34 352 Uitvoering en evaluatie Participatiewet

Nr. 207 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 januari 2021

De huidige ontwikkelingen en signalen rondom de handhavingsaanpak in de sociale zekerheid hebben mijn volle aandacht. Recente (nieuws-)berichten en het publieke debat leiden tot zorgen over de hardheid in de Participatiewet en de mogelijkheden tot maatwerk. Hier heeft uw Kamer ook vragen over gesteld, waarvan ik de beantwoording bijgaand doe toekomen1 . De zorgen neem ik zeer serieus en ik heb deze zelf ook.

De situatie vraagt om snel handelen en oplossingen bieden waar nodig. Daarbij sluit ik op voorhand niet uit dat daarvoor aanpassing van regelgeving nodig is. Ik benadruk wel dat het van groot belang is dat daarbij de nodige zorgvuldigheid wordt betracht, om te zorgen dat gemaakte keuzes ook uitvoerbaar zijn en het gewenste effect sorteren. Hier wil ik samen met gemeenten en belangenorganisaties in optrekken. Met deze brief informeer ik uw Kamer over het proces dat ik in gang zet.

Balans handhavingsbeleid sociale zekerheid

Allereerst wil ik stil staan bij de acties in het handhavingsbeleid die al zijn opgestart. In mijn brief over fraude in de sociale zekerheid van 12 november 2020 heb ik aangegeven dat ik het van belang vind dat we streng zijn waar nodig en zacht waar het kan2 . De menselijke maat moet centraal staan. Daarbij benoem ik ook dat het niet altijd zwart/wit is. Zoals eerder aangegeven mag het maken van een foutje je niet bestempelen als fraudeur. We moeten goed kijken waar en wanneer wet- en regelgeving in de praktijk onevenredige gevolgen heeft en wat de mogelijkheden zijn om dit te verzachten. Tegelijkertijd moet er een gepaste reactie zijn als burgers de wet willens en wetens overtreden. We streven naar een balans binnen de gehele sociale zekerheid.

In de brief over fraude in de sociale zekerheid heb ik daarom drie voorstellen gedaan zodat de eenduidigheid in het stelsel wordt vergroot, uitvoerders hun werk beter kunnen doen en de focus sterker op preventie komt te liggen.

Ten eerste onderzoek ik momenteel of er een definitie van uitkeringsfraude in de wet geïntroduceerd kan worden. Het doel hiervan is om expliciet te erkennen dat er verschil bestaat tussen bewuste regelovertreding en vergissingen of fouten. Daarnaast richt ik, vanuit de wens een stimulans te geven aan preventie, een Aanjaagteam preventie op. En tenslotte onderzoek ik samen met de uitvoering de beschikbare handhavingsinstrumenten. Daarbij wordt zowel gekeken naar verbetermogelijkheden ten aanzien van maatwerk als de effectiviteit van het handhavingsinstrumentarium.

Aanpak hardheid Participatiewet en maatwerkmogelijkheden

Naast de voornoemde actielijn voor de brede sociale zekerheid, vragen de recente signalen met betrekking tot de Participatiewet om aanvullende en verdiepende stappen. In lijn met de kabinetsreactie op het rapport «Regels en ruimte» van 16 januari 2020 (Kamerstuk 29 362, nr. 282) en met de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht» over de kinderopvangtoeslagaffaire (Kamerstuk 35 510, nr. 4), wil ik actief inventariseren waar (onderdelen van) regelgeving in de praktijk te hard uitpakken. Op het terrein van de Participatiewet wordt in ieder geval gekeken naar de terugvorderingsplicht (bij schending van de inlichtingenplicht).

De terugvorderingsplicht

Basisprincipe binnen ons sociale zekerheidsstelsel is dat iemand te veel ontvangen uitkering moet terugbetalen. Dit principe is van belang voor het draagvlak van ons sociale zekerheidsstelsel. Er moet op vertrouwd kunnen worden dat de bijstand alleen terecht komt bij de mensen die het echt nodig hebben. Ik sta er wel voor dat onredelijke hardheid in dit verband moet worden voorkomen. Daarbij past het dat er aandacht is voor de individuele omstandigheden van de betrokkene. Ik wil balans brengen in de regelgeving en de uitvoering daarvan. Op korte termijn wil ik daarom samen met gemeenten bekijken wat daarvoor nodig is.

Giften

In de gesprekken met gemeenten wil ik daarnaast ook de omgang met giften betrekken. Hoe om te gaan met giften is duidelijk een vraagstuk dat in de casuïstiek en signalen naar boven komt; moeten giften gekort worden op de uitkering? Op grond van de Participatiewet is het aan de gemeente om in het individuele geval een beoordeling te maken, op basis van de vraag of de gift uit het oogpunt van de bijstandsverlening «verantwoord» is. Voor bepaalde incidentele en gebruikelijke giften is dit kader duidelijk. Zo hebben bijvoorbeeld verjaardags- en sinterklaascadeaus geen invloed op de hoogte van de uitkering. Maar er zijn ook voorbeelden die lastiger liggen, zoals wanneer de bijstandsgerechtigde op regelmatige basis giften ontvangt. Dan doen zich onder andere de vragen voor tot welk bedrag een gift nog verantwoord is en of het uitmaakt of dit contant geld of een gift in natura is. Alsook de weging van persoonlijke omstandigheden daarbij: hoe verhoudt extra hulp van familie of vrienden – om een moeilijke periode door te komen – zich tot het vangnetkarakter van de bijstand met als onderliggende premisse dat de prikkel om te werken voldoende groot is ter voorkoming van de armoedeval? En hoe borgen we een eerlijk stelsel van de sociale zekerheid waarbinnen rechtsgelijkheid een belangrijke peiler is, maar waarbij ook genoeg ruimte is voor professionals om maatwerk te kunnen bieden. Dergelijke vraagstukken maken de uitvoeringspraktijk complex waardoor het ook onduidelijk kan zijn voor de bijstandsgerechtigde waar hij aan toe is. Samen met gemeenten wil ik kijken of meer algemene kaders kunnen worden opgesteld.

Dergelijke kaders moeten meer duidelijkheid bieden over de gevolgen van giften voor de bijstandsuitkering. Het evenwicht tussen het vangnetkarakter van de bijstand en de menselijke maat blijft hierbij van belang.

Een gezamenlijke en duurzame aanpak

In mijn zoektocht naar het aanpakken van onwenselijke hardheden in de Participatiewet wil ik mij niet beperken tot de signalen die op dit moment de boventoon voeren. Het vraagt om een bredere blik. Daarbij wil ik ook nagaan of knelpunten hoofdzakelijk voortvloeien uit de hardheid binnen de wetgeving of ook aan de (on)mogelijkheden tot maatwerk en het daadwerkelijk bieden daarvan. De inbreng van professionals en de burger zijn daarbij essentieel. Ik wil op korte termijn ophalen wat er speelt en kijken naar de oplossingen die nu nodig zijn, maar daarnaast ook zorgdragen voor een duurzaam gremium om signalen en knelpunten tijdig op te pikken. In dat kader heb ik al de eerste gesprekken gevoerd met VNG, de Nationale ombudsman en de Landelijke Cliëntenraad en kom ik tot de volgende stappen:

  • Ronde tafels

    In de uitvoeringspraktijk van de Participatiewet hebben gemeenten behoefte aan beleidsvrijheid om maatwerk te kunnen leveren op basis van de individuele situatie van de burger. De Participatiewet biedt op diverse onderdelen ook al ruimte voor maatwerk, al dan niet in de vorm van hardheidsclausules. Maar ondanks deze ruimte worstelen gemeenten soms met de beleidsvrijheid en richtlijnen van de Participatiewet. Daarom organiseer ik in de komende periode drie ronde tafels met gemeenten om input te verzamelen op wat de rijksoverheid en gemeenten kunnen doen om ervoor te zorgen dat er voldoende ruimte voor maatwerk is, dat de ruimte wordt herkend, dat duidelijk is hoe van maatwerkruimte gebruik kan worden gemaakt en tot slot dat voor de burger daadwerkelijk verschil gemaakt kan worden. De gesprekken worden gevoerd met zowel bestuur, beleid als de uitvoering.

  • Responsieve overheid

    Ik vind het belangrijk dat signalen over hardheden in de uitvoeringspraktijk of knelpunten bij het leveren van maatwerk mij bereiken, om vervolgens te kijken of oplossingen nodig zijn. Daarom wil ik, samen met de VNG, de Landelijke Cliëntenraad en de Inspectie SZW een Signaleringsteam inrichten om de signalen van burgers en professionals over knelpunten in de Participatiewet actief te benutten. Het gaat daarbij om casuïstiek op het terrein van rechtmatigheid en handhaving van de Participatiewet. De «rode draden» en signalen die uit deze casuïstiek naar boven komen, dienen als input voor noodzakelijke aanpassingen in beleid, regelgeving of de uitvoering.

    Tot slot zullen we samen met relevante stakeholders een ingang bij de ministeries (SZW, OCW, VWS, BZK en JenV) creëren voor vragen vanuit het sociaal domein, waarbij we de verbinding zoeken met gemeenten, landelijke uitvoeringsorganisaties en het Landelijk Maatwerkloket Multiproblematiek.

Afsluitend

Met deze set aan maatregelen wil ik onevenredige hardheden in de Participatiewet opsporen en zo nodig wegnemen, zowel nu als in de toekomst. Dit vereist zorgvuldigheid in de heroverwegingen, in samenwerking met gemeenten. Op deze manier wordt geborgd dat gemeenten de wet- en regelgeving effectief kunnen toepassen en dat de burger kan vertrouwen op bijstandsverlening waarbij de menselijke maat centraal staat. Ik houd uw Kamer op de hoogte over de voortgang.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, B. van ’t Wout


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen 2020/21, nrs. 1374 t/m 1376

X Noot
2

Kamerstuk 17 050, nr. 596.

Naar boven