22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 3498 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 10 oktober 2022

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 8 september 2022 inzake Nederlandse inzet voor Raadsbesprekingen Commissievoorstel duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 22 112, nr. 3481), over de brief van 15 juli 2022 over het BNC-Fiche Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 22 112, nr. 3472) en het EU-voorstel: Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen van 23 juni 2022 (COM (2022) 305).

De vragen en opmerkingen zijn op 5 oktober 2022 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 6 oktober 2022 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Geurts

De griffier van de commissie, Jansma

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het EU-voorstel over de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen COM (2022) 305 en het bijbehorende BNC-fiche van het kabinet.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen. Allereerst spreken deze leden weliswaar begrip uit voor het standpunt van het kabinet dat het ongewenst is om helemaal geen inbreng te leveren tijdens de inhoudelijke raadswerkgroep-besprekingen, maar wijzen er desondanks op dat de vaste Kamercommissie eerder heeft uitgesproken nauw betrokken te willen zijn bij de verschillende processtappen in aanloop naar de uiteindelijke start van het tripartiete overleg tussen Raad, EP en EC. Deze leden horen daarom graag van de regering op welke momenten zij verantwoording aflegt over de voortgang van de besprekingen en op welke momenten de Tweede Kamer haar controlerende en kaderstellende verantwoordelijkheden kan vervullen.

Antwoord

Het is mijn voornemen om uw Kamer tussen de Raadswerkgroepbesprekingen te informeren over het verloop van de laatst gehouden bespreking en een vooruitblik te geven op de komende bespreking. Daarbij voldoe ik aan het informatieverzoek van de rapporteurs, zoals gedaan in hun brief van 5 oktober 2022; liefst doe ik dit aanhakend bij de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad. Dit is mede afhankelijk van de planning van de besprekingen door de voorzitter van de Raad – momenteel Tsjechië. Recent heeft Tsjechië een aangepaste planning bekend gemaakt met een bespreking op 3 en 25 november. De komende voorzitter – Zweden – heeft nog geen planning bekend gemaakt.

De leden van de VVD-fractie delen de kanttekeningen van het kabinet bij het voorstel en maken zich daar op enkele punten ook zorgen over. De Europese Commissie spreekt immers van wettelijk vast te stellen reductiedoelen voor chemische gewasbeschermingsmiddelen, zonder een ambitie te formuleren op toelating van nieuwe werkzame stoffen en nieuwe alternatieven. Op nationaal niveau is bekend dat het College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen (CTGB) slechts beperkt capaciteit heeft voor toelating van nieuwe middelen. Herkent het kabinet de onwenselijke geluiden uit de sector dat het CTGB vanwege haar goede reputatie een onevenredig zware toelatingsportefeuille in de wacht heeft staan ten opzichte van andere Europese lidstaten? Kan het kabinet daarnaast beschrijven hoe ze de snelheid en efficiëntie van de beoordelingsprocedure van de European Food Safety Authority (EFSA) beoordeelt?

Antwoord

Het Ctgb is één van de grotere toelatingsautoriteiten van Europa en heeft daarom een relatief grote portefeuille van onderhanden aanvragen voor beoordeling. Uw Kamer is geïnformeerd over het feit dat er in de Europese Unie een tekort is aan wetenschappelijke beoordelaars. De Europese Commissie heeft budget beschikbaar gesteld voor de bevoegde autoriteiten om hun capaciteit uit te breiden, waarbij als voorwaarde zal worden gesteld dat lidstaten toe moeten werken naar een tariefgestuurd systeem (zoals bij Ctgb) om daarmee de benodigde capaciteit te kunnen financieren. In de praktijk blijkt het echter wel steeds moeilijker om voldoende gekwalificeerd personeel te kunnen werven.

Ik ben in gesprek met de Europese Commissie en het Ctgb om de mogelijkheden te bespreken om de goedkeurings- en toelatingsprocedure te versnellen (Kamerstuk 27 858, nr. 573). Ik zal daarnaast het Ctgb en de Europese Commissie aanbieden om extra personele capaciteit te financieren voor het sneller beschikbaar krijgen van laag-risicomiddelen.

En wat vindt het kabinet van de geluiden uit de sector dat met de reductiedoelen van de verordening zou moeten worden gestuurd op vermindering van de milieu-impact van gewasbeschermingsmiddelen, in plaats van de gebruikte hoeveelheid kilogrammen? Op welke wijze zou het kabinet die vermindering willen monitoren, en met welke frequentie?

Antwoord

Het voorstel van de Europese Commissie gaat uit van reductie van gebruik en risico’s van chemische gewasbeschermingsmiddelen door enerzijds een weegfactor toe te kennen aan verschillende categorieën werkzame stoffen op basis van hun risicoprofiel en anderzijds een aparte reductiedoel voor de werkzame stoffen die in aanmerking komen om vervangen te worden (candidates for subsitution). Dat risicoprofiel heeft niet alleen betrekking op het milieu, maar ook op de risico’s voor de gezondheid van mensen. Ik vind het goed dat met beide aspecten (milieu en gezondheid) rekening wordt gehouden bij het vaststellen van doelen en het volgen van de trend. Daarnaast kan ik ook instemmen met reductie in het gebruik, omdat dit aansluit bij nationaal beleid in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 (Bijlage bij Kamerstuk 27 858, nr. 518).

Het voorstel beoogt jaarlijks te monitoren over het doelbereik en sluit daarmee aan bij de jaarlijkse monitoring van de afzet van gewasbeschermingsmiddelen. De afzet kan ook gezien worden als een indicator voor gebruik.

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat vast te leggen reductiedoelen op het gebied van de toepassing van chemische gewasbeschermingsmiddelen alleen acceptabel zijn wanneer de beschikbaarheid van alternatieven ook juridisch geborgd is. Ziet het kabinet met deze leden iets in het koppelen van deze doelstelling: bijvoorbeeld, voor ieder verdwijnend chemisch gewasbeschermingsmiddel dient een alternatief voorhanden te zijn. Immers, oude schoenen gooi je ook niet weg voordat je nieuwe hebt. Hierbij vinden deze leden dat de toelatingsinstanties van alle lidstaten een evenredige bijdrage moeten leveren aan toelating van nieuwe middelen. Hoe kijkt het kabinet hiernaar en ziet zij hierin een rol voor zichzelf weggelegd om dit onderdeel te laten zijn van de Nederlandse inzet bij de onderhandelingen?

Antwoord

Het kabinet vindt de ontwikkeling en beschikbaarheid van niet-chemische alternatieven, nieuwe technologieën (bijvoorbeeld precisielandbouw, mechanische bestrijding, enzovoort), maatregelen om land- en tuinbouw met natuur te verbinden en nieuwe veredelingstechnieken (bijvoorbeeld CRISPR-Cas) onderbelicht in het voorstel van de Commissie.

Het voorstel met reductiedoelen voor chemische gewasbeschermingsmiddelen beoogt de risico’s van deze middelen te verminderen en de beschikbaarheid van niet-chemische middelen en maatregelen te stimuleren. Het gaat mij te ver om het vaststellen van reductiedoelen af te laten hangen van de beschikbaarheid van alternatieven. Daarmee wordt de beoogde en gewenste reductie afhankelijk van marktpartijen die mogelijk ook baat hebben bij productie en verkoop van chemische gewasbeschermingsmiddelen. Dat neemt niet weg dat het voorstel meer aandacht zou moeten geven aan de ontwikkeling en beschikbaarheid van niet chemische alternatieven voor chemische gewasbeschermingsmiddelen.

Het Ctgb is één van de grotere toelatingsautoriteiten van Europa en heeft daarom een relatief grote portefeuille van onderhanden aanvragen. De Europese Commissie heeft budget beschikbaar gesteld voor de bevoegde autoriteiten om hun capaciteit uit te breiden, waarbij als voorwaarde zal worden gesteld dat lidstaten toe moeten werken naar een tariefgestuurd systeem (zoals bij Ctgb) om daarmee de benodigde capaciteit te kunnen financieren. Dit moet ook leiden tot een meer evenredige bijdrage van de verschillende bevoegde autoriteiten.

Voorts stelt het kabinet dat in het EC-voorstel lidstaten een keuze zouden moeten krijgen tussen enerzijds het voorschrijven van telers om principes van geïntegreerde gewasbescherming toe te passen indien dit aantoonbaar en controleerbaar kan, en anderzijds het volgen van door de overheid vastgestelde gewasspecificaties door telers. Kan het kabinet toelichten waarom die keuzemogelijkheid nu ontbreekt? Begrijpen deze leden goed dat geïntegreerde gewasbescherming helemaal geen keuzemogelijkheid is in het EC-voorstel? Immers, de EC lijkt generieke voorschriften als uitgangspunt te stellen. Deze leden vernemen graag welke stappen het kabinet neemt om de in het coalitieakkoord afgesproken beweging naar geïntegreerde gewasbescherming te laten aansluiten op het EC-voorstel.

Antwoord

Zowel het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) als het voorstel van de Europese Commissie beoogt de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming te versterken. Ik vind dat lidstaten meer ruimte dienen te krijgen op welke wijze een aantoonbare en controleerbare toepassing van de principes van geïntegreerde gewasbescherming wordt gerealiseerd. Het voorstel schrijft lidstaten voor dat de overheid voor 90% van het landbouwareaal bindende teeltvoorschriften vaststelt en dit jaarlijks evalueert. Ik vind dat daarmee de overheid teveel op de stoel van de individuele ondernemer gaat zitten en dat dit een grote administratieve last veroorzaakt. Mijn inzet is er op gericht dat ondernemers meer eigen verantwoordelijkheid nemen en krijgen om op een aantoonbare en controleerbare wijze invulling te geven aan de principes van geïntegreerde gewasbescherming.

De leden van de VVD-fractie stellen serieuze vraagtekens bij de ecologische effectiviteit van het instellen van de drie voorgestelde drie meter bufferzones die grenzen aan water en/of gevoelige gebieden en waarbinnen geen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Welke onderbouwing hanteert de Europese Commissie voor de effectiviteit hiervan en welke waterlichamen worden hiermee bedoeld? Gaat het om rivieren, kanalen, grachten, of zelfs om slootjes? Hoe verhoudt dit voornemen zich tot de vereiste bufferstroken zoals voorgesteld in het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn en de derogatiebeschikking (Bijlage bij Kamerstuk 33 037, nr. 431)?

Antwoord

De Europese Commissie hanteert het uitgangspunt dat bufferstroken minimaal 3 meter moeten zijn langs alle (soorten) Europese wateren, omdat dit de waterkwaliteit verbetert. Ten aanzien van de bescherming van water en gevoelige gebieden is de Nederlandse inzet dat er slechts onder specifieke omstandigheden afgeweken mag worden van de voorgestelde drie meter bufferzones die grenzen aan water en/of gevoelige gebieden en waarbinnen geen gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt. Daarbij is een uniformering met de derogatiebeschikking en de GLB-NSP bufferzones de inzet.

Is het kabinet voornemens een impactstudie te doen naar dit voornemen en kan het kabinet aangeven hoeveel landbouwareaal hiermee onbruikbaar wordt voor de teelt van gewassen? Bij deze leden bestaat grote zorg over de bedrijfseconomische effecten op het boerenbedrijf. Erkent het kabinet dat dit leidt tot grote inkomstenderving op bedrijfsniveau en is het kabinet voornemens er bij de Europese Commissie op aan te dringen dat hiervoor compensatie moet worden geboden?

Antwoord

Zoals is aangekondigd in het BNC-fiche over het voorstel, zal een impact assessment worden uitgevoerd naar de gevolgen van het voorstel voor overheden en ondernemers, met name gericht op lastenverzwaring en kosten. Een reductie van gebruik en risico’s van chemische gewasbeschermingsmiddelen en versterkte toepassing van geïntegreerde gewasbescherming of andere systemen die de afhankelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen verminderen, zoals biologische landbouw, zal naar mijn verwachting niet leiden tot onbruikbaar landbouwareaal. Het voorstel beoogt niet om de beschikbaarheid van chemische gewasbeschermingsmiddelen te verminderen, maar het gebruik en de risico’s ervan. Lidstaten worden in de gelegenheid gesteld om agrarische ondernemers financieel te ondersteunen via het gemeenschappelijk landbouwbeleid voor een periode van vijf jaar. Dit is om te voorkomen dat de prijzen van voedsel stijgen.

En is het kabinet voornemens om in de onderhandelingen te pleiten voor uitzonderingsregelingen van bufferstroken in situaties waar deze eis onwerkbaar of ineffectief is, zoals bij erg smalle percelen of in de glastuinbouw? Daarnaast is het voor deze leden nog onduidelijk of het gebruik van groene middelen ook zal worden geweerd van de voorgestelde bufferstroken. Is dit het geval? Graag een reactie.

Antwoord

Ten aanzien van de bescherming van water en gevoelige gebieden is de Nederlandse inzet dat er slechts onder specifieke omstandigheden afgeweken mag worden van de voorgestelde drie meter bufferzones die grenzen aan water en/of gevoelige gebieden en waarbinnen geen gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt. Ik vind het belangrijk dat bredere zones juist daar worden ingesteld waar ze de waterkwaliteit verbeteren. Daarbij is een uniformering met de derogatiebeschikking en de GLB-NSP bufferzones de inzet.

De leden van de VVD-fractie constateren dat de Commissie er in het voorstel voor kiest om enkele resultaatsverplichtingen op Europees niveau en op nationaal niveau vast te leggen. Ten opzichte van welke referentiedatum zou dit worden afgemeten en is het kabinet bereid tot het uitvoeren van een onafhankelijke nulmeting? En hoe verhouden de Europese resultaatverplichtingen zich tot de reeds bestaande Nederlandse Toekomstvisie gewasbescherming 2030?

Antwoord

Het voorstel vraagt lidstaten om in nationale actieplannen, naast de beoogde reductiedoelen, ook doelen en maatregelen op te nemen om aspecten van geïntegreerde gewasbescherming te stimuleren. Het voorstel noemt de periode van drie jaar voorafgaand aan de vaststelling van het eerste nationaal actieplan volgens de vereisten van het voorstel, als referentieperiode voor die doelen en resultaten. De jaarlijkse monitoring die uitgevoerd gaat worden in het kader van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 kan worden benut om de situatie in dat referentiejaar te bepalen.

Deze leden wijzen er daarnaast op dat het voorstel geen rekening houdt met het middelengebruik per kilogrom voedselproductie. Hoe beoordeelt het kabinet dat dit principe niet is meegenomen in de berekeningsmethode van de reductiedoelstellingen? Deelt de regering de mening van de leden dat het meenemen van deze gegevens bij kan dragen aan de wereldwijde reductie van middelen? Hoe schat de regering in dat het gelijk speelveld tussen lidstaten wordt gewaarborgd als het middelengebruik per kilogram geproduceerd voedsel niet wordt meegenomen?

Antwoord

Het kabinet vindt het jammer dat de Europese Commissie het principe van middelengebruik per kilogram geproduceerd voedsel niet heeft meegenomen in de berekeningsmethode in het voorstel. In EU-overleg heeft de Nederlandse delegatie gewezen op dit principe in relatie tot voedselzekerheid en het benutten van beschikbaar landbouwareaal. Nadeel van dit principe is dat bijvoorbeeld het gebruik in de sierteelt en bollenteelt, biomassa en veevoedergewassen niet kan worden meegenomen of moeilijk te vergelijken is met kilogram voedselproductie. In Nederland vindt een substantieel deel van het gebruik plaats in deze sectoren.

Tot slot wijzen deze leden de regering op het belang van nieuwe technologieën. In zowel het EU-fiche, als in het voorstel van de Europese Commissie is hierover vrijwel niets te lezen. Dit vinden deze leden een gemiste kans. Hoe denkt de regering bijvoorbeeld over de kansen van precisielandbouw? Hiermee kan immers veel gerichter worden ingezet op de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen, tot zelfs op plantniveau. In de motie van het lid Van Campen c.s. (Kamerstuk 33 037, nr. 423) heeft de Kamer reeds uitgesproken dat precisielandbouw momenteel op geen enkele wijze wordt beloond en de regering verzocht om kansen van precisielandbouw benut dienen te worden. Deze leden vernemen graag hoe de regering deze motie heeft uitgevoerd. Ditzelfde geldt voor deze leden voor CRISPR-Cas. Vindt de regering het met de leden van de VVD-fractie niet onbegrijpelijk dat deze techniek nog steeds niet is toegestaan? Ziet de regering in het EU-voorstel kansen om dit weer hoog op de agenda te zetten?

Antwoord

Het stimuleren van precisielandbouw is belangrijk om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te verminderen. Hiervoor lopen verschillende initiatieven. Zoals het nationaal programma precisielandbouw en onderzoek van het Ctgb hoe innovatieve precisietechnieken kunnen worden meegenomen in de beoordelingsmethodiek. Uw Kamer is geïnformeerd over het openstellen van een subsidieregeling voor het stimuleren van innovatie en investeringen door agrarische ondernemers voor onder andere precisielandbouw.

Daarnaast heeft een nieuwe techniek zoals CRISPR-Cas ook een rol te vervullen. Geschikte nieuwe regelgeving voor nieuwe veredelingstechnieken (ook wel New Genomic Techniques genoemd) zijn daarom opgenomen als ambitie in de Toekomstvisie gewasbescherming 2030. Ik volg de Europese ontwikkelingen op dit onderwerp nauwlettend.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de agenda rondom dit overleg. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

Reductiedoelstelling

De leden van de D66-fractie verwelkomen de ambitie van de Europese Commissie om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen met 50% te reduceren tot 2030. In het BNC-fiche lezen de leden dat het kabinet positief tegenover het vaststellen en vastleggen van een kwantitatieve reductiedoelstelling door de EU en nationale lidstaten staat. Kan worden verduidelijkt dat door Nederland expliciete steun zal worden uitgesproken voor 50% reductie en dat ook actieve inspanning zal volgen om deze ambitie op peil te houden?

Antwoord

Nederland zal steun uitspreken voor een 50% reductie op EU-niveau en heeft zich ook uitgesproken voor een evenwichtige verdeling over lidstaten om dat EU-reductiedoel te behalen. Momenteel is er veel discussie tussen lidstaten hoe dit moet worden vertaald naar reductiedoelen voor de lidstaten. Het voorstel van de Europese Commissie heeft getracht rekening te houden met enerzijds het gemiddeld (gewogen) gebruik per hectare landbouwareaal en anderzijds al gerealiseerde reductie in de periode voorafgaande aan de referentieperiode van 2015–2017. Enkele lidstaten hebben tegenvoorstellen gedaan of opmerkingen geplaatst die vragen om rekening te houden met nationale omstandigheden, veelal met als oogmerk om hun reductiedoelen te beperken. Vooralsnog is tussen de lidstaten geen breed gedragen alternatief voor de voorgestelde berekeningsmethode.

De leden hebben vernomen dat op dit moment naast de 50% in 2030, geen tussendoelen worden gesteld in het tijdspad daar naartoe. Ook wordt geen horizon geschetst over een afname van gebruik na 2030. Erkent de regering dit gebrek in het voorstel en zo ja, welke voorstellen gaat Nederland doen om dit aan te passen? Welke tussendoelen en doelen na 2030 ziet de regering hierbij voor zich?

Antwoord

Alle lidstaten dienen in hun nationaal actieplan aan te geven op welke wijze de kwantitatieve reductiedoelen in 2030 gerealiseerd kunnen worden en dienen elk jaar inzicht te geven in de voortgang voor het realiseren van de kwantitatieve reductiedoelen in 2030. Het voorstel voorziet in monitoring hiervan door de Europese Commissie elke twee jaar. Het ligt niet voor de hand dat Nederland voorstellen gaat doen om het voorstel van de Europese Commissie op dit punt aan te passen.

De lidstaten in de Europese Unie zijn op dit moment verplicht om jaarlijks op een uniforme wijze de gegevens te verzamelen over de verkochte hoeveelheden werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen en deze gegevens te verstrekken aan de Europese Commissie. Deze gegevens worden vervolgens gebruikt voor het berekenen van kwantitatieve reductiedoelen en bieden inzicht in de voortgang. Aangezien deze verplichting op dit moment niet geldt voor het verzamelen van gegevens over de gebruikte hoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen ligt het niet voor de hand om op dit punt voorstellen te doen voor het aanpassen van het voorstel van de Europese Commissie. Bovendien leidt een afname in de verkochte hoeveelheden tot een afname in de gebruikte hoeveelheden.

Kan de regering tenslotte toelichten of de reductiedoelstelling van 50% haalbaar is met het huidige Nederlandse gewasbeschermingsbeleid? Indien dit niet zo is, welke aanscherpingen zijn op welke termijn nodig om de doelen te halen?

Antwoord

Vooralsnog kan ik die vraag niet beantwoorden omdat nog niet duidelijk is wat het Nederlandse reductiedoel zal zijn. Daarvoor is eerst overeenstemming nodig over de berekeningsmethodiek.

Met de ambities van het coalitieakkoord, de doelen van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030, het NPLG en de waterkwaliteitsnormen voor gewasbeschermingsmiddelen van de

Kaderrichtlijn water in 2027, denkt het kabinet dat de reductiedoelstelling van 50% in zijn algemeenheid voor een groot deel haalbaar is.

De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat de risicoberekeningsmethode in Annex 1 (de HRI1) van het huidige voorstel op dit moment veel gewicht hangt aan een reductie in het aantal kilo’s, en te weinig aan de werkelijke toxiciteit van een middel. Zo wordt de milieu impact onvoldoende gewogen in de risicoberekening, waardoor situaties kunnen ontstaan waarin baking soda op schrift een 800% groter risico vormt dan Difenoconazol, een heel toxisch middel met een grote milieu impact, dat zelfs kandidaat is voor vervanging. Het risico bestaat daarmee tevens dat in de 50% reductie doelstelling in de praktijk vooral zal worden gestuurd op het verminderen van de minder toxische middelen, omdat hiervan vaak meer kilo’s worden gebruikt en omdat de risicoberekeningsmethode deze nu bevoordeelt. Dit lijkt de leden van de D66-fractie uiterst onwenselijk. Erkent de regering dit risico? Zo ja, hoe gaan zij dit ter sprake brengen in de overleggen over de verordening? Welke wijzigingsvoorstellen gaan zij doen?

Antwoord

Het gaat hier om het zoeken naar een goede balans voor mens, dier en milieu en een uitvoerbare systematiek. Hoe meer er wordt verfijnd, hoe complexer en oncontroleerbaar het wordt. Naar mijn mening is de best mogelijke balans gevonden met behulp van de HRI 1.

De geharmoniseerde risico-indicator 1 (HRI 1) geeft een gewogen trend weer in de verkochte hoeveelheid van werkzame stoffen. Om deze trend te kunnen berekenen, zijn de werkzame stoffen ingedeeld in vier groepen op basis van de risicoprofielen. Op basis van het risicoprofiel krijgt de werkzame stof een wegingsfactor, als het risicoprofiel hoger is dan heeft de stof een hogere wegingsfactor. De werkzame stof difenoconazool is ingedeeld in groep 3, die de wegingsfactor 16 heeft. Voor natriumbicarbonaat geldt dat dit een basisstof is, basisstoffen worden niet meegenomen in de berekening van de HRI 1. De regering ziet gelet op de hogere wegingsfactor voor werkzame stoffen met een hoger risicoprofiel geen risico op een focus van de afname van minder toxische middelen.

Bufferzones en gebiedsverboden

De leden van de D66-fractie zijn verheugd te vernemen dat het kabinet in beginsel positief staat tegenover de verplichting om in gevoelige gebieden en in oppervlaktewater geen gewasbeschermingsmiddelen meer te mogen gebruiken én in zones van 3 meter rondom deze gebieden en oppervlaktewater. Wel lezen zij nog een aantal kanttekeningen. Zo begrijpen de leden dat de regering vindt dat de milieuomstandigheden in de onderscheiden regio’s van de EU te weinig is meegenomen. Kan hierover nadere toelichting worden gegeven? Hoe benadeelt dit Nederland volgens de regering? En welke aanpassing wensen zij hierin te zien? Hoe verandert dit het voorgestelde beleid? Ook lezen zij zorgen van de regering over de gebruiksvrije zone, omdat wordt gemeend dat dit in de praktijk mogelijk niet uitvoerbaar, naleefbaar en handhaafbaar is, met name in situaties waarin percelen lang en smal zijn, waardoor er nauwelijks agrarische productieruimte overblijft. Hoe ziet de regering hier zelf de samenhang met de afspraken die voortvloeien uit de Nitraatrichtlijn?

Antwoord

De Europese Commissie hanteert het uitgangspunt dat de verbreding van de bufferzones langs alle Europese wateren leidt tot een verbetering van de waterkwaliteit. Ten aanzien van de bescherming van water en gevoelige gebieden is de Nederlandse inzet dat er slechts onder specifieke omstandigheden afgeweken mag worden van de voorgestelde drie meter bufferzones die grenzen aan water en/of gevoelige gebieden en waarbinnen geen gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt. Daarbij is een uniformering met de derogatiebeschikking en de GLB-NSP bufferzones de inzet.

De leden willen de regering wijzen op het feit dat volgens het Europese Milieu Agentschap op dit moment in 56% van de oppervlaktewateren te veel bestrijdingsmiddelen wordt gevonden, wat Nederland tot het slechtste jongetje van de klas maakt. Zeker gezien de drinkwaterwinning onder druk staat, zoals recent werd gesteld door de drinkwaterbedrijven, is deze ontwikkeling uiterst onwenselijk. Het instellen van effectieve bufferzones is essentieel in het reduceren van de vervuiling van het (drink)water en het behalen van de KRW. Ook voor de instandhouding van Natura2000 gebieden en de Vogel en Habitatrichtlijn is het essentieel dat het gebruik in elk geval in en nabij Natura2000 gebieden verminderd wordt. Op dit moment zijn de bufferzones die zijn ingesteld naar aanleiding van de Richtlijn duurzaam gebruik pesticiden slechts 50 cm tot 5 meter, terwijl onderzoek van de EFSA recent nog liet zien dat voor 80% reductie van afspoeling een buffer van 20 meter nodig is, voor 72% reductie 15 meter en voor 60% reductie 10 meter. Hoe kijkt de regering aan tegen dit EFSA onderzoek? Wil de regering aanvullend aan dit onderzoek, onderzoek laten uitvoeren naar de effectiviteit van bufferzones tot aan gevoelige gebieden, kwetsbare groepen en oppervlaktewater? En is de regering bereid zich in EU-verband inzetten voor bredere en vooral effectievere bufferzones (dan de voorgestelde 3 meter) tot aan gevoelige gebieden, kwetsbare groepen en oppervlaktewater? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat de regering zich hiervoor inzetten?

Antwoord

Het coalitieakkoord bevat de afspraak om de normen van het gebruik van middelen af te stemmen op de KRW. Naar aanleiding van deze afspraak hebben IenW en LNV een aanpak op hoofdlijnen opgesteld. Hiervoor verwijs ik u naar mijn brief van 5 oktober jl.

Ten aanzien van de bescherming van water en gevoelige gebieden is de Nederlandse inzet dat er slechts onder specifieke omstandigheden afgeweken mag worden van de voorgestelde drie meter bufferzones die grenzen aan water en/of gevoelige gebieden en waarbinnen geen gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt. Daarbij is een uniformering met de derogatiebeschikking en de GLB-NSP bufferzones de inzet.

Het voorstel van de Commissie kent, zo begrijpen de leden van de D66-fractie, verschillende verbodsbepalingen voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Kan de Minister per type verbodsbepaling ingaan op de huidige situatie in Nederland? In hoeverre komt dit overeen met reeds bestaande beperkingen en verbodsbepalingen in Nederland? Kan de Minister vervolgens per type verbodsbepaling schetsen wat de impact is van het voorstel in Nederland?

Antwoord

Nederland kent een verbod op vliegtuigtoepassingen, een verbod op gebruik in teeltvrije zones langs watergangen (variërend van 0.5 tot 5 meter) en een verbod op professioneel gebruik buiten de landbouw.

De gevolgen van het voorstel in vergelijk met de huidige situatie in Nederland zijn naar verwachting het grootst op gebied van de drie meter bufferzone, op professioneel gebruik buiten de landbouw en professioneel gebruik binnen de landbouw in of in de nabijheid van natuurgebieden. Ten aanzien van professioneel gebruik buiten de landbouw geldt in Nederland een gebruiksverbod, echter met meer mogelijkheden voor uitzonderingen. Ten aanzien van professioneel gebruik in de landbouw in of in de nabijheid van natuurgebieden zijn in Nederland de beheerplannen voor die gebieden leidend.

Zo begrijpen deze leden dat op dit moment al mogelijkheden en zelfs verplichtingen bestaan om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in Natura2000 terug te dringen, maar dat Nederland in het NAP slechts de mogelijkheid geeft aan provincies om dit te doen, zonder hierbij te sturen. Op dit moment blijkt uit steekproeven dat de meeste natuurbeheerplannen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen gewoon toestaan, omdat vertrouwd wordt op het Cgtb. Dit terwijl het Cgtb aangeeft dat het bij de toelating niet oordeelt over het veilig gebruik van bestrijdingsmiddelen bij Natura 2000. Kan de regering nader toelichten waarom is gekozen voor deze aanpak? Is de regering het eens met de leden van de D66-fractie dat Nederland zich aan de wet moet houden? Voldoet deze aanpak volgens de regering aan de (Europese) wet en voorschriften?

Antwoord

Nederland heeft de Europese regels over Natura-2000-gebieden geïmplementeerd in natuurwetgeving. Omwille van de eenduidigheid is er daarom voor gekozen om eventuele risico’s voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in natuurgebieden te laten regelen via natuurwetgeving. De meest recente audit van de Europese Commissie in 2020 heeft overigens niet tot vragen of correcties op dit punt geleid.

De leden van de D66-fractie begrepen tevens dat het het gebruik van bestrijdingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden op grond van artikel 18 nog niet expliciet is verboden. Klopt dit? Zo nee, wil de Minister zich inzetten voor een herintroductie van dit verbod zoals nu wel opgenomen in artikel 11(c) van de Richtlijn duurzaam gebruik pesticiden?

Antwoord

Artikel 11, lid 2, onderdeel c van Richtlijn 2009/128/EG bevat op zichzelf geen verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden. Artikel 18 van het voorstel voor Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen bevat een verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in gevoelige gebieden, waaronder grondwaterbeschermingsgebieden. Verordening (EG) 1107/2009 voorziet in het beoordelen van de risico’s op uitspoeling naar het grondwater. Het Ctgb hanteert daarbij voor grondwaterbeschermingsgebieden een strengere norm dan in de overige gebieden.

Verbod voor particulieren

De leden van de D66-fractie lezen in het BNC-fiche dat het kabinet een verbod op het particuliere gebruik ongeschikt vindt vanwege het risico dat particulieren overstappen naar het gebruik van niet-toegelaten producten die schadelijker kunnen zijn dan gewasbeschermingsmiddelen en voor andere doeleinden vrij verkrijgbaar zijn in bijvoorbeeld supermarkten. Kan hiervoor een nadere onderbouwing worden gegeven? Waarom is niet gekozen wel een verbod in te stellen, maar gekoppeld met voorlichting?

Antwoord

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft in de brief van 16 oktober 2020 (Kamerstuk 27 858, nr. 519), met verwijzingen naar andere brieven, toegelicht waarom niet is gekozen voor een verbod op het particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Gekozen is voor een twee-sporenaanpak. Onderdeel van die aanpak was een concrete beleidsdoelstelling, inhoudende dat een gebruiksverbod niet zou worden overwogen, indien de verkoop van glyfosaathoudende onkruidbestrijdingsmiddelen aan particulieren met ten minste 50% zou worden verminderd. Met een reductie van meer dan 70% is die doelstelling ruimschoots gehaald.

In die brief is voorts gewezen op het risico dat een verbod ertoe kan leiden dat particulieren overstappen op het gebruik van niet-toegelaten producten, dus producten die niet door het Ctgb zijn beoordeeld op effectiviteit en gevolgen voor het milieu. Een overstap is ongewenst omdat aan het gebruik van dergelijke producten, zoals chloor of formaline, risico's zijn verbonden.

Toelatingsbeleid

De leden van de D66-fractie menen dat met deze nieuwe verordening een kans bestaat om op nationaal niveau beter te sturen op bepaalde toepassingen van hoogrisicomiddelen zoals glyfosaat als dit nodig wordt geacht in lijn met het voorzorgsbeginsel. Alhoewel deze mogelijkheid reeds geboden werd in artikel 2(3) van de richtlijn voor het duurzaam gebruik van pesticiden, lijkt een dergelijke mogelijkheid niet te zijn opgenomen in het voorliggende voorstel. Is de regering bereid te pleiten om dit alsnog op te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet de regering hierbij strategische allianties met lidstaten die in het verleden hebben gepoogd de toepassing van bepaalde middelen in te perken? Hoe houdt de regering de Kamer op de hoogte van de vorderingen op dit gebied?

Antwoord

Verordening (EG) 1107/2009 voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen gaat uit van het voorzorgsbeginsel. Het voorstel voor Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen leidt niet tot een wijziging van Verordening (EG) 1107/2009 en is complementair aan dit voorstel. Het voorstel voor de verordening is bovendien gebaseerd op artikel 192 van het Verdrag. Met dit artikel wordt uitvoering gegeven aan de milieudoelstellingen van artikel 191 van het Verdrag. Hierbij is toepassing van het voorzorgbeginsel uitgangspunt. Het ligt niet voor de hand dat Nederland voorstellen gaat doen om het voorstel van de Europese Commissie op dit punt aan te passen.

Dit voorstel bevat kwantitatieve reductiedoelen voor chemische gewasbeschermingsmiddelen. Het gebruik zal dus in zijn algemeenheid moeten afnemen. Hierbij wordt rekening gehouden met het risicoprofiel van de werkzame stoffen. De Europese Commissie heeft de werkzame stof glyfosaat ingedeeld in risicoprofiel 2. Daarnaast bevat het voorstel restricties voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in relatie tot oppervlaktewater en gevoelige gebieden.

Definitie geïntegreerde gewasbescherming

De leden van de D66-fractie begrijpen dat het kabinet in de keuze tussen het toepassen van geïntegreerde gewasbescherming enerzijds of het ontwikkelen en toepassen van teeltvoorschriften anderzijds, de voorkeur uitgaat naar het toepassen van geïntegreerde gewasbescherming. Tegelijkertijd is de definitie hiervan in de verordening niet erg scherp gesteld naar de mening van de leden, omdat er wordt gesteld dat het gebruik moet worden gelimiteerd tot economisch en ecologisch verantwoorde niveaus. Dit laat naar de mening van de leden te veel ruimte over aan de interpretatie. Hoe ziet de regering dit? Is de regering bereid te pleiten voor duidelijke voorschriften over welke IPM-praktijken verplicht zouden moeten worden gesteld en welke praktijken niet in lijn zijn met IPM? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet de regering daarbij bijvoorbeeld toepassingen als kalenderspuiten of het resetten van grasland?

Antwoord

Het voorstel voorziet in concrete en controleerbare voorschriften over de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming. Nederland steunt dit maar pleit er wel voor dat telers een keuze kunnen maken tussen een eigen controleerbare toepassing van IPM principes óf het volgen van door de overheid vastgestelde teeltvoorschriften. IPM voorziet in het eerst overwegen en indien mogelijk toepassen van preventieve en niet-chemische maatregelen en middelen, voordat doelgericht chemische gewasbeschermingsmiddelen worden ingezet. Dat geldt ook voor onkruidbestrijding in grasland en beheersing van ziekten die moeilijk curatief te bestrijden zijn.

Status coalitieakkoord

De leden van de D66-fractie lezen in het BNC-fiche ook veel over de voortgang op het coalitieakkoord en hebben hierover nog enkele vragen. Zo wordt herhaald dat de normen voor het gebruik van middelen zullen worden afgestemd op de KRW. Kan hiervan de status van uitvoering worden gedeeld? In hoeverre heeft afstemming reeds plaatsgevonden?

Antwoord

Het coalitieakkoord bevat de afspraak om de normen van het gebruik van middelen af te stemmen op de KRW. Naar aanleiding van deze afspraak hebben IenW en LNV een aanpak op hoofdlijnen opgesteld. Hiervoor verwijs ik u naar mijn brief van 5 oktober jl.

Ook de ontwikkeling en beschikbaarheid van niet-chemische middelen is groot onderdeel van het coalitieakkoord. Hoe is dit volgens de regering ingebouwd in het voorstel voor de verordening? En wat is hierop op het nationale niveau de voortgang? Op welke andere wijze verwerkt de regering de principes uit het coalitieakkoord ook in de Europese richtlijn?

Antwoord

Het kabinet vindt de ontwikkeling en beschikbaarheid van niet-chemische alternatieven, nieuwe technologieën (bijvoorbeeld precisielandbouw, mechanische bestrijding, enzovoort), maatregelen om land- en tuinbouw met natuur te verbinden en nieuwe veredelingstechnieken (bijvoorbeeld CRISPR-Cas) onderbelicht in het voorstel van de Commissie. Deze alternatieven zijn essentieel voor het daadwerkelijk in de agrarische praktijk realiseren van het verminderen van het gebruik én het risico van gewasbeschermingsmiddelen.

In Nederland zijn juist op deze punten ambities opgenomen in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030.

Hoe komt bijvoorbeeld de loskoppeling van verkoop en advies terug in de verordening?

Antwoord

Ik maak werk van de afspraak uit het coalitieakkoord om de verkoop en het advies van gewasbeschermingsmiddelen los te koppelen. Hierbij verken ik momenteel of er een koppeling te maken is met de mogelijkheid verplichting uit de nieuwe concept-verordening om gebruik te maken van de verplichtingen om jaarlijks een onafhankelijke adviseur te raadplegen omtrent de advisering over gewasbescherming. Ik streef ernaar uw Kamer voor het einde van het jaar te informeren over het los koppelen van de verkoop en het advies van gewasbeschermingsmiddelen.

Tenslotte zijn de leden van de D66-fractie benieuwd naar de status van uitvoering van de motie van de leden Tjeerd De Groot en Boswijk over het benchmarken van gewasbeschermingsmiddelengebruik, analoog aan de aanpak destijds van antibiotica (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 135). Wordt het idee achter deze motie ook meegenomen naar de onderhandelingen over deze verordening? Zo ja, hoe?

Antwoord

Uw Kamer is geïnformeerd over het feit dat er in het kader van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 gestart is met een traject voor het realiseren van het digitaal inwinnen van verschillende gegevens over het toepassen van geïntegreerde gewasbescherming binnen de landbouw. Het blijkt mogelijk te zijn om in dit traject een benchmark te ontwikkelen voor individuele agrarische ondernemers. Er zal daarbij gezorgd worden voor het waarborgen van de privacy van de indieners van de gegevens. Het streven is om het systeem voor de digitale inwinning van gegevens over geïntegreerde gewasbescherming (inclusief gebruikscijfers) eind 2023 gereed te hebben, zodat dit systeem per 1 januari 2024 gebruikt kan worden (Kamerstuk 27 858, nrs. 569 en 573).

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de achterliggende stukken voor het schriftelijk overleg over de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen van 5 oktober 2022 en hebben nog enkele vragen.

Ondanks het slechte imago van gewasbeschermingsmiddelen, als het gaat om het effect op het milieu en de gezondheid, zien de leden van de CDA-fractie ook het belang van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Er zou immers niet genoeg voedsel zijn om de wereldbevolking te voeden wanneer we deze middelen niet zouden hebben. Daarom willen deze leden nogmaals benadrukken dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen met een negatieve impact op het milieu pas afgebouwd kan worden wanneer er een effectief en betaalbaar alternatief beschikbaar is. Is de Minister het hiermee eens, en zo ja, wat wordt de inzet op dit punt in Brussel? Kan de Minister aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie van de leden Tjeerd de Groot en Boswijk (Kamerstuk 27 858, nr. 539), die verzoekt om een apart loket bij het Ctgb waarbij groene laagrisicomiddelen voorrang krijgen?

Antwoord

Uw Kamer is schriftelijk geïnformeerd over de uitvoering van de motie van de leden Tjeerd de Groot en Boswijk (Kamerstuk 27 858, nr. 556). Hierin staat dat het Ctgb al een «green team» heeft dat goed geëquipeerd is om aanvragen van laag-risicomiddelen snel te kunnen beoordelen en dat het Ctgb de capaciteit van het «green team» tijdig mee te laten ontwikkelen met de groei van het aantal laag-risicomiddelen. Het Ctgb heeft inmiddels een versnelde procedure ontwikkeld voor aanvragen van een uitbreiding van een etiket van een reeds toegelaten laag-risicomiddel met kleine toepassingen, zodat deze sneller beschikbaar komen.

Uitgangspunt 1: het reduceren van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen

In het voorstel lezen de leden van de CDA-fractie dat het eerste uitgangspunt is om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen én het risico van gewasbeschermingsmiddelen met 50% op EU-niveau te reduceren. Waarom wordt zowel gekozen voor het reduceren van zowel het gebruik als het risico van gewasbeschermingsmiddelen? Waarom wordt niet alleen gefocust op het verminderen van het gebruik van middelen die schadelijk zijn voor het milieu? Op welke manier wordt «50% reductie» gekwantificeerd? Wat deze leden betreft wordt bij de reductie gekeken naar de milieuschade die het middel aanricht, dat is namelijk waar het uiteindelijk om gaat, in plaats van kilogrammen per hectare.

Antwoord

Het voorstel van de Europese Commissie gaat uit van reductie van gebruik en risico’s van chemische gewasbeschermingsmiddelen door enerzijds een weegfactor toe te kennen aan verschillende categorieën werkzame stoffen op basis van hun risicoprofiel en anderzijds een apart reductiedoel voor de werkzame stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen. Dat risicoprofiel heeft niet alleen betrekking op milieu, maar ook op de risico’s voor de gezondheid van mensen. Ik vind het goed dat met beide aspecten (milieu en gezondheid) rekening wordt gehouden bij het vaststellen van doelen en het volgen van de trend. De precieze berekeningsmethode van de reductie wordt nog vastgesteld in het onderhandelingstraject.

De leden van de CDA-fractie vinden het opvallend dat het doel voor het reduceren van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen wordt voorgesteld door een land dat zelf juist relatief veel vrijstellingen heeft op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Hoe verhoudt zich dit tot elkaar volgens de Minister?

Antwoord

Het voorstel van de Europese Commissie bevat een methodiek voor het vaststellen van de kwantitatieve reductiedoelen. Deze methodiek geldt voor alle lidstaten. Bovendien biedt het voorstel de Commissie de mogelijkheid om lidstaten eventueel aanwijzingen te geven op dit punt als het «overall» Europese kwantitatieve doel van 50% niet wordt gerealiseerd.

De leden van de CDA-fractie vinden het een gemiste kans dat het voorstel erg generiek is en dat er weinig maatwerk wordt toegepast. Is de Minister er bijvoorbeeld van op de hoogte dat open teelten iets wezenlijk anders zijn dan binnenteelten en ook als zodanig behandeld zouden moeten worden? Duurzaamheidsmaatregelen voor de open teelten dragen niet altijd bij aan duurzaamheid in de binnenteelten. Kan de Minister aangeven op welke manier doelen op bedrijfsniveau worden gesteld, aangezien sommige bedrijven al heel veel gereduceerd hebben en zijn overgestapt op meer biologische middelen, maar straks wel dezelfde reductieopgave krijgen als bedrijven waar het gebruik nog niet of nauwelijks is afgenomen? Hetzelfde geldt voor maatwerk per lidstaat, aangezien niet alle lidstaten evenveel gebruik maken van schadelijke middelen. Op welke manier wordt maatwerk toegepast bij het opstellen van nationale doelen? Is de Minister bereid om in Brussel te pleiten voor meer maatwerk?

Antwoord

Ik heb begrip voor uw redenering dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen anders is in open teelten en gesloten teelten. Ik ben ervan op de hoogte dat de open teelten iets wezenlijks anders zijn dan de bedekte teelten. Het voorstel voor Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen bevat echter kwantitatieve doelen op nationaal niveau en niet op bedrijfsniveau.

Het voorstel van de Europese Commissie bevat een methodiek voor het vaststellen van kwantitatieve reductiedoelen en voor het monitoren van het realiseren van deze doelen ten opzichte van een referentieperiode (2015–2017). Bij het vaststellen van de doelen kan rekening worden gehouden met de behaalde progressie (reductie van het gebruik) in de periode 2011–2014, waarop u doelt in uw vraag.

Deze methodiek – die door alle lidstaten wordt gebruikt – leidt tot doelen per individuele lidstaat en dus tot maatwerk.

Impact assessment Commissie

De leden van de CDA-fractie lezen in het voorstel van de Commissie dat de vier uitgangspunten die zij centraal stellen gevolgen hebben voor professionele gebruikers. Hierbij valt te denken aan hogere productiekosten door strengere en meer gedetailleerde rapportagevereisten, lagere opbrengsten door verminderd verbruik van gewasbeschermingsmiddelen en extra kosten voor professionele gebruikers die op dit moment nog geen of in ieder geval niet jaarlijks een onafhankelijke adviseur raadplegen. Kan de Minister deze gevolgen kwantificeren? Hoeveel zullen de productiekosten stijgen, hoe hoog zal de opbrengstderving zijn (zowel financieel als in de hoeveelheid voedsel die minder geproduceerd zal kunnen worden) en hoeveel zullen professionele gebruikers kwijt zijn aan het inwinnen van advies van een onafhankelijke adviseur?

Antwoord

Zoals aangekondigd in het BNC-fiche over het voorstel, zal een impact assessment worden uitgevoerd naar de gevolgen van het voorstel voor overheden en ondernemers, met name gericht op lastenverzwaring en kosten.

Kan de Minister aangeven op welke manier invulling gegeven wordt aan het instellen van onafhankelijke adviseurs die professionele gebruikers adviseren over niet-chemische alternatieven en geïntegreerde gewasbescherming? Op welke manier wordt de onafhankelijkheid van deze personen geborgd en in hoeverre zijn zij onafhankelijk wanneer zij in dienst van de overheid zijn?

Antwoord

De precieze nationale uitwerking van de verplichtingen uit de concept-verordening over de rol/onafhankelijkheid adviseurs moet nog worden uitgewerkt. Ik maak verder werk van de afspraak uit het coalitieakkoord om de verkoop en het advies van gewasbeschermingsmiddelen los te koppelen. Ik wil uw Kamer hierover voor het einde van het jaar informeren.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de stukken en hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie vinden het positief dat het streven bestaat om, ook binnen EU-verband, het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen drastisch terug te dringen. Deze leden zijn in beginsel dan ook positief over het streven om in 2030 het middelengebruik en risico met 50 procent terug te brengen, al kan het volgens deze leden nog ambitieuzer dan nu het geval is. Kan onderdeel van de Nederlandse inzet bij dit Europese voorstel zijn dat het minimale reductiedoel van 50 procent in 2030 blijft staan, zo vragen deze leden. Er is op dit moment al een lobby op gang gekomen om deze reductiedoelstellingen aan te passen. Kan uitsluitsel worden gegeven over de voorlopige Nederlandse inzet met betrekking tot dit deel van de doelstellingen zoals geformuleerd in het EU-voorstel?

Antwoord

Nederland kan steun uitspreken voor een 50% reductie op EU-niveau. Daarbij is van belang dat er sprake is van een evenwichtige verdeling van de inspanning over lidstaten om dat EU-reductiedoel te behalen.

De leden van de SP-fractie maken zich daarnaast ernstige zorgen over de zogeheten «kandidaten voor vervanging». Veel van deze stoffen die al meer dan een decennium in aanmerking komen om vervangen te worden, omdat ze ontzettend schadelijk zijn voor mens en milieu, zijn nog steeds aanwezig op de markt en in Nederlandse bodem. Kunnen we de Nederlandse inzet in Europa met betrekking tot deze kandidaten voor vervanging ook op 100 procent reductie stellen in 2030, zo vragen deze leden.

Antwoord

Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over het feit dat de meningen over de kwantitatieve reductiedoelstellingen van gemiddeld 50% voor de werkzame stoffen die in aanmerking komen om vervangen te worden uiteenlopen in de verschillende lidstaten. Ik acht de kans niet groot dat een voorstel van Nederland om dit doel te verhogen naar 100% gesteund zal worden door een meerderheid van de lidstaten.

De leden van de SP-fractie vragen of onderdeel van de Nederlandse inzet kan zijn om in het EU-voorstel een tussendoel in 2028 op te nemen. Zo kan er makkelijker worden bijgestuurd mocht er dreiging zijn dat het 50 procent reductiedoel in 2030 niet wordt gehaald. Voorts vragen deze leden hoe de Minister aankijkt tegen langere termijn reductiedoelen. Volgens deze leden is het wenselijk dat ook voor na 2030 reductiedoelen worden gesteld die het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen nog verder terugdringt. Kan hier worden ingegaan op de doelen na 2030, zo vragen deze leden.

Antwoord

Een tussendoel voor 2028 lijkt niet realistisch omdat de implementatie van dit voorstel voor deze verordening mogelijk nog enkele jaren zal duren. Voor de vaststelling van de reductiedoelen voor de periode na 2030 daarna lijkt het mij goed om eerst de evaluatie af te wachten die de Commissie voorstelt om vier jaar na vaststelling van de verordening uit te voeren.

De leden van de SP-fractie vragen daarnaast of er kan worden gereflecteerd op het Nederlandse uitvoeringsprogramma in relatie tot het 50 procent reductiedoel in 2030 in het huidige EU-voorstel.

Antwoord

Het voorstel van de Commissie lijkt zich vooral te richten op het verminderen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en lijkt minder oog te hebben voor het verminderen van de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen via het ontwikkelen van weerbare planten en teeltsystemen en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur en nagenoeg geen emissies naar het milieu. Indien de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen afneemt, leidt dit tot een verminderd gebruik. Het nationale beleid richt zich meer op de ontwikkeling en beschikbaarheid van niet-chemische alternatieven, nieuwe technologieën (bijvoorbeeld precisielandbouw, mechanische bestrijding, enzovoort), maatregelen om land- en tuinbouw met natuur te verbinden en nieuwe veredelingstechnieken (bijvoorbeeld CRISPR-Cas). Deze lijn lijkt onderbelicht in het voorstel van de Commissie. Bij Europese Commissie zal ik pleiten om deze lijn te versnellen, te versterken en te ondersteunen met bijvoorbeeld ontwikkelingsprogramma’s die hierop zijn gericht.

De leden van de SP-fractie constateren dat er vrij uitvoerig onderzoek is gedaan naar de rol van de pesticidenlobby, onder andere door Corporate Europe Observatory. Kan er in Europees verband ook worden gepleit voor het aan banden leggen van deze lobby door de bestrijdingsmiddelenindustrie zo vragen deze leden.

Antwoord

Het staat individuele bedrijven of organisaties vrij op te komen voor hun belangen. Voor interacties met de EU-instellingen is het van belang dat men zich daarbij houdt aan de regels omtrent het verplichte transparantieregister1.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-en GroenLinks-fractie

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties hebben kennisgenomen van het voorstel voor de Verordening Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen (SUR). De leden van deze fracties hebben hier een aantal vragen en opmerkingen over.

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties juichen de reductiedoelstellingen voor 2030 toe. Deze leden verbazen zich er echter over dat de doelstellingen voor middelen die onder categorieën 1 (laag risico) en 2 (toegelaten middelen) niet zijn gedifferentieerd. Is de Minister het ermee eens dat de reductie van sommige middelen meer haast heeft dan de reductie van andere middelen? Is de Minister bereid om te pleiten voor een reductiedoelstelling voor specifiek categorie 2? Deze leden stellen tevens vraagtekens bij de – in hun ogen – beperkte ambitie in de uitbanning van middelen onder de derde categorie (kandidaten voor vervanging). Ook voor deze categorie geldt een 50 procent reductiedoelstelling. Is de Minister het ermee eens dat minder van deze stoffen een groter effect hebben op de milieukwaliteit, deze reductiedoelstelling daarom onvoldoende is en gaat hij zich hard maken voor meer ambitie in deze categorie? Hoe gaat de Minister dit invullen voor Nederland?

Antwoord

Het gaat hier om het zoeken naar een goede balans voor mens, dier en milieu en een uitvoerbare systematiek. Hoe meer er wordt verfijnd, hoe complexer en oncontroleerbaar het wordt. Naar mijn mening is de best mogelijke balans gevonden met behulp van de HRI 1.

De reductie van chemische middelen die het meest risicovol (voor mens, dier en milieu) worden geacht, dat zijn de stoffen die voor vervanging in aanmerking komen, krijgen extra aandacht in het voorstel. Een reductie van het gebruik daarvan werkt door in beide voorgestelde reductiedoelen. Dat betekent dus een extra stimulans om het gebruik van deze middelen terug te dringen.

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties zijn benieuwd hoe de Minister kijkt naar de wenselijkheid van meer doelen doorheen de tijd. Tussentijdse doelen kunnen ertoe leiden dat de sector eerder vervuilende middelen uit bant of reduceert en aan alternatieven werkt. Dit is van belang vanwege het cumulatieve effect van sommige van deze middelen. Wat is wat de Minister betreft een wenselijk tijdpad voor de afbouw van middelen, en is de Minister het ermee eens dat het wenselijk is om aan dit gewenste tijdpad ook doelen te verbinden? De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties zijn ook van mening dat doelen voor na 2030 wenselijk zijn, omdat de sector zich dan beter kan voorbereiden op de toekomst. Deelt de Minister die stelling, en welke consequenties verbindt de Minister daaraan?

Antwoord

Alle lidstaten dienen in hun nationaal actieplan aan te geven op welke wijze de kwantitatieve reductiedoelen in 2030 gerealiseerd kunnen worden en dienen elk jaar inzicht te geven in de voortgang voor het realiseren van de kwantitatieve reductiedoelen in 2030. Het voorstel voorziet in monitoring hiervan door de Europese Commissie elke twee jaar. In dit licht ligt het niet voor de hand dat Nederland voorstellen gaat doen om het voorstel van de Europese Commissie op dit punt aan te passen.

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties achten het van belang dat het voorzorgsbeginsel van kracht blijft, waarmee lidstaten middelen kunnen verbieden als deze nadelige effecten hebben onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gebieden. Dit beginsel is wel opgenomen in de huidige verordening onder artikel 2(3), maar komt niet of niet zo expliciet terug in de voorgestelde nieuwe verordening. Is de Minister ertoe bereid om ervoor te pleiten dat dit voorzorgsbeginsel expliciet landt in de nieuwe verordening?

Antwoord

Verordening (EG) 1107/2009 voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen gaat uit van het voorzorgsbeginsel. Het voorstel voor Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen leidt niet tot een wijziging van Verordening (EG) 1107/2009 en is complementair aan dit voorstel. Het voorstel voor de verordening is bovendien gebaseerd op artikel 192 van het Verdrag. Met dit artikel wordt uitvoering gegeven aan de milieudoelstellingen van artikel 191 van het Verdrag. Hierbij is toepassing van het voorzorgbeginsel uitgangspunt. Het ligt niet voor de hand dat Nederland voorstellen gaat doen om het voorstel van de Europese Commissie op dit punt aan te passen.

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties steunt het idee achter de geïntegreerde bestrijding van ziektes en plagen (IPM), waarbij het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen alleen als laatste redmiddel zijn toegestaan. De leden constateren tegelijkertijd dat de huidige IPM onvoldoende concreet aangeeft wanneer precies tot het gebruik van chemische middelen overgegaan mag worden. Deelt de Minister dat dit een kwetsbaarheid is van de huidige IPM? Is de Minister bereid om Europees te pleiten voor een nadere concretisering van de stappen en bijbehorende voorwaarden van de IPM? Mocht deze concretisering er niet komen op Europees niveau, is de Minister dan bereid om de IPM nader uit te werken voor de Nederlandse context? Wat zijn nu de obstakels voor boeren om IPM zo goed mogelijk toe te passen en bestrijdingsmiddelen pas als allerlaatste redmiddel in te zetten? En wat kan de Minister daaraan doen?

Antwoord

Het kabinet kan zich vinden in de mogelijkheid om de lidstaten te laten kiezen tussen het toepassen van geïntegreerde gewasbescherming (en vindt het stellen van aantoonbare en controleerbare voorwaarden daaraan acceptabel) óf het ontwikkelen en toepassen van teeltvoorschriften. Het kabinet is voorstander van het toepassen van geïntegreerde gewasbescherming, omdat dit enerzijds het gebruik en de risico’s van chemische gewasbeschermingsmiddelen vermindert, maar tegelijkertijd een adequate gewasbescherming mogelijk houdt, door waar mogelijk de inzet van preventieve en niet-chemische maatregelen.

Uw Kamer is geïnformeerd over het feit dat er in het kader van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 gestart is met een traject voor het realiseren van het digitaal inwinnen van verschillende gegevens over het toepassen van geïntegreerde gewasbescherming binnen de landbouw. Het blijkt mogelijk te zijn om in dit traject een benchmark te ontwikkelen voor individuele agrarische ondernemers. Er zal daarbij gezorgd worden voor het waarborgen van de privacy van de indieners van de gegevens. Het streven is om het systeem voor de digitale inwinning van gegevens over geïntegreerde gewasbescherming (inclusief gebruikscijfers) eind 2023 gereed te hebben, zodat dit systeem per 1 januari 2024 gebruikt kan worden (Kamerstuk 27 858, nrs. 569 en 573).

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties lezen dat de Europese Commissie een bufferzone voorstelt van 3 meter bij kwetsbare gebieden, zoals oppervlaktewater, stedelijk gebied en ecologisch kwetsbare gebieden, waarin geen gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt. Deze leden zijn van mening dat zulke buffers van groot belang zijn om de gezondheid van burgers en van kwetsbare natuur te beschermen. De leden zetten wel vraagtekens bij de gekozen afstand. Bij een grotere afstand is het risico op uitspoeling kleiner. Hoe weegt de Minister dit risico? Is hij van plan om hiermee in te stemmen, of overweegt hij te pleiten voor een grotere dan wel kleinere bufferzone, en welke afwegingen maakt hij daarbij? Kan de Minister daarbij extra diep ingaan op het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen in waterwingebieden – welke restricties gelden daar al, wanneer acht de Minister een risico op uitspoeling in deze gebieden onwenselijk, en waarom geen verbod van deze middelen in deze gebieden? Volgens de EFSA is een bufferzone van 20 meter nodig om uitspoel met 80% te beperken. Kan de Minister hierop reageren, en in kaart brengen waar dan nog veilig gewasbeschermingsmiddelen gebruikt kunnen worden? Welke afmetingen van bufferzones hanteren andere EU-landen? Is de Minister bereid om te onderzoeken hoe het minimaliseren van schadelijke gewasbeschermingsmiddelen kan worden opgenomen in het NPLG? Is de Minister het er ook mee eens dat het gebruik van deze middelen verboden moet worden in niet alleen Natura 2000-gebieden maar ook in bijbehorende overgangsgebieden? In Nederland voldoen driekwart van de wateren niet aan de eisen van chemische kwaliteit. Dit is in belangrijke mate door bestrijdingsmiddelen. Pleit dat er niet voor om daarom langs alle wateren die nu niet voldoen een bufferzone in te stellen?

Antwoord

Ten aanzien van de bescherming van water en gevoelige gebieden is de Nederlandse inzet dat er slechts onder specifieke omstandigheden afgeweken mag worden van de voorgestelde drie meter bufferzones die grenzen aan water en/of gevoelige gebieden en waarbinnen geen gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt. Daarbij is een uniformering met de derogatiebeschikking en de GLB-NSP bufferzones de inzet.

Het coalitieakkoord bevat de afspraak om de normen van het gebruik van middelen af te stemmen op de KRW. Naar aanleiding van deze afspraak hebben IenW en LNV een aanpak op hoofdlijnen opgesteld. Hiervoor verwijs ik u naar mijn brief van 5 oktober jl.

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties stellen vast dat Nederland gemiddeld scoort op gebruik van bestrijdingsmiddelen. Daarmee zou een halvering van ons gebruik in lijn zijn met de Europese doelstellingen. Maar Nederland scoort helemaal onderaan wat waterkwaliteit betreft. Moet dat niet leidden tot grote «spuitvrije» zones en een veel hoger reductieniveaus dan 50%?

Antwoord

Ik wil mij in het bijzonder inzetten voor het verbeteren van de waterkwaliteit. Nederland steunt het reductiedoel van 50%. Ten aanzien van de bescherming van water en gevoelige gebieden is de Nederlandse inzet dat er slechts onder specifieke omstandigheden afgeweken mag worden van de voorgestelde drie meter bufferzones die grenzen aan water en/of gevoelige gebieden en waarbinnen geen gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt. Daarbij is een uniformering met de derogatiebeschikking en de GLB-NSP bufferzones de inzet.

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties zijn ook benieuwd hoe de Farm2Fork ambities voor 25% biologische landbouw samen gaan met de reductiedoelstellingen voor landbouwgif. Immers gebruiken biologische boeren dit niet. Met slechts enkele procenten biologische landbouw op dit moment, is een snelle groei naar de beoogde 25% ook nuttig voor het behalen van de SUR doelen. Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat het aandeel biologische boeren vanaf nu elk jaar gaat verdubbelen?

Antwoord

Het kabinet werkt momenteel – op verzoek van de Europese Commissie – aan een nationaal actieplan biologische landbouw om het aandeel biologische landbouw te vergroten, zowel als het gaat om het aanbod van en om de vraag naar biologische producten. Ik verwacht u hierover in november te kunnen informeren.

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vinden het vreemd dat er geen gesloten Europese of nationale boekhouding is voor bestrijdingsmiddelen. Deze leden menen dat dit nodig is voor een goede handhaving. Onder de SUR regels zullen boeren precies moeten bijhouden waar wanneer ze wat gebruiken. Maar fraude ligt wel op de loer. Is de Minister bereid om ervoor te zorgen dat van elke liter en kilo die wordt geproduceerd of geïmporteerd, duidelijk is waar deze terecht komt? Dat de hele keten tussen chemiefabriek en akker gedocumenteerd wordt?

Antwoord

Op dit moment zijn toelatinghouders jaarlijks verplicht tot het opgeven van de afzet van werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen. Ik heb uw Kamer geïnformeerd over het feit dat er binnen LNV een traject is gestart voor de digitale inwinning van gegevens over geïntegreerde gewasbescherming (inclusief de gebruikscijfers). Hierdoor wordt het mogelijk om de gebruikscijfers jaarlijks te publiceren. Ik streef ernaar om het systeem voor de digitale inwinning van gegevens over geïntegreerde gewasbescherming (inclusief gebruikscijfers) eind 2023 gereed te hebben, zodat dit systeem per 1 januari 2024 gebruikt kan worden.

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties steunen het voorstel om onafhankelijke adviseurs de boeren te laten ondersteunen bij het maken van keuzes. De leden vragen zich wel af, hoe onafhankelijkheid gewaarborgd wordt, hoe dat gecertificeerd wordt en hoe de kwaliteit van de adviezen wordt bewaakt. Hoe wordt voorkomen dat het advies zich beperkt tot een keus voor middel A of B, terwijl het beste advies wellicht een landbouwpraktijken is die zonder bestrijdingsmiddelen uitkomt?

Antwoord

De precieze nationale uitwerking van de verplichtingen uit de concept-verordening over de rol/onafhankelijkheid adviseurs moet nog worden uitgewerkt.

Ik maak voorts werk van de afspraak uit het coalitieakkoord om de verkoop en het advies van gewasbeschermingsmiddelen los te koppelen. Hierbij verken ik momenteel of er een koppeling te maken is met de verplichting uit de concept-verordening om jaarlijks een onafhankelijke adviseur te raadplegen. Ik streef ernaar uw Kamer voor het einde van het jaar te informeren over het los koppelen van de verkoop en het advies van gewasbeschermingsmiddelen.

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vinden het van belang dat er ruimte is voor de ontwikkeling van duurzame gewasbeschermingstechnieken. De leden constateren ook dat het ontwikkelen, testen en toelaten van zulke technieken soms lang duurt. Is de Minister van mening dat de verordening hier meer op zou moeten inzetten? Zo ja, welke concrete voorstellen zal de Minister op Europees niveau hiervoor doen?

Antwoord

De ontwikkeling en beschikbaarheid van niet-chemische alternatieven, nieuwe technologieën (bijvoorbeeld precisielandbouw, mechanische bestrijding, enzovoort), maatregelen om land- en tuinbouw met natuur te verbinden en nieuwe veredelingstechnieken (bijvoorbeeld CRISPR-Cas) onderbelicht in het voorstel van de Commissie. Deze alternatieven zijn essentieel voor het daadwerkelijk in de agrarische praktijk realiseren van het verminderen van het gebruik én het risico van gewasbeschermingsmiddelen van de in het voorstel omschreven doelen van het gebruik én het risico van gewasbeschermingsmiddelen. Deze lijn is in het voorstel van de Europese Commissie onder belicht. Bij Europese Commissie zal ik voorstellen doen om deze lijn te versnellen, te versterken en te ondersteunen met bijvoorbeeld ontwikkelingsprogramma’s die hierop zijn gericht.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de Partij voor de Dierenfractie steunen het voorstel van de Europese Commissie voor de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen en roepen het kabinet op om actief te pleiten voor een stevige Verordening die daadwerkelijk effectief zal zijn om het gebruik van landbouwgif fors terug te dringen. Deze leden hebben nog wel een aantal vragen over de Verordening en over de inzet van het kabinet.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren herinneren de Minister aan de gewijzigde motie van het lid Vestering (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1346) die verzoekt om kwantitatieve tussendoelen te stellen voor de uitfasering van het gebruik van pesticiden. Deze leden wijzen erop dat de doelen in deze Verordening (50% reductie van het gebruik en het risico van pesticiden in 2030) goede kwantitatieve tussendoelen zijn voor uitfasering, ter uitvoering van deze motie. Gaat de Nederlandse afvaardiging er bij de Raadswerkgroep van 11 en 12 oktober 2022 actief voor pleiten om deze doelen in de Verordening te behouden? Gaat Nederland hierbij ook actief samenwerken met andere lidstaten die voorstander zijn van deze doelen?

Antwoord

Nederland kan steun uitspreken voor een 50% reductie op EU-niveau. Daarbij is van belang dat er sprake is van een evenwichtige verdeling van de inspanning over lidstaten om dat EU-reductiedoel te behalen. Nederland zal daarbij steun zoeken bij lidstaten met een vergelijkbaar standpunt.

Deze leden wijzen de Minister erop dat Nederland in de EU bij de grootste verbruikers van landbouwgif per hectare hoort,2 en dat de Europese Commissie en de lidstaten bij een «vrijere» invulling van de Verordening (met meer flexibiliteit per lidstaat) vooral naar Nederland zullen kijken voor hoge reductiedoelen. Om het gelijk speelveld binnen de EU zo veel mogelijk te behouden, is het dan ook in het voordeel van Nederland om voor strikte Europese doelen te pleiten. Deelt de Minister dit inzicht? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Nederland kan steun uitspreken voor een 50% reductie op EU-niveau. Daarbij is van belang dat er sprake is van een evenwichtige verdeling van de inspanning over lidstaten om dat EU-reductiedoel te behalen.

Deze leden vinden het vreemd en onacceptabel dat ook voor de meest schadelijke landbouwgiffen een reductie van 50% per 2030 wordt voorgesteld in de Verordening. Het gebruik van giffen die bewezen zeer giftig zijn, moeilijk biologisch afbreekbaar, kankerverwekkend, schadelijk voor de voortplanting, hormoonverstorend, die zich ophopen in de voedselketen en/of die het DNA van mensen kunnen beschadigen, zouden veel sneller afgebouwd moeten worden. De Europese Commissie heeft deze stoffen in 2015 al op een lijst van «kandidaten voor vervanging» gezet, met als doel deze zeer schadelijke stoffen op korte termijn te vervangen. Nederland heeft sindsdien geen enkele van deze stoffen vervangen. Een stevigere aanpak om tot een reductie van de ze stoffen te komen is dan ook urgent. De Tweede Kamer heeft het amendement van het lid Vestering (Kamerstuk 35 756, nr. 8) aangenomen, die oproept tot een vermindering van het gebruik van deze meest schadelijke stoffen van 95% in 2030; een doel waar het Nederlandse volk dus achter staat. Gaat de Minister in Europees verband, in het kader van een gelijk speelveld binnen de EU, ook pleiten om het reductiedoel voor deze meest schadelijke stoffen aan te scherpen naar 95% in 2030»? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over het feit dat de meningen over de kwantitatieve reductiedoelstellingen van gemiddeld 50% voor de werkzame stoffen die in aanmerking komen om vervangen te worden uiteenlopen in de verschillende lidstaten. Ik acht de kans niet groot dat een voorstel van Nederland om dit doel te verhogen naar 95% gesteund zal worden door een meerderheid van de lidstaten. Maar ik zal dit specifiek toetsen bij andere lidstaten de komende tijd.

De leden van de Partij voor de Dierenfractie hebben wel zorgen over de voorgestelde methode om de geharmoniseerde risico-indicator (HRI) te berekenen, waarmee bijgehouden moet worden in hoeverre het doel voor risicovermindering gehaald wordt. Bij deze HRI wordt de mate van giftigheid van een stof onvoldoende meegewogen, terwijl dit wel bepalend is voor het risico. Zo blijkt uit een analyse van milieuorganisatie Global 20003 dat het biologische middel kaliumwaterstofcarbonaat (bakpoeder) volgens de HRI-berekening een 8 keer zo hoog risico zou hebben dan het zeer giftige difenoconazool.4 De reden dat zeer giftige stoffen met deze HRI-berekening goed scoren, is omdat van deze sterke stoffen vaak een veel kleinere hoeveelheid nodig is – en de hoeveelheid gebruikte stof wordt met deze berekening zwaar meegewogen. Deze voorgestelde rekenmethode kan het averechtse effect hebben dat minder giftige of biologische middelen worden vervangen door giftigere varianten, en dat dit alsnog het «risico» zou verminderen. Dit gaat lijnrecht in tegen de Nederlandse inzet om biologische en laag-risicomiddelen te stimuleren. Deelt de Minister deze zorg en gaat hij zich ervoor inzetten dat de HRI wordt aangepast? Gaat de Nederlandse delegatie er actief voor pleiten dat de HRI beter rekening houdt met de giftigheid van stoffen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Het gaat hier om het zoeken naar een goede balans voor mens, dier en milieu en een uitvoerbare systematiek. Hoe meer er wordt verfijnd, hoe complexer en oncontroleerbaar het wordt. Naar mijn mening is de best mogelijke balans gevonden met behulp van de HRI 1.

De HRI 1 geeft een gewogen trend weer in de verkochte hoeveelheid van werkzame stoffen. Om deze trend te kunnen berekenen, zijn de werkzame stoffen ingedeeld in vier groepen op basis van de risicoprofielen. Op basis van het risicoprofiel krijgt de werkzame stof een wegingsfactor, als het risicoprofiel hoger is dan heeft de stof een hogere wegingsfactor. De werkzame stof difenoconazol is ingedeeld in groep 3, die de wegingsfactor 16 heeft. Voor natriumbicarbonaat geldt dat dit een basisstof is, basisstoffen worden niet meegenomen in de berekening van de HRI 1.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie

De leden van de CU-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over de Nederlandse inzet voor de Raadsbesprekingen over het Commissievoorstel inzake de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen. Deze leden willen de Minister graag het volgende punt meegeven.

De leden van de CU-fractie hebben eerder aangegeven dat op een slimmere manier gemeten moet worden wat de milieubelasting is van een bepaalde stof bij het behalen van het 2030-reductiedoel. Deze leden lezen dat in de risicoberekenmethode in bijlage 1 bij de verordening, de HRI1, giftige chemische middelen slechts als acht keer giftiger beschouwd worden dan laagrisicomiddelen en stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen maar 16 keer. Dit terwijl ze vaak duizenden keren giftiger zijn dan laagrisicomiddelen. De voornaamste maatstaf op dit moment is hierdoor niet giftigheid maar het aantal gebruikte kilo’s, wat te weinig zegt over de milieu-impact van een middel. Wil de Minister pleiten voor een risico-berekeningsmethode in Annex 1 van het SUR-voorstel die per individuele stof het risico in kaart brengt en toxiciteit eerlijk meeweegt, zoals de – in Nederland ontwikkelde – Milieu Indicator Gewasbeschermingsmiddelen (MIG)?

Antwoord

Het gaat hier om het zoeken naar een goede balans voor mens, dier en milieu en een uitvoerbare systematiek. Hoe meer er wordt verfijnd, hoe complexer en oncontroleerbaar het wordt. Naar mijn mening is de best mogelijke balans gevonden met behulp van de HRI 1.

De HRI 1 geeft een gewogen trend weer in de verkochte hoeveelheid van werkzame stoffen. Om deze trend te kunnen berekenen, zijn de werkzame stoffen ingedeeld in vier groepen op basis van de risicoprofielen. Op basis van het risicoprofiel krijgt de werkzame stof een wegingsfactor, als het risicoprofiel hoger is dan heeft de stof een hogere wegingsfactor. Het voorstel van de Europese Commissie gaat uit van reductie van gebruik en risico’s van chemische gewasbeschermingsmiddelen door enerzijds een weegfactor toe te kennen aan verschillende categorieën werkzame stoffen op basis van hun risicoprofiel en anderzijds een aparte reductiedoel voor de werkzame stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen. Dat risicoprofiel heeft niet alleen betrekking op milieu, maar ook op de risico’s voor de gezondheid van mensen. Ik vind het goed dat met beide aspecten (milieu en gezondheid) rekening wordt gehouden bij het vaststellen van doelen en het volgen van de trend.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de voorgestelde Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen. Zij vrezen grote gevolgen voor de landbouw en onvoldoende ruimte voor ondernemers om de milieubelasting van gewasbeschermingsmiddelen op een passende wijze terug te dringen. Zij roepen de regering op om de voorgestelde verordening kritisch te beoordelen.

De leden van de SGP-fractie horen graag of de Minister de mening deelt dat bij aanpak van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen behoud van voedselproductie en voedselzekerheid en het voorkomen van importafhankelijkheid een belangrijk uitgangspunt moet zijn. Daarbij komt dat het milieu niet veel opschiet met minder voedselproductie in Europa en meer import uit landen waar meer chemische gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Wil de Minister zich ervoor inzetten dat het belang van behoud van voedselproductie en voedselzekerheid meegenomen wordt in de voorgestelde verordening?

Antwoord

Zowel de Europese Commissie als de lidstaten zijn van mening dat rekening moet worden gehouden met voedselzekerheid en Europese voedselsoevereiniteit. Nederland steunt dat uitgangspunt. En ik zal mij er zeker voor inzetten dat het belang van behoud van voedselproductie en voedselzekerheid meegenomen wordt in de voorgestelde verordening.

De leden van de SGP-fractie constateren dat milieurisico’s bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet alleen verminderen door het gebruik van minder middelen of minder risicovolle middelen, maar ook door bufferzones en driftreducerende technieken. Is de veronderstelling juist dat de hoofddoelstellingen in de voorgestelde verordening (50% minder gebruik van (risicovolle) gewasbeschermingsmiddelen) hier geen rekening mee houden? Wil de Minister zich er tenminste voor inzetten dat gekoerst wordt op 50% reductie van de milieubelasting van gewasbeschermingsmiddelen in plaats van 50% reductie van het gebruik?

Antwoord

Het voorstel combineert de reductie van gebruik en risico’s van chemische gewasbeschermingsmiddelen. Nederland steunt die gezamenlijke aanpak. Het is belangrijk dat ook de behoefte aan chemische middelen afneemt. Dit is ook een uitgangspunt in het Nederlandse beleid zoals vastgelegd in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030. Het voorstel houdt nog te weinig rekening met de ontwikkeling en beschikbaarheid van niet-chemische alternatieven en nieuwe technologieën (bijvoorbeeld precisielandbouw, mechanische bestrijding, enzovoort), Deze alternatieven zijn essentieel voor het daadwerkelijk in de agrarische praktijk realiseren van het verminderen van het gebruik.

De leden van de SGP-fractie horen graag een nadere duiding van de voorgestelde doelstelling «a 50% Union-wide reduction of both the use and risk of chemical plant protection products». Betekent dit dat, ongeacht het gebruik van minder risicovolle gewasbeschermingsmiddelen, ook het aantal kilogrammen gehalveerd moet worden? Deelt de regering de mening dat het aantal kilogrammen gewasbeschermingsmiddel nog weinig zegt over daadwerkelijke risico’s en milieubelasting? Hoe wordt omgegaan met het feit dat chemische laag-risico middelen vaak een wat hoger gebruik met zich meebrengen, maar onder aan de streep een lagere milieubelasting?

Antwoord

Het voorstel van de Europese Commissie gaat uit van reductie van gebruik en risico’s van chemische gewasbeschermingsmiddelen door enerzijds een weegfactor toe te kennen aan verschillende categorieën werkzame stoffen op basis van hun risicoprofiel en anderzijds een aparte reductiedoel voor de werkzame stoffen met een hoog risico profiel. Dat betekent dat het gebruik van chemische laag-risicomiddelen minder zwaar mee telt in de berekening. De Commissie beoogt met het voorstel het gebruik van laag-risicomiddelen te bevorderen en hoog-risicomiddelen te ontmoedigen.

De leden van de SGP-fractie kunnen niet goed volgen waarom het kabinet positief staat tegenover de invoering van brede spuitvrije zones, terwijl het kabinet tevens terecht aantekent dat er in verschillende situaties nauwelijks agrarische productieruimte overblijft. Is de veronderstelling juist dat de Nederlandse landbouw door de genoemde maatregel relatief hard geraakt zou worden, omdat we relatief veel sloten en watergangen hebben en een relatief hoge productie per hectare? Hoe noodzakelijk is invoering van brede spuitvrije zones als drift reducerende technieken toegepast worden? Waarom verzet de regering zich niet tegen de genoemde maatregel?

Antwoord

Ten aanzien van de bescherming van water en gevoelige gebieden is de Nederlandse inzet dat er slechts onder specifieke omstandigheden afgeweken mag worden van de voorgestelde drie meter bufferzones die grenzen aan water en/of gevoelige gebieden en waarbinnen geen gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt. Ik vind het belangrijk dat bredere zones juist daar ingesteld waar het de waterkwaliteit verbetert. Daarbij is een uniformering met de derogatiebeschikking en de GLB-NSP bufferzones de inzet.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de nationale reductiedoelstellingen afhankelijk worden gemaakt van de intensiviteit van het gebruik van middelen in een lidstaat. Deze leden vrezen dat Nederland zo zwaardere doelstellingen opgelegd krijgt dan andere lidstaten, wanneer niet gekeken wordt naar het gebruik van middelen ten opzichte van gewasopbrengsten. Gaat de Minister zich ervoor inzetten dat ook de productie per hectare meegewogen wordt?

Antwoord

Het Kabinet vind het jammer dat de Europese Commissie dit principe niet heeft meegenomen in de berekeningsmethode in het voorstel. In EU-overleg heeft de Nederlandse delegatie gewezen op dit principe in relatie tot voedselzekerheid en het benutten van beschikbaar landbouwareaal en zal dit blijven doen.

De leden van de SGP-fractie lezen dat het kabinet een impact assessment zal laten uitvoeren om de financiële gevolgen en de gevolgen voor de regeldruk in beeld te brengen. Deze leden horen graag of de Minister daarbij ook de gevolgen voor teelten en voor de voedselproductie mee wil nemen. Kan de Minister vaart maken met uitvoering van deze impact assessment en aandringen op voldoende tijd om de uitkomsten van deze impact assessment mee te kunnen nemen in de onderhandelingen? Gaat de Minister zich aansluiten bij de lidstaten die een oproep hebben gedaan voor een integrale impact assessment van de voorgestelde verordening?

Antwoord

Zoals aangekondigd in het BNC-fiche zal een impact assessment worden uitgevoerd naar de consequenties van het voorstel voor de Nederlandse overheid en ondernemers. De opdracht daartoe is in voorbereiding. Naar verwachting zal het onderzoek begin 2023 kunnen worden afgerond.

Nederland is terughoudend ten aanzien van het steunen van een aanvullende effectbeoordeling voor de gehele EU, zoals verzocht door een aantal lidstaten. Dit zal leiden tot een vertraging van de behandeling van het voorstel en dat acht ik niet wenselijk.

De leden van de SGP-fractie constateren dat, samen met de sector, nationaal werk wordt gemaakt van reductie van de milieubelasting en toepassing van geïntegreerde gewasbescherming via onder meer het Uitvoeringsprogramma gewasbescherming. Wat zou de voorgestelde verordening naar verwachting betekenen voor het nationale beleid en de stappen die in het kader van het Uitvoeringsprogramma gezet worden?

Antwoord

Het kabinet is in principe positief over het voorstel van de Commissie, omdat dit een bijdrage kan leveren aan het realiseren van de ambitie van het coalitieakkoord, de strategische doelen van het Uitvoeringsprogramma, het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) en het voldoen aan de waterkwaliteitsnormen voor gewasbeschermingsmiddelen van de Kaderrichtlijn water in 2027. De toegenomen nadruk op toepassing van geïntegreerde gewasbescherming sluit aan bij de ambitie in het coalitieakkoord om de omslag naar geïntegreerde gewasbescherming te intensiveren. Het kabinet heeft hierbij wel enkele kanttekeningen. Het voorstel richt zich vooral op het verminderen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en lijkt minder oog te hebben voor het verminderen van de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen via het ontwikkelen van weerbare planten en teeltsystemen, alternatieven voor chemische bestrijding en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur. Indien de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen afneemt, leidt dit tot een verminderd gebruik.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de Europese Commissie verschillende regels opstelt voor Integrated Pest Management en de manier waarop dit toegepast moet worden. Deze leden willen erop wijzen dat de wijze waarop IPM door telers toegepast wordt sterk afhankelijk is van teelten en lokale omstandigheden. De diversiteit is groot. Deze leden vrezen dat regelgeving vanuit Brussel de toepassing van IPM in de praktijk eerder frustreert dan stimuleert. Deelt de Minister deze zorg? Gaat hij zich ervoor inzetten dat de Europese Commissie niet op de stoel van de ondernemer gaat zitten?

Antwoord

Ik deel de zorgen van de leden van de SGP-fractie. In het Nederlandse standpunt is dit één van de belangrijkste punten waarop de Nederlandse inzet is gebaseerd.

De leden van de SGP-fractie vragen de Minister om de Kamer maandelijks te informeren over de voortgang van de onderhandelingen op de verschillende niveaus en over nieuwe elementen die in worden gebracht. Deze leden vragen de Minister ook om tijdig aan te geven wanneer sprake is van beslissende fases in de onderhandelingen.

Antwoord

Het is mijn voornemen om uw Kamer tussen de Raadswerkgroepbesprekingen te informeren over het verloop van de laatst gehouden bespreking en een vooruitblik te geven op de komende bespreking. Daarbij voldoe ik aan het informatieverzoek van de rapporteurs, zoals gedaan in hun brief van 5 oktober 2022; liefst doe ik dit aanhakend bij de geannoteerde agenda van de LVR. Dit is mede afhankelijk van de planning van de besprekingen door de voorzitter van de Raad – momenteel Tsjechië. Recent heeft Tsjechië een aangepaste planning bekend gemaakt met een bespreking op 3 en 25 november. De komende voorzitter – Zweden – heeft nog geen planning bekend gemaakt.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen en heeft hier nog enkele vragen over.

Het lid van de BBB-fractie heeft twijfels aan de voorkeursoptie van de commissie. In de verordening staan drie beleidsopties, die zijn beoordeeld op basis van een plausibel uitgangsscenario waarin de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden niet wordt gewijzigd. De voorkeursoptie van de commissie is hierbij optie 3 waarbij de reductiedoelen bindend zijn. Het lid van de BBB-fractie vindt dit opmerkelijk, zeker in het kader van voedselzekerheid. Wanneer deze reductiedoelen bindend zijn kan dit grote nadelen hebben op de productie van voedsel wanneer er geen passende vervangingsmiddelen voor gewasbescherming zijn. Wanneer er geen goede vervangingsmiddelen zijn en er ook geen gebruik meer gemaakt kan worden van chemische gewasbeschermingsmiddelen heeft dit grote impact op de opbrengst van gewassen. Deze opbrengst zal een stuk lager zijn t.o.v. de opbrengst wanneer er wel de juiste gewasbeschermingsmiddelen beschikbaar zijn. Het bindend maken van deze doelstellingen zou mogelijk kunnen lijden tot verslechtering van de voedselzekerheid, die voedselzekerheid die momenteel al in het geding is. Is de Minister het eens met het lid dat deze optie een mogelijk gevaar oplevert voor de voedselzekerheid, wanneer er geen goede alternatieven beschikbaar zijn? En op welke manier is de Minister van plan om te voorkomen dat deze verordening een gevaar op gaat leveren voor de voedselzekerheid?

Antwoord

Zowel de Europese Commissie als de lidstaten zijn van mening dat rekening moet worden gehouden met voedselzekerheid en Europese voedselsoevereiniteit. Nederland steunt dat uitgangspunt. En ik zal mij er zeker voor inzetten dat het belang van behoud van voedselproductie en voedselzekerheid meegenomen wordt in de voorgestelde verordening. Het voorstel houdt verder nog te weinig rekening met de ontwikkeling en beschikbaarheid van niet-chemische alternatieven en nieuwe technologieën (bijvoorbeeld precisielandbouw, mechanische bestrijding, enzovoort)., Deze alternatieven zijn essentieel voor het daadwerkelijk in de agrarische praktijk realiseren van het verminderen van het gebruik.

Het lid van de BBB-fractie is daarom van mening dat optie 1 veel beter aansluit bij een realistische aanpak om het gebruik van chemische gewasbescherming met 50% te reduceren en levert geen gevaar op voor de voedselzekerheid. Deze doelstelling zou niet bindend moeten worden. Het streven naar het doel van 50% reductie is een uitdaging waar niks mis mee is. Om deze reductie te verwezenlijken moeten er goede alternatieven zijn die hetzelfde resultaat opleveren. Ook moet er gekeken worden naar de mogelijkheden die er liggen op het gebied van precisielandbouw. De innovaties in de precisielandbouw kunnen een rol spelen binnen de reductie van chemische gewasbeschermingsmiddelen. Precisielandbouw heeft ook als voordeel dat er doelgerichter gebruik gemaakt wordt van deze chemische gewasbeschermingsmiddelen, wat ervoor zorgt dat mogelijke nevenschade wordt verminderd. Is de Minister bereidt om te pleiten voor niet bindende doelstellingen?

Antwoord

Nederland heeft geen principiële bezwaren tegen bindende doelstellingen. Wel is Nederland van mening dat er verbeteringen van het voorstel mogelijk zijn die tegemoetkomen aan de kanttekeningen die eerder met uw Kamer zijn gedeeld. Het voorstel houdt nog te weinig rekening met de ontwikkeling en beschikbaarheid van niet-chemische alternatieven en nieuwe technologieën (bijvoorbeeld precisielandbouw).

Het lid van de BBB-fractie heeft vraagtekens over de relevantie van de effectbeoordeling. Tijdens de Landbouw- en visserijraad van 26 september jongstleden is er gesproken over een aanvullende effect beoordeling duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen. Het ging er hierbij over of de effectbeoordeling relevant is omdat er geen rekening is gehouden met de gevolgen van de oorlog in Oekraïne voor de mondiale voedselzekerheid en voor de bedreiging voor de Europese Unie en de sociaal economische gevolgen van deze verordening. Het lid van de BBB-fractie vindt dit zorgwekkend omdat deze verordening ook invloed kan hebben op de voedselzekerheid. Het is daarom ook van belang dat de lange termijneffecten van de oorlog meegenomen worden zodat de effectbeoordeling relevant is. Hoe kijkt de Minister aan tegen de relevantie van deze effectbeoordeling?

Antwoord

Zoals aangekondigd in het BNC-fiche zal een impact assessment worden uitgevoerd naar de consequenties van het voorstel voor de Nederlandse overheid en ondernemers. De opdracht daartoe is in voorbereiding. Naar verwachting zal het onderzoek begin 2023 kunnen worden afgerond.

Nederland is terughoudend ten aanzien van het steunen van een aanvullende effectbeoordeling voor de gehele EU, zoals verzocht door een aantal lidstaten. Dit zal leiden tot een vertraging van de behandeling van het voorstel en dat acht ik niet wenselijk.

Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen over het opzetten van een register voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De verordening verplicht lidstaten om verschillende aspecten te monitoren. Een van deze aspecten is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door middel van een elektronisch register. In dit register moeten professionele gebruikers bijhouden welke preventieve maatregelen en interventies zij inzetten, hoe zij gebruik maken van adviesdiensten, en welke noodzakelijke chemische gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Het is de bedoeling dat Nederland zelf vormgeeft aan dit register. Op welke manier wordt er vormgegeven aan dit register en hoe is de Minister van plan om ervoor te zorgen dat er geen hoge administratieve last komt voor gebruikers van dit register?

Antwoord

Uw Kamer is geïnformeerd over het feit dat er in het kader van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 gestart is met een traject voor het realiseren van het digitaal inwinnen van verschillende gegevens over het toepassen van geïntegreerde gewasbescherming binnen de landbouw. Het blijkt mogelijk te zijn om in dit traject een benchmark te ontwikkelen voor individuele agrarische ondernemers. Er zal daarbij gezorgd worden voor het waarborgen van de privacy van de indieners van de gegevens. Het streven is om het systeem voor de digitale inwinning van gegevens over geïntegreerde gewasbescherming (inclusief gebruikscijfers) eind 2023 gereed te hebben, zodat dit systeem per 1 januari 2024 gebruikt kan worden (Kamerstuk 27 858, nrs. 569 en 573).

Het lid van de BBB-fractie is van mening dat er eerst goede alternatieven moeten zijn voordat er vermindering van chemische gewasbeschermingsmiddelen plaats kan gaan vinden. Doordat er momenteel nog weinig tot geen goede vervangers zijn voor chemische gewasbeschermingsmiddelen is het niet zeker hoe deze alternatieven eruit gaan zien en wat deze gaan kosten. Momenteel kost het proces van goedkeuring voor nieuwe gewasbeschermingsmiddelen erg veel tijd. Wil de Minister pleiten voor een versnelling in het goedkeuringsproces van gewasbeschermingsmiddelen, zodat er sneller goede alternatieven op de markt komen en waardoor er specifieker gestuurd kan worden op de gewenste 50% reductie?

Antwoord

Ik ben in gesprek met de Europese Commissie en het Ctgb om de mogelijkheden te bespreken om de goedkeurings- en toelatingsprocedure te versnellen (Kamerstuk 27 858, nr. 573).

Het lijkt me niet verstandig om dit onderwerp – dat gerelateerd is aan Verordening (EG) 1107/2009 – ter sprake te brengen in de onderhandelingen over het voorstel voor verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen.

Het lid van de BBB-fractie maakt zich ook grote zorgen over de betaalbaarheid van voedsel en een goed verdienmodel voor boeren. De huidige crisissen laten momenteel al zien dat de consumenten het steeds krapper bij kas hebben. Deze verordening zou een verzwaring op kunnen leveren voor de consumenten op de betaalbaarheid van voedsel. Wanneer er geen juiste alternatieven zijn voor chemische gewasbeschermingsmiddelen zal dit invloed hebben op de opbrengst van gewassen, wat automatisch leidt tot hogere marktprijzen. Ook de betaalbaarheid van nieuwe alternatieven speelt een belangrijke rol, de prijs van deze nieuwe alternatieven moet in verhouding niet meer gaan kosten dan wat er op dit moment wordt betaald anders zal dit ook kostprijsverhogend werken. Alle elementen die verzwarend werken binnen deze verordening zorgen voor kostprijsverhoging. Is de Minister bewust van de mogelijke kostprijsverhogende elementen binnen deze verordening? Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat voedsel betaalbaar blijft voor consumenten en dat er een goed verdienmodel voor boeren is?

Antwoord

Ja, daar ben ik mij van bewust. Om die reden zullen de financiële consequenties en gevolgen voor de regeldruk voor het bedrijfsleven en de burger worden meegenomen in de impact assessment. Hierbij zal rekening worden gehouden met het ingezette beleid in Nederland (coalitieakkoord en Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030).

Het lid van de BBB-fractie vindt het belangrijk dat er geen oneerlijke concurrentie gaat plaatsvinden doordat er producten worden geïmporteerd waarbij er wel volledig gebruik gemaakt kan worden van chemische gewasbeschermingsmiddelen. Deze verordening zorgt voor andere productie eisen t.o.v. landen buiten de Europese Unie. Het lid is van mening dat er geen producten geïmporteerd mogen worden met lagere producteisen dan die in Europa worden toegepast. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat er geen oneerlijke concurrentie plaats gaat vinden en dat productie eisen voor geïmporteerde producten hetzelfde zijn?

Antwoord

Soms worden er in de landen buiten de EU gewasbeschermingsmiddelen gebruikt die niet, nog niet of niet meer in de Europese Unie zijn toegelaten. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat op voedselproducten die in de EU geïmporteerd worden residuen van deze gewasbeschermingsmiddelen aanwezig zijn. Echter, alle producten die op de Europese markt verhandeld worden (ook wanneer deze van buiten de EU worden geïmporteerd) moeten voldoen aan de Europese producteisen, waaronder voedselveiligheid. Zo bevat Verordening (EG) 396/2005 maximale residulimieten (hierna: MRL’s) waaraan deze producten moeten voldoen en waarop zij – steekproefsgewijs – bij de invoer worden gecontroleerd (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 3764).

Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen dat Nederland binnen zes maanden na de inwerkingtreding van de verordening in het nationale recht twee reductiedoelstellingen moet vaststellen om bij te dragen aan de EU-brede doelstelling. Hoe verwacht de Minister dat deze reductiedoelstellingen ervoor Nederland uit zullen gaan zien, en waarop is deze verwachting gebaseerd?

Antwoord

Ik kan deze vraag niet beantwoorden omdat nog onduidelijk is wat de reductiedoelen voor Nederland zullen zijn. Er is veel discussie tussen lidstaten over de berekeningsmethode waarop de nationale reductiedoelen gebaseerd zullen worden.

Het lid van de BBB heeft kennisgenomen van de verplichting om in gevoelige gebieden geen gewasbeschermingsmiddelen meer te gebruiken én in zones van 3 meter rondom deze gebieden en oppervlaktewater. Er is geen uitzonderingspositie mogelijk voor de glastuinbouw of andere situaties waarin verwaaiing of afspoeling vanaf het landbouwperceel naar het milieu niet kan plaatvinden. Gaat de Minister kijken welke uitzonderingen er mogelijk zijn voor specifieke gevallen?

Antwoord

Het kabinet staat op zich positief tegenover de verplichting om in gevoelige gebieden en in oppervlaktewater geen gewasbeschermingsmiddelen meer te mogen gebruiken én in zones van 3 meter rondom deze gebieden en oppervlaktewater. Het kabinet plaatst enkele kanttekeningen voor het gebruik binnen de landbouw.

Het kabinet constateert wel dat de zone generiek wordt voorgesteld; er is geen uitzonderingspositie mogelijk voor de glastuinbouw of andere situaties waarin verwaaiing of afspoeling vanaf het landbouwperceel naar het milieu niet kan plaatvinden.

Volgens het lid van de BBB-fractie moet er ook gekeken worden naar de mogelijkheden die er liggen binnen de precisielandbouw. Het lid is van mening dat er uitzonderingen moeten komen voor precisie technieken met betrekking tot chemische gewasbeschermingsmiddelen in gevoelige gebieden en in zones van 3 meter rondom deze gebieden en oppervlaktewater. Hoe kijkt de Minister hiertegen aan en hoe gaat hij zich hiervoor inzetten?

Antwoord

Het stimuleren van de toepassing van nieuwe technologieën (zoals precisielandbouw) is een belangrijk doel van het voorstel voor een verordening. Ik onderstreep dit doel en ondersteun het gebruik van niet-chemische alternatieven. Ik zal de precisie-technieken inbrengen in de onderhandelingen in zijn algemeenheid, zoals hierboven aangegeven, maar wijs er wel op dat de waterkwaliteitsdoelen nauwlettend in het oog moet worden gehouden.

Het lid van de BBB is benieuwd welke mogelijkheden er zijn voor onderscheid tussen diverse type gewasbeschermingsmiddelen op te nemen in het voorstel van de Europese Commissie, waardoor de mogelijkheid wordt gecreëerd om middelen met een lage negatieve impact op het oppervlaktewater dan wel omgeving vrij te kunnen stellen van een eventueel verbod. Kan de Minister zich hier over uitspreken?

Antwoord

Het voorstel kent, daar waar een verbod aan de orde is, inderdaad geen onderscheid in het risicoprofiel van gewasbeschermingsmiddelen. Een meer risicogerichte benadering is wenselijk en waar mogelijk zal ik daarvoor pleiten of voorstellen daartoe ondersteunen.

Het lid van de BBB constateert dat de mogelijkheden voor het gebruik van alternatieven voor chemische gewasbescherming niet mogelijk zijn of dat het niet gestimuleerd wordt om alternatieve technieken te gebruiken. Dit zijn alternatieven zoals Crispr-CAS, biostimulanten en inzet van precisietechnieken (incl. drones), etc. Boeren zien te veel middelen verdwijnen, terwijl er nog veel te weinig alternatieven voor in de plaats komen, dit is voor andere soorten middelen en ook voor de ontwikkeling van meer weerbare teeltsystemen. Door alternatieven een sterkere plaats te geven, wordt het voorstel van de Europese Commissie een stuk evenwichtiger. Wil de Minister pleiten voor een evenwichtig beleid doormiddel van het mogelijk maken van gebruik van bovenstaande alternatieven en dit mee te nemen in de verordening?

Antwoord

Ik ondersteun het gebruik van niet-chemische alternatieven om de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen te verminderen. Die richting was het vorige Kabinet al ingegaan met het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030. Het is belangrijk deze inzet te versterken. Zo loopt het nationaal programma precisielandbouw en heb ik aandacht voor nieuwe technieken zoals CRIPR-cas in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming. Ook kijkt het Ctgb hoe innovatieve precisietechnieken kunnen worden meegenomen in de beoordelingsmethodiek.

Het lid van de BBB-fractie vindt het van belang dat boeren worden ondersteund in de transitie naar weerbare, duurzame teeltsystemen en weerbare planten. Boeren moeten gestimuleerd worden om deze transitie te kunnen realiseren, zowel inhoudelijk als financieel. Hoe gaat de Minister zorgen voor stimulans en ondersteuning om deze transitie te kunnen ondergaan en welke mogelijkheden zijn hiervoor beschikbaar vanuit de EU?

Antwoord

Ja, daar ben ik toe bereid. Ik verwijs u naar mijn antwoord op een van uw eerdere vragen.

Het lid van de BBB vindt dat er op een andere manier gekeken moet worden naar de meetmethode van gewasbeschermingsmiddelen. De Europese Commissie kiest in het voorstel voor het meten van het aantal gebruikte kilogrammen met de Harmonized Risk Indicator (HRI). De Nederlandse land- en tuinbouw kenmerkt zich door een hoge productie per oppervlakte-eenheid. Volgens het lid van de BBB-fractie zou er gekeken moeten worden naar het gebruik van gewasbescherming per geoogst product. Zo is het aantal kilogrammen toegepast middel per geoogst product laag. Hoe kijkt de Minister tegen deze meet methode aan en wil de Minister pleiten dat het gebruik van middelen in de land- en tuinbouw door ondernemers wordt beoordeeld op milieu-impact, en niet op hoeveelheden kilogrammen?

Antwoord

Het Kabinet vind het jammer dat de Europese Commissie het principe van het gebruik van gewasbescherming per geoogst product niet heeft meegenomen in de berekeningsmethode in het voorstel. In EU-overleg heeft de Nederlandse delegatie gewezen op dit principe in relatie tot voedselzekerheid en het benutten van beschikbaar landbouwareaal. Nadeel van dit principe is dat bijvoorbeeld het gebruik in de sierteelt en bollenteelt, biomassa en veevoedergewassen niet kan worden meegenomen of moeilijk te vergelijken is met kilogram voedselproductie. In Nederland vindt een substantieel deel van het gebruik plaats in deze sectoren.

Het lid van de BBB vindt het belangrijk dat, voorafgaande aan de vaststelling van de Verordening, er een goed beeld is van de effecten van de voorgestelde reductiedoelstellingen, de voorgestelde maatregelen en van de specifieke gevolgen van de maatregelen met betrekking tot de «gevoelige gebieden». Is de Minister bereid een impact analyse met betrekking tot de gevolgen van de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen voor de Nederlandse land- en tuinbouw te laten uitvoeren? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Zoals aangekondigd in het BNC-fiche zal een impact assessment worden uitgevoerd naar de consequenties van het voorstel voor de Nederlandse overheid en ondernemers. De opdracht daartoe is in voorbereiding. Naar verwachting zal het onderzoek begin 2023 kunnen worden afgerond. De uitkomsten van dat onderzoek zal input geven voor het Nederlandse standpunt.

De definitie van en voorschriften voor gevoelige gebieden heeft tot veel vragen en zorgen geleid bij lidstaten. In de komende Raadswerkgroepbespreking zal dit nader worden toegelicht door de Europese Commissie. Op basis daarvan zal Nederland zijn inzet bepalen.

Nederlandse inzet voor Raadsbesprekingen Commissievoorstel duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen

Kamerstuk 22 112, nr. 3481 – Brief d.d. 8 september 2022, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Fiche: Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen

Kamerstuk 22 112, nr. 3472 – Brief d.d. 15 juli 2022, Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra

EU-voorstel: Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen COM (2022) 305 (Engelstalige versie)

EU-voorstel d.d. 23 juni 2022, Europese Commissie


X Noot
1

Zie hiervoor het Interinstitutioneel Akkoord over een verplicht transparantieregister (Kamerstuk 22 112, nr. 2241): https://eur-lex.europa.eu/legal content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32021Q0611(01)&from=EN.

X Noot
2

Nederland staat met bijna 6 kg actieve stof per hectare landbouwgrond op nr. 3 in de EU, na Malta en Cyprus. File:Pesticide sales by UAA, by country, 2014 (kilogram per hectare).png – Statistics Explained (europa.eu)

X Noot
4

Eén van de «kandidaten voor vervanging», omdat deze stof bewezen zeer giftig is, slecht afbreekbaar in het milieu en hormoonverstorend. Bovendien kan difenoconazool leiden tot resistente schimmels.

Naar boven