23 432 De situatie in het Midden-Oosten

Nr. 419 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 17 maart 2016

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 17 december 2015 t.g.v. de reactie op de motie van het lid Ten Broeke over richtsnoeren voor een etiketteringsbeleid voor de herkomst van producten (Kamerstuk 32 432, nr. 418).

De vragen en opmerkingen zijn op 20 januari 2016 aan de Minister van Buitenlandse Zaken voorgelegd. Bij brief van 16 maart 2016 zijn de vragen, voorzien van een inleiding, beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Eijsink

De griffier van de commissie, Van Toor

Inleiding

Graag bied ik u hierbij aan de beantwoording van de feitelijke vragen van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken over de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Reactie op de motie van het lid Ten Broeke over richtsnoeren voor een etiketteringsbeleid voor de herkomst van producten (Kamerstuk 23 432, nr. 418).

Voorafgaand aan de beantwoording maak ik graag de volgende opmerking. Uit de vragen blijkt dat het onderscheid tussen de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken (2005/29/EG) en de interpretatieve mededeling niet altijd duidelijk is.

Enerzijds is er de Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (kort: Richtlijn oneerlijke handelspraktijken 2005/29/EG), die beoogt consumenten te beschermen tegen misleidende handelspraktijken.

Een EU-richtlijn is voor alle lidstaten bindend ten aanzien van het te bereiken resultaat. Op grond van artikel 19 van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken dragen de lidstaten zorg voor vaststelling en bekendmaking van de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen om voor 12 juni 2007 aan deze Richtlijn te voldoen. Uiterlijk per 12 december 2007 moeten deze bepalingen worden toegepast. De Richtlijn is daartoe in de «Wet van 25 september 2008 tot aanpassing van de Boeken 3 en 6 van het Burgerlijk Wetboek en andere wetten aan de Richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt» (Stb. 2008, nr. 397) geïmplementeerd. Deze Wijzigingswet is op 6 november 2007 met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer en op 23 september 2008 zonder stemming door de Eerste Kamer aangenomen. Op 15 oktober 2008 is de wet in werking getreden.

Anderzijds is er de Interpretatieve mededeling van de Europese Commissie inzake de vermelding van de oorsprong van goederen uit de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden (2015/C 375/05) (kort: interpretatieve mededeling), over de toepassing van diverse specifieke Europese wetgeving waarin bepalingen zijn opgenomen met betrekking tot de vermelding van de oorsprong van producten. De interpretatieve mededeling geeft uitleg aan diverse Europese wetgeving waarin bepalingen zijn opgenomen met betrekking tot de vermelding van de oorsprong van producten, waaronder de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken (2005/29/EG) en bevat zelf geen implementatiedatum (zoals ook aan de Kamer medegedeeld in antwoord op schriftelijke vragen van de leden Ten Broeke, Voordewind en Van der Staaij, Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 947).

Waar in de vraagstelling sprake leek van evidente verwarring van de twee documenten, heb ik daar in de beantwoording rekening mee gehouden.

Vraag 1

In hoeveel besprekingen met de Israëlische regering is het kabinet te verstaan gegeven dat de Europese inspanningen ten behoeve van nieuwe etiketteringsrichtsnoeren niet bevorderlijk zijn voor de betrekkingen tussen Israël en de Europese Unie en diens rol in het vredesproces?

Vraag 18

Hoe heeft de Israëlische regering op de publicatie van de Europese etiketteringsrichtsnoeren voor producten uit de door Israël bezette Palestijnse gebieden gereageerd?

Vraag 38

Hoe beoordeelt u de officiële reactie van de Israëlische premier Netanyahu (http://mfa.gov.il/MFA/PressRoom/2015/Pages/PM-Netanyahu-responds-to-EU-decision-regarding-product-labeling-11-November-2015.aspx) op de etiketteringsrichtlijn van de EU?

Vraag 49

Wat zijn de gevolgen van de snelle implementatie van de EU-richtlijn door Nederland, vrijwel direct na het publiceren van de interpretatieve mededeling door de Europese Commissie, voor de bilaterale betrekkingen met Israël, nu andere EU-landen bedenkingen hebben en vanwege de gevoeligheden voorlopig nog niet tot implementatie overgaan? Hoe heeft Israël richting Nederland gereageerd?

Antwoord op vragen 1, 18, 38 en 49

In gesprekken met vertegenwoordigers van de Israëlische regering hebben zij consequent hun afkeuring laten blijken over de publicatie van de interpretatieve mededeling door de Europese Commissie. Dat staat los van de goede en intensieve bilaterale betrekkingen die tussen de EU en Israël en tussen Nederland en Israël bestaan, zowel politiek als economisch, en die in gesprekken door beide zijden worden bevestigd.

De interpretatieve mededeling van de Commissie, die mede voortkomt uit vragen vanuit het bedrijfsleven en consumenten om duidelijkheid over de toepassing van diverse Europese wetgeving waarin bepalingen zijn opgenomen met betrekking tot de vermelding van de oorsprong van producten, waaronder de Richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken waar het gaat om de door Israël bezette gebieden, betreft een kwestie van consumentenvoorlichting. De Israëlische onvrede is mede ingegeven door het feit dat de interpretatieve mededeling alleen ziet op de situatie in de door Israël bezette gebieden.

Vraag 2

Welke positie heeft de Nederlandse regering ingenomen ten opzichte van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie dat het als «Marokkaans» etiketteren van producten uit de Westelijke Sahara, die mede dankzij het vrijhandelsakkoord met Marokko makkelijker kunnen worden verkocht in de Europese Unie, illegaal is en in het bijzonder ten opzichte van het besluit van Hoge Vertegenwoordiger Mogherini om tegen deze uitspraak in beroep te gaan? Hoe verhoudt deze gang van zaken en de Nederlandse positie hierin zich tot het dictum en de geest van de motie-Ten Broeke, die ook tot correcte etikettering van producten uit de Westelijke Sahara zou moeten leiden?

Antwoord

De uitspraak van het Gerecht (onderdeel van het Hof van Justitie van de EU) heeft geen betrekking op etikettering en heeft daarmee geen directe relatie met de motie-Ten Broeke c.s.

Het Gerecht heeft op 10 december 2015 uitspraak gedaan in een door Frente Polisario aanhangig gemaakte rechtszaak betreffende de sluiting van een vrijhandelsverdrag tussen de EU en Marokko voor landbouw- en visserijproducten. In zijn uitspraak heeft het Gerecht het Raadsbesluit tot sluiting van dat verdrag nietig verklaard voor wat betreft de werking voor de Westelijke Sahara. Op 14 december 2015 heeft de Raad besloten in beroep te gaan bij het Hof van Justitie tegen deze uitspraak.

Vraag 3

Uit de Raadsconclusies van de laatste Raad Buitenlandse Zaken (18 januari jl.) valt op te maken dat het etiketteren van producten uit nederzettingen, hoewel van een boycot geen sprake is, wel degelijk bedoeld is als een politiek drukmiddel en niet enkel als maatregel in het kader van geografische verduidelijking en transparantie voor consumenten. Hoe verhoudt deze passage uit de Raadsconclusies zich tegenover uw eerdere uitspraken inzake de nieuwe etiketteringsrichtsnoeren?

Antwoord

De passage in de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 18 januari jl. is een herhaling van eerdere Raadsconclusies ter zake en is daarmee uitvoering van staand beleid.

Vraag 4

Hoe zullen de daartoe uitgeruste diensten er concreet op toezien dat producten uit de nederzettingen in Palestijns gebied ook als zodanig zijn aangemerkt? Komen hier extra financiële middelen voor vrij?

Antwoord

De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving van de etiketteringsregelgeving, waaronder regels omtrent herkomstaanduiding. Handhaving wordt door de NVWA verricht op basis van staand interventiebeleid. Wanneer de NVWA in haar toezicht constateert dat er sprake is van onjuiste informatie op etiketten, wordt er gehandhaafd en worden sancties toegepast (waarschuwing, boete, etc). Er komen geen extra financiële middelen beschikbaar. Toezicht op etikettering is onderdeel van de lopende jaarprogramma’s van de NVWA.

Vraag 5

Op welke wijze kan en / of gaat Israël medewerking verlenen aan de interpretatieve mededeling? Is dat nodig dan wel wenselijk?

Antwoord

Medewerking van Israël is niet nodig. Het bedrijfsleven is er verantwoordelijk voor dat de herkomstaanduiding op producten juist is en niet-misleidend voor consumenten.

Vraag 6

Voeren alle EU-landen de interpretatieve mededeling uit?

Antwoord

EU-lidstaten hebben sinds 2012 in Raadsconclusies meermaals herbevestigd dat zij EU-wetgeving die van toepassing is op producten afkomstig uit nederzettingen volledig en effectief zullen blijven uitvoeren. De interpretatieve mededeling geeft uitleg aan diverse Europese wetgeving waarin bepalingen zijn opgenomen met betrekking tot de vermelding van de oorsprong van producten, waaronder de Richtlijn inzake oneerlijke handelspraktijken (2005/29/EG) en behoeft geen afzonderlijke implementatie.

Vraag 7

Kunt u voorbeelden noemen hoe de EU de scheidslijn tussen Israël en Palestina duidelijker aan kan brengen, zoals vastgelegd in EU-raadsconclusies?

Vraag 8

Doet Nederland voorstellen om de scheidslijn tussen Israël en Palestina duidelijker aan te brengen? Zo ja, welke?

Antwoord op vragen 7 en 8

Overeenkomstig het internationaal recht erkent de EU de Israëlische soevereiniteit over de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden niet, en beschouwt zij deze gebieden niet als een onderdeel van het Israëlische grondgebied. De EU beschouwt Israëlische nederzettingen in bezet gebied als strijdig met internationaal recht. In de EU wordt nagedacht over concrete manieren om de scheidslijn tussen Israël en bezet Palestijns Gebied duidelijker aan te brengen. De inwerkingtreding per 1 januari 2014 van de guidelines (richtsnoeren) subsidiabiliteit, die bepalen dat Israëlische entiteiten enkel in aanmerking kunnen komen voor EU-subsidies indien zij zijn geregistreerd in Israël (dus binnen de grenzen van 1967), vormt hiervan een goed voorbeeld. Daarnaast wordt in de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 18 januari jl. het commitment van de EU herbevestigd om zeker te stellen dat in alle overeenkomsten tussen Israël en de EU wordt aangegeven dat zij niet van toepassing zijn op de sinds 1967 door Israël bezette gebieden.

Vraag 9

Kunt u een overzicht geven van alle de gebieden die krachtens het internationaal recht bezet of illegaal geannexeerd zijn?

Vraag 10

Kunt u, met uitzondering van de illegale Israëlische nederzettingen, een overzicht geven van de tot nu toe bilateraal of Europees genomen maatregelen betreffende de import uit en export naar gebieden die krachtens het internationaal recht bezet of illegaal geannexeerd zijn, waaronder de Krim?

Vraag 51

De motie-Ten Broeke verplicht het kabinet zich in te spannen voor richtsnoeren voor producten uit alle gebieden die krachtens het internationaal recht bezet of illegaal geannexeerd zijn. Welke gebieden zouden volgens het kabinet en/of de Europese Unie vanuit een internationaalrechtelijk perspectief als «bezet» of «illegaal geannexeerd» moeten worden aangemerkt? Kunt u de Kamer van een overzicht voorzien, met een onderscheid tussen «bezet» en «illegaal geannexeerd»?

Vraag 52

Zijn er gebieden die de facto bezet of geannexeerd zijn maar om bijvoorbeeld politieke redenen (nog) niet als zodanig worden aangemerkt? Zo ja, worden er inspanningen verricht om deze gebieden te kwalificeren op een manier die recht doet aan volkenrechtelijke standaarden?

Vraag 53

Bestaat er een verschil van inzicht tussen het kabinet en de Europese Unie over welke gebieden bezet of illegaal geannexeerd zijn? Zo ja, over welke gebieden en waarom?

Vraag 54

Kunt u aangeven wat het kabinet sinds de Kamer de motie-Ten Broeke heeft aangenomen in Europees verband heeft ondernomen om etiketteringsbeleid vorm te geven conform het dictum van deze motie?

Vraag 55

Is er een tijdlijn gemaakt waarin de te nemen stappen zijn verwerkt? Zo ja, kunt u deze tijdlijn met de Kamer delen?

Antwoord op vragen 9–10 en 51–55

Een overzicht zoals gevraagd in vragen 9 en 10 bestaat niet. Het kabinet en de EU hanteren als uitgangspunt dat elke situatie op zijn eigen merites moet worden beoordeeld. Conform de toezegging zal het kabinet de Kamer uiterlijk in het voorjaar informeren over de uitvoering van de motie Ten Broeke c.s., die op het moment plaats vindt.

Vraag 11

Is het juist dat Nederlandse bedrijven en/of brancheorganisaties al jaren geleden hebben aangedrongen op een verduidelijking van de correcte toepassing van geldende EU-regelgeving inzake etikettering op producten uit de door Israël bezette Palestijnse gebieden?

Antwoord

Ja, het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) heeft de afgelopen jaren de Nederlandse overheid en de Europese Commissie verzocht om duidelijkheid over Europese etiketteringsvereisten voor producten uit de nederzettingen. Zie tevens de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid De Roon van 23 september 2013 (kenmerk 2013.48881) en de Kamerbrief inzake nederzettingenproducten van 7 oktober 2013 (Kamerstuk 23 432, nr. 351).

Zie ook het antwoord op vraag 40.

Vraag 12

Is het juist dat producten uit illegale Israëlische nederzettingen vóór publicatie van de EU etiketteringsrichtsnoeren vaak onjuist geëtiketteerd waren en Nederlandse consumenten over de herkomst ervan op grote schaal werden misleid, in strijd met geldende EU-regelgeving inzake etikettering?

Antwoord

Tot op heden zijn er geen signalen geweest bij de NVWA van overtredingen met betrekking tot de herkomstetikettering van producten uit Israëlische nederzettingen. Zie verder het antwoord op vraag 11.

De uitleg van de Commissie (via de interpretatieve mededeling) wordt sinds de publicatie meegenomen bij de lopende toezichtactiviteiten op herkomstaanduiding van producten.

Vraag 13

Is het juist dat drie EU-lidstaten (Groot-Brittannië, Denemarken, België) eerder etiketteringsrichtsnoeren voor producten uit de door Israël bezette Palestijnse gebieden hebben gepubliceerd en deze succesvol in de betreffende landen zijn geïmplementeerd? Zo ja, waarom heeft Nederland dat niet gedaan, niet op nationaal niveau noch in Benelux-verband?

Antwoord

Ja, deze drie lidstaten hebben daarvoor gekozen. Het kabinet heeft evenwel met zijn steun aan het verzoek voor een interpretatieve mededeling een EU-brede aanpak nagestreefd, waarbij de lidstaten op dezelfde manier het EU-beleid uitvoeren. Zie ook de Kamerbrief inzake nederzettingenproducten d.d. 7 oktober 2013 (Kamerstuk 23 432, nr. 351) en antwoord op vraag 15.

Vraag 14

Klopt het dat de EU etiketteringsrichtsnoeren voor producten uit de door Israël bezette Palestijnse gebieden voortvloeien uit collectieve Europese standpunten die door alle EU-lidstaten herhaaldelijk en nadrukkelijk zijn gesteund?

Antwoord

Het standpunt van EU-lidstaten ter zake is opgenomen in Raadconclusies van mei 2012 en is vervolgens meerdere malen door alle Ministers van Buitenlandse Zaken bekrachtigd in latere Raadsconclusies.

Vraag 15

Klopt het dat een meerderheid van EU-lidstaten, waaronder Nederland, in 2015 bij de Europese Commissie nog eens heeft aangedrongen op publicatie van etiketteringsrichtsnoeren voor producten uit de door Israël bezette Palestijnse gebieden?

Antwoord

Ja. De brief van zestien EU-lidstaten aan de vicepresident van de Commissie, tevens Hoge Vertegenwoordiger, Mogherini betrof een herinnering van een eerdere brief aan haar ambtsvoorganger uit 2013. Daarin werd het belang van een coherente Europese aanpak ten aanzien van correcte herkomstaanduiding op producten afkomstig uit Israëlische nederzettingen benadrukt, omwille van de uniforme uitleg en toepassing van EU-wetgeving op dit terrein. In die brief werd de Europese Commissie verzocht om EU-brede richtsnoeren vast te stellen.

Vraag 16

Waarom heeft het zo lang geduurd tot de EU etiketteringsrichtsnoeren voor producten uit de door Israël bezette Palestijnse gebieden heeft gepubliceerd?

Antwoord

Het kabinet kan niet treden in de overwegingen van de Europese Commissie omtrent de timing van de publicatie van de interpretatieve mededeling.

Vraag 17

Is het juist dat de EU-lidstaten verantwoordelijk zijn voor de naleving en handhaving van regelgeving inzake etikettering en dat het daarom wenselijk en noodzakelijk was dat de Nederlandse overheid de EU etiketteringsrichtsnoeren voor producten uit de door Israël bezette Palestijnse gebieden zo spoedig mogelijk nationaal heeft bekendgemaakt, onder meer via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland?

Vraag 42

Klopt het dat Nederland als eerste land overgegaan is tot implementatie van de EU-richtlijn, na het publiceren van de interpretatieve mededeling door de Europese Commissie? Zo ja, waarom? Zo nee, welke landen waren eerder dan Nederland?

Vraag 44

Klopt het dat het kabinet op de ochtend van 19 november 2015, de dag waarop het tweede deel van het plenaire debat over de begroting Buitenlandse Zaken plaatsvond, over is gegaan tot implementatie van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken, door dit die ochtend op de website van het Ministerie van Economische Zaken te plaatsen? Waarom heeft het kabinet het begrotingsdebat niet afgewacht, waar te verwachten viel dat de etikettering onderwerp van debat zou zijn, gezien de inbreng van fracties in eerste termijn, de vragen die Kamerbreed leefden en blijkens ook de drie moties die vervolgens ingediend zijn over de etikettering?

Vraag 46

Erkent u dat met de implementatie van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken, nog vóór aanvang van het tweede deel van het debat over de begroting Buitenlandse Zaken, de Kamer voor een voldongen feit is geplaatst? In hoeverre is de implementatie ongedaan te maken?

Antwoord op vragen 17, 42, 44 en 46

Het bedrijfsleven is er verantwoordelijk voor dat informatie over de herkomstaanduiding op producten juist is en niet-misleidend voor consumenten. Deze verplichting vloeit voort uit diverse Europese wetgeving waarin bepalingen zijn opgenomen met betrekking tot de vermelding van de oorsprong van producten, waaronder de Richtlijn inzake oneerlijke handelspraktijken (2005/29/EG).

Lidstaten zijn gebonden een dergelijke richtlijn te implementeren in nationale wetgeving. In Nederland is de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken reeds in 2008 bij «Wet van 25 september 2008 tot aanpassing van de Boeken 3 en 6 van het Burgerlijk Wetboek en andere wetten aan de Richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt» (Stb. 2008, nr. 397) geïmplementeerd en op 15 oktober 2008 in werking getreden.

De interpretatieve mededeling van de Commissie geeft uitleg aan diverse Europese wetgeving waarin bepalingen zijn opgenomen met betrekking tot de vermelding van de oorsprong van producten, waaronder deze Richtlijn, waar het gaat om producten afkomstig uit de sinds 1967 door Israël bezette gebieden. De Commissie heeft de interpretatieve mededeling gepubliceerd via het Publicatieblad van de Europese Unie. Vervolgens is het Nederlandse bedrijfsleven door de overheid op 19 november 2015 geïnformeerd via de daartoe aangewezen kanalen (website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, e-mailnieuwsbrieven van het Regulier Overleg Warenwet en e-mailcontactgroep Handelspolitiek Nieuws voor Ondernemers), zoals te doen gebruikelijk bij dergelijke uitvoeringsbesluiten en interpretaties van de Commissie en zoals tevens toegelicht in de Kamerbrief d.d. 17 december 2015 (Kamerstuk 23 432, nr. 418).

Het kabinet beschikt niet over een overzicht welk land als eerste de interpretatieve mededeling publiceerde. In Nederland is deze interpretatieve mededeling via de gebruikelijke informatiekanalen bekend gesteld aan het bedrijfsleven. Zie tevens antwoord op vraag 50.

Vraag 19

Waarom legt de EU aan producten uit Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied geen invoerverbod op, zoals wel is gebeurd bij producten afkomstig uit gebieden in de Oekraïne die Rusland bezet houdt?

Antwoord

Voor het EU-beleid ten aanzien van de door Israël bezette gebieden wordt verwezen naar de RBZ-raadsconclusies van 18 januari 2016. Een invoerverbod is in dit kader niet aan de orde geweest.

Vraag 20

Is het juist dat de EU veel meer producten uit illegale Israëlische nederzettingen importeert dan van Palestijnse boeren en bedrijven in de bezette Palestijnse gebieden? Zo ja, hoe verklaart u dat?

Antwoord

Hierover is geen informatie beschikbaar.

Vraag 21

Is het juist dat de aanwezigheid en uitbreiding van nederzettingen de Palestijnse economie jaarlijks voor miljarden aan schade toebrengt en zodoende bijdraagt aan grote armoede en hoge werkeloosheid onder Palestijnen?

Antwoord

Ja. In 2013 publiceerde de Wereldbank het rapport «Area C and the Future of the Palestinian Economy», waarin het totale verlies voor de Palestijnse economie werd geschat op USD 3,4 miljard per jaar (omstreeks 30% van het Palestijnse Bruto Binnenlands Product).

Zie ook de antwoorden op de vragen gesteld op 21 oktober 2013 (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 682), gedateerd op 2 december 2013 en op 9 december 2014 (Kamerstuk 23 432 nr. 399), gedateerd op 23 april 2015.

Vraag 22

Op welke wijze wilt u controleren dat halffabrikaten van producten uit de illegale nederzettingen worden gemengd met producten uit Israël binnen de grenzen van 1967? Deelt u de opvatting dat een dergelijke controle noodzakelijk is om te voldoen aan punt 8 van de RBZ-raadsconclusies van 18 januari 2016, waarbij het volgende is gesteld; »The EU expresses its commitment to ensure that -inline with international law- all agreements between the State of Israel and the EU must unequivocally and explicitly indicate their inapplicability to the territories occupied by Israel in 1967»? http://www.consilium.europa.eu/en/press/. Zo ja, hoe gaat u die controle uitvoeren? Indien neen, waarom niet?

Antwoord

De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) oordeelt desgevraagd op basis van de geldende regelgeving van geval tot geval of de herkomstaanduiding op het etiket van het eindproduct juist is. Zij baseert zich hierbij op de informatie waarover zij binnen haar reikwijdte kan beschikken. Ook bij menging van grondstoffen uit diverse gebieden, maakt de NVWA een beoordeling over de al dan niet correcte etikettering op basis van de beschikbare informatie over de herkomst van de in het product aanwezige grondstoffen. Dit is niet direct gerelateerd aan de genoemde passage uit de Raadsconclusies van 18 januari jongstleden.

In Art 2(b) van Protocol 4 bij de Associatieovereenkomst EU-Israël is bepaald hoe moet worden omgegaan met de claim van preferentie voor producten verkregen in Israël waarin materialen zijn verwerkt die niet volledig verkregen zijn in Israël. Producten uit deze categorie moeten beantwoorden aan de regels uit Annex II van het Protocol («List of working or processing required to be carried out on non-originating materials in order for the product manufactured to obtain originating status»). Het bewijs hiervoor wordt geleverd met een Certificaat van Oorsprong. De douane-autoriteiten van de EU-lidstaten voeren controles uit, daarbij gebruikmakend van de beschikbare informatie, inclusief een lijst met postcodes zoals gepubliceerd door de Europese Commissie. Bij twijfel kunnen zij om verificatie van de informatie vragen aan de Israëlisch autoriteiten overeenkomstig art. 33 van Protocol 4. Lidstaten kunnen voor assistentie een beroep doen op de Europese Commissie.

Vraag 23

Deelt u de opvatting dat de nederzettingen een belangrijk en integraal onderdeel zijn van delen van de Israëlische financiële sector, die hypotheken verschaft, leningen en garanties verstrekt aan gemeentelijke autoriteiten in de illegale nederzettingen? Deelt u de opvatting dat ook hier punt 8 van de raadsconclusies van 18 januari 2016 geldt? Indien neen, waarom niet?

Vraag 24

Deelt u de opvatting dat Israëlische banken ook een cruciale rol spelen in het financieren van de door Israëlische staat gesteunde overdracht van land, bouw en zakelijke activiteiten die de nederzettingen scheppen en onderhouden? Indien neen, waarom niet?

Vraag 25

Kunt u de Kamer melden wat uw mogelijkheden zijn om de Raadsconclusies van 18 januari 2016 om de ketenaansprakelijkheid ten aanzien van de financiering van nederzettingen via de Israëlische financiële sector verder uit te werken?

Vraag 26

Herinnert u zich de opvattingen van 14 maart 2014 in de brief «Toezegging naar aanleiding van het Algemeen Overleg van 12 februari 2014: Bezoek Kabinet aan de Palestijnse Gebieden en Israël», dat institutionele beleggers werk moeten maken van due diligence inzake illegale nederzettingen? Deelt u derhalve de opvatting dat het kabinet in het licht van raadsconclusie 8 van 18 januari 2016 de Nederlandse financiële sector erop moet wijzen dat het indirect financieren van nederzettingen niet geoorloofd is?

Vraag 27

Deelt u de analyse dat Nederlandse of Europese banken als gevolg hun werk in Israël of met de Israëlische financiële sector gemakkelijk kunnen bijdragen aan kapitaal dat Israëlische bedrijven, instellingen of organisaties kunnen besteden aan onderhoud en uitbreiding van de nederzettingen? Indien neen, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het differentiëringsbeleid?

Vraag 28

Bent u bereid te doen onderzoeken in hoeverre de Nederlandse financiële sector via de Israëlische financiële sector verwant is met de nederzettingen? Deelt u de opvattingen dat ook deze verwantschap onderwerp van het differentiëringsbeleid moet zijn? Indien ja, hoe gaat u dat uitwerken? Indien neen, waarom niet?

Vraag 29

Deelt u de mening dat het Nederlandse ontmoedigingsbeleid ook van toepassing moet zijn op Nederlandse investeringen die via Israëlische bedrijven en financiële instellingen aan nederzettingen ten goede komen? Zo ja, wanneer en hoe maakt u dat bekend aan de Nederlandse financiële instellingen?

Vraag 30

Deelt u de opvatting dat het Europees-Israëlische financiële wereld niet verder mag integreren zolang de bezetting voortduurt en omdat Israëlische banken cruciaal zijn om kredieten en diensten aan de nederzettingen te verstrekken? Indien neen, waarom niet?

Vraag 31

Bent u bereid Europese filialen van Israëlische banken in Nederland en de EU aan een vergunningenstelsel te onderwerpen waarbij voorkomen wordt dat hier aangeworven tegoeden worden besteed aan illegale nederzettingen omdat daarmee internationaal recht wordt geschonden en inbreuk wordt gemaakt op het differentiëringsbeleid van de EU? Indien neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zal dat gebeuren?

Vraag 32

Bent u bereid financiële steun vanuit Nederland aan de nederzettingen te verbieden? Indien neen, waarom niet?

Antwoord op vragen 23–32

De EU voert geen algemeen «differentiëringsbeleid». Overeenkomstig het internationaal recht erkent de EU de Israëlische soevereiniteit over de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden niet, en beschouwt zij deze gebieden niet als een onderdeel van het Israëlische grondgebied. De EU beschouwt Israëlische nederzettingen in bezet gebied als strijdig met internationaal recht. Dit standpunt is bekend en vastgelegd in EU-Raadsconclusies.

In punt 8 van de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 18 januari jl. wordt in dit kader het commitment van de EU herbevestigd om zeker te stellen dat in alle overeenkomsten tussen Israël en de EU ondubbelzinnig en expliciet wordt aangegeven dat zij niet van toepassing zijn op de sinds 1967 door Israël bezette gebieden. De conclusies gaan niet specifiek in op relaties tussen de financiële sector en Israëlische nederzettingen in bezet gebied.

De Nederlandse overheid ontmoedigt al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied. Het beleid is van toepassing op activiteiten van Nederlandse bedrijven als die direct bijdragen aan de aanleg en instandhouding van nederzettingen of als die de aanleg of instandhouding ervan direct faciliteren. Het gaat hierbij om activiteiten in nederzettingen, activiteiten met bedrijven gevestigd in nederzettingen en activiteiten buiten nederzettingen die ten gunste komen aan nederzettingen.

In gevallen waarin op voorhand niet duidelijk is of een activiteit ten gunste komt van nederzettingen, zoals het geval kan zijn bij bijvoorbeeld kennisuitwisseling of aandelen/investeringen, raadt het kabinet desgevraagd Nederlandse bedrijven aan het gesprek aan te gaan met het desbetreffende Israëlische bedrijf. Voor een nadere uitleg van het kabinetsbeleid ter zake wordt verwezen naar de Kamerbrief met de beantwoording van de feitelijke vragen van de vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken over de evaluatie van de bilaterale samenwerkingsfora met Israël en de Palestijnse Gebieden van 22 april 2015 (Kamerstuk 23 432, nr. 396).

Het is aan bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. In het kader van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) wordt van Nederlandse bedrijven verwacht dat zij onder eigen verantwoordelijkheid tot een afgewogen besluit komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen. Een verbod of een vergunningenstelsel is niet aan de orde.

Vraag 33

Bent u bereid de geldigheid van officiële documenten van Israëlische autoriteiten in de nederzettingen ongedaan te maken? Zo ja, op welke wijze zult u dat vorm geven? Indien neen, waarom niet?

Antwoord

Nee, ongedaanmaking is niet mogelijk.

Vraag 34

Bent u bereid de samenwerking met Israël in geannexeerd Oost-Jeruzalem te beëindigen? Indien neen, waarom niet?

Antwoord

Nederland erkent de Israëlische annexatie van Oost-Jeruzalem niet. Uitgangspunt is daarom dat Nederland niet met Israël samenwerkt in Oost-Jeruzalem. Activiteiten ter verbetering van de sociaal-economische omstandigheden in Oost-Jeruzalem worden uitgevoerd in samenwerking met lokale NGOs en internationale organisaties.

Vraag 35

Kunt u aangeven wat de gevolgen van het differentiëringsbeleid zijn voor Nederlanders met ook de Israëlische nationaliteit die in de nederzettingen wonen en / of werken?

Vraag 36

Bent u bereid dit voorjaar een overleg met Nederlandse vertegenwoordigers van het bedrijfsleven (VNO/NCW en anderen) te organiseren om de differentiëringsmaatregelen uit te leggen en te bepleiten? Bent u bereid daarbij samen te werken met vakbonden en organisaties ter bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen en relevante ngo’s? Zo ja, met welke precieze inzet zult u dat doen en op welke termijn meent u dit doorgang te kunnen laten krijgen? Indien neen, waarom niet?

Antwoord op vragen 35 en 36

De EU voert geen algemeen «differentiëringsbeleid». Het EU-beleid is vastgelegd in Raadconclusies, waaronder in mei en december 2012, en vervolgens bekrachtigd in latere Raadsconclusies, laatstelijk in januari 2016. Overeenkomstig het internationaal recht erkent de EU de Israëlische soevereiniteit over de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden niet, en beschouwt zij deze gebieden niet als een onderdeel van het Israëlische grondgebied. De EU beschouwt Israëlische nederzettingen in bezet gebied als strijdig met internationaal recht.

Vraag 37

Klopt het dat de etiketteringsrichtlijn van de EU zich alleen richt tegen de illegaal door Israël bezette gebieden, en maar liefst 200 territoriale disputen wereldwijd buiten beschouwing laat? Zo ja, hoe beoordeelt u dit, ook in het licht van het feit dat Israël de EU beschuldigt van «hypocrisie» en een «dubbele standaard»?

Antwoord

Onder verwijzing naar de inleiding bij deze brief: Richtlijn 2005/29/EG inzake oneerlijke handelspraktijken bepaalt in algemene zin dat consumenten een geïnformeerde keuze moeten kunnen maken bij de aanschaf van producten en dat herkomstaanduiding daarom niet misleidend mag zijn. De interpretatieve mededeling van de Commissie van 11 november 2015 heeft alleen betrekking op de door Israël bezette gebieden. De bezetting van een gebied is volkenrechtelijk van andere orde dan grensgeschillen.

Zie ook de antwoorden op de vragen 9, 51, 52 en 53.

Vraag 39

Welke gevolgen heeft de etiketteringsrichtlijn voor de relatie tussen de EU en Israël? Zijn er negatieve effecten voor de «leverage» van de EU en door het kabinet bepleite grotere rol van de EU in het MOVP?

Antwoord

De EU en Israël zijn en blijven belangrijke partners op velerlei terrein. De onderlinge betrekkingen zijn breed en beslaan zowel economische als politieke onderwerpen, waaronder het MOVP. Het is nu in ieders belang om de twee-statenoplossing te behouden en toe te werken naar een gunstig klimaat om onderhandelingen te hervatten.

Vraag 40

Vindt u de implementatie van de etiketteringsrichtlijn van de EU primair een kwestie van consumentenvoorlichting en het verschaffen van duidelijkheid richting het bedrijfsleven, of betreft het volgens u daarenboven een gevoelige buitenlands politieke kwestie?

Antwoord

De interpretatieve mededeling van de Commissie, die mede voortkomt uit vragen vanuit het bedrijfsleven en consumenten om duidelijkheid over de toepassing van diverse Europese wetgeving waarin bepalingen zijn opgenomen met betrekking tot de vermelding van de oorsprong van producten, waaronder de Richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken waar het gaat om de door Israël bezette gebieden, betreft een kwestie van consumentenvoorlichting.

Zie ook het antwoord op vraag 11.

Vraag 41

Bent u bereid nationale richtlijnen op te stellen over de etikettering van producten uit andere illegaal bezette gebieden, zoals de Krim, Noord-Cyprus en de Westelijke Sahara? Zo nee, waarom niet?

Vraag 43

Bent u, nu er naar uw eigen zeggen «binnen de Europese Unie geen draagvlak is voor etikettering van producten uit de Westelijke Sahara» (begrotingsdebat 19 november 2015) bereid hiertoe nationaal over te gaan? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vragen 41 en 43

Het kabinet hecht aan duidelijkheid over de herkomst van producten. Gezien het bestaan van een gemeenschappelijke markt is een uniforme uitleg en toepassing van EU-wetgeving door alle lidstaten evenwel het doel. Bij beoordeling van de opportuniteit van een etiketteringsadvies voor producten uit «andere illegaal bezette gebieden» hanteert het kabinet dan ook als uitgangspunt dat een EU brede aanpak dient te worden nagestreefd. Het aannemen van nationale richtsnoeren is niet verenigbaar met die inzet.

Zie ook het antwoord op vraag 1.

Vraag 45

In hoeverre is er overleg en afstemming geweest op ministerieel niveau tussen de Ministers van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken over de timing van het plaatsen van de etiketteringsrichtsnoeren op de website van het Ministerie van Economische Zaken, te weten op de ochtend van de dag waarop het tweede deel van het plenaire debat over de begroting Buitenlandse Zaken plaatsvond?

Vraag 47

Heeft u de Kamer vooraf per brief geïnformeerd over de precieze timing van de implementatie van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken, zodat nog een gedachtewisseling met de Kamer mogelijk was? Zo nee, waarom niet?

Vraag 50

Bij welke Minister lag de regie bij de implementatie van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken? Vindt u dat het voortouw had moeten liggen bij de Minister van Buitenlandse Zaken, gezien de diplomatieke en politieke gevoeligheden?

Antwoord op vragen 45, 47 en 50

Onder verwijzing naar de inleiding bij deze brief, de interpretatieve mededeling over de herkomstaanduiding van producten uit de door Israël bezette gebieden is op 12 november jl. gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. Aangezien het bedrijfsleven er verantwoordelijk voor is dat informatie over de herkomstaanduiding van producten juist is en niet-misleidend voor consumenten, is deze interpretatieve mededeling, zoals te doen gebruikelijk bij dergelijke uitvoeringsbesluiten en interpretaties van de Commissie, via de daartoe aangewezen informatiekanalen bekend gesteld aan het bedrijfsleven na contact tussen de betrokken ministeries. Het betreft de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (onderdeel van Economische Zaken en tevens uitvoeringsinstantie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken) en de e-mailnieuwsbrieven van het Regulier Overleg Warenwet en de E-mailcontactgroep Handelspolitiek Nieuws voor Ondernemers, zoals tevens toegelicht in de Kamerbrief d.d. 17 december 2015 (Kamerstuk 23 432, nr. 418).

De Richtlijn oneerlijke handelspraktijken (2005/29/EG) is in Nederland reeds in 2008 bij «Wet van 25 september 2008 tot aanpassing van de Boeken 3 en 6 van het Burgerlijk Wetboek en andere wetten aan de Richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt» (Stb. 2008, nr. 397) geïmplementeerd en op 15 oktober 2008 in werking getreden. De Minister van Veiligheid en Justitie was binnen het kabinet eerstverantwoordelijke voor de implementatie van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken. Bij het bekend stellen van de interpretatieve mededeling op het onderhavige specifieke punt lag het voortouw bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, in overleg met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Economische Zaken.

Vraag 48

Is het etiketteren van producten uit de illegaal door Marokko bezette Westelijke Sahara in strijd met de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken, of biedt de richtlijn daar juist alle ruimte toe?

Antwoord

Richtlijn 2005/29/EG inzake oneerlijke handelspraktijken bepaalt in algemene zin dat consumenten een geïnformeerde keuze moeten kunnen maken bij de aanschaf van producten en dat etikettering daarom niet misleidend mag zijn. Indien de herkomst van een product is aangegeven, moet deze informatie – om de consument niet te misleiden – correct zijn en de gemiddelde consument er niet toe brengen of kunnen brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. Het is niet voor elk product noodzakelijk om de herkomst weer te geven. Wanneer het niet verplicht is, kunnen bedrijven in de Unie zelf besluiten of ze de herkomst van het product willen aangeven. De informatie op een product mag de consument niet misleiden ten aanzien van de werkelijke herkomst van het product.

Vraag 56

Er waren geruchten dat Nederland in voorbereiding van de Raad Buitenlandse Zaken van 14 december 2015 een ongebruikelijk felle positie heeft ingenomen inzake etikettering en aandrong op ferme Raadsconclusies over dit onderwerp. Welke positie heeft de Nederlandse regering in de voorbereidende bijeenkomsten van deze Raad Buitenlandse Zaken ingenomen? En welke positie heeft de Nederlandse regering in de voorbereidende bijeenkomsten van de Raad Buitenlandse Zaken van 18 januari jl. ingenomen? Graag een uitgebreide toelichting.

Antwoord

Nederland heeft zich conform staand kabinetsbeleid gepositioneerd in de voorbereiding van beide Raden. Het kabinet pleit in EU-fora consequent voor een actieve EU-rol ten aanzien van het Midden-Oosten Vredesproces. Nederland was voorstander van de aanname van Raadsconclusies over MOVP door de Raad op 14 december 2015 om daarmee de EU-rol verder vorm te geven

De Ministers hebben tijdens de Raad van 18 januari 2016 het MOVP besproken en hebben hierover conclusies aangenomen. De Kamer is via de geannoteerde agenda (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1570) geïnformeerd over de Nederlandse inzet voor de RBZ van 18 januari 2016 en over het verloop van de bijeenkomst via het verslag aan de Kamer (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1579).

Naar boven