23 432 De situatie in het Midden-Oosten

Nr. 351 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 oktober 2013

Met het oog op het Algemeen Overleg met de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken op 8 oktober a.s. informeer ik u, mede namens de Ministers van Economische Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris van Financiën, over het beleid van het kabinet met betrekking tot de invoer van producten afkomstig uit Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied en uit de bezette Golan-hoogvlakte. Het kabinet voldoet hiermee aan de toezegging tijdens het Begrotingsdebat Buitenlandse Zaken in december 2012 en het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van 20 februari 2013. Tevens is deze brief een vervolg op het antwoord op vragen van het lid Sjoerdsma van 31 oktober 2012 (Aanhangsel Handelingen II 2012/13, nr. 727). Tenslotte kan het kabinet u in antwoord op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van 3 oktober 2013 berichten dat de Minister-President tijdens de ontvangst van president Peres op 1 oktober jl. onderstaand beleid heeft toegelicht.

Nederzettingen

Achtereenvolgende Nederlandse kabinetten hebben op basis van het internationaal recht het standpunt ingenomen dat de gebieden die Israël in juni 1967 onder zijn bestuur bracht niet tot zijn grondgebied behoren. Nederzettingen zijn strijdig met internationaal recht en lopen vooruit op eventuele wijzigingen van de grenzen van 1967. Uitgangspunt voor het kabinet is dat de grenzen van 1967 alleen met onderlinge overeenstemming kunnen worden gewijzigd.

Israël voerde de afgelopen jaren een beleid van gestage uitbreiding van nederzettingen in bezet Palestijnse gebied. De voortdurende uitbreiding van Israëlische nederzettingen is een ernstige bedreiging voor het vredesproces. Daarmee wordt de mogelijkheid om tot een twee-statenoplossing te komen steeds kleiner. Dit is ook de stellige overtuiging van de Europese Unie (EU). Tegen die achtergrond benadrukte de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van de EU op 14 mei en 10 december 2012 zijn voornemen om de wetgeving die van toepassing is op producten uit Israëlische nederzettingen volledig en effectief te implementeren.

Invoertarieven

Sinds 2000 gelden onder het EU-Israël Associatie-akkoord gunstige invoertarieven voor producten uit Israël. Met Israël is overeengekomen dat producten uit nederzettingen niet voor deze preferentiële tarieven in aanmerking komen. Israël werkt eraan mee dat producten uit nederzettingen als zodanig door de douanes van EU-lidstaten kunnen worden herkend. Het kabinet stelt vast dat controles door de douane laten zien dat de regeling goed functioneert. Een systeem van postcodes dat voor uitvoering van de regeling is ontworpen is recent geactualiseerd.

Etikettering

Voor een aantal productgroepen (met name agrarische producten als olijfolie, wijn, groente en fruit) is in EU-regelgeving vastgelegd dat het land van oorsprong op het etiket moet worden vermeld. Deze informatie mag op grond van algemene levensmiddelenwetgeving niet misleidend zijn. Zoals bekend is de EU van oordeel dat de nederzettingen in bezet gebied volgens internationaal recht niet tot Israel behoren. Nederland heeft zich altijd volledig naar de lijn gevoegd die de EU ter zake heeft gevolgd. Producten die afkomstig zijn uit de nederzettingen zijn niet afkomstig uit Israël en mogen dus niet het oorsprongsmerk «product/produce from Israel» dragen.

Het Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL) heeft begin 2013 aan de Minister van Economische Zaken verzocht om duidelijkheid over etiketteringsvereisten ten aanzien van producten uit nederzettingen. Desgevraagd heeft het CBL aangegeven zelfregulering van de markt te bevorderen, maar daarvoor duidelijk advies van de Minister van Economische Zaken nodig te hebben.

De uitvoering van de desbetreffende Europese regelgeving is primair een nationale competentie. In mei 2012 heeft de Raad Buitenlandse Zaken in conclusies nog eens benadrukt dat de lidstaten deze regelgeving strikt zullen hanteren. Gezien het bestaan van een gemeenschappelijke markt zou EU-regelgeving met betrekking tot etikettering evenwel idealiter door alle lidstaten op dezelfde wijze moeten worden uitgevoerd. Daarom streeft het kabinet naar een EU-brede aanpak waarbij zoveel mogelijk lidstaten op dezelfde manier het EU-beleid uitvoeren. Zo heeft Nederland in april 2013 met 12 lidstaten een brief aan de Hoge Vertegenwoordiger (HV) Ashton gestuurd met het verzoek dit mogelijk te maken. Mevrouw Ashton heeft vervolgens de betrokken Europese Commissarissen opgeroepen om voor het einde van het jaar het initiatief te nemen tot het formuleren van EU-brede richtsnoeren over etiketteringsvereisten ten aanzien van producten uit nederzettingen. Het kabinet is voornemens deze richtsnoeren af te wachten en heeft het CBL recentelijk aldus geïnformeerd.

Het kabinet beziet of eveneens een vergelijkbaar etiketteringsadvies met betrekking tot de Westelijke Sahara nodig is. De situatie met betrekking tot de Westelijke Sahara verschilt overigens van die van de bezette Palestijnse gebieden, met name waar het gaat om internationale consensus over de internationaalrechtelijke status van beide gebieden.

Algemeen nut beogende instellingen (ANBI)

Het kabinet is door de SP-fractie verzocht om organisaties die nederzettingen ondersteunen uit te sluiten van belastingvoordelen voor algemeen nut beogende instellingen (ANBI). Een dergelijke uitsluiting is binnen de huidige regels niet mogelijk. Het behoort tot de discretionaire bevoegdheid van de Belastingdienst om op basis van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de jurisprudentie terzake te beslissen of in een concreet geval de ANBI-status wordt verleend. In de wetgeving is omschreven wat als algemeen nuttig doel wordt beschouwd. Dit begrip is neutraal vormgegeven. Uit de jurisprudentie blijkt dat het begrip «algemeen nut» ook neutraal wordt getoetst: de instelling in kwestie moet werkzaam zijn in het algemeen belang en meer dan alleen bevordering van het belang van een of meer individuen beogen. Afgezien van een expliciet verbod op (het aanzetten tot) geweld of haat wordt het begrip «algemeen nut» niet verder beperkt. Als het kabinet de ANBI-status zou willen ontnemen aan bepaalde categorieën organisaties, kan dat alleen verlopen via een wetswijziging. Het kabinet acht dat niet wenselijk. De wetgever heeft bewust gekozen voor een neutraal uitwerkend ANBI-begrip, waarvan de burger gebruik kan maken voor de doelen van zijn keuze. Een politisering in het ANBI-begrip door gevolgen te verbinden aan de locatie waarop de doelstelling is gericht, zou ongewenste gevolgen hebben voor bijvoorbeeld instellingen die in bepaalde politiek omstreden gebieden voornamelijk humanitaire hulp verlenen.

Economische relaties met bedrijven in bezette gebieden

Nederland zet zijn beleid voort om bedrijven te ontmoedigen economische relaties te onderhouden met bedrijven in de bezette gebieden. De Nederlandse ambassade in Tel Aviv en andere onder de verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid vallende instellingen verlenen niet actief diensten aan bedrijven die gevestigd zijn in Israëlische nederzettingen. Desgevraagd zullen dergelijke diensten worden geweigerd. Daarnaast informeert de Nederlandse ambassade in Tel Aviv Nederlandse bedrijven over de internationaalrechtelijke aspecten van ondernemen in bezet gebied.

EU-richtsnoeren met betrekking tot subsidiabiliteit

De Europese Commissie heeft recentelijk richtsnoeren vastgesteld ten aanzien van de subsidiabiliteitsvoorwaarden voor activiteiten van Israëlische bedrijven. Deze richtsnoeren bepalen dat Israëlische entiteiten die in aanmerking komen voor EU financiële instrumenten moeten zijn geregistreerd in Israël (grenzen van voor 1967) en dat de activiteiten in het kader van gefinancierde projecten ook binnen die grenzen moeten worden uitgevoerd. De richtsnoeren zullen per 1 januari 2014 in werking treden.

Richtsnoeren zijn een verantwoordelijkheid van de Commissie en juridisch niet bindend. Zij vormen een leidraad, in dit geval voor het handelen van de Commissie bij de uitoefening van haar taken en bevoegdheden. Momenteel vinden gesprekken plaats tussen HV Ashton en de Israëlische regering over de implementatie van deze richtsnoeren.

Tot slot

Het kabinet is, in lijn met de EU, geen voorstander van een importverbod van goederen uit nederzettingen of maatregelen die leiden tot een boycot van deze goederen. Daarmee zouden pogingen om het Midden-Oosten vredesproces vlot te trekken onverantwoord worden belast.

Zoals bekend heeft het kabinet zich ten doel gesteld om de goede banden met Israël en de Palestijnse Autoriteit te benutten om waar mogelijk bij te dragen aan het Midden-Oosten vredesproces. Het kabinet staat in goed contact met de Israëlische regering en schuwt niet om zich kritisch te uiten over onderwerpen die in zijn ogen een bedreiging voor het vredesproces zijn. In dat kader wordt zorgvuldig toelichting gegeven over het hierboven genoemde Europese en Nederlandse bilaterale beleid teneinde gesprekspartners te overtuigen het huidige nederzettingenbeleid te beëindigen. Het kabinet doet dit als betrokken partner van Israël en in de overtuiging dat het beleid zal bijdragen aan een rechtvaardige vrede in het Midden-Oosten.

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

Naar boven