26 642 Europees Sociaal Fonds (ESF)

Nr. 128 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 augustus 2014

In vervolg op mijn voortgangsbrief van 12 juli 2013 (Kamerstuk 26 642, nr. 123) informeer ik u met deze brief over de uitvoering van het Europees Sociaal Fonds (ESF) in Nederland. Dit betreft zowel het ESF-programma 2007–2013 als het programma 2014–2020.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

1. ESF-PROGRAMMA 2007–2013 en 2014–2020

Het jaar 2014 is een overgangsjaar: enerzijds lopen er projecten door vanuit de periode 2007–2013 en anderzijds start de nieuwe programmaperiode 2014–2020. Een rode draad door beide programma’s is de focus op verhoging van arbeidsparticipatie. Het programma ESF 2007–2013 is ingezet om de arbeidsparticipatie te verbeteren onder groepen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt, zoals ouderen (55+) en mensen met een arbeidsbelemmering. Sinds september 2009 is het ESF ook ingezet voor de bestrijding van jeugdwerkloosheid. Daarnaast maakt Nederland gebruik van ESF om lager opgeleide werkenden te scholen, om gedetineerden te re-integreren en om leerlingen in het Praktijkonderwijs en Voortgezet speciaal onderwijs naar werk te bemiddelen. Tevens is met ESF sociale innovatie en duurzame arbeidsinzet in bedrijven gestimuleerd. Het programma ESF 2014–2020 continueert de inzet van ESF voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Daarnaast zet het nieuwe programma de lijn voort om de duurzame arbeidsinzet van werkenden te versterken.

Samenvatting en leeswijzer

Het programma ESF 2007–2013 loopt langzamerhand ten einde, zij het dat een aantal projecten die begin 2014 zijn begonnen, nog doorloopt tot eind 2015. De nadruk in deze fase ligt op controles van einddeclaraties. Op basis van de projectrealisaties tot nu toe en de daarop gebaseerde prognoses is de verwachting dat het beschikbare ESF subsidiebudget van € 830 miljoen vrijwel geheel wordt benut. De eindverantwoording over het programma moet 31 maart 2017 bij de Europese Commissie zijn ingediend.

Voor de verschillende ESF-onderdelen (Acties genoemd) geldt dat de doelstellingen zoals opgenomen in het Operationeel Programma ESF 2007–2013 grotendeels zijn behaald. Dit gaat in ieder geval op voor het beoogde aantal deelnemers en de uitstroomdoelstelling naar werk of vervolgopleiding. Het beoogde percentage deelnemers dat een ESF-project afrondt binnen het voor hem of haar beoogde re-integratietraject is niet altijd haalbaar gebleken. Dit heeft vooral te maken met het feit dat gedurende de gehele looptijd van een ESF-project deelnemers instromen, wier trajecten veelal niet binnen de projectperiode worden afgerond. Het CBS heeft daarom aanvullend onderzocht wat de arbeidsmarktpositie is van (ex)deelnemers aan een ESF-project om een beter beeld te krijgen. De resultaten worden bij de betreffende Acties besproken.

Paragraaf 2 belicht enkele algemene onderwerpen, te weten de benutting van middelen, de terugvordering van voorschotten, administratieve lasten en de uitkomsten van de jaarlijkse systeemaudit. De paragrafen 3.1 t/m 3.6 beschrijven daarna per Actie de stand van zaken. In paragraaf 4 wordt de voorbereiding en start van het programma 2014–2020 weergegeven. De website van het Agentschap SZW (www.agentschapszw.nl) bevat aanvullende informatie over de onderwerpen die in deze paragrafen aan de orde komen, zoals overzichten van gesubsidieerde projecten en het CBS-rapport «Kenmerken van deelnemers aan ESF-projecten in 2013».

2.1 ESF-BUDGETTEN

De ESF-programmaperiode kent een looptijd van zeven jaar. Voor de periode 2007–2013 is een subsidiebudget beschikbaar gesteld van € 830 miljoen voor de totale programmaperiode in zeven jaarlijkse tranches. Elke tranche moet uiterlijk twee jaar na het jaar van ontvangst zijn omgezet in concrete projecten, waarvan de werkelijk gemaakte kosten zijn verantwoord en gedeclareerd bij de Europese Commissie. In afwijking daarvan moet de laatste tranche uit 2013 uiterlijk 31 december 2015 zijn benut, maar hoeft deze pas in 2017 te worden gedeclareerd bij de Europese Commissie. Indien een gedeelte van een tranche niet tijdig is besteed en verantwoord komt dit automatisch te vervallen. Dit heet decommittering. Het geld schuift dus niet door naar volgende jaren en valt terug in de algemene middelen van de Commissie. In de periode 2007 tot en met 2013 heeft geen decommittering plaatsgevonden en ook voor het jaar 2014 verwacht ik dat niet.

Indien er meer kosten worden gerealiseerd dan de beschikbare middelen vanuit ESF dan dienen deze middelen vanuit de eigen begroting te worden gefinancierd. We spreken dan van overcommittering. De ervaring leert dat gedurende een programmaperiode gemiddeld circa 55% van de aangevraagde subsidie ook echt wordt gerealiseerd. Er wordt dus meer geld aangevraagd dan uiteindelijk wordt besteed. Op basis van deze ervaring wordt daarom voor elke aanvraagperiode meer geld beschikbaar gesteld dan er feitelijk aan subsidie beschikbaar is. Om het totale ESF-subsidiebudget van € 830 miljoen daadwerkelijk te besteden, verleent SZW circa € 1.540 miljoen aan subsidies. Dit kan leiden tot de genoemde overcommittering als in de praktijk onverwachts projecten meer subsidie realiseren dan het verwachte realisatiepercentage. Tot dusverre is dat niet het geval geweest. Op basis van de realisaties tot nu toe en de daarop gebaseerde prognoses is de verwachting dat het budget van € 830 miljoen vrijwel geheel (95% of meer) wordt gebruikt. Op nul uitkomen zal niet helemaal lukken, omdat het risico op overschrijding dan te groot wordt. Zekerheid over het financiële eindresultaat is op dit moment niet te geven, want er moet dit en volgend jaar nog voor circa € 102 miljoen aan einddeclaraties binnenkomen en in totaal een bedrag van circa € 234 miljoen worden gecontroleerd.

Het budget voor de periode 2014–2020 bedraagt € 504 miljoen. Ook dit wordt beschikbaar gesteld in zeven tranches. Nieuw is dat de periode waarbinnen een project moet zijn gestart, afgewikkeld, verantwoord en gecontroleerd met een jaar is verlengd. In de praktijk bleek voor veel lidstaten de looptijd van een financiële tranche erg krap en er was vaak kunst- en vliegwerk nodig om een project tijdig af te ronden. De nieuwe looptijd biedt gelegenheid de looptijd van ESF-projecten te verlengen.

2.2 ADMINISTRATIEVE LASTEN

Het gebruik van ESF-middelen brengt administratieve lasten met zich mee voor de aanvragers. De belangrijkste eis is dat een inzichtelijke en controleerbare administratie met betrekking tot de uitvoering van het project moet worden bijgehouden. De projecten worden alle gecontroleerd door het Agentschap SZW (eerstelijnscontrole) en in een aantal gevallen daarna voor een tweede keer door de Auditdienst Rijk (tweedelijnscontrole). Bij deze tweede controle mag gemiddeld niet meer dan 2% fouten worden aangetroffen boven wat het Agentschap SZW heeft gevonden, op straffe van financiële maatregelen vanuit de Europese Commissie. Daarnaast verricht de Europese Rekenkamer periodiek controles. Tot dusverre is Nederland veilig onder de 2% marge gebleven.

Het zo beperkt mogelijk houden van de administratieve lasten heeft doorlopende aandacht. Op basis van opgedane ervaringen is eind 2010 een aantal vereenvoudigingen in de ESF-subsidieregeling doorgevoerd. De belangrijkste vereenvoudigingen zijn de introductie geweest van een standaardopslag werkgeverslasten – waardoor het berekenen en controleren van het uurloon sterk vereenvoudigd is – en een standaardprijs voor BBL-trajecten. Van met name deze laatste standaardprijs is veelvuldig gebruik gemaakt in de laatste ronde van Actie D (scholing voor werkenden).

Voortbouwend op deze ervaringen is met betrekking tot de nieuwe programmaperiode 2014–2020 gekozen voor het uitgangspunt om zoveel mogelijk eenvoudig te verantwoorden en te controleren kosten op te nemen in de ESF-subsidieregeling 2014–2020. Daarbij is gebruik gemaakt van nieuwe mogelijkheden uit de nieuwe ESF-verordening, zoals bijvoorbeeld het gebruik van standaard uurprijzen en vaste toeslagen (in plaats van gedetailleerde afschrijvingskosten en dergelijke).

2.3 TERUGVORDERING VOORSCHOTTEN

In de brief van december 2012 (Kamerstuk 26 642, nr. 122) is toegezegd om de Tweede Kamer halfjaarlijks schriftelijk te informeren over de voortgang van de terugvordering van ESF-voorschotten bij een vijftal Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen (O&O-fondsen). In de laatste brief van april 2014 (Kamerstuk 26 642, nr. 127) bent u geïnformeerd over de laatste stand van zaken. Deze is nog steeds actueel. Volledigheidshalve wordt verwezen naar deze brief. In het najaar wordt u separaat geïnformeerd over de afwikkeling van deze zaak.

2.4 AUDITRAPPORT

Eind december 2013 heeft de Auditautoriteit (Auditdienst Rijk als tweedelijns toezichthouder) zijn jaarlijkse controleverslag en -verklaring uitgebracht aan de Europese Commissie over de uitvoering van het Europees Sociaal Fonds (ESF) betreffende het jaar 2012. De Auditautoriteit oordeelt dat het beheers- en controlesysteem voldoende effectief heeft gefunctioneerd. Op vier van de zeven beoordelingscriteria behaalt het Agentschap SZW voor de uitvoering de hoogste score. Op de resterende drie de één na hoogste. Het verschil tussen de eerste- en tweedelijnscontroles blijft ruimschoots binnen de toegestane grens.

De Auditautoriteit heeft inmiddels in april 2014 het rapport uitgebracht over de systeemaudit 2013 betreffende het beheers- en controlesysteem van het Agentschap SZW. Deze systeemaudit laat eenzelfde positief beeld zien.

2.5 OUDE PROGRAMMA’S

Het programma 1994–1999 is inmiddels volledig afgesloten. De Europese Commissie heeft inmiddels ook de eindafrekeningen van het ESF-programma 2000–2006 en het Equalprogramma volledig goedgekeurd.

3.1 INLEIDING OP DE RESULTATEN

In de voortgangsbrief van 15 juni 2012 (Kamerstuk 26 642, nr. 120) is geconstateerd dat een aantal deelnemers het re-integratietraject nog niet heeft afgerond terwijl het ESF-project reeds is beëindigd. Dit komt omdat het re-integratietraject van veel deelnemers meer omvat dan datgene dat binnen het ESF-project wordt aangeboden, respectievelijk omdat deelnemers vaak gedurende de looptijd van het ESF-project instromen. Als het ESF-project stopt, loopt het re-integratietraject gewoon door (nu geheel ten laste van de aanvrager). De meting van de resultaten aan het einde van het ESF-project geeft dus een ontoereikend beeld. Aan het CBS is de opdracht gegeven om middels een pilot te onderzoeken of en in hoeverre ex-deelnemers aan een ESF-project nog enige tijd gevolgd kunnen worden. Dit om vast te stellen wat hun arbeidsmarktpositie is op het moment dat zij hun re-integratietraject beëindigen. In de voortgangsbrief van 12 juli 2013 zijn de eerste resultaten van een pilot resultaatmeting voor de Acties A, B en J gepresenteerd. Deze pilot resultaatmeting is succesvol gebleken, omdat het ook de resultaten inzichtelijk maakt van deelnemers die hun re-integratietraject buiten de projectperiode afronden. Deze resultaatmeting is dit jaar daarom voor alle acties met deelnemers uitgevoerd.

Bij deze meting worden de deelnemers per aanvraagtijdvak gevolgd en wordt uiterlijk zes maanden na het beëindigen van het re-integratietraject de arbeidsmarktpositie bepaald. Voor deze meetmethode moeten de ex-deelnemers dus langer gevolgd kunnen worden. De resultaten van de meting zijn daarom beschikbaar van deelnemers aan projecten die zijn gestart in de periode 2007 tot en met 2010 (doorlooptijd plus opstellen eindverantwoording ligt tussen 18–24 maanden). Voor recentere gegevens zal CBS volgend jaar een nieuwe meting uitvoeren. Naast de bepaling van de arbeidsmarktpositie worden de resultaten op de in het Operationeel Progamma gestelde doelstellingen per actie besproken. Deze resultaten zijn wel beschikbaar over recentere jaren.

Bij de meting wordt van de deelnemer bepaald wanneer de deelnemer het traject heeft afgerond en vervolgens wordt de arbeidsmarktpositie van de deelnemer binnen zes maanden na afronding bepaald. De resultaten die worden onderzocht zijn:

  • werkend: deelnemers die binnen zes maanden na afronding van het traject aan het werk zijn.

  • onderwijs: deelnemers die binnen zes maanden na afronding van het traject een opleiding volgen.

  • nieuw re-integratietraject: deelnemers die binnen zes maanden na afronding van het traject een nieuw re-integratietraject zijn gestart.

  • traject afgerond zonder vervolg: deelnemers die binnen zes maanden na het afronden van het traject niet aan het werk zijn, geen opleiding volgen en geen nieuw re-integratietraject zijn gestart.

  • onbekend: van deze deelnemers is niet komen vast te staan wanneer zij hun traject hebben beëindigd.

Verder wordt er van deelnemers die werk hebben gevonden gekeken naar hoeveel langdurig werkzaam zijn. Daartoe moeten zij langer dan zes maanden aaneengesloten aan het werk zijn.

3.2 MENSEN MET EEN GROTE AFSTAND TOT DE ARBEIDSMARKT NAAR WERK BEGELEIDEN (ACTIE A)

Deze Actie richt zich op doelgroepen zonder baan met een afstand tot de arbeidsmarkt. SZW stelt deze subsidie beschikbaar om gemeenten te stimuleren aandacht aan deze groepen te besteden. Het betreft re-integratietrajecten waarbij deelnemers scholing, training en individuele en/of groepsbegeleiding krijgen.

Actualiteiten

Het laatste (doorlopend) aanvraagtijdvak heeft gelopen van 1 mei 2012 tot en met 30 juni 2014. Dit tijdvak van ruim twee jaar heeft een budgetplafond van € 90 miljoen, waarvan € 60 miljoen voor gemeenten en € 30 miljoen voor het UWV is bestemd. Er zijn in totaal 85 aanvragen ingediend door gemeenten en één aanvraag door het UWV. Daarvan hebben 25 gemeenten voor het eerst subsidie aangevraagd. De projecten lopen nog door tot en met augustus 2015.

Budget

Voor Actie A wordt in de gehele programmaperiode € 128 miljoen beschikbaar gesteld. Met het laatste aanvraagtijdvak van mei 2012 is dit budget in beginsel geheel benut.

Resultaten

In het Operationeel Programma ESF 2007–2013 zijn drie kwantitatieve doelstellingen opgenomen voor Actie A:

  • Jaarlijks nemen 4.730 mensen deel aan een project;

  • 75% van de ingestroomde deelnemers rondt het voor hem of haar beoogde re-integratietraject binnen het ESF-project af;

  • 8% van de ingestroomde deelnemers stroomt uit naar arbeid.

De eerste doelstelling brengt met zich mee dat over zeven jaren in totaal 33.110 personen zouden moeten deelnemen aan een Actie A traject. In de jaren 2007 tot en met 2013 hebben in totaal 123.430 personen deelgenomen aan een traject.

De tweede doelstelling van Actie A is dat 75% van de deelnemers het traject binnen de projectperiode afrondt. Van de ingestroomde deelnemers tussen 2007 en 2012 heeft 41% het re-integratietraject binnen de projectperiode afgerond. Deze doelstelling is derhalve niet behaald. Als gemeld in paragraaf 3.1 is de belangrijkste verklaring hiervoor dat instroom van deelnemers plaatsvindt gedurende de gehele looptijd van een project. Bij het opstellen van de doelstelling is hiermee geen rekening gehouden.

De derde doelstelling van Actie A is dat 8% van de ingestroomde deelnemers uitstroomt naar arbeid. In de resultaatmeting die hierna wordt besproken is te zien dat deze doelstellig met 29% uitstroom naar werk ruimschoots wordt behaald.

De arbeidsmarktpositie van de deelnemers aan Actie A projecten uit de tijdvakken 2007 t/m 2010 is in bijlage 2 weergegeven. Daaruit blijkt dat 29% van de deelnemers1 binnen zes maanden na het re-integratietraject aan het werk is. Het CBS heeft ook gemeten hoeveel deelnemers duurzaam aan het werk geholpen zijn. Ruim 74% van de deelnemers die na het traject een baan heeft gevonden is ook langer dan zes maanden, dus duurzaam, aan het werk. Verder is bijna 6% van de deelnemers binnen zes maanden na het re-integratietraject gestart met het volgen van een opleiding. Tot slot is bijna 10% van de deelnemers gestart met een nieuw re-integratietraject.

De uitstroom vanaf 2009 is hoger dan in de jaren daarvoor. De hogere uitstroom vanaf dat moment heeft gedeeltelijk te maken met de UWV-projecten. Aangezien UWV het ESF inzet om jobcoaches te betalen voor werkende Wajongeren, scoren UWV-projecten per definitie 100% op uitstroom naar werk. Onder reguliere aanvragers van Actie A, de gemeenten, is een hoge uitstroom minder vanzelfsprekend, aangezien het hier doorgaans gaat om trajecten die mensen uit de bijstand ondersteunen richting werk.

3.3 BESTRIJDEN EN VOORKOMEN VAN JEUGDWERKLOOSHEID (ACTIE J)

Deze Actie is in 2009 in het leven geroepen om jeugdwerkloosheid te bestrijden en te trachten om verdere stijging van jeugdwerkloosheid te voorkomen. Onder de noemer Actie J zijn twee Acties opengesteld.

Jeugd 1

Voor de subsidielijn Jeugd 1 (J1) heeft het kabinet coördinerende gemeenten aangewezen, die subsidie kunnen aanvragen voor hun arbeidsmarktregio. Deze gemeenten hebben voor de aanvraagtijdvakken 2009, 2010 en 2013 subsidie ontvangen om samen met andere gemeenten op lokaal niveau projecten te financieren voor de bestrijding van jeugdwerkloosheid.

Jeugd 2

Sectoren (in casu O&O-fondsen) hebben in 2009 en 2010 eveneens ESF-subsidie kunnen aanvragen om jongeren aan werk te helpen. Voorwaarde was dat zij afspraken hadden gemaakt met de VNG, UWV of met een door de VNG aangewezen gemeente, de zogenaamde sectorarrangementen, om de publieke en private samenwerking in de regio te stimuleren. De ESF-subsidie kon worden ingezet om projecten uit te voeren die in deze arrangementen zijn afgesproken.

Actualiteiten

In december 2013 is een extra tijdvak geopend voor de Actie J1. Hierbij is aangesloten op het nationale programma ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid. In totaal 34 arbeidsmarktregio’s hebben hiervan gebruik gemaakt.

Budget

Voor de gehele Actie J is € 109 miljoen beschikbaar. Dit budget wordt naar verwachting volledig benut. In oktober 2015 worden de laatste einddeclaraties verwacht.

Resultaten

In het Operationeel Programma ESF 2007–2013 is de volgende kwantitatieve doelstelling opgenomen:

  • Jaarlijks (in 2009, 2010 en 2013) nemen 20.000 werkloze jongeren deel aan een door ESF Actie J1 of J2 gefinancierd project.

De doelstelling brengt met zich mee dat over drie jaren in totaal 60.000 personen zouden moeten deelnemen aan een Actie J traject. In de jaren 2009 tot en met 2013 hebben in totaal 80.002 personen deelgenomen aan een traject.

De arbeidsmarktpositie van de deelnemers aan Actie J projecten uit de tijdvakken 2009 en 2010 is in bijlage 3 weergegeven. Daaruit blijkt dat 73% van de deelnemers2 binnen zes maanden na het re-integratietraject aan het werk is. Het CBS heeft ook gemeten hoeveel deelnemers duurzaam aan het werk geholpen zijn. Ruim 87% van de deelnemers die na het traject een baan heeft gevonden is ook langer dan zes maanden, dus duurzaam, aan het werk. Verder is bijna 8% van de deelnemers binnen zes maanden na het re-integratietraject gestart met het volgen van een opleiding. Tot slot is bijna 2% van de deelnemers gestart met een nieuw re-integratietraject.

3.4 GEDETINEERDEN, TBS’ERS EN JONGEREN IN JEUGDINRICHTINGEN VOORBEREIDEN OP WERK EN OPLEIDING (ACTIE B)

De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), onderdeel van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, kan ESF-subsidie aanvragen. Met de subsidie kan DJI extra middelen inzetten om de arbeidsmarktpositie van gedetineerden, tbs-gestelden en jongeren in een jeugdinrichting zodanig te verbeteren dat zij uiteindelijk naar werk bemiddelbaar zijn of na detentie direct inpasbaar zijn in een arbeidsmarkt gerelateerd programma of regulier opleidingstraject.

Actualiteiten

In oktober 2013 is een nieuw aanvraagtijdvak opengesteld met een budget van € 10 miljoen. In 2014 zal een laatste tijdvak worden opengesteld ter hoogte van € 15 miljoen.

Budget

In de programmaperiode 2007–2013 is in totaal € 88 miljoen beschikbaar voor actie B. Met het laatste aanvraagtijdvak 2014 is de verwachting dat het budget geheel benut zal worden.

Resultaten

In het Operationeel Programma zijn twee kwantitatieve doelstellingen opgenomen:

  • Streven is dat jaarlijks 1.580 mensen deelnemen aan een ESF Actie B project;

  • 80% van de ingestroomde deelnemers rondt het voor hem of haar beoogde traject binnen het ESF-project af.

De eerste doelstelling brengt met zich mee dat over zeven jaren in totaal 11.060 personen zouden moeten deelnemen aan een Actie B traject. In de jaren 2007 tot en met 2013 hebben in totaal 21.636 personen deelgenomen aan een traject.

Één doelstelling bij Actie B is dat 80% van de deelnemers het traject binnen de projectperiode afrondt. Van de ingestroomde deelnemers tussen 2007 en 2012 heeft 71% het re-integratietraject binnen de projectperiode afgerond. Deze doelstelling is dus niet behaald. Ook hier geldt de verklaring dat instroom deels gedurende de projectperiode heeft plaatsgevonden, waardoor de doelstelling niet haalbaar is gebleken.

De arbeidsmarktpositie van de deelnemers aan Actie B projecten uit de tijdvakken 2007 t/m 2010 is in bijlage 4 weergegeven. Daaruit blijkt dat 18% van de deelnemers3 binnen zes maanden na het re-integratietraject aan het werk is. Het CBS heeft ook gemeten hoeveel deelnemers duurzaam aan het werk geholpen zijn. Ruim 46% van de deelnemers die een baan gevonden heeft na het traject is ook langer dan zes maanden, dus duurzaam, aan het werk. Verder is bijna 21% van de deelnemers binnen zes maanden na het re-integratietraject gestart met het volgen van een opleiding. Tot slot is 4% van de deelnemers gestart met een nieuw re-integratietraject.

3.5 LEERLINGEN BEGELEIDEN NAAR WERK OF VERVOLGOPLEIDING (ACTIE C)

Actie C biedt subsidie aan scholen voor praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs. De subsidie wordt door scholen ingezet om leerlingen voor te bereiden op of te begeleiden naar een functie op de reguliere arbeidsmarkt, of te begeleiden naar een vervolgopleiding op mbo-1 niveau of naar het beroepsbegeleidend onderwijs.

Actualiteiten

In 2013 is geen aanvraagtijdvak opengesteld.

Budget

Voor deze subsidielijn wordt in totaal € 132 miljoen beschikbaar gesteld. Met de zes aanvraagtijdvakken die in de periode 2007 tot en met 2012 binnen Actie C zijn opengesteld, is dit budget geheel benut. De controles van einddeclaraties over de laatste aanvraagronde in 2012 worden dit jaar afgerond.

Resultaten

In het Operationeel Programma zijn twee gekwantificeerde doelstellingen voor deze Actie opgenomen:

  • Streven is dat jaarlijks 750 leerlingen in een ESF Actie C project worden voorbereid op een functie op de reguliere arbeidsmarkt of worden toegeleid naar een vervolgopleiding op mbo-1 niveau of naar het beroepsbegeleidend onderwijs;

  • 94% van de ingestroomde deelnemers rondt het voor hem of haar beoogde traject binnen het ESF-project af.

De eerste doelstelling brengt met zich mee dat over zeven jaren in totaal 5.250 leerlingen zouden moeten deelnemen aan een Actie C traject. In de jaren 2007 tot en met 2013 hebben 65.352 leerlingen deelgenomen aan een traject.

De tweede doelstelling bij Actie C is dat 94% van de ingestroomde deelnemers het traject binnen de projectperiode afrondt. De doelstelling is niet behaald. Van de ingestroomde deelnemers tussen 2007 en 2012 heeft 37% het traject binnen de projectperiode afgerond. Dit wordt verklaard doordat trajecten veelal langer lopen dan de twaalf maanden durende projectperiode. De arbeidsmarktpositie van de deelnemers van Actie C projecten uit de tijdvakken 2007 t/m 2010 is in bijlage 5 weergegeven. Daaruit blijkt dat 40% van de deelnemers4 binnen zes maanden na het re-integratietraject aan het werk is. Het CBS heeft ook gemeten hoeveel deelnemers duurzaam aan het werk geholpen zijn. Van de deelnemers die een baan gevonden heeft na het traject is 67% ook langer dan zes maanden, dus duurzaam, aan het werk. Verder is bijna 18% van de deelnemers binnen zes maanden na het re-integratietraject gestart met het volgen van een opleiding. Tot slot is 7% van de deelnemers gestart met een nieuw re-integratietraject.

3.6 SCHOLING LAGER OPGELEIDE WERKENDEN (ACTIE D)

Eén van de doelen van het ESF is om een betere arbeidsmarktpositie te creëren voor laagopgeleide werknemers. Werkgevers kunnen via de Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen subsidie aanvragen voor het scholen van hun werknemers met een opleiding op maximaal mbo-4 niveau. Werknemers volgen met deze subsidie opleidingen, trainingen en cursussen.

Actualiteiten

In 2013 is er voor Actie D geen aanvraagtijdvak meer opengesteld. Het laatste tijdvak was in 2011, deze projecten liepen in juli en augustus 2012 ten einde.

Budget

Voor Actie D is in deze programmaperiode in totaal € 261 miljoen beschikbaar gesteld. Inmiddels is bijna 98% van alle verwachte einddeclaraties binnengekomen. Naar verwachting zal het budget worden benut, maar gelet op de omvang van nog lopende controles is dit met enige onzekerheid omgeven.

Resultaten

In het Operationeel Programma zijn drie kwantitatieve doelstellingen opgenomen:

  • Jaarlijks worden 18.000 werknemers geschoold in een ESF Actie D project;

  • 85–90% van de ingestroomde deelnemers rondt het voor hem of haar beoogde traject binnen het ESF-project af;

  • 10% van de deelnemers, die voor aanvang van het project nog geen startkwalificatie had, behaalt deze kwalificatie.

Actie D kent alleen deelnemers die al werkend zijn. Voor deze deelnemers is door het CBS daarom geen resultaatmeting uitgevoerd. Hieronder worden wel de resultaten van de genoemde doelstellingen uit het operationeel programma weergegeven.

De eerste doelstelling brengt met zich mee dat over zeven jaren in totaal 126.00 werkenden zouden moeten deelnemen aan een Actie D traject. In de jaren 2007 tot en met 2013 hebben 963.789 werkenden deelgenomen aan een traject. Doordat de kosten en duur van de opleiding vooraf te hoog zijn ingeschat, is het aantal deelnemers hoger dan vooraf was verwacht.

De tweede doelstelling beoogt dat 85% tot 90% van de ingestroomde deelnemers het traject binnen de ESF periode afrondt.

Het is zeer aannemelijk dat ook deze doelstelling is gehaald. Een indicatie hiervoor is het volgende. Iedere deelnemer kan binnen het ESF-project aan meerdere trajecten deelnemen. In totaal hebben 633.670 unieke deelnemers in de periode 2007–2012 samen 669.872 trajecten afgerond. Dit zijn meer opleidingen dan er unieke deelnemers zijn, dus meer dan 100%, waarmee de doelstelling van 85–90% is gehaald. Een andere indicatie hiervoor is dat het merendeel van de trajecten (60%) een zeer korte, functiegerichte opleiding betreft, die vrijwel altijd binnen de projectperiode wordt afgerond.

In de periode 2007–2012 hebben 26.682 deelnemers een startkwalificatie behaald. Dat is 4,2% van het totaal aantal deelnemers. De doelstelling van 10% is niet behaald. Deze is alleen haalbaar, indien een aanzienlijk deel van de deelnemers bij aanvang een mbo-1 niveau zouden hebben gehad. Alleen dan is het realistisch dat binnen een projectduur van maximaal 1,5 jaar een startkwalificatie (mbo-diploma vanaf niveau 2) wordt behaald. Daarnaast beschikt een fors deel van het aantal deelnemers reeds over een startkwalificatie. Deze resultaten worden dus niet meegenomen voor het behalen van de doelstelling.

Tot slot heeft 38% van het totaal aantal afgeronde trajecten betrekking op het behalen van een (deel)kwalificatie t/m niveau 4.

In bijlage 6 staan meer resultaten ten aanzien van Actie D.

3.7 SOCIALE INNOVATIE (ACTIE E)

Deze Actie is gericht op het bevorderen van sociale innovatie. Werkgevers kunnen subsidie aanvragen om binnen hun organisatie te experimenteren met het slimmer organiseren van werkprocessen en werkomstandigheden.

Actualiteiten

Voor Actie E zijn tijdvakken opengesteld in de jaren 2008, 2009, 2010, 2011 en 2012. Sinds 2012 kunnen aanvragen slechts worden gedaan door O&O fondsen, waarbij zij subsidie kunnen aanvragen op het gebied van duurzame inzetbaarheid. Het aanvraagtijdvak is verlengd tot 1 juli 2014. Voor de tijdvakken 2008 t/m 2011 zijn nagenoeg alle subsidieaanvragen volledig afgehandeld.

Budget

Voor Actie E Sociale innovatie is in totaal € 78 miljoen beschikbaar gesteld. Dit budget is geheel benut.

Resultaten

In het Operationeel Programma zijn voor Actie E de volgende doelstellingen opgenomen:

  • Jaarlijks zullen ongeveer 40 projecten Sociale Innovatie starten;

  • van het beoogde aantal projecten levert 90% een implementatieplan op.

Binnen Actie E is er geen sprake van deelnemers, maar zijn eindverslagen, implementatieplannen of eindproducten op het gebied van sociale innovatie als doel gesteld.

De aanvraagtijdvakken in 2008, 2009, 2010 en 2011 zijn jaarlijks overtekend zodat Actie E in die jaren kan worden aangemerkt als succesvol. De doelstelling dat jaarlijks minimaal 40 projecten zullen starten met de uitvoering van het project zijn steeds gehaald. Voor de tijdvakken 2008, 2009 en 2010 zijn respectievelijk 60, 59 en 103 projecten gestart. Voor tijdvak 2011 is een andere opzet gekozen en is gewerkt met mini-projecten (vergelijkbaar met een voucherregeling) en zijn 4.220 projecten gestart.

Voor het laatste tijdvak 2012 dat heeft gelopen tot en met 30 juni 2014 konden O&O-fondsen aanvragen indienen op het gebied van duurzame inzetbaarheid werkenden. Er zijn 74 aanvragen toegekend. De laatste aanvragen worden momenteel behandeld. Het gehele budget voor dit aanvraagtijdvak ter hoogte van € 10,2 miljoen zal daarmee worden benut.

Van de gestarte Actie E Sociale innovatie projecten uit 2008, 2009 en 2010 heeft 85% een implementatieplan opgeleverd. Voor Actie E Sociale innovatie, vitale bedrijven zijn inmiddels 3.377 eindverslagen ingediend. Dat is 81% van de gestarte projecten. Er zijn verschillende oorzaken voor het niet behalen van de doelstelling van 90%. De belangrijkste is dat door de economische crisis organisaties hebben afgezien van de uitvoering van hun project. Voor de projecten Actie E Sociale innovatie, duurzame inzetbaarheid sectoren zijn 27 eindverslagen ingediend. Dit is 38% van de gestarte projecten. Er zijn echter nog veel verleende projecten die een einddeclaratie moeten indienen, waardoor dit percentage zal toenemen.

4. ESF 2014–2020

De Europese verordeningen van eind december 2013 vormen het kader voor de besteding van ESF. Dit kader is nadrukkelijk geënt op de Europa 2020 strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en de landenspecifieke aanbevelingen die de Europese Raad daarvoor op voorstel van de Europese Commissie vaststelt. De Raad heeft eind juni 2014 vier landenspecifieke aanbevelingen voor Nederland vastgesteld. Deze aanbevelingen liggen op het terrein van begrotingsstrategie, hervorming van de woningmarkt, maatregelen rond vergrijzing en vergroten van de arbeidsparticipatie. Twee onderdelen zijn specifiek relevant voor het ESF: de aanbeveling om verdere maatregelen te nemen om de arbeidsmarktparticipatie te verhogen, met name van mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt en om de geleidelijke verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd te ondersteunen met maatregelen om de inzetbaarheid van oudere werknemers te verbeteren.

Nederland heeft in maart 2014 het nationale ESF-programma 2014–2020 ter goedkeuring ingediend bij de Europese Commissie conform de hoofdlijnen als beschreven in mijn brief van juli 2013. Inmiddels heeft een eerste beoordeling plaatsgevonden en die is op hoofdlijnen positief, een aantal technische punten moet worden aangepast. De formele goedkeuring vindt later dit jaar plaats na de beoordeling van een overkoepelend document, de Partnerschapsovereenkomst. Hierin zijn naast de hoofdlijnen van het ESF ook die van drie andere Europese programma’s opgenomen (de Europese Fondsen voor Regionale Ontwikkeling en voor Maritieme Zaken en Visserij en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling). De Europese Commissie heeft op 22 augustus 2014 dit overkoepelende document goedgekeurd. Vooruitlopend op de formele accordering van het ESF-programma is in april jongstleden de ESF-regeling 2014–2020 gepubliceerd, die voortbouwt op de subsidieregeling 2007–2013. Op deze wijze kan het jaar 2014 gebruikt worden als opstart van de nieuwe programmaperiode.

De focus in het nieuwe ESF-programma ligt – zoals aangegeven in mijn brief van juli 2013 – op twee hoofdthema’s. De eerste is actieve inclusie: re-integratie van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Voor dit thema heb ik circa 70% van het ESF-budget gereserveerd. Een belangrijke rol hiervoor is weggelegd voor de 35 arbeidsmarktregio’s. De gemeenten staan voor grote uitdagingen als gevolg van de Participatiewet. De belangrijkste doelstelling van deze wet is dat mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt betere kansen op werk krijgen. Daarvoor kunnen ESF gelden worden ingezet. De centrumgemeenten van deze regio’s zijn uitgenodigd om als aanvrager op te treden namens hun regio. Per regio kunnen twee aanvragen worden ingediend, waarvan één betrekking heeft op (ex)leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs.

Het eerste aanvraagtijdvak voor de regio’s is opengesteld van 1 mei tot en met 31 oktober 2014 voor projecten met een looptijd van twee jaar. Inmiddels zijn de eerste aanvragen binnen. Voor elke arbeidsmarktregio is een budget gereserveerd, de verdeling is gebaseerd op hetzelfde objectieve verdeelmodel als de verdeling van het werkdeel van het participatiebudget. In totaal is 114 miljoen euro beschikbaar voor deze ronde.

Naast arbeidsmarktregio’s zullen ook het UWV (arbeidsbeperkten) en het Ministerie van Veiligheid en Justitie (gedetineerden en jongeren in jeugdinrichting) optreden als aanvragers. Omdat zij beide projecten uit het programma 2007–2013 hebben lopen die voortduren tot eind 2015 zullen zij in een later stadium als aanvrager gaan optreden.

Het tweede hoofdthema is de bevordering van duurzame inzetbaarheid van werkenden. In zijn voortgangsbrief over het programma Duurzame Inzetbaarheid van 13 mei jongstleden heeft Minister Asscher de context en het belang van dit thema toegelicht (Kamerstuk 25 883, nr. 239): doel is dat meer werkgevers en werknemers de juiste maatregelen tijdig – en dus preventief – toepassen en zodoende bevorderen dat medewerkers gezond, gemotiveerd en productief aan het werk kunnen blijven. Op 15 oktober 2014 start een aanvraagronde voor een stimuleringssubsidie voor kleinschalige projecten van bedrijven en instellingen. Hiervoor stel ik 22 miljoen beschikbaar.

Voor beide thema’s heb ik in het ESF-programma bereik- en resultaatdoelstellingen geformuleerd: ik verwacht met het thema actieve inclusie tijdens het programma circa 89.000 mensen te bereiken. De resultaatdoelstelling is een gemiddeld uitstroompercentage van 25% naar betaald werk. Uiteraard gebeurt er veel meer met ESF-middelen, zoals het volgen van een opleiding of een taaltraining of bijvoorbeeld sociale activering. Daarnaast verwacht ik met het thema Duurzame inzetbaarheid ruim 5.000 miniprojecten (stimuleringssubsidie) en circa 450 grotere projecten te kunnen starten.

Het formuleren van doelstellingen, zeker voor een periode van meerdere jaren, is met onzekerheid omgeven, gelet op bijvoorbeeld de verwachte grote diversiteit van plannen binnen de 35 arbeidsmarktregio’s en sectoren/bedrijven. Ik zal daarom de uitvoering van het ESF-programma laten vergezellen van een periodieke monitor en evaluatie, om het daadwerkelijke bereik, de resultaten en achtergronden daarvan te kunnen verantwoorden in mijn jaarlijkse voortgangsbrief.

Bijlage 1: Wat zijn de resultaten van het ESF programma tot nu toe?

Inleiding

De doelstellingen van de ESF-programmaperiode 2007–2013 in Nederland zijn neergelegd in het Operationeel Programma (OP) en vertaald naar indicatoren. In dit overzicht wordt ingegaan op de resultaten die tot nu toe beschikbaar zijn ten aanzien van deze indicatoren.

Toelichting en leeswijzer

Het ESF-programma is naar doelgroep en doelstelling onderverdeeld in zes Acties:

 

Doel

Uitvoerders

Actie A

Mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt (ouderen, arbeidsbeperkten, niet-uitkeringsontvangers) naar werk begeleiden

Gemeenten, UWV, Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen (O&O-fondsen)

Actie J

Bestrijden en voorkomen jeugdwerkloosheid

Gemeenten, O&O-fondsen

Actie B

Gedetineerden, tbs'ers en jongeren in jeugdinrichtingen voorbereiden op werk en opleiding

Ministerie van Veiligheid en Justitie

Actie C

Moeilijk lerende leerlingen begeleiden naar werk of vervolgopleiding

Scholen voor praktijk en voortgezet speciaal onderwijs (PRO- en VSO-scholen)

Actie D

Scholing lager opgeleide werknemers

O&O-fondsen

Actie E

Sociale innovatie

Werkgevers (rechtspersonen), O&O-fondsen

Bijlage 2: Resultaten Actie A re-integratietraject

Bijlage 3: Resultaten Actie J1 en J2

Bijlage 4: Resultaten Actie B

Bijlage 5: Resultaten Actie C

Bijlage 6: Resultaten Actie D


X Noot
1

Dit betreffen deelnemers aan projecten in de periode 2007 t/m 2010.

X Noot
2

Dit betreffen deelnemers aan projecten in de periode 2007 t/m 2010.

X Noot
3

Dit betreffen deelnemers aan projecten in de periode 2007 t/m 2010.

X Noot
4

Dit betreffen deelnemers aan projecten in de periode 2007 t/m 2010.

Naar boven