26 448 Structuur van de uitvoering werk en inkomen(SUWI)

Nr. 650 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 9 juni 2021

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 12 februari 2021 over de uitvoering van de motie van het lid Omtzigt c.s. over een voorstel voor doorlichting van wetten en regelingen door een externe partij (Kamerstuk 26 448, nr. 643).

De vragen en opmerkingen zijn op 23 april 2021 aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 4 juni 2021 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Peters

De adjunct-griffier van de commissie, Blom

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie steunen deze doorlichting en hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief. Zij hebben nog wel een aantal vragen naar aanleiding van de brief van de Minister.

1.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister vraagt om een «realistisch» tijdspad. Kan de Minister nader toelichten wat hij hiermee bedoelt? Welk tijdspad (van opdrachtverlening tot en met rapportage) en processtappen heeft de Minister voor ogen voor de gevraagde externe doorlichting van wetten en regelingen?

Onafhankelijkheid en gedegen onderzoek is belangrijk en dit vergt tijd. Ook de uitvoeringsorganisaties moeten gelegenheid krijgen om signalen grondig te analyseren. Ook de afstemming tussen het onderzoeksbureau en de betrokken organisaties die vermeld zijn in de opdrachtomschrijving is van belang. De motie vraagt om het uitvoeren van een extern onderzoek. Dat betekent dat het onderzoek aanbesteed moet worden. Vanwege het belang van het onderzoek wil ik uw Kamer informeren over de resultaten van de verschillende fases van het onderzoek. Het zorgvuldig doorlopen van al deze stappen kost tijd.

Ik start de aanbestedingsprocedure begin juni en ben voornemens in de zomer van start te gaan met het onderzoek. Een tussenproduct met de voorgestelde definitie van hardvochtigheid ontvangt uw Kamer in oktober 2021. In december 2021 worden de tussentijdse resultaten van het onderzoek gedeeld met uw Kamer. Het eindrapport dient in juni 2022 gereed te zijn. In de bijlage ontvangt u de opdrachtomschrijving waarin een meer gedetailleerde planning is opgenomen.

2.

Welke wetten en regelingen, naast de Participatiewet, het persoonsgebonden budget (PGB) en de werknemersverzekeringen overweegt de Minister om mee te nemen in het doorlichtingsonderzoek en via welke criteria bepaalt hij of die daadwerkelijk worden meegenomen in het doorlichtingsonderzoek?

Om zorgvuldig te werk te kunnen gaan en om het overzichtelijk te houden, begin ik het onderzoek naar aanleiding van de motie Omtzigt met een inventarisatie van de expliciet in de motie genoemde regelingen en met de banenafspraak. Daarnaast komt er ook een bredere doorlichting van overige wet- en regelgeving in het kader van de motie van de leden Ploumen en Jetten (Kamerstuk 35 510, nr. 24). Deze motie wordt door de verschillende departementen afzonderlijk opgepakt, waarbij onderlinge afstemming en coördinatie plaatsvindt.

3.

Ook vragen de leden van de VVD-fractie een nadere toelichting hoe het onderzoek wordt aanbesteed. De Minister stelt voor om de Kamer via een technische briefing de mogelijkheid te geven om aandachtspunten mee te geven, maar bij het aanbesteden van een opdracht wordt standaard een beoogde onderzoeksvraag aangegeven waarop de intekende partij zijn offerte baseert. Welke opdracht zet de Minister uit in deze aanbesteding?

De te beantwoorden hoofdvraag is de volgende: Welke hardvochtige effecten voor groepen burgers treden op bij de uitvoering van de wet- en regelgeving van de Participatiewet, de UWV-wetten, de Banenafspraak en het pgb, met welke impact op burgers en wat zijn mogelijke handelingsperspectieven?

Om hier antwoord op te krijgen wordt gewerkt met vijf deelvragen:

  • 1. Wat is een gedragen en werkbare definitie van hardvochtigheid, op basis van de input van de relevante maatschappelijke partijen, waaronder de Nationale ombudsman, burgers, Ministeries van SZW en VWS, gemeenten en uitvoeringsprofessionals?

  • 2. Wat is een passend beoordelingskader om de hardvochtige effecten in de uitvoering van wetten, of in de samenloop van wetten, vast te stellen?

    • Welke effecten zijn hardvochtig en vanuit welk perspectief?

    • Is het mogelijk om vast te stellen hoe vaak deze effecten optreden en of bepaalde groepen burgers hier vaker mee worden geconfronteerd dan andere groepen?

    • Welke gradaties in hardvochtige effecten zijn er te maken?

    • Als gevolg waarvan treden hardvochtige effecten op?

  • 3. Wat zijn de gevolgen van hardvochtige effecten op burgers en hoe beleven ze deze?

  • 4. Welke ruimte is er in wet- en regelgeving en in de uitvoering ervan om hardvochtige effecten te voorkomen?

  • 5. Welke handelingsperspectieven zijn er om hardvochtige effecten terug te dringen?

Het onderzoeksbureau wordt gevraagd een nader onderbouwde en beredeneerde onderzoeksmethode te formuleren waarmee de onderzoeksvragen worden beantwoord, waarbij in ieder geval interviews met de eerdergenoemde actoren horen. Het onderzoeksbureau wordt gevraagd om in de onderzoeksopzet rekening te houden met de fasering zoals hieronder beschreven. Zie voor de volledige opdrachtomschrijving de bijlage.

4.

Wat definieert de Minister in het kader van dit onderzoek als hardvochtig?

Voor het externe onderzoek is een breed geaccepteerde en gedragen definitie van hardvochtigheid nodig, juist omdat verschillende partijen een ander beeld kunnen hebben bij wat hardvochtig is. Daarom is de eerste deelvraag van het onderzoek om te komen met een breed gedragen definitie van hardvochtigheid, op basis van de input van de relevante maatschappelijke partijen, waaronder de Nationale ombudsman, burgers, de sociale advocatuur, de Ministeries van SZW en VWS en hun inspecties, uitvoeringsprofessionals en gemeenten. Wat wel of niet hardvochtig is, is uiteindelijk ook een politieke vraag. Het gaat in dit onderzoek om een werkdefinitie, die in samenspraak met de genoemde organisaties wordt ontwikkeld.

5.

Aan welke criteria moet een externe partij voldoen om zowel over voldoende expertise als voldoende professionele afstand en onafhankelijkheid te beschikken?

Om onafhankelijkheid te waarborgen, wordt het onderzoek aanbesteed. Het onderzoeksbureau dient kennis te hebben van de sociale zekerheid, van het handhavingsbeleid, van de relaties tussen departementen en uitvoeringsorganisaties en moet ervaring hebben met onderzoek onder burgers. Ik vraag een ruime ervaring met zowel kwalitatieve als kwantitatieve dataverzamelingstechnieken en een heldere rapportagestijl.

De uitvoering van het onderzoek wordt begeleid door een begeleidingscommissie en een (bestuurlijke) klankbordgroep met een onafhankelijke voorzitter. De commissie ziet toe op de voortgang van het onderzoek en is sparringpartner voor het onderzoeksbureau voor alle voorkomende inhoudelijke en procedurele vragen. De klankbordgroep ziet erop toe dat het onderzoek op de juiste wijze wordt uitgevoerd. In de klankbordgroep nemen ook één of enkele leden zitting met een wetenschappelijke achtergrond. We voorzien dat het betrekken van een wetenschappelijk perspectief meerwaarde heeft op bepaalde kritieke momenten in het onderzoek, om het onderzoeksbureau van advies te voorzien en uit te dagen.

6.

Tot slot lezen de leden van de VVD-fractie dat voor Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en Sociale Verzekeringsbank (SVB) het rapport «Ongekend onrecht» (Kamerstuk 35 510, nr. 2) van de parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) als een extra aansporing geldt om daadwerkelijk vanuit «de bedoeling» te werken en er alles aan te doen dat burgers worden geholpen en niet onbedoeld in de knel komen. Kan de Minister aangeven dat het rapport resulteert in concrete aanbevelingen voor ministeries en zelfstandig bestuursorganen (zbo’s) om volgens «de bedoeling» te werken?

De beoogde onderzoeksopzet van het onderzoek is bijgevoegd. In deelvraag 5 wordt aan de onderzoekers concreet gevraagd welke handelingsperspectieven er zijn om hardvochtige effecten terug te dringen.

7.

Is de Minister van plan om ook de aanbevelingen uit het rapport «Klem tussen balie en beleid» daarin mee te nemen?

8.

Hoe en wanneer wil de Minister de Kamer informeren over het vervolg op beide rapporten?

Met het rapport «Klem tussen balie en beleid» (Bijlage bij Kamerstuk 35 387, nr. 2) heeft de Tijdelijke Commissie Uitvoeringsorganisaties (TCU) een gebalanceerd rapport opgeleverd over het samenspel tussen Kamer, departementen en uitvoeringsorganisaties met aanbevelingen over de volle breedte. De bevindingen en aanbevelingen van de TCU sluiten aan bij en liggen in het verlengde van de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht» en de kabinetsreactie op de rapporten Werk aan Uitvoering (WaU).

Het kabinet meent dat de implementatie van een deel van de aanbevelingen uit het TCU-rapport – met name ten aanzien van de rol van de departementen en de uitvoeringsorganisaties – al ter hand kan worden genomen, samen met de aanbevelingen uit de rapporten Werk aan Uitvoering die in gang zijn en worden gezet. De gedegen en goede analyse over de menselijke maat in de uitvoering van beleid en wet- en regelgeving zal daarvoor worden benut. De reflectie en invulling van een aantal aanbevelingen zoals het versterken van de samenwerking, de rolverdeling en de verhoudingen tussen Kamer, kabinet en uitvoeringsorganisaties, zal worden overgelaten aan de net aangetreden Kamer en een volgend kabinet. In de kabinetsreactie op de rapporten Werk aan Uitvoering heeft het kabinet ook een eerste reactie opgenomen over het rapport van de Tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties. Een volledige kabinetsreactie op het rapport van de TCU zal worden overgelaten aan een volgend kabinet. Eind juni zal het kabinet de voortgang sturen op de voorgenomen maatregelen in de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht».

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel voor de doorlichting van wetten en regelingen door een externe partij en hebben daarbij nog enkele vragen.

9.

De leden van de D66-fractie vragen wat het beoogde tijdspad is voor de genoemde drie onderzoeken en of de Kamer de concrete onderzoeksvragen zou kunnen ontvangen voordat de onderzoeken van start gaan.

Zie de beantwoording van vraag 1 en 3 en de opdrachtomschrijving in de bijlage.

10.

De leden van de D66-fractie vragen of voor de zomer mogelijk al een eerste inventarisatie van hardheden in wet- en regelgeving zou kunnen worden opgeleverd, zodat dit als input kan dienen voor de formatie.

Voor de zomer is op twee concrete punten een eerste inventarisatie beschikbaar. Ten eerste hebben in de maanden maart en april van dit jaar vier rondetafelgesprekken plaatsgevonden met gemeenten. Deze rondetafelgesprekken vormen een eerste stap binnen een traject om te komen tot een uitvoering van de Participatiewet die oog heeft voor de menselijke maat en werkt vanuit vertrouwen. Deze rondetafelgesprekken hebben een eerste inventarisatie opgeleverd van hardheden binnen de Participatiewet. De uitkomsten van deze gesprekken heb ik in mijn brief van 4 juni (Kamerstukken 34 352 en 17 050, nr. 213) met uw Kamer gedeeld. Ten tweede heb ik het UWV en de SVB verzocht om komende maand een knelpuntenbrief op te stellen, waarin door de uitvoering ervaren knelpunten met wet- en regelgeving worden geïnventariseerd. Deze knelpunten worden voor de zomer gedeeld met uw Kamer via de Stand van de uitvoering. Voor het onderzoek naar hardvochtige effecten geldt dat uw Kamer in oktober 2021 een tussenproduct met de voorgestelde definitie van hardvochtigheid ontvangt.

11.

Deze leden zouden ook graag regulier een overzicht ontvangen (bijvoorbeeld bij de Stand van de Uitvoering) van de planning en de voortgang van de verschillende trajecten die lopen om te harde effecten van wet- en regelgeving in kaart te brengen. Zij denken daarbij aan de uitvoering van de genoemde moties, maar vragen ook naar de timing van de inventarisatie waar de Participatiewet te hard uitpakt (Kamerstuk 34 352, nr. 207), de herziening van het fraudebegrip in de sociale zekerheid (Kamerstuk 17 050, nr. 596) en de opbrengsten van het signaleringsteam.

Middels deze brief informeer ik u over de planning en stand van zaken van het onderzoek naar aanleiding van de motie Omtzigt. Voortaan wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang en de tussentijdse resultaten van het onderzoek en andere inventarisaties in de uitvoering van de sociale zekerheid in de brief de Stand van de uitvoering (per december). Over de resultaten van de inventarisatie in de Participatiewet informeerde ik u per brief op 4 juni. Een eerste rapportage van het Signaleringsteam is voor het tweede kwartaal van 2022 voorzien. Streven is om deze inclusief beleidsreactie voor de zomer van 2022 aan uw Kamer aan te bieden.

12.

De leden van de fractie van D66 vragen of in het onderzoek ook wordt meegenomen of en hoe signalen die bij de rechterlijke macht terechtkomen over systematisch falen van wetgeving kunnen worden doorgegeven aan de wetgever.

De Rechtspraak doet, als onafhankelijke staatsmacht, eigen onderzoek naar de implicaties van het rapport «Ongekend onrecht» en wordt niet direct betrokken in dit onderzoek. De resultaten van deze reflecties kunnen als bron wel meegenomen worden in het onderzoek. Unaniem bestaat onder rechters de gedachte dat het rapport en de daarin getrokken conclusies nopen tot een bezinningsproces door bestuursrechters van de rechtbanken over hun rol bij de toetsing van overheidstreden in het algemeen en bij kinderopvangtoeslagzaken in het bijzonder. Het Landelijk Overleg Vakinhoud bestuursrecht (LOVB) heeft daarom de Werkgroep Reflectie Toeslagenaffaire opgericht. Deze werkgroep voert gesprekken bij alle rechtbanken en spreekt met een aantal externen.

De uitkomsten van deze gesprekken en de analyses die de werkgroep maakt zullen resulteren in een eindrapport (gereed naar verwachting oktober 2021) dat openbaar zal worden gemaakt. Voor die tijd gaan de bestuursrechters over dit onderwerp met elkaar in gesprek tijdens een Landelijke dag waar de rode draden, uit de diverse gesprekken en analyses, met elkaar besproken zullen worden. Gedurende deze reflectie wordt ook bekeken of soortgelijke problemen als bij de kinderopvangtoeslagzaken zich ook op andere rechtsgebieden voordoen.

Daarnaast heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State naar aanleiding van het rapport van de POK een «programma van reflectie» afgekondigd. De verwachting is dat dit programma in november 2021 afgerond wordt.

13.

Deze leden vragen of ook specifiek en met prioriteit kan worden gekeken naar de handhaving van onverzekerde voertuigen, met in het bijzonder gevallen waarin het kentekenregister geen juiste afspiegeling is van de werkelijkheid, de automatische verhoging van de boetes na enkele weken en het ontbreken van een mogelijkheid tot beroep bij uitblijven van het betalen van een boete (Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften).

De Minister van Justitie en Veiligheid heeft mij hierover het volgende gemeld: mensen die een verkeersovertreding begaan, kunnen een verkeersboete krijgen. Vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid is het belangrijk dat opgelegde boetes worden betaald. Uit een Wodc-rapport dat de Minister van rechtsbescherming op 13 mei 2020 met een beleidsreactie aan uw Kamer aanbood blijkt dat dit goed gaat: de meeste mensen betalen hun boete op tijd, terwijl de kans gering wordt geacht dat verkeersboetes tegenwoordig nog een oorzaak zijn van schulden1.

In de beleidsreactie en in een brief van 23 november 2020 over dit onderwerp is aangegeven dat de tenuitvoerlegging van geldelijke sancties zich de afgelopen jaren sterk heeft ontwikkeld2. Terwijl de focus voorheen lag op een effectieve inning wordt nu ook rekening gehouden met persoonlijke omstandigheden. Mensen die moeite hebben met betalen krijgen tijd en ruimte, zonder uit het oog te verliezen dat sancties uiteindelijk moet worden voldaan. Een goede balans daartussen draagt bij aan de geloofwaardigheid van – en daarmee vertrouwen in – ons rechtssysteem. Met diverse maatregelen is die balans aangebracht. Zo kunnen mensen een betalingsregeling treffen of uitstel van betaling krijgen. Daarnaast heeft het CJIB de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden een draagkrachtregeling toe te staan. Voor mensen die door schulden hun boetes niet kunnen betalen is de noodstopprocedure ingevoerd. Verder kan het CJIB telefonisch contact opnemen met mensen om alsnog tot een betalingsregeling te komen, voordat hun openstaande verkeersboete wordt overgedragen aan de deurwaarder. En als iemand een schuldhulpverleningstraject succesvol heeft doorlopen, worden restanten van eventuele verkeersboetes niet meer geïnd.

Deze maatregelen kunnen helpen voorkomen dat boetes op boetes worden gestapeld of dat kosten verder oplopen en mensen in de problemen komen. Daarmee is invulling gegeven aan het regeerakkoord en de derde actielijn van de brede schuldenaanpak.

Specifiek ten aanzien van de handhaving op onverzekerde voertuigen wordt ook zoveel mogelijk voorkomen dat er een stapeling van boetes plaatsvindt. De RDW controleert door middel van registervergelijking of aan de verzekeringsplicht wordt voldaan. Als de RDW constateert dat sprake is van een onverzekerd voertuig sturen zij een brief aan de kentekenhouder, waarin staat dat niet voldaan is aan de verzekeringsplicht. De kentekenhouder krijgt na het versturen van de waarschuwingsbrief de ruimte om een verzekering af te sluiten en/of te laten registreren. Na een vastgestelde periode controleert de RDW wederom of voor het betreffende voertuig een verzekering staat geregistreerd. Indien dit niet het geval is stuurt de RDW een zogenaamde vorderingsbrief, waarin de boete voor het niet voldoen aan de verzekeringsplicht wordt aangekondigd. De kentekenhouder heeft de gelegenheid hierop te reageren en krijgt zes weken de tijd om aan te tonen dat het voertuig wel verzekerd was op de in de vorderingsbrief genoemde controledatum.

Bij een reactie van de kentekenhouder, naar aanleiding van een waarschuwingsbrief of een vorderingsbrief, beoordeelt de BOA in dienst van de RDW de individuele situatie van de kentekenhouder en het voertuig. Indien er tijdens de behandeling van de zaak blijkt dat de werkelijkheid niet overeenkomt met de registratie in het kentekenregister, dan bespreekt de BOA de te nemen stappen met de kentekenhouder. Dit kunnen heel uiteenlopende situaties betreffen. Bijvoorbeeld dat het voertuig in werkelijkheid een status heeft (export, sloop, diefstal etc.), maar niet als zodanig staat geregistreerd in het register. Maar ook de situatie waarin de kentekenhouder als aansprakelijke staat geregistreerd en in werkelijkheid het voertuig heeft verkocht of een voertuig waarbij het houderschap wordt betwist. Ongeacht de situatie die de BOA signaleert, wordt de kentekenhouder geïnformeerd, aangespoord en zo nodig geholpen om de registratie in het kentekenregister op orde te krijgen.

Verder heeft de RDW in samenwerking met ketenpartners «Maatschappelijk Verantwoord Handhaven» geïntroduceerd. In de praktijk betekent dit dat de RDW maatwerk biedt als onderdeel van de reguliere handhaving. Bij iedere derde constatering van een onverzekerd (of ongekeurd) voertuig op dezelfde natuurlijke persoon vindt een interventiemoment plaats (Betekenisvolle Interventie Registervergelijking). Met een interventiemoment wordt bedoeld dat er contact wordt gezocht met de kentekenhouder om de reden van overtreding te achterhalen en/of om te bezien of en welke bijzondere omstandigheden er zijn. Ook eventuele andere kentekens van de kentekenhouder worden bij het interventiemoment betrokken. De uitkomst kan zijn dat er alsnog een beschikking wordt opgelegd, dan wel dat de derde constatering terzijde wordt gelegd. Het interventiemoment is aanleiding om een persoon tijdelijk buiten de registervergelijkingen te houden (zowel voor de verzekeringsplicht als de APK) tot het onderzoek is afgerond. Daarna wordt de persoon weer meegenomen in de registervergelijking.

Ten slotte is om in beroep te kunnen gaan tegen een opgelegde Wahv-boete bij de kantonrechter inderdaad «zekerheid stellen» verplicht. Het bedrag om zeker te stellen is gelijk aan de hoogte van de boete (met een maximum van € 234) én de administratiekosten van het CJIB. Als de betrokkene door de rechter in het gelijk wordt gesteld, dan worden de gestelde zekerheid, de administratiekosten én een eventueel verzochte onkostenvergoeding terugbetaald. De verplichting tot zekerheid stellen is in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften opgenomen om te voorkomen dat de kantonrechters te veel belast worden door mensen die het betalen van de boete willen uitstellen door beroep in te stellen.

14.

Zij vragen ook of bij het onderzoek omtrent het PGB de casus van de Handreiking Intensieve Kindzorg wordt meegenomen.

Dit onderzoek richt zich op verzoek van de Minister van VWS in dit stadium op de dienstverlening in het kader van het trekkingsrecht pgb door de Sociale Verzekeringsbank, zoals vermeld in mijn brief aan uw Kamer (Kamerstuk 26 448, nr. 643). In het traject rondom de (handreiking) intensieve kindzorg lopen al meerdere onderzoeken. Sommige daarvan naar aanleiding van door uw Kamer ingediende moties. Over de status van de moties in het kader van de kindzorg informeert de Minister van VWS u op korte termijn.

15.

De leden van de D66-fractie vragen tot slot op welke manier wordt geborgd dat te harde wet- en regelgeving niet alleen wordt gesignaleerd, maar ook wordt gekeken welke stappen mogelijk zijn om deze effecten weg te nemen. Deze leden zouden daarbij graag onderscheid zien tussen zogenaamde «quick fixes» zoals deze ook bij toeslagen in beeld worden gebracht, en hardvochtige uitkomsten die meer een stelselwijziging vereisen.

Aan het onderzoeksbureau wordt gevraagd om handelingsperspectieven in kaart te brengen om hardvochtige effecten terug te dringen. Na afloop van het onderzoek worden deze voorstellen gewogen. Over de uitkomst informeer ik uw Kamer.

16.

Zij vragen of bij de Stand van de Uitvoering, waar de opbrengsten van de reguliere gesprekken met de uitvoering en de Nationale ombudsman ook worden meegenomen, ook direct een koppeling wordt gemaakt met wat de nodige aanpassingen in wet- en regelgeving zijn.

Vanaf de komende Stand van de uitvoering, die ik voor de zomer aan uw Kamer zal sturen, gaan UWV en de SVB mij periodiek over knelpunten in de uitvoering informeren via een knelpuntenbrief die separaat bij de Stand van de uitvoering wordt aangeboden aan uw Kamer. In de Stand van de uitvoering zal ik u informeren hoe ik opvolging geef aan de door de uitvoering gesignaleerde knelpunten en welke aanpassingen hiervoor benodigd zijn. Van de voortgang houd ik uw Kamer via de halfjaarlijkse Stand van de uitvoering op de hoogte.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie roepen de motie waarover dit schriftelijk overleg gaat, graag in herinnering: «verzoekt de regering, met behulp van een externe partij – bijvoorbeeld de ombudsman – een onderzoek uit te voeren met als doel een doorlichting van andere wetten en regelingen waar hetzij de wet, hetzij de uitvoering hardvochtige effecten heeft op groepen burgers, en hierbij gebruik te maken van reeds bestaande onderzoeken; verzoekt de regering, tevens deze partij in ieder geval te laten kijken naar de Participatiewet, het pgb en de wetten die door het UWV worden uitgevoerd; verzoekt de regering, tot slot een voorstel voor een dergelijk onderzoek binnen drie weken aan de Kamer voor te leggen, burgers de mogelijkheid te geven om voorbeelden aan te leveren, en een eerste rapportage voor 1 juli aan de Kamer te doen toekomen» (Kamerstuk 35 510, nr. 13).

17.

Deze leden hadden verwacht dat er een onderzoeksvoorstel zou liggen waarin zowel de externe partij gedefinieerd zou zijn als de mogelijkheid om input te leveren voor burgers. Ook hadden zij verwacht dat er een lijst zou liggen van organisaties die doorgelicht zouden worden. Zij hadden zich gezien de berichtgeving kunnen voorstellen dat bijvoorbeeld Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en jeugdzorg/uithuisplaatsingen onderwerp zouden zijn. Deze leden verwachten dat een onderzoeksopzet langs deze lijnen alsnog aan de Kamer gestuurd zal worden.

Bijgaand bij deze brief stuur ik u de opdrachtomschrijving voor de inventarisatie van de Participatiewet, de UWV-wetten, de Banenafspraak en het pgb, Via een aanbestedingsprocedure wordt een externe partij aangetrokken die onderzoek gaat uitvoeren. Doorlichting van overige wet- en regelgeving vindt plaats door elk departement afzonderlijk, waarbij onderlinge afstemming en coördinatie plaatsvindt.

De leden van de CDA-fractie lichten dit toe met een voorbeeld, de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) 35-min. Dit zijn mensen die na twee jaar Ziektewet bij de keuring komen en voor minder dan 35% afgekeurd worden. Het gaat dan om iemand die 35.000 euro verdiende en volgens de modellen nog een restverdiencapaciteit heeft van zegge 23.000 euro. Dan is er geen recht op een uitkering, maar de persoon kan wel ontslagen worden en werkgevers nemen deze mensen niet gemakkelijk aan.

Uit cijfers van het UWV blijkt dat bijna de helft van de mensen in de WGA 35-mingroep geen werk heeft (en vele anderen hebben zeer marginaal werk). Dit zijn dus allemaal mensen die werkten voordat ze ziek werden. Ze zijn dus ziek en hebben in de ogen van het UWV een forse arbeidshandicap. Er zijn rapporten van het UWV (waaruit deze cijfers komen), van de Sociaal Economische Raad (SER) en van de Stichting van de arbeid (STAR). Ook de International Labour Organization (ILO) heeft Nederland al eens gewaarschuwd. Het STAR-rapport van juli 2020 is heel droog: er is bij deze mensen sprake van een aanzienlijke arbeidsbeperking. Deze mensen hebben geen recht op re-integratie instrumenten. En de helft verdient helemaal niets, omdat ze geen werk kunnen vinden (Kamerstuk 32 716, nr. 40).

Dit is al jaren bekend en toch gebeurt er helemaal niets. Terwijl de andere helft dus zeer afhankelijk wordt van de partner of in de bijstand belandt. Iedereen ziet het, maar in de Keuzes in Kaart staan geen opties om de WGA minder hard te maken. Overal worden impliciete beleidskeuzes gemaakt om deze groep mensen niet te helpen.

18.

Is de Minister bereid om aan te geven of de WGA 35-min tot onbillijke uitkomsten leidt of niet? Kan hij het onderzoeksvoorstel naar de Kamer sturen, waaruit op die vraag een antwoord moet komen?

De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) geeft werknemers die in staat zijn meer dan 65% van het oude inkomen te verdienen geen recht op een WIA-uitkering (mogelijk wel WW of bijstand). Deze grens is bij het ontwerp van de WIA overgenomen uit adviezen van de SER3. De mensen waar het om gaat hebben een inkomensverlies van minder dan 35% en worden WIA 35-minners genoemd. Een deel van deze mensen heeft ernstige beperkingen die het vinden of houden van werk kunnen compliceren. Daarom kunnen zij gebruik maken van re-integratiedienstverlening en werkvoorzieningen. De Stichting van de Arbeid heeft aandacht gevraagd voor de grens van 35% en daar heeft het kabinet per brief van 16 maart jl. op gereageerd (Kamerstuk 32 716, nr. 40). De Stichting heeft verzocht het CPB te laten doorrekenen welke budgettaire-, arbeidsmarkt- en premie-effecten een verlaging van de grens naar 25% of 15% precies heeft en vraagt mij na te gaan welke uitvoeringstechnische aspecten hieraan zitten. Ik heb de Kamer in de brief van 16 maart toegezegd het CPB te vragen die doorrekening te maken en de gevraagde analyse naar uitvoeringsaspecten uit te voeren. Ook in het nu voorliggende onderzoek naar hardvochtige elementen in wet- en regelgeving wordt naar de WIA gekeken.

19.

Voor de groep WGA 35–80 gelden vergelijkbare problemen. Deze mensen zijn zeer ernstig beperkt. Van deze groep werkt slechts de helft genoeg, dat wil zeggen dat zij ten minste de helft van hun restverdiencapaciteit benutten. Als je minder dan de helft van je restverdiencapaciteit benut, kom je op een uitkering van een paar honderd euro per maand, plus eventueel aanvullende bijstand. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister aan te geven of deze wet te hard is of niet.

De WIA, inclusief de systematiek van de WGA 35–80, vormt onderdeel van het voorliggende onderzoek naar hardvochtige wet- en regelgeving. Zonder op de onderzoeksresultaten vooruit te lopen, vraag ik uw aandacht voor het volgende. We willen deze groep burgers een inkomen en bestaanszekerheid bieden. Tegelijkertijd willen we arbeidsparticipatie stimuleren. Daarom bevat de WGA 35–80 financiële prikkels gericht op werkhervatting. Wanneer een uitkeringsgerechtigde minimaal de helft van diens restverdiencapaciteit benut, dan wordt de uitkering gebaseerd op het dagloon (de loonaanvullingsuitkering) en niet op het minimumloon (vervolguitkering). Deze prikkel kan ertoe leiden dat een uitkeringsgerechtigde die geen baan kan vinden, terugvalt op een minimumuitkering. Om te garanderen dat een uitkeringsgerechtigde niet onder het sociaal minimum terechtkomt, kan er recht zijn op inkomensaanvulling op grond van de Toeslagenwet. Het afschaffen van de vervolguitkering, en het verstrekken van de loonaanvullingsuitkering aan iedere WIA-gerechtigde in de categorie WGA 35–80, zou leiden tot een grotere inkomensbescherming voor uitkeringsgerechtigden. Tegelijkertijd zou de prikkel tot arbeidsparticipatie afnemen en zouden de uitgaven aan de WIA toenemen. Eventuele in het onderzoek geconstateerde hardvochtige effecten zal ik zorgvuldig bekijken en waar nodig voorstellen doen om deze terug te dringen.

20.

Bij de jeugdzorg vinden veel uithuisplaatsingen plaats. Zelfs bij mensen met schulden (zie kinderopvangschandaal). Is dit de bedoeling en gaat de Minister serieus onderzoek doen waar de hardheid daar zit?

De motie van het lid Omtzigt verzoekt in ieder geval onderzoek te doen naar hardvochtige effecten in de Participatiewet, de UWV-wetten en het pgb. Daarop richt het voorliggende onderzoek zich primair. De jeugdzorg valt daarbuiten. Met betrekking tot de uithuisplaatsingen heeft de Minister van rechtsbescherming mij laten weten dat het aandeel jeugdigen met een uithuisplaatsing in het gedwongen kader de laatste jaren afneemt4. «Het aandeel jongeren dat naast een ondertoezichtstelling ook jeugdhulp met verblijf ontvangt, neemt in de laatste jaren af; van 40 procent in 2016 naar 32 procent in 2020. In deze gevallen krijgen jeugdigen een ondertoezichtstelling en ontvangen zij jeugdhulp die mede inhoudt dat zij niet thuis verblijven.»

In het gedwongen kader worden kinderen niet zomaar uithuisgeplaatst. Een uithuisplaatsing is een ultimum remedium. De aanwezigheid van schuldenproblematiek kan op zichzelf nooit aanleiding zijn voor een uithuisplaatsing. Een machtiging uithuisplaatsing wordt door de rechtbank op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) of een gecertificeerde instelling (GI) alleen maar verleend als dit in het belang van de verzorging en opvoeding van een kind noodzakelijk is en de jeugdige ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De RvdK of GI dient dit verzoek zorgvuldig te onderbouwen. In het verzoek moet aannemelijk worden gemaakt dat niet-residentiele middelen tevergeefs zijn ingezet of waarom toepassing van andere middelen dan uithuisplaatsing op voorhand niet effectief zijn. Ook dient de RvdK of GI aan te geven welk doel precies met de uithuisplaatsing wordt beoogd.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

21.

De leden van de SP-fractie hechten aan de onafhankelijkheid van het onderzoek en aan volledige openheid over de opdrachtrol en eventuele bijsturingen vanuit het ministerie. Volledige transparantie is daarbij de norm. Ook hechten zij aan de volledigheid van de beschikbaar gestelde informatie. Onderschrijft de Minister deze insteek? Wat wordt gedaan om onafhankelijkheid van het onderzoek te borgen?

Ik onderschrijf deze insteek. Zie het antwoord op vraag 5.

22.

De leden van de SP-fractie vinden de rol van de Nationale ombudsman van groot belang. Deze moet onbelemmerd zijn input kunnen geven. De leden van de SP-fractie vragen of de ombudsman vanaf het vroegste stadium betrokken kan zijn. Wordt zijn input ook meegenomen in de gesprekken met de uitvoeringsorganisaties?

23.

Onderschrijft de Minister dat de input van maatschappelijke organisaties een belangrijke rol moet spelen? Zo ja, hoe geeft de Minister dit vorm?

Ik onderschrijf dat de input van de Nationale ombudsman en andere maatschappelijke organisaties een belangrijke rol moet spelen bij het onderzoek. Mijn ministerie is in gesprek met de Nationale ombudsman over dit onderzoek en meer specifiek over zijn rol hierin. Ik vraag het onderzoeksbureau de Nationale ombudsman, maar ook andere maatschappelijke organisaties zoals belangenverenigingen te betrekken bij het opstellen van de definitie van hardvochtigheid en om signalen (onder andere uit de uitvoering) met de Nationale ombudsman te bespreken. Daarnaast wordt de Nationale ombudsman in de gelegenheid gesteld om advies te geven op tussenproducten van het onderzoek.

24.

De leden van de SP-fractie denken dat het cruciaal is om in het onderzoek de ervaringen van de mensen waar het om gaat en de organisaties die met hen werken, een belangrijke rol te geven. Onderschrijft de Minister dit en hoe wil de Minister dit vorm geven?

25.

Waar kunnen burgers, die geconfronteerd worden met hardvochtige effecten van hetzij de wet, hetzij de uitvoering hun ervaringen melden?

26.

Hoe gaat de Minister ruchtbaarheid geven aan dit meldpunt?

27.

Is de Minister bereid ook de mogelijkheid te creëren om dit anoniem te doen?

Ik onderschrijf het standpunt dat het cruciaal is om in het onderzoek de ervaringen van de mensen waar het om gaat en de organisaties die met hen werken een belangrijke rol te geven. Ik geef dit vorm door cliëntenraden, cliëntenorganisaties en uitvoeringsprofessionals nauw bij het onderzoek te betrekken en door signalen, klachten en bezwaar- en beroepszaken te laten analyseren. Daarnaast vraag ik het onderzoeksbureau in gesprek te gaan met de Nationale ombudsman. Deze input is essentieel voor het in beeld krijgen van hardvochtige effecten. Ik vraag het onderzoeksbureau met een voorstel te komen wat aanvullend nodig is om signalen van burgers mee te kunnen nemen. Burgers die knelpunten ervaren, kunnen terecht bij de uitvoeringsorganisaties, mijn ministerie en de Nationale ombudsman.

28.

De SP is zelf een Meldpunt eerlijke overheid gestart, zie Meldpunten eerlijke overheid – SP. Is de Minister bereid het daaruit voortgekomen rapport (Rapport Meldpunt Bijstand – SP) onder de aandacht te brengen bij de onderzoekers zodat ook deze meldingen kunnen worden bekeken?

Ik ben uiteraard bereid dit rapport onder de aandacht van de onderzoekers te brengen.

29.

Tot slot informeren de leden van de SP-fractie graag naar de tijdsplanning en de einddatum.

Zie het antwoord op vraag 1 en de bijlage.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie zien grote urgentie voor de doorlichting van wetten en regelingen waarbij de overheid hardvochtig handelt. Te veel mensen ervaren de consequenties van het harde beleid van de overheid met alle gevolgen van dien, deze leden zijn van mening dat het wantrouwen van de overheid richting de burger veel te groot is geworden en dat dit snel moet worden verbeterd. De overheid is er om kwetsbare mensen te beschermen en de burgers met vertrouwen te benaderen. Een overheid die niet achter algoritmes en websites is verstopt, maar een overheid die persoonlijk aandacht heeft en mensen die het nodig hebben beschermen en helpen.

30.

Om die reden willen de leden van de PvdA-fractie weten wanneer de Minister verwacht met het eindrapport te komen. Kan de Minister een concreter tijdspad aangeven, inclusief oplevering van het eindrapport?

Zie het antwoord op vraag 1.

31.

Komt de Minister bij deze eindrapportage dan ook direct met concrete oplossingsrichtingen om ervoor te zorgen dat er zo snel mogelijk weer een menselijke overheid komt die gaat werken vanuit vertrouwen?

Zie het antwoord op vraag 15.

32.

Ook vragen de leden de Minister of het onderzoek ook ingaat op de gevolgen van de decentralisaties en de daarbij ontstane verschillen en rechtsongelijkheid ten nadele van mensen. Is de Minister bereid dit mee te nemen in het onderzoek?

Het onderzoek kijkt naar hardheden binnen verschillende sociale zekerheidswetten. Als het gaat om decentrale uitvoering, gaat dit met name over de Participatiewet. Met betrekking tot de Participatiewet loopt een breder traject. Over de binnen dit traject gekozen aanpak heb ik u in mijn brief van 4 juni bericht. Het heeft mijn voorkeur om de impact van de decentrale uitvoering op mogelijke hardheden binnen de uitvoering binnen dit bredere traject te agenderen.

33.

Omdat de leden van de PvdA-fractie vrezen dat dit onderzoek behoorlijk lang kan duren en dat in de tussentijd mensen nog steeds tegen hardvochtig en wantrouwend beleid en wetgeving van de overheid aanlopen, willen deze leden van de Minister weten wat hij hier aan gaat doen. Is de Minister bereid om in de tussentijd ervoor te zorgen dat gemeenten, UWV en SVB coulanter gaan optreden tegen mensen die tegen dit hardvochtige beleid en wetgeving aanlopen?

34.

Is de Minister daarom ook bereid om gemeenten, UWV en SVB bij beleid en wetgeving de ruimte te bieden om uit te gaan van vertrouwen en dit zodoende tijdelijk al toe te staan?

Knelpunten in (de uitvoering van) wet- en regelgeving kunnen verschillende oorzaken hebben. Of een effect van wet- en regelgeving als hardvochtig moet worden bestempeld, wordt bepaald door de combinatie van specifieke individuele omstandigheden en politieke en maatschappelijke opvattingen over wat onder hardheid wordt verstaan. Dit is constant in beweging en bovendien nog onderwerp van onderzoek. De verwachte looptijd van het onderzoek is een jaar en ook het inregelen van een oplossing neemt tijd in beslag. Ondertussen ben ik in constante dialoog met het UWV, de SVB, gemeenten en andere partijen over eventuele knelpunten in beleid en wet- en regelgeving. Deze ervaringen uit de praktijk zijn belangrijk en daarom wordt er ingezet op het beter opvolgen van dergelijke signalen. Parallel aan het onderzoek wordt ingezet op het versterken van maatwerk in dienstverlening. In de voortgangsbrief over de acties naar aanleiding van het rapport «Ongekend onrecht» die uw Kamer eind juni ontvangt, zal het Kabinet hier nader op in gaan.

35.

Als laatste vragen de leden van de PvdA-fractie om de klachten- en bezwaarprocedures van de uitvoerende organisaties in kaart te brengen en te onderzoeken of deze procedures voldoende ruimte bieden voor mensen om bezwaar te maken. Zijn de procedures voldoende bekend bij mensen?

36.

Welke hervormingen zijn nodig, wat mist er nog?

Tegen beslissingen genomen door het UWV en de SVB kan bezwaar worden gemaakt. In de brief met de beslissing is opgenomen op welke wijze bezwaar kan worden gemaakt en binnen welke termijn dit moet worden gedaan. Ter ondersteuning wordt zowel door UWV als de SVB op de website uiteengezet hoe mensen bezwaar kunnen indienen. UWV en de SVB zetten erop in om geschillen al eerder op te lossen, door contact te zoeken of bijvoorbeeld mediation in te zetten, zodat mensen geen bezwaar in hoeven te dienen.

Burgers kunnen daarnaast zowel telefonisch, digitaal als per brief een klacht indienen bij UWV en de SVB. Ook daarbij worden mensen actief gewezen op procedures en de wijze van afhandeling. Daarnaast wijzen UWV en de SVB de burgers op de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de Nationale ombudsman. Op de website van de SVB staat het adres en een link naar de website van de Nationale ombudsman.

In algemene zin lijken de UWV- en SVB-cliënten de weg naar de staande procedures goed te kunnen vinden en doen zij dit ook tijdig. Er zijn geen signalen dat het voor burgers lastig is om bezwaar te maken of een klacht in te dienen. De burger kan desgewenst voor het maken van bezwaar gebruikmaken van rechtsbijstand, het juridisch loket, juridische advieskantoren, rechtsbijstandsverzekeraars of de advocatuur.

37.

Zijn de procedures voldoende onafhankelijk ten opzichte van de uitvoerende instanties?

Bij een bezwaarprocedure gaat het om een volledige heroverweging van een eigen besluit door UWV of de SVB. In bezwaar zijn zij niet gebonden aan de eerdere beoordeling en het bezwaar moet, als met al het handelen van het bestuursorgaan, zonder vooringenomenheid of partijdigheid behandeld worden.5 Het bezwaarschrift wordt behandeld door een andere medewerker dan de medewerker die het bestreden besluit heeft voorbereid en artikel 7:5 van de Awb verplicht dat het horen van betrokkene ook door een andere medewerker wordt verricht. Als iemand het niet eens is met de beslissing op het bezwaar staat er beroep open bij de onafhankelijke bestuursrechter.

Klachten worden behandeld door medewerkers die niet betrokken waren bij de gedraging waar de klacht betrekking op heeft, zo volgt uit artikel 9:7 van de Awb. Als iemand van mening is dat zijn of haar klacht niet goed is behandeld, kan er ook een klacht bij de Nationale ombudsman worden ingediend, deze is als Hoog College van Staat volledig onafhankelijk.

38.

Geven de klachten en bezwaren van de afgelopen jaren een beeld van de grootste obstakels in wetgeving en beleid waar mensen in vast lopen? Is de Minister bereid dit ook mee te nemen in het onderzoek?

In mijn brief van februari 20216 heb ik aangegeven dat de informatie over klachten, bezwaar en beroep bij UWV en SVB betrokken wordt bij het onderzoek. Tot nu toe is het beeld dat niet alleen informatie uit klachten, bezwaar en beroep, maar ook signalen van individuele medewerkers relevant zijn voor een goed beeld van hardvochtigheden in de praktijk. Bijvoorbeeld signalen van uitkeringsdeskundigen die merken dat burgers vastlopen. Deze worden ook meegenomen in het onderzoek. Via de Stand van de uitvoering wordt uw Kamer halfjaarlijks geïnformeerd over dilemma’s in de uitvoering. Daarnaast stuur ik u met ingang van de eerstvolgende Stand van de uitvoering de knelpuntenbrieven die ik heb ontvangen van UWV en de SVB, waarin zij de knelpunten in wet- en regelgeving aandragen die zij uit hun organisaties hebben opgehaald.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie waarderen het dat er, naar aanleiding van het rapport «Ongekend onrecht» en de aangenomen motie van het lid Omtzigt c.s., actief wordt geïnventariseerd welke mogelijke hardheden er in wet- en regelgeving bestaan. Zij hebben hierover nog enkele vragen.

39.

Ten eerste vraagt de motie van het lid Omtzigt c.s. om het onderzoeksvoorstel aan de Kamer voor te leggen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen wanneer de Kamer hierover geïnformeerd wordt.

In de bijlage bij deze brief stuur ik u de opdrachtomschrijving met daarin de onderzoeksopzet.

40.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen onder andere dat er een signaleringsteam wordt ingericht om de signalen van burgers en professionals over hardheid in de Participatiewet actief te benutten. Gaat dit team alleen werken op basis van signalen die binnenkomen, of gaat dit team ook zelf actief signalen ophalen, bijvoorbeeld door met bijstandsgerechtigden te praten of mee te lopen met professionals in de uitvoering?

Aan het Signaleringsteam nemen de Inspectie SZW, de Landelijke Cliëntenraad en VNG Naleving deel. De deelnemende organisaties wordt verzocht om ieder vanuit hun eigen expertise actief signalen op te halen over (mogelijke) knelpunten binnen de uitvoering van de Participatiewet. Daarbij is ook voorzien dat – waar mogelijk – gesprekken met zowel bijstandsgerechtigden als uitvoerende professionals worden gevoerd. Een eerste rapportage van het Signaleringsteam is voor het tweede kwartaal van 2022 voorzien. Het streven is om deze inclusief beleidsreactie voor de zomer van 2022 aan uw Kamer aan te bieden.

41.

Voorts vragen deze leden zich af of bij de rondetafelgesprekken met gemeenten ook bijstandsgerechtigden aansluiten.

In de maanden maart en april van dit jaar hebben in totaal vier rondetafelgesprekken plaatsgevonden met gemeenten. Deze rondetafelgesprekken vormen een eerste stap binnen een traject om te komen tot een uitvoering van de Participatiewet die oog heeft voor de menselijke maat en werkt vanuit vertrouwen. In mijn brief van 4 juni heb ik mijn vervolgaanpak beschreven. In dit vervolgtraject zullen ook bijstandsgerechtigden actief betrokken worden, zowel als het gaat om de verdere inventarisatie als om de uitwerking van mogelijke oplossingen.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen daarnaast dat UWV en SVB structureel klachten en bezwaar- en beroepszaken gaan scannen op signalen die een aanwijzing kunnen zijn voor elementen in wet- en regelgeving die mogelijk te hard uitpakken. Deze leden vrezen dat dit onvoldoende beeld geeft; lang niet iedereen dient een klacht in of gaat in bezwaar.

42.

Gaan UWV en SVB ook zelf actief signalen ophalen?

In mijn brief van februari 20217 heb ik aangegeven dat de informatie over klachten, bezwaar en beroep bij UWV en SVB betrokken wordt bij het onderzoek. Tot nu toe is het beeld dat niet alleen informatie uit klachten, bezwaar en beroep, maar ook signalen van individuele medewerkers relevant zijn voor een goed beeld van hardvochtigheden in de praktijk. Bijvoorbeeld signalen van uitkeringsdeskundigen die merken dat burgers vastlopen. Deze worden ook meegenomen in het onderzoek.

43.

Voorts lezen de leden van de GroenLinks-fractie over het Landelijk Escalatieteam. Zij vragen of de Minister meer kan vertellen over de werkwijze van dit Landelijk Escalatieteam. Welke signalen komen hier binnen, via wie en wat wordt hier mee gedaan? Wordt er ook teruggekoppeld naar beleidsafdelingen?

Het Landelijk Escalatie Team (LET) is één van de instrumenten die vanuit het Landelijk Maatwerkloket Multiproblematiek (LMM) kunnen worden ingezet.8 Bij het (interdepartementale) LMM kunnen professionals in het sociaal domein van gemeenten en uitvoeringsorganisaties terecht met vastgelopen casuïstiek. Het LMM is daarmee geen loket voor burgers. Het LMM draagt zorg voor een voldoende helder beeld van de melding, draagt bij aan het realiseren van een oplossing (door tussenkomst van de ambassadeurs bij de ministeries) en kan indien nodig, opschalen naar het LET. Het LET is relevant als er sprake is van een (domeinoverstijgende) situatie die onoplosbaar lijkt en daardoor stagneert. Het gaat dan om situaties waarin een of meer uitvoerende instanties van het Rijk betrokken zijn. Bij een LET-bijeenkomst zitten alle, bij de casuïstiek betrokken, bestuurders van organisaties met elkaar om tafel. Onder leiding van een onafhankelijk voorzitter worden de partijen bevraagd op het mogelijk maken van de voorgelegde doorbraak. Zowel het LMM als het LET vormen ook een platform om te leren van knelpunten die zich voordoen.

Daarnaast worden binnengekomen signalen door het loket besproken met de beleidsafdelingen van de betrokken ministeries. Er worden lessen getrokken en er wordt bezien of beleid moet worden aangepast. Het kabinet heeft begin dit jaar besloten het LMM en LET voor alle gemeenten en alle landelijke uitvoerders beschikbaar te stellen. Uw Kamer zal bij de voortgang van de maatregelen als gevolg van het parlementair onderzoek kinderopvangtoeslag ook worden geïnformeerd over de signalen vanuit het LMM en de inzichten die dit heeft opgeleverd.

44.

Ten slotte verheugt het de leden van de GroenLinks-fractie te lezen dat UWV meer ruimte heeft gekregen om te werken volgens «de bedoeling» en maatwerk te bieden. Kan de Minister toelichten wat dit voor gevolgen heeft voor de inrichting van de organisatie van het UWV?

UWV is gestart met de zogeheten maatwerkplaatsen. Dit is een landelijk netwerk bestaande uit regionale professionals die elkaar in complexe vraagstukken snel weten te vinden. Men leert met deze maatwerkplaatsen van elkaars best practices en ze ontwikkelen gezamenlijke methodieken om te gebruiken. De UWV maatwerkplaats ondersteunt niet alleen de professionals bij het oplossen van vraagstukken, maar analyseert ook de signalen die er binnen komen. Hiermee wordt geïnvesteerd in het voorkomen van soortgelijke problematiek. Tevens onderzoekt de maatwerkplaats de belemmerende en bevorderende factoren voor het oplossen van complexe vraagstukken. Tot slot worden signalen die op stelselniveau geagendeerd moeten worden via de maatwerklijn doorgezet naar de betreffende organisatie/departementen.

45.

Is daarvoor ook meer dienstverleningscapaciteit nodig? Gaat dit ten koste van andere uitvoeringstaken of is hiervoor extra capaciteit beschikbaar?

De rapporten Werk aan Uitvoering (WaU), het rapport «Ongekend onrecht» van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag (POK), het rapport «Klem tussen balie en beleid» van de TCU en het rapport «Betere overheid voor burgers en bedrijven» van de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen laten zien dat er meer aandacht nodig is voor de uitvoering en meer oog voor de menselijke maat. Bij de kabinetsreactie POC KOT zijn middelen gereserveerd om te investeren in de uitvoering en de dienstverlening. Een deel van deze middelen kunnen UWV en SVB inzetten om meer passende dienstverlening en maatwerk te leveren. Daarmee is er voor deze organisaties extra capaciteit beschikbaar. Overigens is op 16 april jl. het eindrapport «kwantificering WAU» (Bijlage bij Kamerstuk 29 362, nr. 292) aan uw Kamer aangeboden. Dit onderzoek laat zien dat wat de vier grote uitvoeringsorganisaties (UWV, SVB, Belastingdienst en DUO) verwachten nodig te hebben en wat benodigd is voor een aantal Rijksbrede investeringen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over de uitvoering van de motie van de leden Omtzigt, Segers en Van der Staaij. De afgelopen tijd is op diverse manieren de urgentie benadrukt om hardvochtige effecten van wet- en regelgeving aan te pakken. De regels van bijvoorbeeld de Participatiewet, de toeslagen en de werknemersverzekeringen blijken regelmatig te leiden tot schrijnende situaties en ongewenste uitkomsten. Genoemde leden onderstrepen dan ook nogmaals het belang van het in de motie gevraagde onderzoek. Zij hebben nog enkele vragen voor de Minister.

De leden van de ChristenUnie-fractie kunnen de redenering van de Minister volgen dat het onderzoek zorgvuldig opgezet en uitgevoerd moet worden, en zij zien in dat er in deze hectische tijd al veel van het ministerie en de uitvoeringsorganisaties gevraagd wordt. Dit mag er echter niet toe leiden dat het te lang duurt voor dit onderzoek van de grond komt – in de breed aangenomen motie werd nota bene gevraagd om de uitkomsten van het onderzoek voor 1 juli van dit jaar gereed te hebben.

46.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister dan ook om nauwkeuriger aan te geven wat de planning van het onderzoek wordt en wanneer de Kamer de eerste resultaten tegemoet kan zien, omdat deze leden nog niet overtuigd zijn dat het onderzoek een dermate grote belasting op de uitvoering zou betekenen dat een lange fasering gerechtvaardigd is.

Zie het antwoord op vraag 1.

47.

Zij vragen ook hoe de Minister wil borgen dat het een extern en onafhankelijk onderzoek zal zijn, en of hij aan de Kamer wil rapporteren wie het onderzoek wanneer gaat doen.

Om onafhankelijkheid te waarborgen, wordt het onderzoek aanbesteed. De uitvoering van het onderzoek wordt begeleid door een begeleidingscommissie en een (bestuurlijke) klankbordgroep met een onafhankelijke voorzitter en inbreng vanuit de wetenschap. Bij het informeren van uw Kamer over de eerste tussentijdse resultaten, zal ik ook aangeven aan welk onderzoeksbureau de opdracht is verstrekt.

48.

Verder vragen genoemde leden wanneer en op welke wijze de Minister zal rapporteren over de rondetafelgesprekken over de Participatiewet en de overige trajecten en acties die de Minister noemt in zijn brief.

In mijn brief van 4 juni heb ik u geïnformeerd over de bevindingen van de rondetafelgesprekken en daarbij tevens mijn vervolgaanpak beschreven. Een tussenproduct met de voorgestelde definitie van hardvochtigheid deel ik met uw Kamer in oktober 2021. In december 2021 worden de tussentijdse resultaten van het onderzoek gedeeld met uw Kamer. Het eindrapport dient in juni 2022 gereed te zijn. Over de voortgang van het onderzoek naar de herziening van het fraudebegrip informeer ik u via de Stand van de uitvoering, die u voor de zomer ontvangt. Een eerste rapportage van het Signaleringsteam is voor het tweede kwartaal van 2022 voorzien. Streven is om deze inclusief beleidsreactie voor de zomer van 2022 aan uw Kamer aan te bieden.

49.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het UWV en SVB al kampen met een flinke implementatielast en werkdruk, mede door de maatregelen rondom de coronacrisis. Genoemde leden vragen zich echter af hoeveel extra last een dergelijk onderzoek met zich mee zou brengen, juist als een externe partij het onderzoek op zich neemt. Gezien de urgentie vragen de leden van de ChristenUnie-fractie duidelijkheid waarom het onderzoek niet conform de periode in de aangenomen motie uitgevoerd kan worden.

Zie het antwoord op vraag 1.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister verwijst naar diverse recente moties en aangekondigde onderzoeken. Tegelijk is deze thematiek niet nieuw en wordt er al langer gesproken over de hardheid van bepaalde wet- en regelgeving, zoals de Participatiewet en de werknemersverzekeringen. Er zijn daar al veel bevindingen over en in de motie is uitdrukkelijk verzocht om deze te betrekken. Genoemde leden lezen daar in de brief niet veel over.

50.

Kan de Minister concreet aangeven welke onderzoeken daar tot nu toe al naar gedaan zijn en welke al bestaande onderzoeken hij van plan is om te betrekken?

51.

Welke bevindingen en signalen zijn er op dit moment al te delen over dit onderwerp? Welke literatuur en onderzoeken worden betrokken bij het nog uit te voeren onderzoek?

Ik vraag het onderzoeksbureau om de resultaten van relevante onderzoeken die zijn afgerond te betrekken bij dit onderzoek. De vragen wat hardvochtige effecten zijn en onder welke voorwaarden ze optreden, staan in dit onderzoek centraal. Welke literatuur en bestaande onderzoeken relevant zijn, is ook afhankelijk van en verweven met hoe we hardvochtige effecten definiëren en met ons begrip van hoe ze ontstaan. Daarom is er nog geen uitputtend overzicht te geven. Ik heb daar wel een eerste beeld bij:

  • de resultaten van de inventarisatie naar hardheden in de Participatiewet waar ik uw Kamer op 4 juni over informeerde.

  • het onderzoek naar het handhavingsinstrumentarium in de sociale zekerheid.

  • relevante beleidsevaluaties en -doorlichtingen

  • stand van de uitvoering sociale zekerheid

  • relevante publicaties van de Nationale ombudsman

  • recent verschenen rapporten zoals «Als verrekenen een beperking is» en «Streng maar onrechtvaardig: De bijstand gewogen»

  • het rapport «Ongekend onrecht» van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.

Ook signalen van belangenbehartigingsorganisaties die tot ons komen (zoals handreikingen, werkboeken en factsheets van de Landelijke Cliëntenraad) zijn naar mijn idee van waarde om in het onderzoek te betrekken.

De leden van de ChristenUnie-fractie kunnen zich goed voorstellen dat de hardheid van wet- en regelgeving ook een onderwerp zal zijn in de kabinetsformatie, mede in het licht van het vraagstuk van vertrouwen van burgers in de overheid en de positie van burgers in een kwetsbare positie.

52.

Genoemde leden vragen welke informatie en beleidsopties in dit kader inmiddels vanuit het ministerie zijn voorbereid voor de formatie (bijvoorbeeld mogelijkheden voor het aanpassen van de wetgeving of het opnemen van hardheidsclausules). Is de Minister bereid om deze informatie te delen met de Kamer?

53.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Minister op een rij kan zetten wat er op korte termijn al gebeurt c.q. kan gebeuren om de knelpunten aan te pakken die de laatste tijd naar voren zijn gekomen, bijvoorbeeld inzake de toeslagen en de Participatiewet.

Op korte termijn worden de volgende acties ondernomen, die ook als input kunnen dienen voor de formatie.

  • In de brief die ik uw Kamer op 4 juni heb gestuurd, heb ik u geïnformeerd over de acties met betrekking tot de Participatiewet. Ik vraag het onderzoeksbureau om op basis van de onderzoeksresultaten te komen met handelingsperspectieven om hardvochtige effecten terug te dringen.

  • Bij de eerstvolgende Stand van de uitvoering in juni ontvangt u de knelpuntenbrieven van UWV en de SVB, waarin de ervaren knelpunten met wet- en regelgeving in de uitvoeringspraktijk van UWV en SVB zijn opgenomen.

  • Via maatwerkplaatsen zetten UWV en SVB in op het verbeteren van de dienstverlening en vaker toepassen van maatwerk wanneer daar in complexe situaties behoefte aan is.

  • Daarnaast wordt bezien welke aanpassingen in wet- en regelgeving te realiseren zijn, zoals een wijziging van de Awb om de mogelijkheden en verplichtingen tot het leveren van maatwerk te versterken.

  • In juni ontvangt uw Kamer een voortgangsbrief over de acties naar aanleiding van het rapport «Ongekend onrecht».

54.

Welke ruimte en mogelijkheden hebben gemeenten en uitvoeringsorganisaties op dit moment om «vanuit de bedoeling te werken» en meer menselijke maat te realiseren als de situatie daarom vraagt?

55.

Welke «quick wins» zijn er te realiseren?

Via zowel het programma maatwerk multiprobleemhuishoudens als de maatwerkplaatsen bij uitvoeringsorganisaties wordt geïnvesteerd in het snel oplossen van complexe vraagstukken. Hiermee leert men elkaar sneller te vinden om vraagstukken op te lossen, maar leert men ook van elkaars best practices. Ook wordt duidelijk waar de kaders knellen. Deze maatwerkplaatsen investeren niet alleen in het instrumenteel oplossen maar investeren juist in de het fundament dat er achter deze werkwijze zit: werken vanuit de bedoeling. Om snelheid te kunnen maken, maken we zoveel mogelijk gebruik van de kennis en de instrumenten die er al zijn in de uitvoering.

Bijlage: Opdrachtomschrijving onderzoek naar hardvochtige effecten

Aanleiding

In de kinderopvangtoeslagaffaire is onder meer geconstateerd dat de wetgeving (AWIR en WKO) een aantal strikte eisen kent, waaronder de «alles of niets» benadering. Mede door die strikte eisen werden ouders geconfronteerd met hoge terugvorderingen. Naar aanleiding van het rapport «Ongekend onrecht» van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag (POC KOT) heeft het kabinet maatregelen aangekondigd. In het debat over het rapport is een aantal moties aangenomen.

De motie van het lid Omtzigt c.s. (Kamerstuk 35 510, nr. 13) verzoekt de regering, met behulp van een externe partij een onderzoek uit te voeren met als doel een doorlichting van andere wetten en regelingen waar hetzij de wet, hetzij de uitvoering hardvochtige effecten heeft op groepen burgers, en hierbij gebruik te maken van reeds bestaande onderzoeken; verzoekt de regering, tevens deze partij in ieder geval te laten kijken naar de Participatiewet, het pgb en de wetten die door het UWV worden uitgevoerd; verzoekt de regering, tot slot een voorstel voor een dergelijk onderzoek binnen drie weken aan de Kamer voor te leggen, burgers de mogelijkheid te geven om voorbeelden aan te leveren, en een eerste rapportage voor 1 juli aan de Kamer te doen toekomen.

Context

De motie sluit aan op de inzet van het kabinet. Het is van belang dat sprake is van gebalanceerde wetgeving met oog voor de menselijke maat. Het is de taak van de overheid om actief te monitoren hoe wet- en regelgeving in de praktijk uitpakt voor burgers en in te grijpen waar dat nodig is. In de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht» is dan ook aangegeven dat het kabinet actief gaat inventariseren bij de uitvoering, belangenorganisaties en de Nationale ombudsman welke mogelijke hardheden er in wet- en regelgeving en in de uitvoering ervan bestaan die mensen in de knel kunnen brengen.

Daarnaast is er nog een motie aangenomen die verzoekt om het onderzoeken van hardvochtige effecten: de motie van de leden Ploumen en Jetten (Kamerstuk 35 510, nr. 24) die is ingediend naar aanleiding van de kinderopvangtoeslagaffaire verzoekt het kabinet een uitgebreide inventarisatie te maken van de terreinen waarop wetgeving hardvochtig uitpakt voor mensen en voorstellen te doen om hardheidsclausules in de verschillende wetten op te nemen. Deze motie wordt door de verschillende departementen in separate onderzoeken opgepakt.

Tevens zijn moties aangenomen die vragen om onderzoek naar en aanpassingen in het bestuursrecht en die vragen om het opnemen van hardheidsclausules.

Focus en afbakening

Deze offerteaanvraag richt zich op de uitwerking van het gevraagde externe onderzoek uit de motie van het lid Omtzigt c.s. (stap 4 uit onderstaande opsomming). In de kamerbrief over de opvolging van deze motie9 worden 4 stappen aangekondigd:

  • 1. Eerder aangekondigd traject om samen met gemeenten, via rondetafelgesprekken, actief te inventariseren waar de Participatiewet in de praktijk te hard uitpakt. Daarnaast wordt onder meer samen met de VNG, de Landelijke Cliëntenraad en de Inspectie SZW een signaleringsteam ingericht om de signalen van burgers en professionals over hardheid in de Participatiewet actief te benutten.

  • 2. Onderzoek naar het handhavings-instrumentarium in de sociale zekerheid. Hierbij wordt, conform de motie van het lid Gijs van Dijk c.s.10, gekeken naar de mate waarin sancties in verhouding staan tot de verwijtbaarheid.

Deze twee trajecten lopen reeds en de (tussentijdse) resultaten hiervan moeten worden benut in het externe onderzoek. Aanvullend wordt ingezet op:

  • 3. UWV en SVB gaan structureel signalen, klachten en bezwaar- en beroepszaken scannen op signalen die een aanwijzing kunnen zijn voor elementen in wet- en regelgeving die mogelijk te hard uitpakken. Daarvoor benutten zij onder meer de bestaande klantmonitors en klachtenbeelden. Hetzelfde doen zij voor de casussen die worden behandeld door de maatwerkplaatsen binnen hun organisaties. Hierbij betrekt SZW de signalen van burgers die voortkomen uit het Landelijk Escalatieteam (LET) en bij de departementen van SZW en VWS binnen komen en betrekking hebben op UWV en SVB. Dit dient als input voor het externe onderzoek waarin een oordeel wordt geveld over hardvochtige effecten (stap 4).

  • 4. Extern onderzoek naar de mogelijke hardvochtigheid van wet- en regelgeving per wet waarbij bovengenoemde informatie wordt betrokken, burgers ook zelf zaken kunnen melden (al dan niet via cliëntenraden) en waarin een analyse wordt gedaan van de signalen uit de verschillende wetten.

Afbakening extern onderzoek (stap 4)

Signalen over mogelijke hardvochtige effecten staan centraal in het onderzoek. Deze volgen uit het signaleringsteam/rondetafelgesprekken Participatiewet (stap 1), het lopende onderzoek naar sancties en verwijtbaarheid in handhaving sociale zekerheid (stap 2), de analyse klachten, bezwaar- en beroepszaken en maatwerksignalen door UWV en SVB (stap 3) en uit aanvullend onderzoek naar signalen in de uitvoering van de Participatiewet, de Banenafspraak, het pgb en de UWV-wetten van:

  • Burgers (bijvoorbeeld via signalen bij uitvoerders en departementen)

  • Sociale advocatuur en Centrale raad van beroep,

  • Nationale ombudsman en eventueel lokale ombudsman

  • Belangenverenigingen (bijvoorbeeld Landelijke cliëntenraad, Ieder(in), Per Saldo)

  • Ministerie van SZW

  • Ministerie van VWS

  • Inspectie SZW, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd

  • Medewerkers UWV, SVB en gemeenten met beslissingsbevoegdheid inzet voorzieningen, zoals bijstandsconsulenten en wijkteamcoaches

  • Gemeenten (via de VNG)

  • Sociaal Cultureel Planbureau

Het onderzoek richt zich op:

  • Participatiewet

  • Banenafspraak

  • UWV-wetten

  • Ministeriële regeling persoonsgebonden budget

De motie verzoekt expliciet om burgers de mogelijkheid te geven voorbeelden aan te leveren over hardvochtige effecten. Hier wordt deels invulling aan gegeven door het analyseren van bestaande signalen, klachten en bezwaar- en beroepszaken door de uitvoering en het bespreken van signalen met de Ombudsman en belangenverenigingen. Het onderzoeksbureau wordt gevraagd een voorstel te doen voor dataverzameling en -analyse van signalen uit de diverse bronnen en wat hierop aanvullend nodig is.

Relevante ontwikkelingen en stukken

  • Over de opvolging van motie Omtzigt is een brief gestuurd aan de Tweede Kamer11.

  • Het onderzoeksbureau dient in elk geval gebruik te maken van de resultaten uit de rondetafelgesprekken met gemeenten en het onderzoek naar het handhavings-instrumentarium in de sociale zekerheid.

  • In de kabinetsreactie op het onderzoeksrapport Ongekend onrecht heeft het kabinet toegezegd breder op zoek te gaan naar knelpunten in de regelgeving die in de praktijk te hard uitpakt. UWV en de SVB vatten deze knelpunten in een brief die in voor het zomerreces met de Stand van de uitvoering sociale zekerheid aan de Tweede Kamer worden gestuurd.

  • Het POK-rapport maakt duidelijk dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een betere doorwerking moeten krijgen in beleid en wetgeving, zodat wetgeving in de toepassing rechtvaardig uitpakt. Zoals vermeld, zet het kabinet stappen voor een nadere regeling van de verhouding tussen het evenredigheidsbeginsel en sectorale wetten. BZK start een traject rond de toepassing van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Hardvochtigheid

Wetgeving kan soms hard uitpakken. We kunnen ons voorstellen dat de oorzaken van hardvochtige effecten divers zijn. Voor het externe onderzoek is een breed geaccepteerde definitie van hardvochtigheid nodig, juist omdat verschillende partijen een ander beeld kunnen hebben bij wat hardvochtig is. Het is niet te verwarren met klanttevredenheid, die vaker onderwerp van onderzoek is. Ook moeten de hardvochtige effecten empirisch aantoonbaar en meetbaar zijn. Hardvochtige effecten zullen veelal – en misschien wel altijd – onbedoeld en ongewenst zijn, maar hoe en door wie dit kan worden vastgesteld is op voorhand niet te zeggen. Onder welke omstandigheden slaat «streng maar rechtvaardig» om in «te streng en onrechtvaardig»? Daarnaast is er ook een tijdsdimensie: wat op een bepaald moment als een wenselijke en heldere beleidslijn wordt gezien, kan een aantal jaren later als minder wenselijk worden opgevat, nog zonder dat dit heeft geleid tot veranderingen in wet en/of uitvoering. Tenslotte dient er aandacht te zijn voor de afspraken die zijn gemaakt tussen beleid en uitvoering en voor de discretionaire bevoegdheden en maatwerkmogelijkheden in de uitvoering. Bij de afbakening van het onderzoek en de onderzoeksvragen wordt nader op deze aspecten ingegaan.

Onderzoeksvragen

Hoofdvraag

Welke hardvochtige effecten voor groepen burgers treden op bij de uitvoering van de wet- en regelgeving van de Participatiewet, de UWV-wetten, de Banenafspraak en het pgb, met welke impact op burgers en wat zijn mogelijke handelingsperspectieven?

Deelvragen

  • 6. Wat is een gedragen en werkbare definitie van hardvochtigheid, op basis van de input van de bovenstaande maatschappelijke partijen?

  • 7. Wat is een passend beoordelingskader om de hardvochtige effecten in de uitvoering van wetten, of in de samenloop van wetten, vast te stellen?

    • Welke effecten zijn hardvochtig en vanuit welk perspectief?

    • Is het mogelijk om vast te stellen hoe vaak deze effecten optreden en of bepaalde groepen burgers hier vaker mee worden geconfronteerd dan andere groepen?

    • Welke gradaties in hardvochtige effecten zijn er te maken?

    • Als gevolg waarvan treden hardvochtige effecten op?

  • 8. Wat zijn de gevolgen van hardvochtige effecten op burgers en hoe beleven ze deze?

  • 9. Welke ruimte is er in wet- en regelgeving en in de uitvoering ervan om hardvochtige effecten te voorkomen?

  • 10. Welke handelingsperspectieven zijn er om hardvochtige effecten terug te dringen?

Het onderzoeksbureau wordt gevraagd een nader onderbouwde en beredeneerde onderzoeksmethode te formuleren waarmee de onderzoeksvragen worden beantwoord, waarbij in ieder geval interviews met de eerdergenoemde actoren horen. Het onderzoeksbureau wordt gevraagd om in de onderzoeksopzet rekening te houden met de fasering zoals hieronder beschreven.

Doelstelling

  • Een gedragen definitie van hardvochtigheid

  • Inzicht in hardvochtige effecten in de Participatiewet, de Banenafspraak, de UWV-wetten en in het persoonsgebonden budget (pgb), die ofwel in de wet ofwel in de uitvoering daarvan ontstaan voor groepen burgers.

  • Voorstel voor handelingsperspectieven

Planning en fasering

De hoofdvraag en deelvragen dienen beantwoord te worden in een onderzoeksrapport. Vanwege het belang van het onderzoek willen we de Tweede Kamer informeren over de resultaten van de verschillende fases van het onderzoek. Daarnaast is afstemming, onafhankelijkheid en gedegen onderzoek belangrijk. Dit alles kost tijd.

We vragen het onderzoeksbureau om in hun aanpak rekening te houden met de verschillende fases:

  • een tussenproduct met de voorgestelde definitie van hardvochtigheid dient te worden opgeleverd aan de opdrachtgever en klankbordgroep in oktober 2021. Na akkoord kan het onderzoek worden vervolgd.

  • in december 2021 worden de tussentijdse resultaten, op basis van een tussenproduct van het onderzoek gedeeld met de Tweede Kamer.

  • Het eindrapport dient in juni 2022 gereed te zijn. Een conceptversie dient begin mei beschikbaar te zijn.

Opdrachtverlening, aansturing en begeleiding

De gedelegeerd opdrachtgever van dit onderzoek is de directeur van de directie Stelsel en Volksverzekeringen (SV). De uitvoering wordt begeleid door een begeleidingscommissie en een (bestuurlijke) klankbordgroep met een onafhankelijke voorzitter.

Dit is een inhoudelijk complex onderzoek; het is niet evident wat een hardvochtig effect is en tegelijkertijd is er veel gelegen aan die definitie in dit onderzoek en de uiteindelijke bevindingen van dat onderzoek. We voorzien dat het betrekken van een wetenschappelijk perspectief meerwaarde heeft op bepaalde kritieke momenten in het onderzoek. Bij het samenstellen van de klankbordgroep dient het wetenschappelijk perspectief meegenomen te worden, om het onderzoeksbureau van advies te voorzien en uit te dagen.

Begeleidingscommissie

Er wordt vanuit de directie SV een begeleidingscommissie ingesteld die het externe bureau aanstuurt. De commissie ziet toe op de voortgang van het onderzoek en is sparringpartner voor het onderzoeksbureau voor alle voorkomende inhoudelijke en procedurele vragen. De penvoerder van de begeleidingscommissie heeft daarbij de volgende taken (1) vormt het secretariaat van de begeleidingscommissie (2) onderhoudt het contact met het onderzoeksbureau namens de opdrachtgever.

De begeleidingscommissie en het onderzoeksteam komen op regelmatige basis bij elkaar, de frequentie is nog overeen te komen. Daarnaast is de Begeleidingscommissie tijdens informele momenten beschikbaar voor vragen vanuit het onderzoeksteam. De begeleidingscommissie bestaat uit leden vanuit o.a. SZW, VWS, UWV, SVB en VNG.

Klankbordgroep

In de klankbordgroep zijn drie perspectieven vertegenwoordigd: wetenschap, beleid/uitvoering en de burger. De klankbordgroep heeft een onafhankelijke voorzitter en een of meerdere leden vanuit de wetenschap. Daarnaast bestaat de klankbordgroep uit directeuren vanuit verschillende organisaties (beleid en uitvoering: SZW, VWS, SVB, UWV). Tot slot wordt het burgerperspectief vertolkt. De klankbordgroep ziet erop toe dat het onderzoek op de juiste wijze wordt uitgevoerd. De klankbordgroep komt in ieder geval vier maal bijeen (bij aanvang, bij het bepalen van de definitie over hardvochtigheid, halverwege en bij afronding van het onderzoek).

Rol Nationale ombudsman

De Nationale ombudsman is een van de bronnen die we bevragen bij het ophalen van signalen en bij het vaststellen van de definitie. Daarnaast informeren we hem over de planning van het onderzoek en de (tussentijdse) resultaten, zodat hij zijn advies kan uitbrengen indien hij dit wenst.


X Noot
1

Kamerstuk 29 279, nr. 593.

X Noot
2

Kamerstuk 29 279, nr. 629.

X Noot
3

Werken aan arbeidsgeschiktheid (2002) en Verdere uitwerking WAO-beleid (2004).

X Noot
5

Zie artikel 2:4 Awb.

X Noot
6

Kamerstuk 26 448, nr. 643.

X Noot
7

Kamerstuk 26 448, nr. 643.

X Noot
8

Het Landelijk Maatwerkloket Multiproblematiek is een van de bouwstenen van het Programma Maatwerk Multiprobleemhuishoudens (PMM). Meer informatie over het programma: https://maatwerkmultiprobleemhuishoudens.nl/ of zie de factsheet met bouwstenen PMM.

X Noot
9

Kamerstuk 26 448, nr. 643.

X Noot
10

Conform motie Kamerstuk 35 374, nr. 15.

X Noot
11

Kamerstuk 26 448, nr. 643.

Naar boven