het eigen vermogen van het SFH dat resteert na betaling is pas bekend als een goedgekeurde jaarrekening 2014 beschikbaar is. De bestemming van dit vermogen wordt bepaald door de statuten van SFH.

38

Is in de onderhandelingen met de sociale fondsen premieverhoging aan de orde geweest, als mogelijkheid om de restschuld te betalen of te verkleinen?

Antwoord:

Hier is over gesproken, maar dit was geen wenselijke optie. De premies worden opgebracht door bedrijven. Een deel van deze bedrijven heeft meegedaan aan ESF. Zij dachten aanspraak te maken op subsidies voor opleidingen van werknemers. Deze bedrijven hebben door het faillissement van SOG geen subsidie ontvangen, maar hebben wel kosten gemaakt. In het kader van de hersteloperatie hebben veel bedrijven wel meegeholpen om de schade voor het Rijk (de belastingbetaler) te verminderen, terwijl ze er zelf niet beter van zouden worden. Om deze bedrijven ook een hogere premie te laten afdragen voor de restschuld, zou betekenen dat ze drie keer de dupe worden (geen subsidie ontvangen, kosten gemaakt voor de hersteloperatie en restschuld afbetalen). Daarnaast wordt in het overleg van werkgevers en werknemers beslist over premieverhoging. Fondsbestuurders konden hier dus niet over beslissen.

39

Zijn de betreffende sociale fondsen momenteel algemeen verbindend verklaard?

Antwoord:

OOI

per 29 december 2014

voor de jaren 2015/2019

FCP (OFP)

per 23 januari 2015

voor de jaren 2015/2019

HIBIN

per 19 december 2014

voor het jaar 2015

40

Kunt u de definitieve overeenkomst met de fondsen aan de Kamer sturen?

Antwoord:

Ja. Gelet op het belang van de Staat doe ik de Kamer de definitieve overeenkomst vertrouwelijk toekomen, als bedoeld in de Regeling vertrouwelijke stukken10.

41

Vindt u ook dat het geen taak is van het Kabinet om te zorgen dat private opleidingsfondsen over voldoende middelen beschikken om opleidingen voor deelnemers te bekostigen?

Antwoord:

Het betreft geen primaire taak. Wel kan de overheid in haar rol als schuldeiser ook andere belangen meewegen.

42

Waarom is het advies van ABD Topconsult niet integraal opgevolgd om 3,6 miljoen euro terug te vorderen, aangezien de Fondsen naar de mening van ABD TOPConsult dit bedrag collectief zouden kunnen betalen, zelfs zonder hier premie-inkomsten voor aan te wenden?

43

Heeft u het advies van ABD TOPConsult tot «inning in één keer in 2014 en daarbij in te zetten op 50% van de herberekende restschuld. Dit is een vordering van 3,6 miljoen euro op het collectief van de fondsen.» overgenomen?

Antwoord 42 en 43 (zie ook antwoord bij vraag 8):

Voor het bepalen van de uiteindelijke bijdrage van de fondsen, heb ik het advies van ABDTOPConsult gevolgd om tot een overeenstemming te komen en vanuit het Rijk in te zetten op (een bijdrage vanuit de fondsen van) 3,6 miljoen euro in één keer. Het bedrag van 3,6 miljoen euro was volgens de fondsen alleen haalbaar met een langdurige betalingsregeling. Uiteindelijk is met de fondsen overeen gekomen dat zij in één keer 3,2 miljoen euro betalen. Mede gelet op het advies van ABDTOPConsult hechtte het kabinet aan betaling in één keer. Het bedrag van 3,2 miljoen euro is in economische termen hetzelfde als 3,6 miljoen euro in een afbetalingstermijn van 10 jaar.

44

Hoe hebben de vier fondsen de restschuld van 3,2 miljoen euro onderling verdeeld?

Antwoord:

Dit heb ik aan de fondsen zelf overgelaten gelet op de afspraken om de fondsen als één collectief te beschouwen.

45

Waarom hadden de vier fondsen de wens om als collectief de afspraak na te komen?

Antwoord:

Zie het antwoord bij vraag 36.

46

Waarom schrijft u in een voetnoot in uw brief van 24 november 2014 dat u 3,2 miljoen euro int als contante waarde van 3,6 miljoen euro in 10 jaar, terwijl het advies juist adviseert om 3,6 miljoen euro in één keer te innen?

Antwoord:

Zie mijn antwoord bij vraag 42 en 43

47

Zijn er verslagen van de gesprekken met de sociale fondsen? Kunt u deze verslagen aan de Kamer sturen?

Antwoord:

Er is sinds 2011 regelmatig contact tussen medewerkers van SZW en de fondsen geweest. Er zijn interne documenten, verslagen en mails waarin wordt gerapporteerd over de contacten met de fondsen. Voor deze documenten geldt dat deze opgesteld zijn voor intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. Bij de beantwoording van de door u gestelde vragen heb ik, zoals gebruikelijk bij persoonlijke beleidsopvattingen voor intern beraad, in geobjectiveerde vorm een weergave gegeven van het resultaat van de contacten met de fondsen en de overwegingen die daarbij zijn gehanteerd. Ik meen u met deze antwoorden afdoende geïnformeerd te hebben over het overlegtraject met de fondsen en het daarmee bereikte resultaat.

48

Is het mogelijk om alsnog een groter deel van de restschuld terug te vorderen bij de fondsen?

49

Welke mogelijkheden zijn er om (een deel van de) resterende restschuld van € 5,5 miljoen alsnog terug te vorderen bij de fondsen?

Antwoord 48 en 49:

Er is geen mogelijkheid. Er is een vaststellingsovereenkomst opgesteld die door zowel de fondsen als door mij is ondertekend.

50

Waarom schrijft u in uw brief van 24 november 2014 dat u het advies om 3,6 miljoen euro in één keer te innen overneemt, terwijl u dat niet doet?

Antwoord:

Conform het advies van ABDTOPConsult heb ik ingezet op het innen van 3,6 miljoen euro in één keer. Het bedrag van 3,6 miljoen euro was volgens de fondsen alleen haalbaar met een langdurige betalingsregeling.

Zoals verwoord in voetnoot 5 op pagina 3 van mijn brief van 24 november 2014, ben ik, gelet op de onzekerheid over de financiële draagkracht van de fondsen, met de fondsen overeengekomen dat zij geen gebruik maken van een langdurige betalingsregeling, maar een bedrag van 3,2 miljoen euro ineens terugbetalen aan SZW. Dit bedrag is in december 2014 door SZW ontvangen. Zie verder mijn antwoord bij vraag 42 en 43.

51

Kunt u in de tijd schetsen hoe de afwikkeling van de ten onrechte verstrekte voorschotten ad 14,4 miljoen euro is gelopen? Hoe is het besluitvormingsproces gelopen in de tijd van de 14,4 miljoen euro ten onrechte verstrekte voorschotten, naar de 7,7 miljoen euro, die de Staatssecretaris op pagina 1 van haar brief van 11 april 2014 noemt aan voorschotten die door het Agentschap SZW zouden zijn teruggevorderd naar de 3,6 miljoen euro die ABD TOPConsult adviseert collectief bij de fondsen terug te vorderen naar de uiteindelijk in 2014 terug gevorderde 3,2 miljoen euro teruggevorderde bedrag?

Antwoord:

In het kader van het ESF-programma (2007 – 2013) hebben de vijf opleidingsfondsen projectaanvragen ingediend om voor ESF-subsidie in aanmerking te komen. Het betroffen aanvragen voor subsidie voor het thema «verbetering arbeidsmarktpositie van laaggekwalificeerde werkenden». Bij ontvangen einddeclaraties bleek in 2011 dat bij 18 einddeclaraties de realisatie lager waren dan de uitgekeerde voorschotten. Conform de subsidievoorwaarden heeft het Agentschap SZW daarop de teveel betaalde voorschotten (7,7 miljoen euro) teruggevorderd.

Aan de vijf fondsen is in de periode 2007–2011 in totaal 29,2 miljoen euro aan voorschotten verleend voor in totaal 86 projecten. Als gevolg van de faillissementen van SOG en gelieerde ondernemingen kwam de afwikkeling van al deze 86 projecten in gevaar, en daarmee de financiële afwikkeling van alle voorschotten.

Na de hersteloperatie is in totaal 14,8 miljoen euro aan ESF-subsidies gerealiseerd, leidend tot een restschuld van 14,4 miljoen euro (nb: de omvang van de restschuld kan pas definitief worden vastgesteld na de tweedelijnscontrole door de Auditautoriteit).

Deze restschuld was op grond van toerekening door SOG FB van de subsidiabele kosten over de vier fondsen en het fonds SOG aanvankelijk bepaald op: 5,7 miljoen euro voor fonds SOG en 8,7 miljoen euro voor de vier fondsen. Op basis van het advies ABDTOPConsult is de restschuld voor 7,2 miljoen euro toegerekend aan het fonds SOG en voor 7,2 miljoen euro toegerekend aan de vier fondsen OOI, FCP, HIBIN en SFH.

Het advies van ABDTOPConsult luidde voorts om tot een overeenstemming te komen met de fondsen: «inning in één keer in 2014 en daarbij in te zetten op 50% van de herberekende restschuld». Ik heb ingezet op 3,6 miljoen euro in één keer. De inzet van de fondsen was 2,5 miljoen euro met een afbetalingsregeling. Het bedrag van 3,6 miljoen euro was volgens de fondsen alleen haalbaar met een langdurige betalingsregeling. Uiteindelijk is met de fondsen overeen gekomen dat zij in één keer 3,2 miljoen euro betalen. Mede gelet op het advies van ABDTOPConsult hechtte het kabinet aan betaling in één keer. Het bedrag van 3,2 miljoen euro is in economische termen hetzelfde als 3,6 miljoen euro in een afbetalingstermijn van 10 jaar.

Voor het Rijk resulteert dit uiteindelijk in een financieel resultaat van 18 miljoen euro (14,8 plus 3,2) en een verlies van 11,2 miljoen euro: kwijtschelding van 4 miljoen aan de vier fondsen en een vordering van circa 7,2 miljoen euro op fonds SOG (gelet op de lege boedel zal deze vordering naar verwachting niets opleveren).

52

Was het op het moment van opdrachtverstrekking aan ABD TOPConsult nog noodzakelijk dat de fondsen zich verder zouden inspannen om de schade te beperken, of gold dit vooral voor de periode daarvoor?

Antwoord:

Ja, elke inspanning om belastinggeld terug te krijgen was noodzakelijk. De herstelactie liep effectief door tot juni 2014. Dit heeft ook opbrengsten opgeleverd. Een groot deel van de werkzaamheden van de fondsen voor de herstelactie waren vooral in de periode daarvoor. Het resultaat van de controles en de herstelactie was veel slechter dan de fondsen hadden verwacht. Enkele fondsen zouden daardoor alsnog failliet kunnen gaan. Om niet op dit signaal van de fondsen zelf af te gaan, heb ik ABDTOPConsult gevraagd een onafhankelijk advies uit te brengen over de verdeling van de restschuld.

53

Op welke datum is de opdracht aan ABDTOPConsult verstrekt?

Antwoord:

De opdracht aan ABDTOPConsult is verstrekt op 19 maart 2014.


X Noot
1

Zie ook de beantwoording bij vraag 8.

X Noot
2

ESF: Europees Sociaal Fonds

X Noot
3

O&O fonds: Opleidings- en Ontwikkelingsfonds

X Noot
4

SOG: Stichting Opleidingsfonds Groothandel

X Noot
5

OFP: Stichting Fonds Collectieve Belangen voor de Pluimveeverwerkende Industrie

X Noot
6

Ter vertrouwelijke inzage gelegd, alleen voor de leden, bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
7

SFH: Stichting Sociaal Fonds voor het Horecabedrijf

X Noot
8

OOI: Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Isolatiebedrijf

X Noot
9

HIBIN: Stichting Fonds Collectieve Belangen voor de Handel in Bouwmaterialen

X Noot
10

Ter vertrouwelijke inzage gelegd, alleen voor de leden, bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven