21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1474 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 8 december 2022

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 9 november 2022 over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 21 november 2022 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1469).

De vragen en opmerkingen zijn op 15 november 2022 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 29 november 2022 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Geurts

Adjunct-griffier van de commissie, Holtjer

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie constateren dat uit eerdere correspondentie is gebleken de aanpak van mestfraude onderdeel was van de onderhandelingen tussen de EC en het Nederlandse kabinet over derogatieverlening. Met het oog op het belang van deze aanpak en de aankomende ingang van de nieuwe derogatiebeschikking per 2023, willen deze leden graag ook enkele vragen stellen over de invoering van de digitale mestbon. Herkent de Minister de zorgen die momenteel spelen in de sector over de digitale registratie van alle mesttransporten?

Antwoord

Voor vervoerders van dierlijke mest betekent de invoering van het real time Vervoersbewijs Dierlijke Mest (hierna: rVDM) een flinke wijziging in de manier van

verantwoording van het vervoer van dierlijke meststoffen. De verandering zit niet zozeer in de gegevens die moeten worden verstrekt, maar meer in de wijze van

verstrekking en het moment waarop de gegevens moeten worden verstrekt. Dit vergt een omslag in de werkwijze van de betrokken ondernemers.

Klopt het dat nog niet alle systemen klaar zijn voor de invoering op 1 januari aanstaande? Wat zijn de gevolgen voor de derogatiebeschikking als de invoering op die datum nog niet gereed is?

Antwoord

Het systeem voor rVDM is gereed en voldoende getest om per 1 januari 2023 te kunnen worden ingevoerd. Alleen de functionaliteit voor het melden van import en export van dierlijke mest via het rVDM-systeem is nog niet gereed en wordt daarom later, namelijk per 1 juni 2023, ingevoerd. Tot 1 juni 2023 blijft voor deze transporten dus de huidige werkwijze en wetgeving van toepassing.

Kan de Minister een tijdlijn schetsen van de huidige test- en uitbouwfase van het systeem?

Antwoord

Het rVDM-systeem van de overheid is gereed voor invoering op 1 januari 2023 en voldoende in de praktijk getest. Daarnaast testen leveranciers van bedrijfsmanagementsystemen (hierna BMS-leveranciers) hun eigen systemen met vervoerders. In de (test)fase vooruitlopend op de invoering zijn inmiddels meer dan 4000 daadwerkelijke rVDM-transporten op de nieuwe wijze uitgevoerd en wekelijks komen hier nog ongeveer 600 transporten bij. De signalen vanuit betrokken vervoerders zijn over het algemeen positief en de BMS-leveranciers geven aan dat het aantal vervoerders dat deelneemt aan deze testen, mede op basis van de positieve ervaringen, de komende weken verder zal worden uitgebreid. Alle BMS-leveranciers zijn gericht op het halen van 1 januari 2023 en zijn ook grotendeels al begonnen met de voorbereidingen voor het migreren van hun klanten naar de rVDM-werkwijze.

Wat vindt de Minister van de oproep vanuit de sector om een praktische overgangstermijn van het huidige stelsel naar het nieuwe systeem in te stellen?

Antwoord

Ik ben mij ervan bewust dat de invoering van rVDM een ingrijpende wijziging is voor vervoerders, leveranciers en afnemers van dierlijke mest en dat het tijd kost om te wennen aan een nieuw systeem. Het is echter al lange tijd bekend dat rVDM ingevoerd gaat worden per 1 januari 2023. Om te voldoen aan de derogatiebeschikking 2022–2025 is dit ook noodzakelijk. Mede naar aanleiding van signalen vanuit de sector heb ik na overleg met de betrokken sectorvertegenwoordigers besloten om de periode tot 1 maart 2023 als overgangstermijn te beschouwen: ondanks dat de nieuwe rVDM-regels vanaf 1 januari 2023 van toepassing zijn en een papieren VDM geen mogelijkheid meer is om mesttransporten te verantwoorden, zal – met het oog op de overgang naar rVDM – tot 1 maart 2023 soepel omgegaan worden met VDM’s die nog via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) binnenkomen, zodat vervoerders in de relatief rustige periode voor de piek van het uitrijdseizoen 2023 de overgang kunnen maken naar het nieuwe systeem en nieuwe werkwijze.

Houdt de Minister ook rekening met een scenario dat het nieuwe systeem nog niet gereed is op 1 januari aanstaande? Zo ja, hoe is de Minister van plan dat probleem te ondervangen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Zoals hierboven aangegeven is het nieuwe systeem op 1 januari a.s. gereed voor het melden van het vervoer van dierlijke mest binnen Nederland. Voor het melden van import en export van dierlijke mest geldt tot 1 juni 2023 nog de huidige werkwijze en regelgeving.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

Ontbossing

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de vorderingen op het gebied van de ontbossingsverordening. Deze leden hebben hier nog enkele vragen over. Wat is de stand van zaken van de onderhandelingen met betrekking tot de ontbossingsverordening? Deze leden hebben vernomen dat het voorstel over «other wooded lands» nu uit de verordening dreigt te vallen. Hierdoor wordt land dat geen bos is, maar wel bomen heeft, niet langer beschermd zoals in eerste instantie was opgenomen in de verordening. Klopt dat? Deze leden zouden graag zien dat dit voorstel blijft behouden. Zo wordt bijvoorbeeld gezorgd dat de Braziliaanse Cerrado wordt beschermd. Kan worden toegezegd dat Nederland zich maximaal inzet om het voorstel te behouden? Erkent de Minister het belang van het beschermen van deze gebieden? Kan de Kamer op de hoogte worden gehouden van de ontwikkelingen?

Antwoord

Er hebben tot op heden twee trilogen plaatsgevonden, de derde en naar verwachting laatste triloog vindt plaats op 5 december. De aanname van de vraagstellers ten aanzien van de opname van «other wooded land» is onjuist. In het oorspronkelijke Commissievoorstel was deze definitie niet opgenomen, in de Raadspositie, enkel in recital 30a. van de drie onderhandelende partijen, heeft alleen het Europees Parlement voorgesteld om «other wooded land» ook elders op te nemen, zoals bij de scope. In de Raad is er onderhandeld over opname van «other wooded land», hier bleek ondanks Nederlandse steun geen meerderheid voor te zijn. De opname van «other wooded land» zou een uitbreiding betreffen, er is geen sprake van het wegvallen van een definitie in dit geval. Over de toevoeging van «other wooded land» wordt nog onderhandeld in de triloog.

Nederland erkent het belang van het beschermen van ecosystemen wereldwijd, waaronder de Cerrado. Daarom zal Nederland zich blijven inzetten voor een zo ambitieus mogelijk akkoord. De Kamer zal worden geïnformeerd over de ontwikkelingen na afloop van de triloog op 5 december a.s.

Visserij

De leden van de D66-fractie constateren dat de Minister in de vorige Landbouw- en Visserijraad aangaf dat er nog geen overeenstemming is bereikt over de verdeelsleutel tussen de kuststaten. De Minister gaf aan dat zowel de EC als de EU-lidstaten op dezelfde lijn zitten. Betekent dit dat er nu wel overeenstemming is over de verdeelsleutel? Bij het vorige overleg over de Landbouw- en Visserijraad hebben deze leden gevraagd hoe de Minister de controle op illegaal binnenkuilen gaat versterken. Daarop gaf de Minister aan dat hij gaat inzetten op het gebruik van innovatieve controlemiddelen. Deze leden vragen wat de Minister verstaat onder innovatieve controlemiddelen. Valt hier bijvoorbeeld cameratoezicht onder? Wat is de status van de inzet hiervan? Meent de Minister dat de controle nu voldoende is verscherpt om te kunnen garanderen dat illegale overbevissing efficiënt kan worden aangepakt, zodat Nederland zich ook aan de Europese regels hierover houdt? Zo ja, hoe onderbouwt de Minister deze opvatting? Is de Minister bereid deze ook extern te laten toetsen? Zo nee, welke aanvullende inspanningen kunnen worden verwacht?

Antwoord

De kuststaten in dezen zijn de Europese Unie, het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen, Far Oer, IJsland, Groenland en de Russische Federatie. Er is voor de «grote Atlantische bestanden» als makreel, blauwe wijting en Atlanto-Scandian haring tussen deze kuststaten geen overeenstemming over de onderlinge verdeelsleutel. Overigens varieert de precieze discussie per visbestand. Wat betreft het standpunt van de Europese Unie in deze discussies is er een eensluidende mening van de lidstaten en de Europese Commissie.

Met innovatieve controlemiddelen doel ik op nieuwe middelen, maatregelen en methoden om de regels van het Gemeenschappelijk Visserij Beleid (GVB) te controleren. Het kan hierbij gaan om het gebruik van moderne technieken, zoals bijvoorbeeld camera’s, satellieten of drones, maar ook betrekking hebben op de manier waarop bestaande middelen gebruikt worden, zoals bijvoorbeeld het combineren van data uit verschillende (bestaande) bronnen. Closed Circuit Television (CCTV) is momenteel nog onderwerp van gesprek bij de herziening van de Controle Verordening. Ten aanzien van de status van CCTV kan ik aangeven dat ik momenteel voorbereidingen tref voor een pilotproject om de effectiviteit van cameratoezicht voor het toezicht op de aanlandplicht te onderzoeken.

Zoals eerder aan de Tweede Kamer is gemeld, zijn de controlemaatregelen, mede naar aanleiding van de ingebrekestelling op de controle en handhaving van weging, het transport en de traceerbaarheid van vis, sinds 2021 aanzienlijk aangescherpt en de capaciteit van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) voor de controle van de visserij uitgebreid. Met deze aanscherpingen en investeringen verwacht ik dat de bestrijding van illegale visserij efficiënter kan worden aangepakt. Het uiteindelijke effect van alle maatregelen zal de komende tijd duidelijk worden. Ik blijf uiteraard met de NVWA in gesprek om te kijken waar de controle en handhaving in de visserij verder aangescherpt kan worden. De NVWA is zelf ook kritisch naar het controle- en handhavingssysteem, zoals zij in de Integrale Ketenanalyse (IKA) visketen naar voren heeft gebracht1. Een appreciatie van dit rapport zal ik op korte termijn aan de Tweede Kamer doen toekomen. Ik vind mede gezien bovenstaande, een aanvullende externe toetsing op dit moment niet nodig.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

Tweede verkenning van WEcR over de mogelijke inkomenseffecten van de oorlog in Oekraïne voor bedrijven in de land- en tuinbouw

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de uitkomsten van de berekeningen van Wageningen Economic Research en vragen wat de Minister met deze uitkomsten gaat doen. Gaat de Minister ervoor zorgen dat er geen (grote delen van) sectoren omvallen door kosten die als gevolg van de oorlog in Oekraïne sterk zijn gestegen?

Antwoord

Uit het WEcR-rapport blijkt wederom dat de gevolgen van de gestegen inputprijzen zeer verschillen tussen sectoren en bedrijven. Zo zijn er sectoren waarin de gestegen kosten gemiddeld genomen goed gecompenseerd worden door de hogere opbrengstprijzen, zoals de melkveehouderij en de grotendeels ook de pluimveehouderij. Er zijn ook sectoren waarin dit niet het geval lijkt te zijn, zoals de varkenshouderij. Voor de akkerbouw is het nog erg moeilijk in de schatten om de prijsvorming van de oogst van dit jaar pas in het najaar plaatsvindt. Voor de glastuinbouw zijn de gevolgen nog moeilijk te voorspellen, maar de impact van de hoge energieprijzen is voor deze sector groot. Vooral de ontwikkelingen in de aankomende winter zullen belangrijk zijn. Uiteindelijk zijn de effecten voor individuele bedrijven binnen deze sectoren erg afhankelijk van specifieke omstandigheden zoals energiecontracten, biologische of gangbare productie, al aangelegde voorraden van o.a. kunstmest, liquiditeit, etc. In december verwacht ik de jaarlijkse uitgewerkte ramingen van de inkomenscijfers van land- en tuinbouwbedrijven over 2022. Deze ramingen zijn gebaseerd op de daadwerkelijke bedrijfseconomische gegevens van de bedrijven in het bedrijven informatie netwerk, terwijl het huidige rapport schattingen maakt op basis van geobserveerde en geschatte (middels scenario’s) kosten- en opbrengstprijzen. Daarmee geven de ramingen een reëlere inschatting van de inkomens over 2022.

Het kabinet volgt nauwgezet de ontwikkelingen binnen de landbouwsectoren en neemt daartoe ook maatregelen. Met de inzet van de EU-middelen uit de landbouwcrisisreserve medio 2022 zijn landbouwers met grond én met substantiële aantallen varkens en pluimvee ondersteund. De keuze voor deze sectoren was mede gebaseerd op de uitkomsten van het eerste WEcR-onderzoek omdat deze sectoren het meest getroffen waren door de hogere voerprijzen. Voorts kunnen bedrijven in de land- en tuinbouw nu gebruik maken van de Tegemoetkoming Energie Kosten (TEK) regeling. Land- en tuinbouwbedrijven met hoge energiekosten kunnen tot 160.000 vergoeding krijgen. Recentelijk is de eis rond energiegebruik verlaagd. Bedrijven die 7% van de omzet aan energie besteden kunnen nu eveneens steun krijgen. Daardoor zullen meer landbouwbedrijven gebruik kunnen maken van deze regeling.

Daarnaast valt deze leden op dat er geen berekening voor de visserijsector in de tekst staat. Vindt de Minister de visserijsector niet belangrijk genoeg of moet deze toch worden weggesaneerd?

Antwoord

Ik vind de sector zeker belangrijk en wil graag samen met de bedrijven die voor zichzelf een toekomst zien in de visserij werken aan de transitie naar een kleinere en duurzame visserij. Daarom zet ik mij ervoor in om zo spoedig mogelijk een overbruggingsregeling open te stellen (zie Kamerstuk 21 501-32, nr. 1470). De visserijsector is in dit rapport niet meegenomen omdat eerder dit jaar in opdracht van mijn ambtsvoorganger al een rapport is opgesteld door WEcR over de mogelijke inkomenseffecten van de oorlog in Oekraïne voor bedrijven in het Nederlandse viscluster. Dit rapport is aan de Tweede Kamer aangeboden bij de brief van 1 juli 20222 inzake de Agenda Visserij. Daarnaast voert WEcR op dit moment een analyse de relatie tussen de aanvoersector en de keten. In een volgende fase gaat WEcR de effecten van beleid modelleren en de ontwikkelingen in de sector monitoren. Ik zal de Tweede Kamer in de eerste helft van 2023 informeren over de uitkomsten van deze analyse en het vervolg.

GLB- Nationaal Strategisch Plan

De leden van de PVV-fractie lezen dat het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), waarvan het Nationaal Strategisch Plan (NSP) de Nederlandse invulling beschrijft, voor boeren een flinke omslag betekent. Is de Minister bereid om te onderzoeken in hoeverre het NSP het speelveld voor de Nederlandse boeren binnen de EU verslechtert en als dit het geval is, het NSP aan te passen?

Antwoord

Een leefbaar landbouwinkomen en de concurrentiepositie van boeren zijn doelen in het GLB. Over de impact van het GLB-NSP op het inkomen en de sociaaleconomische positie van boeren wordt jaarlijks gerapporteerd aan de Europese Commissie aan de hand van verschillende resultaats- en impactindicatoren. Mogelijk geven de gecombineerde rapportages van de lidstaten inzicht op de gestelde vraag. Ik zal aan de hand van de rapportages bezien hoe de Kamer te informeren over ontwikkelingen en trends.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

Wolf

De leden van de CDA-fractie zijn zeer bezorgd over de huidige situatie omtrent de wolf in Nederland. Zowel vee als hobbydieren worden in grote getalen aangevallen, met veel dierenleed en zelfs overlijden tot gevolg. Hoge hekken en veel andere maatregelen om de wolf te weren blijken niet effectief en hebben andere negatieve neveneffecten tot gevolg. De huidige situatie zorgt ervoor dat boeren het vee niet meer in de wei durven te zetten, terwijl dit juist wel is waar de maatschappij om vraagt. Doelen op het gebied van dierenwelzijn en duurzaamheid worden hierdoor gehinderd. Deze leden roepen de Minister dringend op om tijdens de Landbouw- en Visserijraad het signaal af te geven dat de wolvensituatie in Nederland (als gevolg van bestaand Europees beleid) onhoudbaar is en dat de mogelijkheden tot beheer van de wolf moet worden verruimd. Kan de Minister hierop reageren?

Antwoord

Het kabinet is zich bewust van de grote zorgen die leven bij dierhouders en inwoners over de aanwezigheid van een toenemend aantal wolven in Nederland. Deze zorgen komen mede voort uit het vee wat wordt gedood door de wolf en het aantreffen van de gevolgen ervan door de eigenaren/omwonenden. Dit heeft impact op de betrokkenen en is een inbreuk op hun eigendom. Tegelijkertijd heeft een dierhouder de verplichting om hun vee goed te beschermen. Dit kan bijvoorbeeld met beschermende hekken en het niet goed toepassen hiervan is helaas vaak ook oorzaak van vee dat door een wolf gedood of verwond wordt.

Mede door de beschermde status van de wolf is het van belang om allereerst in te zetten op het beter beschermen van het vee, en met goede voorbeelden vanuit hert buitenland verwacht ik ook dat hier winst te halen is. Het beter samenleven met de wolf zou zo ook de positieve effecten van de wolf, zoals een positief effect op herstel van de biodiversiteit, verbetering van het landschap, aan de evenwichtige ontwikkeling van soorten en aan het bereiken van het ecologisch evenwicht, bewaren. Tegelijkertijd leven we in een klein land waardoor wolf en mens en de dieren die gehouden worden door de mens, dicht bij elkaar leven en dit niet altijd eenvoudig zal zijn. We zullen op korte termijn met de Raad voor de Dieraangelegenheden in gesprek gaan over deze dillema’s, met het oog op het vormgeven van de maatschappelijke dialoog over de wolf. Besluitvorming in Europees verband over de beschermde status van de wolf vindt plaats in de Milieuraad.

Klimaatbeleid

De leden van de CDA-fractie constateren dat de EC, de Europese Raad en het Europees Parlement vorige week een triloog-akkoord over landgebruik bereikten. Dit wordt gebruikt als onderdeel van de EU-inzet op klimaatconferentie COP27. Deze leden vragen wat er precies is afgesproken en wat dit betekent voor de Nederlandse land- en tuinbouw. Heeft de Minister inzage in de teksten en kunnen die met de Tweede Kamer worden gedeeld? Hoe verhoudt zich wat in Brussel is afgesproken tot de nationale klimaatagenda?

Antwoord

Op vrijdag 11 november jl. is er een voorlopig akkoord bereikt over de herziening van de verordening inzake de broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, veranderingen in landgebruik en bosbouw (LULUCF). Op het moment van schrijven is er nog geen complete tekst beschikbaar die gedeeld kan worden met de Tweede Kamer. De tekst zal te zijner tijd met de Tweede Kamer worden gedeeld.

Het kabinet is tevreden met het voorlopige akkoord. Hierin worden namelijk ambitieuzere doelstellingen opgenomen ten opzichte van de bestaande verordening. Het gaat hierbij om doelstellingen voor het opslaan van koolstof door landgebruik in de EU en in de lidstaten in 2030. Het 2030-doel voor de EU is vastgesteld op een netto koolstofput (verwijdering van broeikasgassen) van 310 Mton CO2-equivalenten. Nederland heeft zich in de onderhandelingen sterk ingezet voor deze hogere ambitie, die in lijn is met de Europese klimaatambitie van 55% emissiereductie in 2030 ten opzichte 1990.

Aan het doel voor de EU zijn bindende nationale doelen gekoppeld. Voor Nederland is het nationale doel 4,5 Mton CO2-equivalenten aan netto emissies in 2030. Naar verwachting betekent het akkoord geen nieuwe verplichtingen of inspanningen voor de Nederlandse land- en tuinbouwsectoren. Het klimaatbeleid van dit kabinet moet leiden tot een restemissie van 1,8–2,7 Mton CO2-equivalenten in 2030 in het landgebruik. Dit is nodig om de nationale klimaatopgave van ten minste 55% emissiereductie in 2030 ten opzichte van 1990 te realiseren.

Het voorlopig akkoord komt ook tegemoet aan een belangrijke zorg van Nederland over de borging van de gestelde doelen. Er zijn namelijk bepalingen opgenomen die duidelijk maken wat de gevolgen voor lidstaten zijn als zij hun doelen tot en met 2030 niet bereiken. Daarnaast is positief dat er geen uitzonderingen meer zijn waardoor lidstaten emissies die veroorzaakt worden door natuurlijke verstoringen (zoals bosbranden) niet hoeven te rapporteren. Verder is in het akkoord opgenomen dat de Commissie in 2024 met een rapport komt met daarin aanbevelingen hoe de LULUCF-verordening na 2030 vorm zou kunnen krijgen en welke doelstelling daar in 2035 bij past, waarbij ook gekeken wordt naar emissies uit de landbouw.

NSP / GLB

De leden van de CDA-fractie constateren dat boeren en telers met grote onzekerheid kampen over het nieuwe GLB dat op 1 januari 2023 van start gaat. Tevens is het NSP nog steeds niet door de EC goedgekeurd. Er zijn zelfs acht EU-lidstaten die hun definitieve NSP nog moeten voorleggen aan de EC.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat het nieuwe GLB met zijn conditionaliteiten, ecoregeling en agrarisch natuurbeheer, het 7e actieprogramma en de nitraatderogatie zorgen voor een kluwen aan regeltjes, waar boeren en telers door de bomen het bos niet meer zien. Een bufferstrook langs waterwegen moet aan zoveel eisen voldoen dat het bijna onmogelijk is geen fouten te maken. Daarnaast worstelen diverse boeren, vooral die op klei, met de regels voor bodembedekking. Het is zeer onzeker of zij aan de eisen kunnen voldoen, zoals minimaal zes of ach weken bodembedekking tussen 1 augustus en 1 november. Dit is sterk afhankelijk van de bodemgesteldheid, het weer en het groeiseizoen. De diversiteit aan bodemtypen is groot en laat zich niet vangen in een definitie «zware klei». Wat vindt de Minister van de grote onduidelijkheid voor de praktijk? Is de Minister bereid om coulance toe te zeggen aan deze boeren zodat zij niet met kortingen worden geconfronteerd?

Antwoord

Graag verwijs ik voor het antwoord naar mijn brief van 14 november 20223. Daarin heb ik aangegeven hoe ik in 2023 wil omgaan met de onduidelijkheid die kan ontstaan door de beperkte voorbereidingstijd die er is na de afronding van het NSP.

Er is bovendien onduidelijkheid over de stand van zaken als het gaat om de nieuwe vestigingssteun voor jonge agrariërs. Is de Minister voornemens met informatie te komen naar de praktijk en hierbij de sectorpartijen te betrekken?

Antwoord

Momenteel werk ik aan de invulling van deze interventie. Hierover ben ik in gesprek met het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK). Ik streef ernaar de interventie voor de zomer te kunnen openstellen. Te zijner tijd zal ik de Kamer daarover informeren.

Heeft de Minister in beeld hoeveel boeren van plan zijn om mee te doen aan het GLB, aangezien de bestaande cijfers uit 2021 dateren en het GLB-voorstel toen aanzienlijk anders was?

Antwoord

In het NSP is per type subsidie aangegeven hoeveel boeren of in sommige gevallen hoeveel hectares per jaar naar verwachting mee zullen doen. Ik besef me terdege dat deze planning onzeker is omdat het GLB verandert.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de oppervlakte van bufferstroken, als conditionaliteit, van de bemestingsruimte lijkt te worden afgetrokken, terwijl dit in de Nitraatrichtlijn niet zo is. Deze leden zijn in de veronderstelling dat de Nitraatrichtlijn altijd leidend zou zijn. Kan de Minister dit toelichten?

Antwoord

Het klopt dat voor de mestplaatsingsruimte de Nederlandse invulling van de Nitraatrichtlijn bepalend is. In het huidige Activiteitenbesluit Milieubeheer is aangegeven dat de teeltvrije zones niet bemest mogen worden en dat er geen gewasbeschermingsmiddelen mogen worden toegepast. Dat betekent dat de teeltvrije zones ook niet meetellen met de mestplaatsingsruimte op een bedrijf.

In het GLB gaan de bredere bufferstroken met ingang van 1 januari 2023 in. In 2023 zal de mestplaatsingsruimte alleen beperkt worden door de teeltvrije zones uit het Activiteitenbesluit Milieubeheer en niet door de in sommige situaties bredere bufferstroken uit het GLB. De voorwaarden uit de derogatiebeschikking 2022–2025 voor de bufferstroken worden zo snel mogelijk in het Activiteitenbesluit Milieubeheer opgenomen, waarmee de regels over bufferstroken vanuit het GLB, mest en gewasbescherming geharmoniseerd worden.

GLMC 6

De leden van de CDA-fractie constateren dat GLMC 6, hetgeen eisen voor een minimale bodembedekking bevat, is aangescherpt. Voor zware klei is de eis opgenomen dat 80 procent van het bouwland in een periode van zes weken tussen 1 augustus en 1 november moet zijn bedekt. Die bedekking kan bestaan uit een gewas, gewasresten, stoppels en of mulchen (bodem bedekken met organisch materiaal). Een langere bedekking van de bodem draagt bij aan de biodiversiteit, met name voor overwinterende vogels. Deze leden vragen of het gaat om een periode van zes aaneengesloten weken of zes weken in totaal. Telt bij het zaaien van een gewas het moment van zaaien of het moment van voldoende bedekking? Telt niet kerende grondbewerking (NKG), zoals een cultivator, schijveneg, woeler of bodembeluchter met kopeg, waarbij dus de gewasresten en stoppels (deels) bovenin blijven, ook als bedekking? Zou de Minister deze vragen kunnen beantwoorden?

Antwoord

Het gaat om zes weken totaal. Deze zes weken hoeven niet aaneengesloten te zijn. Het moment van zaaien telt. Als gewasresten deels bovenin blijven, zoals in de vraag is omschreven, is er sprake van bedekking. Overigens, vanwege het ontbreken van een grondsoortkaart die onderscheid maakt tussen kleisoorten, wordt in 2023 de winterbedekking overal ingevuld volgens de regel 8 weken gewas, gewasresten en/of inzaai tussen 1 augustus en 30 november. Dit is besproken met akkerbouwers in onder andere het Oldambt.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de huidige meest gangbare werkmethode in ondere andere het Oldambt, waar op zware klei vaak tarwe op tarwe wordt verbouwd, als volgt is: vanaf eind juli tot eind augustus wordt het graan geoogst en dan begint zo spoedig mogelijk het ploegen en kopeggen, steeds vaker na het strooien van vaste mest. Als de weersomstandigheden het toestaan, begint in de laatste week van september het zaaien van tarwe op percelen met weinig onkruiddruk. De meeste tarwe wordt in (begin) oktober gezaaid en als oktober heel nat is, wordt het soms pas november. Indien november ook nat is, wordt in sommige jaren de laatste tarwe in december of januari over de vorst gezaaid. Volgens deze leden zijn er voor boeren op de zware klei geen werkbare opties om aan GLMC 6 te voldoen. Bij de opties die er zijn, zullen de nadelen van structuurverlies en hogere kosten bij een grondbewerking onder slechtere weersomstandigheden, een hogere onkruiddruk en het risico dat het niet meer lukt om richting de winter nog een gewas te zaaien op geen enkele manier meer opwegen tegen de voordelen van deelname aan het GLB. Is de Minister hiervan op de hoogte? Is de Minister het met deze leden eens dat het een gemiste kans zou zijn omdat er juist op de zware klei, waar relatief extensief wordt geteeld, mogelijkheden liggen om binnen de eco-regelingen hoog te scoren?

Antwoord

Ik deel de opvatting van de leden van de CDA-fractie dat de GLMC-eis voor bodembedekking in het Oldambt een uitdaging is. De oorzaak van deze eis is dat de Europese Commissie heeft gestreefd naar gelijksoortige eisen die in heel Europa gelden, wat negatief kan doorwerken in een specifiek gebied. In gesprekken met boeren in het Oldambt komt naar voren dat de eis wel mogelijk is, maar planning vraagt. Belangrijk is dat het moment van inzaai meetelt voor de invulling van winterbedekking. Daarnaast komt uit de gesprekken naar voren dat de eis voor zware klei en overige klei voor de bedrijfsvoering niet noemenswaardig verschilt, waarbij de invulling voor overige klei (8 weken bedekking in de periode 1 augustus tot 1 december) meer flexibiliteit biedt. Dit heb ik meegewogen in mijn besluit om voor 2023 1 regel voor de kleigronden toe te passen.

Jonge boeren regeling vestigingssteun

De leden van de CDA-fractie lezen dat de vestigingssteun een nieuwe regeling is vanuit het GLB om jonge boeren te ondersteunen in de periode dat zij liquide het zwakste zijn. Het is goed dat de Minister geld vrijmaakt voor het ondersteunen van jonge boeren in de tijd dat zij liquide het zwakst zijn. Echter, de Nederlandse vestigingssteun is relatief laag in vergelijking met onze buren. Vlaanderen kent een vestigingssteun van € 100.000,- en het Europese gemiddelde is zelfs € 45.000,-, terwijl de grondprijs in Nederland zo enorm hoog is. Deze leden verzoeken de Minister om de vestigingssteun in budget te verhogen. Is de Minister hiertoe bereid? Kan de vestigingssteun zo worden ingesteld dat het bedrag per jonge boer ieder jaar gelijk blijft? Om zo te voorkomen dat het per jaar niet verschilt hoeveel budget iemand krijgt?

Antwoord

In de aanloop naar de ontwikkeling van deze interventie heeft overleg plaatsgevonden met het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK). Hoewel het NAJK de voorkeur geeft aan een hoger budget per jonge landbouwer, vindt het NAJK de toegang tot vestigingssteun voor alle overnemers belangrijker dan de hoogte van het bedrag. Op basis van het verwachte aantal jonge landbouwers dat voornemens is zich de komende jaren als bedrijfshoofd te vestigen, in combinatie met het totale beschikbare budget in het NSP, is het bedrag vervolgens in overleg met het NAJK op minimaal € 25.000 vastgesteld. Dat is relatief laag maar wel in lijn met de wens vanuit de jonge boeren zelf. Tenslotte wil ik wijzen op de andere mogelijkheden voor jonge landbouwers in het toekomstige NSP. Ik denk dan in het bijzonder aan de interventies investeringen en samenwerking voor generatievernieuwing.

Stijgende kosten

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de oorlog in Oekraïne vreselijke gevolgen heeft, in de eerste plaats voor de Oekraïners zelf. De oorlog heeft bovendien een grote impact op de wereldvoedselvoorziening omdat de prijzen van grondstoffen zijn gestegen: energie, kunstmest, granen en oliezaden. Kosten bij veel bedrijven zijn gestegen en dit wordt vaak onvoldoende door de markt gecompenseerd. Door de impact op markten is ook in Nederland de economische situatie bij veel land- en tuinbouwbedrijven verslechterd. De Europese Unie verruimt de staatssteunregelingen voor de land- en tuinbouw tot € 250.000,- per bedrijf per jaar. Bovendien is er meer ruimte voor steun aan energie-intensieve bedrijven. Wil het kabinet de mogelijkheden benutten? Deze leden zijn van mening dat bedrijven om deze periode door te komen moeten worden geholpen om in te kunnen zetten op duurzame energie.

Antwoord

Het kabinet is erg bezorgd over de gevolgen van de gestegen energiekosten en er is dan ook steeds in overleg met de sector om te kijken waar problemen ontstaan en of daar oplossingen voor te vinden zijn. Zoals bekend speelt deze problematiek in de hele economie. Daarom heeft het kabinet beleid gemaakt waarbij we alle sectoren zoveel mogelijk dezelfde steun geven. Hierbij wordt ook gebruik gemaakt van de verruiming van de staatsteunkaders voor de land- en tuinbouw. Door deze verruiming kan ook de landbouw volledig gebruik maken van het TEK subsidieplafond. Daarnaast is de subsidiegrens verlaagd waardoor bedrijven die minstens 7% van de omzet uitgeven aan energie in aanmerking komen voor steun. Beide maatregelen zorgen ervoor dat meer landbouwbedrijven een grotere steun krijgen dan anders het geval was geweest. Op deze manier zorgt het kabinet ervoor dat bedrijven meer kans maken om door deze periode heen te komen.

Visserij

De leden van de CDA-fractie constateren dat het op dit moment zo is dat de vissers die saneren moeten afrekenen met de Belastingdienst. Zij kunnen geen gebruik maken van de herinvesteringsreserve omdat de EU bepaalt dat ze binnen vijf jaar niet mogen investeren in de visserij en de belastingdienst de maximale termijn voor herinvesteren op drie jaar heeft staan. Is de Minister hiervan op de hoogte en wat vindt hij hiervan? In hoeverre is hierover contact met de visserijsector?

Antwoord

De saneringsregeling in het kader van de Brexit Adjustment Reserve schrijft voor dat binnen vijf jaar na het saneren van het vaartuig waarvoor subsidie is ontvangen geen nieuw vaartuig mag worden ingeschreven in het Nederlands Register van Vissersvaartuig. Reeds op naam van de ondernemer ingeschreven vaartuigen mogen in motorvermogen en/of tonnage niet worden uitgebreid.

In paragraaf 2.4.2 van de Tijdelijke subsidieregeling vermindering gevolgen Brexit voor de visserij is aangekondigd dat deze regeling zal worden aangemerkt als overheidsingrijpen als bedoeld in artikel 3.54, twaalfde lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Artikel 12a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 zal hiertoe worden aangepast per 1 januari 2023. Het aanmerken van de regeling als overheidsingrijpen betekent onder andere dat voor de toepassing van de herinvesteringsreserve (HIR) soepelere voorwaarden gelden. Een van de algemene voorwaarden is dat voor bedrijfsmiddelen waarop niet of in meer dan tien jaar wordt afgeschreven, de HIR alleen gebruikt mag worden voor investeringen in bedrijfsmiddelen die dezelfde economische functie in de onderneming hebben als het vervreemde bedrijfsmiddel (ter zake waarvan de boekwinst is behaald). Deze voorwaarde geldt echter niet als er sprake is van overheidsingrijpen, zoals het geval is bij deze regeling voor de visserij. Afboeking van een HIR die is gevormd als gevolg van het ontvangen van een subsidie in het kader van een «overheidsingrijpen»-regeling op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van een bedrijfsmiddel of de bedrijfsmiddelen waarin wordt geherinvesteerd die niet eenzelfde economische functie hebben, is hierdoor wel mogelijk. Aan de overige voorwaarden van de HIR moet logischerwijs wel worden voldaan. Dit betekent in beginsel dat het moet gaan om de verkoop van een bedrijfsmiddel, er sprake is van een voldoende concreet voornemen tot herinvesteren van de boekwinst, de herinvestering in een nieuw bedrijfsmiddel in principe binnen drie jaar na het jaar van verkoop plaatsvindt en de boekwaarde van het nieuwe bedrijfsmiddel niet lager is dan de boekwaarde van het verkochte bedrijfsmiddel (onmiddellijk voorafgaand aan die verkoop).

Mocht de sanering er toe leiden dat de ondernemer zijn onderneming volledig beëindigt, dan is er in beginsel belasting verschuldigd over de stakingswinst. Als de ondernemer besluit een nieuwe onderneming te starten kan onder voorwaarden afrekening over de stakingswinst van de onderneming die toerekenbaar is aan bedrijfsmiddelen achterwege blijven. Die winst wordt – mits wordt voldaan aan de voorwaarden – via te conserveren inkomen doorgeschoven naar een andere onderneming (artikel 3.64 Wet inkomstenbelasting 2001), waardoor op een later moment belasting hoeft te worden betaald. Zowel in het kader van de HIR als bij de doorschuiffaciliteit is het derhalve onder voorwaarden mogelijk belastingheffing uit te stellen.

Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft de lijn die zal worden gevolgd ten aanzien van de HIR medegedeeld aan vertegenwoordigers van de visserijsector in een overleg op 27 juli jl. dat werd georganiseerd om vragen over de saneringsregeling te beantwoorden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties zouden van de Minister graag een gedetailleerd schematisch overzicht willen ontvangen van alle verwachte agendapunten van de EC voor de komende periode, met daarbij de inzet van deze Minister en tevens eenzelfde overzicht met alle punten en issues die hij zelf wil agenderen en adresseren, met daarin zijn inzet en de gewenste uitkomst.

Antwoord

Op het gebied van nieuwe of herziene wetgeving heeft de Europese Commissie aangegeven nog dit kwartaal met (herziene) wetsvoorstellen te komen op het gebied van koolstofcertificering, voedselverspilling, handelsnormen en gezondheidsetikettering incl. houdbaarheid. In 2023 volgen (herziene) wetsvoorstellen voor diervoederadditieven, promotie van landbouwproducten, duurzame voedselsystemen, bodemgezondheid, dierenwelzijn, schoolmelk en -fruit en nieuwe veredelingstechnieken. Ook worden actieplannen voor nutriëntenbeheer en voor visserijbronnen & mariene ecosytemen verwacht.

De kabinetsinzet op deze thema’s zal afhangen van hetgeen de Europese Commissie precies voorstelt en zal ik de Kamer ter zijne tijd via het BNC-fiche doen toekomen. Het is wel de verwachting dat de meeste voorstellen op hoofdlijnen zullen aansluiten op het kabinetsbeleid.

Zelf zal ik de komende periode, naast reguliere trajecten, ook aandacht vragen voor het gebruik van herwonnen meststoffen uit dierlijke mest, het op Europees niveau versnellen van proefdiervrije innovaties en het op Europees niveau agenderen van voorkoming van zoönosen.

De leden van PvdA- en GroenLinks-fracties constateren dat de aanpassingen aan het NSP naar aanleiding van de honderden kritiekpunten van de EC, grotendeels bijdragen aan de effectiviteit van de regelingen. Desondanks blijft het NSP een verzameling kleine vergroeningsaanpassingen in een verder vooral grijs verhaal. Ondanks dat we geen moment te verliezen hebben wat betreft de natuur, stikstof, klimaat en water, is dit NSP bij lange na niet de breuk in het landbouwbeleid die we nodig hebben. De status quo, waarbij de industrielandbouw het grootste deel van de steun opstrijkt, blijft overeind. Dit is zonde van het geld en in grote mate contraproductief, schadelijk voor de transitie, oneerlijk naar de voorlopers en onuitlegbaar naar het publiek. Deze leden willen nogmaals aangeven dat wat hen betreft alle beschikbare subsidies moeten worden ingezet voor een transitie naar een circulaire en natuurinclusieve landbouw. Dat zou inhouden dat boeren die willen verduurzamen of reeds duurzaam werken, al het geld krijgen omdat er geen inkomenssubsidie meer is. Maar vooral een uitbetaling krijgen voor omschakeling of voor maatschappelijk relevante diensten, zoals natuur en landschapsbeheer.

Antwoord

Ik onderschrijf de oproep van de PvdA- en Groenlinks-fracties om in te zetten op een transitie naar een circulaire en natuur inclusieve landbouw. Het NSP reflecteert dit ook. Het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid dat vanaf 2023 van kracht wordt legt veel nadruk op verduurzaming. Niet alleen via tweede pijler-maatregelen waarmee dit in het huidige GLB wordt gestimuleerd maar ook expliciet in de eerste pijler. Door het stellen van extra conditionaliteiten voor grondgebonden steun en de beschikbaarheid van de ecoregeling worden voorlopers beloond en wordt de agrarische sector gesteund en gestimuleerd de duurzame transitie uit te voeren. Het generiek afschaffen van de GLB-inkomenssubsidie zoals PvdA- en GroenLinks in de vraag suggereren, acht ik niet wenselijk. Het GLB acht ik een belangrijk instrument dat bijdraagt aan de voedselvoorziening en boeren ondersteunt in de noodzakelijke verdere verduurzaming van de productie.

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vinden dat het gesprek over een duurzame visserij hand-in-hand moet gaan met het nemen van stevige maatregelen om de biodiversiteit en de zeebodem te beschermen. Maatregelen die ook écht moeten worden nageleefd. Door alleen te praten over het verduurzamen van individuele schepen, wordt eigenlijk natuurschade in een groen jasje gestoken. Deze leden willen dat er hierover eerlijk wordt gesproken. Overbevissing door een emissiearm schip, is immers nog steeds overbevissing en bodemvernietigend vissen maakt enorm veel opgeslagen CO2 vrij, ook als het schip zelf weinig uitstoot. Deze leden vragen dan ook: heeft de visserij een toekomst, als vissoorten blijven uitsterven door de explosieve combinatie van temperatuurstijging, overbevissing, en bodemvernietiging. Gaat de Minister deze vraag meenemen bij het bespreken van een toekomstperspectief voor Europese vissers? Deze leden staan erop dat elk land hun verantwoordelijkheid moet nemen en toezicht houden op beschermde zeegebieden, veel scherper dan hoe het nu gaat. Kan de Minister zichzelf en zijn collega’s daar verantwoordelijk voor houden en vragen dat zij datzelfde doen?

Antwoord

In de Visserijagenda die mijn voorganger op 1 juli jl. aan de Kamer heeft gestuurd heeft hij aangegeven dat hij gelooft in een toekomst voor de visserijsector.4 Ik sta daar volledig achter. Dat betekent een transitie naar een kleinere en economisch en ecologisch duurzamere vloot. Dat proces is volop gaande. Ik ondersteun dit middels een saneringsregeling en middels subsidies gericht op het beperken van bodemberoering, bijvangst en CO2-uitstoot. Als het gaat om overbevissing dan is daarvan op de Noordzee geen sprake. De quota worden in EU-verband vastgesteld op basis van onafhankelijk wetenschappelijke advies met MSY (Maximum Sustainable Yield) of meerjarenbeheerplannen als uitgangspunt.

Bij gesprekken over de toekomst van de visserij baseer ik mij voor wat betreft de impact op de natuur op wetenschappelijke informatie. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat er op de Noordzee sprake is van het vrijkomen van CO2 als gevolg van bodemberoering. Ik wil mij in de gesprekken over de visserij richten op een zowel ecologisch als economisch duurzame vloot. Daarbij wil ik naar een vloot toe die past binnen de uitdagingen waar we voor staan op het gebied van ecologie en milieu. Ik vind het van belang dat de gesprekken hierover, ook op Europees niveau, worden gevoerd vanuit de inhoud en dus op wetenschappelijke basis. Dat betekent wat mij betreft ook niet alleen het gesprek over wat niet meer kan maar juist ook op welke plek een bepaalde wel verantwoord plaats kan vinden. Zoals aangekondigd in de brief van 1 juli jl. werk ik aan een voedselvisie van waaruit ik me in wil zetten voor het borgen van voedselwinning uit zee en grote wateren.

Als lidstaat heeft Nederland een verantwoordelijkheid voor het handhaven van beschermde gebieden op de Noordzee. Handhaving kan echter alléén als er ook instandhoudingsmaatregelen gelden die bijvoorbeeld tot beperking van de visserij leiden. Bestaande instandhoudingsmaatregelen worden gehandhaafd door de NVWA. Verder zet LNV zich in om in 2030 in 15% van de beschermde gebieden gevrijwaard te hebben van bodemberoerende visserij. De instandhoudingsmaatregelen daarvoor worden tot 2030 stapsgewijs van kracht en zullen dan ook gehandhaafd worden door de NVWA. In internationaal verband zet NL zich samen met de andere Noordzeelidstaten in voor robuust toezicht en handhaving van de visserij. Voor toezicht en handhaving in beschermde gebieden zijn in het kader van het Noordzeeakkoord extra middelen vrijgemaakt.

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vrezen dat als de EU doorgaat op deze voet, het wat het beschermen van de zee betreft, bij vage beloftes blijft. Deze leden voorspellen dat vissoorten zullen uitsterven en het water, waar dit land zo trots op is, verder wordt vernietigd. Ook de visserij die van de zee afhankelijk is, zal dat volgens de leden niet overleven. Bij de leden bestaat dan ook de brede vraag: hoeveel kunnen we blijven vissen voordat het ecologisch onverantwoord wordt?

Antwoord

Om te voorkomen dat vissoorten uitsterven in de zeeën van de Europese Unie worden op Europees niveau regels vastgesteld in het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB). Op Europees niveau worden jaarlijks de totaal toegestane vangsten en visquota in de Landbouw- en Visserij Raad van december bepaald voor het volgende jaar.

De Nederlandse inzet is gebaseerd op de uitgangspunten van GVB waarin de meerjarenbeheerplannen, waar deze van toepassing zijn, worden gevolgd en bevissing plaatsvindt binnen ecologische grenzen. De wetenschappelijke onderzoeken en resultaten vormen de basis voor de vangstadviezen.

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties betreuren tot slot de lage ambities van de Landbouw- en Visserijraad op het gebied van douanechecks in de EU Ontbossingsverordening. Deze leden verzoeken de Minister om aan te dringen op een verhoging van deze ambities. Is de Minister bereid dit te doen?

Antwoord

De checks waar de vraagstellers op lijken te duiden gelden voor de Competent Authority (NVWA), niet voor de Douane. Douanecontroles betreffen voornamelijk geautomatiseerd toezicht op aanwezigheid van de zorgvuldigheidsverklaring aangevuld door controles van aangiftes. Deze (aanvullende) controles worden uitgevoerd op basis van risico analyse. Dit is in lijn met de gebruikelijke risicomanagementstrategie binnen de Douane Unie en dus ook voor de Nederlandse Douane.

Nederland heeft zich in de Raad ingezet voor vastgestelde controle percentages voor alle risicocategorieën die uitgevoerd dienen te worden door de Competent Authority. De Raad wilde dit uiteindelijk niet, maar onder druk van het Europees Parlement en de Europese Commissie ontstaat er ruimte in de triloog om de ambitie te verhogen. Nederland zal zich blijven uitspreken voor vastgestelde controlepercentages voor alle risicocategorieën.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)

De leden van de PvdD-fractie vonden de Kamerbrief over het akkoord op het Nationaal Strategisch Plan (NSP) voor het GLB zowel verhelderend als ontluisterend (Kamerstuk 28 625, nr. 343). De eerlijkheid waarmee de Minister schrijft over de «onderhandelingen» met de EC, waarbij Nederland voor zo min mogelijk milieu en dierenwelzijnsmaatregelen pleitte, is onthutsend. Kan de Minister uitleggen wat hij bedoelt met dat dit NSP het «maximaal haalbare resultaat» is? Waarom vocht Nederland zo lang tegen strengere milieu en dierenwelzijnsmaatregelen in het NSP? Wil de Minister deze zaken niet uit zichzelf verbeteren, maar doet hij dit alleen wanneer de EC dit verplicht? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe zit het dan?

Antwoord

In het NSP is de focus van GLB-hectaresubsidies verplaatst van inkomensondersteuning naar doelgerichte betalingen. Uw interpretatie dat ik pleit voor zo min mogelijk milieu en dierenwelzijnsmaatregelen, vind ik onjuist. Het tegendeel is de doelstelling geweest. Ik heb bijvoorbeeld voor dierenwelzijn specifieke interventies toegevoegd en de goede landbouw en milieucondities (de GLMC’s) zijn aangescherpt. Het «maximaal haalbare resultaat» slaat op de cruciale samenhang tussen de GLMC’s, de instapvoorwaarden voor de grondgebonden subsidies, en de ruimte voor doelgerichte betalingen, bijvoorbeeld bij de ecoregeling en het Agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Met het GLB is gestreefd naar een balans tussen enerzijds deelnamebereidheid, en anderzijds doelbereik. Daarbij is het uitgangspunt geweest dat de bovenwettelijke kosten voor GLMC’s minimaal gedekt zijn door de basisbetaling, en doelgerichte betalingen in het overige GLB versterkt worden vormgegeven. In dit licht heb ik het maximaal haalbare resultaat in mijn brief toegelicht.

Omdat door deze onderhandelingen pas zo laat in het jaar een akkoord is gesloten over het NSP, wil de Minister het jaar 2023 benoemen als «instapjaar» voor enkele conditionaliteiten5 en eisen voor de regeling6, waardoor boeren hier nog niet aan hoeven te voldoen. Deze leden zijn hierover zeer ontstemd. Het is immers al jaren bekend dat er een nieuw GLB zou komen, alsmede dat het huidige systeem van turbolandbouw nodig aan verandering toe is. Dat er aanscherpingen zouden komen voor boeren om de subsidies te kunnen ontvangen, kon dan ook geen verrassing zijn. Sterker nog, het nieuwe GLB was oorspronkelijk gepland om in te gaan op 1 januari 2021 (2021–2022 wordt nu de «transitieperiode» genoemd7), dus feitelijk is er al sprake van twee jaar uitstel. Waarom wil de Minister het invoeren van enkele milieueisen nog een extra jaar uitstellen en kiest hij voor 2023 als «instapjaar»?

Antwoord

Het GLB wordt in 2023 regulier ingevoerd inclusief eisen vanuit de conditionaliteit. Zoals aangegeven in mijn brief van 14 november 2022 ga ik er vanuit dat alle aanvragers aan de reeds bestaande voorwaarden kunnen voldoen. Daarnaast zijn er een aantal nieuwe voorwaarden, ook daaraan moet voldaan worden. Tegelijk is de voorbereidingstijd op de invoering kort en kunnen voorwaarden complex zijn. Daarom vind ik het redelijk om bij niet naleving van nieuwe voorwaarden wel aan te geven dat een handelwijze niet GLB-conform is en dit in principe te doen door een waarschuwing.

De instapeis voor de ecoregeling heb ik aangepast omdat het Europees geïnitieerde uitstel (derogatie) voor GLMC’s 7 (gewasrotatie) en 8 (niet-productief areaal) in 2023 niet geldt voor de ecoregeling en het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb). De stap om deel te nemen aan deze regelingen is daardoor groter geworden dan beoogd. In de ecoregeling zitten juist de onderdelen die duurzaamheid ondersteunen. Daarom wil ik de toegankelijkheid behouden en heb gekozen voor een aanpassing van de instapeisen. Hierdoor kunnen er in 2023 meer boeren meedoen aan de ecoregeling, waardoor er een grotere bijdrage aan de duurzame doelen zal zijn.

De leden van de PvdD-fractie vragen de Minister daarnaast wat hij denkt dat het effect is van het feit als hij nu al publiekelijk aangeeft dat er in 2023 geen, of zo min mogelijk, sancties zullen zijn op overtredingen. Kan de Minister bevestigen dat de weinige eisen die het NSP stelt voor 2023 hierdoor niet of nauwelijks zullen worden opgevolgd? De Minister geeft al aan dat hiermee «mogelijk een EU-conformiteitsrisico ontstaat». Bedoelt de Minister daarmee dat Nederlandse boeren worden uitgezonderd van regels, waar andere Europese boeren wel aan moeten voldoen? Hoe denkt de Minister dat andere lidstaten en de EC hierop zullen reageren? Erkent de Minister dat Nederland hiermee in rap tempo «goodwill» in Europa verspeeld? Zo ja, waarom neemt de Minister dit risico?

Antwoord

In de brief van 14 november 2022 ben ik ingegaan op de naleving van het GLB in 2023 (Kamerstuk 28 625, nr. 347). Ik ga er vanuit dat boeren kunnen voldoen aan de gestelde voorwaarden voor het GLB. Daarnaast geef ik aan dat de omslag naar doelbereik zal inhouden dat betaling gaat plaatsvinden op basis van door RVO geconstateerde activiteiten. Voor onbewuste niet naleving van nieuwe onderdelen zal in principe niet meteen een sanctie volgen maar eerst een waarschuwing. Tegelijk wordt in 2023 gewerkt met een aangepast stelsel in het nieuwe GLB. Het is goed mogelijk dat er nu nog onvoorziene zaken naar voren komen waar een oplossing voor gevonden moet worden. Daar zie ik met name een risico voor de EU-conformiteit.

De leden van de PvdD-fractie vragen of de Minister kan uitleggen waarom hij er bang voor is dat boeren zich door de aangescherpte milieueisen mogelijk niet meer aanmelden voor het GLB. Het GLB bestaat immers uit vrijwillige subsidies; als een boer ervoor kiest om die subsidie niet aan te vragen, is het dan niet de eigen bedrijfskeuze? Kan de Minister voorbeelden noemen van andere subsidiepotten waarbij de overheid er alles aan doet om de begunstigden zich te laten blijven binden aan de subsidiestroom? Zo ja, welke?

Antwoord

Ik zie bij het overgrote deel van de boeren een grote wens om constructief bij te dragen aan de duurzame transitie. Daarom is het belangrijk dat boeren duidelijkheid wordt verschaft en tijd gegeven om deel te nemen aan het GLB. Omdat door de verlate Europese duidelijkheid vragen bij boeren bestaan heb ik in mijn brief van 14 november jl. een reeks van maatregelen genoemd die bevorderen dat boeren kunnen deelnemen aan het nieuwe GLB. Hoewel het aanvragen van de GLB-subsidies inderdaad een keuze is, acht ik het van belang dat boeren blijven deelnemen aan het GLB. De GLB-maatregelen ondersteunen immers de noodzakelijke verdere verduurzaming van de landbouw en dragen bij aan een rendabele bedrijfsvoering, die van belang is voor de voedselvoorziening.

Deelt de Minister het inzicht dat de beoogde duurzaamheidsdoelen van deelname aan het GLB ook op andere manieren kunnen worden behaald, zoals door het beprijzen van vervuiling of door ver- en geboden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom blijft de Minister dan volhouden dat boeren deel moeten nemen aan het GLB om deze doelen te bereiken?

Antwoord

Ja, de duurzaamheidsdoelen van het GLB, te weten ondersteuning en versterking van de milieubescherming, met inbegrip van de biodiversiteit en klimaatactie, kunnen ook met andere, niet GLB-maatregelen en -instrumenten worden nagestreefd. Deelname aan het GLB betekent echter dat boeren via de çonditionaliteit nadrukkelijk gehouden zijn aan de milieuregelgeving zoals die is neergelegd is in Annex III van de Strategisch Plan Verordening én zij gestimuleerd en ondersteund worden om activiteiten ontplooien die gericht zijn op de verdere verduurzaming van de landbouw, bijvoorbeeld via de ecoregeling of het ANLb.

CITES – Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (CITES)

De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de inzet van Nederland met betrekking tot de CITES CoP, die per 14 november jongstleden is begonnen. Deze leden merken op dat de Minister in antwoord op vragen stelt dat traditionele medicijnen regelmatig op de agenda van de World Health Assembly staan, alsook dat bewustwording over zaken rondom biodiversiteit strategische acties zijn van de World Health Organisation (WHO). Is de Minister het met deze leden eens dat een concrete uitspraak van de WHO, waarbij ze aangeeft dat het stoppen met het gebruik van wilde, bedreigde dieren in traditionele medicijnen, cruciaal is? Zo ja, welke rol kan Nederland hier dan bij spelen tijdens CITES CoP, die tot 25 november duurt?

Antwoord

De WHO heeft een doorlopende strategie op dit onderwerp. Hierin wordt onder andere benoemd dat lidstaten natuurlijke hulpbronnen voor traditionele medicijnen moeten beschermen en conserveren. De WHO benoemt in deze strategie voor zichzelf ook het aanjagen van bewustwording rondom biodiversiteit en conservatie. Een concrete actie hierin is bijvoorbeeld dat workshops georganiseerd worden over beleidsontwikkeling op het gebied van behoud van natuurlijke hulpbronnen.

De WHO is ook bezig de richtlijnen voor traditionele voedselmarkten te herzien. Reflecties over gebruik van bedreigde diersoorten voor voedsel of medicijnen zouden hier goed onderdeel van kunnen worden. Dit ligt gevoelig voor landen die veel gebruik maken van traditionele medicijnen. Dit is geen reden om de discussie uit de weg te gaan, maar het zal lang duren voordat landen het eens worden. In de bilaterale dialoog die deze maand plaats vindt zal het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) met de WHO bespreken hoe de WHO dit ziet en wat de beste manier is om dit in te brengen in de discussie tussen lidstaten.

De WHO is daarnaast bezig om de interactie tussen mens, dier en omgeving verder in kaart te brengen en het beleid hierop te integreren in een One Health agenda. Nederland onderschrijft deze One Health-benadering en dringt aan op goede samenwerking tussen de relevante VN-organisaties binnen ieders mandaat.

Een extra uitspraak van de WHO is, vanwege alle genoemde acties die de WHO reeds op dit onderwerp onderneemt, niet nodig. Het Ministerie van VWS is hier in de eerste plaats het aanspreekpunt voor. Het Ministerie van LNV staat hierover in contact met het Ministerie van VWS.

Genetisch gemanipuleerde organismen

De leden van de PvdD-fractie zijn erg teleurgesteld over de inbreng die Nederland heeft ingestuurd voor de publieke consultatie van de EC over nieuwe genetische manipulatietechnieken. Klopt het dat Nederland doorgaans afziet van een reactie op publieke consultaties over EU-regelgeving, omdat deze consultaties voornamelijk zijn bedoeld om reacties van stakeholders uit het maatschappelijk middenveld op te halen? Zo ja, waarom heeft het kabinet dan wél besloten om op deze publieke consultatie te reageren? Deze leden wijzen erop dat lidstaten hun invloed op Europese regelgeving al kunnen uitoefenen via de Raad van de Europese Unie en vinden de reactie op deze consultatie dus opvallend.

Antwoord

Het klopt dat LNV doorgaans niet reageert op publieke consultaties over EU-regelgeving8. Dit is een departementaal standpunt. Dit dossier is interdepartementaal georganiseerd, waar ook de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en VWS deel van uitmaken. Het Ministerie van IenW reageert bijvoorbeeld wel frequent op publieke consultaties vanuit de EU. Daarom is interdepartementaal afgesproken een reactie in te sturen.

Daarnaast heeft de Europese Commissie in dit specifieke geval nadrukkelijk de lidstaten gevraagd wel deze publieke consultatie in te vullen. Hieraan heeft Nederland gehoor gegeven, net als 15 andere nationale autoriteiten in de EU. Bovendien zet Nederland zich al een aantal jaar proactief in op dit dossier, mede op verzoek van de Tweede Kamer.

De leden van de PvdD-fractie lezen dat in de inbreng opnieuw wordt genoemd dat dergelijke technieken kunnen bijdragen aan een duurzaam voedselsysteem. Echter blijkt uit de praktijk dat genetische manipulatie heeft geleid tot hoger gifgebruik vanwege resistentie tegen bepaalde soorten landbouwgif. Dit patroon lijkt zich ook bij nieuwe genetische manipulatietechnieken, zoals CRISPR-Cas, door te zetten.9 Op welke wetenschappelijke kennis baseert de Minister dat deze nieuwe technieken zullen bijdragen aan verduurzaming? Hoe kan de Minister het zogenoemde belang van deze technieken (duurzaamheid) rijmen met een afzwakking die later in dezelfde inbreng wordt gedaan, door aan te geven dat in sommige gevallen genetisch gemanipuleerde eigenschappen die verduurzaming tegenwerken ook toegestaan zouden moeten kunnen worden? Ook wordt benoemd dat duurzaamheidscriteria niet zouden moeten leiden tot tijdsintensieve of dure procedures. Waarom wordt duurzaamheid enerzijds opgeworpen als reden waarom controle op nieuwe genetische manipulatietechnieken moet worden verminderd, terwijl anderzijds geen duurzaamheidseis of -verplichting wordt ingesteld als het aan Nederland ligt?

Antwoord

Deze nieuwe genomische technieken (NGT) kunnen bijdragen aan verduurzaming van onze land- en tuinbouw. Niet als een «silver bullet», één oplossing voor alles, die op zichzelf staand deze verduurzaming teweeg kan brengen, maar als een extra gereedschap in de gereedschapskist die uiteindelijk voor duurzame en weerbare teeltsystemen in Nederland moet zorgen.

Deze technieken zijn uiteraard niet intrinsiek duurzaam, het gaat erom hoe ze worden ingezet en in welk (teelt)systeem die inzet plaats heeft. Zo is bijvoorbeeld belangrijk of nieuwe plantenrassen vervolgens ook worden geteeld conform goede landbouwpraktijk10 , 11. Deze conditie geldt overigens voor elke veredelingsmethode, ook conventionele veredeling, in de gangbare of biologische landbouw.

Eigenschappen zoals ziekteresistentie kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het weerbaar maken van gewassen en teeltsystemen, waardoor er minder chemische gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn, ook voor gangbare teelten. Een goed gedocumenteerd onderzoek dat dit laat zien, is een tienjarig wetenschappelijk onderzoek naar een met NGT ontwikkelde Phytophthora-resistente aardappel12. De teelt van deze aardappel past goed in een geïntegreerd gewasmanagement13 en is bovendien goed te combineren met verschillende agro-ecologische principes3. Met NGTs kunnen zulke ziekteresistente aardappelgewassen sneller en preciezer veredeld worden dan met conventionele veredelingstechnieken. Zie voor overzichten en andere voorbeelden hiervan bijvoorbeeld de wetenschappelijk gepubliceerde artikelen: Schaart et al. (2016)14, Van de Wiel et al. (2017)15, Lassoued et al. (2019)16 en Qaim (2020)17.

Nederland is niet van mening dat toepassingen van NGTs die verduurzaming tegenwerken toegestaan moeten worden. Wij geven in de Nederlandse reactie op de publieksconsultatie18 juist aan dat «onduurzame» (lees: voor duurzaamheid schadelijke of nadelige) toepassingen van deze technieken geen plaats moeten hebben in de wetgeving. Een voorbeeld van potentieel «onduurzame» toepassingen is het ontwikkelen van gewasbeschermingsmiddelen-resistente planten.

Zoals al aangegeven ziet Nederland allerlei kansen voor duurzaamheid via deze technieken. Deze kansen worden nu niet benut, vanwege verouderde wetgeving. Door nieuwe proportionele wetgeving te maken voor deze technieken voor de veredeling van planten binnen de soortgrens verwachten wij dat deze kansen wél benut kunnen worden.

Het wettelijk verplichten van duurzaamheid is één van de opties die op dit moment worden bezien. Echter, Nederland ziet een aantal nadelen in deze optie, zoals het feit dat duurzaamheid een breed begrip is, dat verder ingekaderd moet worden in EU-verband zodat het beter praktisch bruikbaar en juridisch inpasbaar is. Zoals in een eerdere vraag hierboven is toegelicht, is het gebruik van een genomische techniek of een planteigenschap intrinsiek natuurlijk niet duurzaam of onduurzaam, het is de manier hoe de techniek in het systeem wordt toe/ingepast.

Het lijkt Nederland daarom beter om zich te richten op drie zaken, deze zijn dan ook onderdeel van de inzet: het stimuleren van bepaalde duurzame toepassingen, bijvoorbeeld via het verstrekken van subsidies of het regelen van voorrang in het toelatingsproces; het voorkomen van toepassingen van NGT’s die afbreuk doen aan duurzaamheid; het regelen van duurzaamheid in horizontaal beleid, waar ook in de Van-Boer-tot-bord-strategie over wordt nagedacht, zodat duurzaamheid meer op systeemniveau en in een breder perspectief kan worden geregeld.

De leden van de PvdD-fractie vragen verder of de Minister kan bevestigen dat nieuwe genetische manipulatietechnieken weldegelijk risico’s met zich meebrengen, aangezien de eigenschappen van planten met nieuwe technieken heel anders kunnen zijn dan die van de conventionele technieken en dat dit gevolgen kan hebben voor onder meer de voedselveiligheid en de stabiliteit van ecosystemen.19 Ook wordt als één van de redenen om de regels te versoepelen genoemd dat het huidige systeem te veel financiële lasten met zich meebrengt voor kleine en middelgrote bedrijven. Is de Minister het met deze leden eens dat het werken met nieuwe genetische manipulatietechnieken grote risico’s met zich mee kan brengen en dat zorgvuldige regulering en controle belangrijker is dan financiële opbrengsten voor bedrijven?

Antwoord

Veiligheid voor mens en milieu is voor het kabinet een kernvoorwaarde voor het gebruik van NGTs. Het kabinet volgt de wetenschappelijke inzichten op dit onderwerp. Voor het gebruik van NGTs voor de veredeling van planten heeft de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid EFSA in april 2021 een richtinggevend rapport uitgebracht. Dat rapport is bijgewerkt in oktober 202220. Hierin concludeert EFSA dat het gebruik van NGTs onder bepaalde voorwaarden (zoals het gebruik van technieken binnen de soortgrens) geen nieuwe risico’s met zich meebrengt ten opzichte van conventionele veredelingstechnieken.

Zoals aangegeven volgt Nederland het EFSA-rapport van april 2021 en oktober 2022 dat concludeert dat deze technieken onder bepaalde voorwaarden juist geen nieuwe risico’s met zich meebrengen ten opzichte van conventionele veredeling. Veiligheid staat voorop. In dit geval, waarbij geen extra risico’s voor NGTs ten opzichte van conventionele veredeling bestaan, is een meer proportionele regulering mogelijk en is deze voldoende zorgvuldig en veilig. De belangrijkste reden, die voorop staat, is dat een meer proportionele wetgeving ons in staat stelt om kansen te grijpen die deze technieken bieden voor de transitie naar een duurzamer landbouwsysteem. Een ander voordeel van deze aanpassing is dat ook de competitiviteit van het Nederlandse kleine en middelgrote bedrijf in de veredelingssector zou kunnen worden versterkt.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

Diversenpunt EC: energietransitie EU-vissersvloot en aquacultuur

De leden van de SGP-fractie willen de inzet van de Minister om de positieve aspecten van het pulstuig aan te kaarten bij het diversenpunt over de energietransitie van de vissersvloot onderstrepen. Deze leden horen graag of het kabinet een strategie of plan van aanpak heeft om het pulstuig weer toegelaten te krijgen. Kan de Minister hier nader inzicht in geven? Wordt dit samen met de sector opgepakt? Destijds zou oud-minister Veerman op pad gestuurd worden om andere EU-lidstaten te overtuigen van het belang van de pulskor. Wat heeft de heer Veerman destijds kunnen doen? Kan de heer Veerman opnieuw ingezet worden om andere lidstaten mee te krijgen?

Antwoord

Ik zal bij de behandeling van het diversenpunt over de energietransitie van de vissersvloot in het kader van brandstofvermindering en emissiereductie aandacht vragen voor de positieve aspecten van het pulstuig. Ten algemene is het zo dat daar waar ik hiertoe mogelijkheden zie, ik de voordelen van de puls zal benoemen.

De Tweede Kamer is op 19 februari 2019 geïnformeerd over de redenen van het terugtreden van de heer Veerman in dit dossier. Ik verwijs naar bijlage 2 van de betreffende brief aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 32 201, nr. 93). Het verbod van de pulstechniek is nog steeds van kracht. Ik verwacht niet dat het Europees Parlement op korte termijn een andere positie in zal nemen ten aanzien van de puls. We kijken continu met een strategisch blik naar dit dossier. Een belangrijk ijkmoment zal de uitkomst van de aanstaande verkiezingen voor het Europees Parlement in mei 2024 zijn.

Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie

Het lid van de BBB-fractie constateert, zoals eerder aangegeven, dat het NSP schromelijk laat pas is goedgekeurd, omdat Nederland laat is met de indiening. Ook is de online tool die via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) beschikbaar is nog niet adequaat waardoor boeren niet correct de impact van het NSP op hun bedrijf door kunnen rekenen en zelfs een foutieve voorstelling van zaken krijgen. Reden genoeg volgens dit lid om te pleiten voor een overgangsjaar en 2023 aan te wenden om alle onduidelijkheden in de landbouwsituatie te adresseren. Zeker ook nu er een meststoffencrisis ontstaan is lijkt dat het dit lid broodnodig om in deze onzekere tijden geen productiegronden uit productie te nemen of andere maatregelen te nemen die de opbrengsten doen afnemen. Is de Minister bereid dit te bepleiten in de Landbouw- en Visserijraad?

Antwoord

In mijn brief van 14 november jl. heb ik aangegeven te beseffen dat er onzekerheden en vragen bij boeren bestaan als gevolg van de late besluitvorming. Juist om die reden heb ik in deze brief een reeks van maatregelen genoemd die bevorderen dat boeren zullen deelnemen aan het nieuwe GLB. Voor zover in de vraag met «uit productie nemen van grond» gedoeld wordt op GLMC 8, 4% niet-productieve grond, wijs ik erop dat deze GLMC in 2023 niet van toepassing is.

Het lid van de BBB-fractie leest over de LULUCF-verordening dat er streefdoelen voor koolstofverwijdering in de wet opgenomen gaan worden, maar dat hierover nog geen akkoord is bereikt. Wat is de inzet van de Minister ten aanzien van deze doelen? Is de Minister het eens met dit lid dat het opnemen van dergelijke normen in de wet, voordat er überhaupt gesproken is over wat dit op lidstaatniveau betekent, ongewenst is? We kennen al voldoende doelen, voor iedere sector, in de Klimaatwet. Hoe specifieker aanvullende doelen worden opgenomen, hoe draconischer de maatregelen zijn als deze onhaalbaar blijken. Erkent de Minister dat in het verleden er ook weleens akkoord gegeven is vanuit Nederland op bijvoorbeeld de nitraatrichtlijn, waarbij de verwachting was dat derogatie voor Nederland daarin vanzelfsprekend geacht werd, door de groeiomstandigheden? Erkent de Minister dat na implementatie pas bleek dat de uitzondering daarop niet zo simpel te verkrijgen was? Ziet de Minister in die lijn ook de mogelijke consequenties op het vastleggen van doelen van koolstof-onttrekking, zeker in zo’n dichtbevolkt land als Nederland? Gaat de Minister hier aandacht voor vragen in de Landbouw- en Visserijraad, waarbij het uitgangspunt moet zijn geen verdere juridische grondslagen tot op detailniveau in de verordening vast te leggen?

Antwoord

Op vrijdag 11 november jl. is er een voorlopig akkoord bereikt tussen Europese Raad, Parlement en Commissie over de herziening van de verordening inzake de broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, veranderingen in landgebruik en bosbouw (LULUCF). Over de inzet en beoordeling van het kabinet ten aanzien van de herziening en de streefdoelen bent u op 17 september 2021 geïnformeerd via het BNC-fiche «Voorstel tot aanpassing LULUCF-verordening» (Kamerstuk 22 112, nr. 3195). Verordeningen zijn direct toepasbaar en worden niet omgezet in nationale wetgeving. Het belangrijkste onderdeel van dit akkoord is een doelstelling voor de EU om in 2030 een netto koolstofput van 310 Mton CO2-equivalenten te bereiken. Dit is in lijn met de inzet van het kabinet. Aan dit EU doel zijn bindende nationale doelen gekoppeld. Voor Nederland is het nationale doel 4,5 Mton netto emissies in 2030. In de Klimaat- en Energieverkenning 2022 (bijlage bij Kamerstuk 32 813, nr. 1112) raamt het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) dat Nederland bij het huidige beleid in 2030 uitkomt op netto emissies door landgebruik van 3,7 Mton. Dit is ruim binnen het doel uit het voorlopige akkoord om de LULUCF-verordening te herzien. Ik voorzie op dit moment dan ook geen grote risico’s om dit doel te halen. Een vergelijking met de nitraatrichtlijn gaat wat mij betreft niet op.

Vanwege het bereiken van de klimaatdoelen in de EU vind ik het wenselijk dat er nationale doelen voor koolstofopname door landgebruik zijn opgenomen in de verordening. Ik zie geen aanleiding om er tijdens de Landbouw- en Visserijraad voor te pleiten om geen verdere juridische grondslagen tot op detailniveau in de verordening vast te leggen.

Het lid van de BBB-fractie leest ook dat tegen 2035 dan het doel zou zijn om in deze Agriculture, Forestry and Other Land Use (AFOLU)-sectoren te streven naar klimaatneutraliteit. Is de Minister het eens met dit lid dat dit verder gaat dan waar Nederland zich aan gecommitteerd heeft met het klimaatakkoord van Parijs? Hoe ziet de Minister de inzet van deze sectoren toen in 2018 in Nederland met alle klimaattafels een klimaatakkoord uit is onderhandeld? Is de Minister van mening dat dit duidt op een betrouwbare overheid? Wat is de inzet van de Minister geweest op dit vlak tot dusver? Gaat de Minister hierover onderhandelen om zeker niet in 2035 tot klimaatneutraliteit te komen in deze sectoren?

Antwoord

Het voorlopige akkoord om de LULUCF-verordening te herzien is nodig, zodat de EU haar bijdrage kan leveren om de doelen van het akkoord van Parijs te halen. In het voorlopige akkoord is geen doel opgenomen voor de gezamenlijke Agriculture, Forestry and Other Land Use (AFOLU)-sectoren, alleen voor de LULUCF-sector. Van een doel met betrekking tot klimaatneutraliteit in 2035 is dus ook geen sprake in het voorlopige akkoord. Wel is in het akkoord opgenomen dat de Europese Commissie in 2024 met een rapport komt met daarin aanbevelingen voor de mogelijke vormgeving van de LULUCF-verordening na 2030, waarbij ook gekeken wordt welke doelstelling in 2035 daarbij hoort. In het rapport zal ook de nut en noodzaak om emissies uit de landbouw mee te nemen in de verordening aan bod komen.

Over de toekomstige onderhandelingsinzet van het kabinet met betrekking tot een mogelijk doel om een klimaatneutrale AFOLU-sector na te streven in 2035 zal u te zijner tijd worden geïnformeerd, via het reguliere BNC-traject. Het zal in dat geval belangrijk zijn om onderscheid te maken tussen klimaatneutraliteit op EU-niveau en in Nederland. Zoals ook in het BNC-fiche21 benoemd sluit het kabinet zich aan bij de uitspraak van de Commissie dat het door biofysische omstandigheden niet eerlijk noch efficiënt zou zijn om te verwachten dat iedere afzonderlijke lidstaat in 2035 een klimaatneutrale AFOLU-sector kan bereiken. Nederland is bij uitstek een van de lidstaten waarvoor dit geldt.

Het Klimaatakkoord uit 2018 en de klimaatambities van dit kabinet sluiten een klimaatneutrale AFOLU-sector in 2035 op EU-niveau niet uit.

Het lid van de BBB-fractie vraagt hoe de Minister zich op zal stellen in de triloog over de controleverordening in de visserij, specifiek over cameratoezicht. In de visserijsector is hier geen draagvlak voor en vele andere lidstaten willen het ook niet. De aanlandplicht in haar huidige vorm vindt dit lid niet het juiste middel om selectiviteit na te streven. De regels zijn complex, tegenstrijdig en moeilijk tot niet uitvoerbaar. Daarnaast schiet volgens dit lid de verplichte installatie van camera’s aan boord compleet het doel voorbij. De camera’s aan boord zouden volgens de Europese beleidsmakers nodig zijn om controle uit te oefenen op de aanlandplicht. Dit lid is voorstander van controle op naleving van regels en wetten, maar het gebruik van camera’s aan boord zal een ernstige inbreuk op de privacy van het visserijbedrijf en de vissers zijn. Daarnaast schuilt er een groot gevaar in het feit dat er flink wordt gedebatteerd over welke visserijen door middel van camera’s zouden moeten worden gecontroleerd. Termen als hoogrisicovisserij, gemengde visserij, omvang van de vangst en lengte van het vissersvaartuig worden genoemd als mogelijke factoren om te bepalen of er wel of geen camera aan boord moet worden geplaatst. Dit lid vraagt wat de inzet van de Minister zal zijn als dit onderwerp in de Landbouw- en Visserijraad ter sprake komt. Mocht er over de nijpende brandstofsituatie in relatie tot de visserij gesproken worden, wil de Minister dan de pulsvisserij onder de aandacht brengen?

Antwoord

De triloog over de Controle Verordening wordt gevoerd door het Europees Parlement, de Europese Commissie en het voorzitterschap van de Raad. Hierbij bepalen de lidstaten, waaronder Nederland, tezamen het onderhandelingsmandaat van de Raad. Mijn belangrijkste punten voor de Nederlandse inzet zijn: 1) een harmonisatie en modernisering van het controlesysteem; 2) controlemaatregelen die proportioneel, uitvoerbaar en handhaafbaar zijn; en 3) verbeteren van het gelijk speelveld tussen de vlootsegmenten op het gebied van controle.

Het verplichten van Remote Electronic Monitoring (REM) en Closed Circuit Television (CCTV) is momenteel onderdeel van de herziening van de Controle Verordening. Hierbij zijn beide onderwerpen een wereldwijde ontwikkeling waarbij de EU, als voorloper in duurzame visserij, niet kan achterblijven. Ik wil eerst de werking en effectiviteit van cameratoezicht vaststellen middels pilotstudies. Hoewel er nog onduidelijkheden zijn met betrekking tot cameratoezicht in de gemengde visserij, is vastgesteld dat een controlesysteem zonder CCTV niet effectief is. CCTV-systemen kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan een verbeterde controle. Aangezien het verplichtstellen van CCTV onderdeel is van de huidige onderhandelingen kijk ik kritisch naar de voorstellen in het kader van de nieuwe controleverordening over cameratoezicht en wil voldoende tijd voor het uitvoeren van pilotprojecten. Ik tref momenteel voorbereidingen voor een pilotproject om de effectiviteit van cameratoezicht voor het toezicht op de aanlandplicht te onderzoeken.

Ik zal bij de behandeling van het diversenpunt over de energietransitie van de vissersvloot in het kader van brandstofvermindering en emissiereductie aandacht vragen voor de positieve aspecten van het pulstuig. Ten algemene is het zo dat daar waar ik hiertoe mogelijkheden zie, ik de voordelen van de puls zal benoemen (in lijn met de gewijzigde motie van het lid Bisschop, Kamerstuk 21 501-32, nr. 1405).


X Noot
1

Kamerstuk 29 675, nr. 218

X Noot
2

Kamerstukken 29 675 en 33 450, nr. 210

X Noot
3

Kamerstuk 28 625, nr. 347

X Noot
4

Kamerstukken 29 675 en 33 450, nr. 210

X Noot
5

GLMC 7 (gewasrotatie) en 8 (niet-productief areaal).

X Noot
6

De instapeisen voor de ecoregeling voor biodiversiteit en landschap.

X Noot
8

Zie ook Kamerstuk 22 112, nr. 2914

X Noot
9

Test Biotech, 22 april 2021 «First application for approval of CRISPR/Cas plants in the EU» (https://www.testbiotech.org/en/press-release/first-application-approval-crisprcas-plants-eu)

X Noot
10

Lotz LAP, CCM van de Wiel, MJM Smulders (2020) Genetic engineering at the heart of agroecology. Outlook on Agriculture 49: 21–28. https://doi.org/10.1177/0030727020907619 (open access)

X Noot
11

Lotz LAP, CCM Van De Wiel, MJM Smulders (2018) How to assure that farmers apply new technology according to good agricultural practice: lessons from Dutch initiatives. Frontiers in Environmental Science 6: 89. https://doi.org/10.3389/fenvs.2018.00089 (open access)

X Noot
12

Haverkort AJ, Boonekamp PM, Hutten R, Jacobsen E, Lotz LAP, Kessel GJT, Vossen JH Visser RGF (2016) Durable Late Blight Resistance in Potato Through Dynamic Varieties Obtained by Cisgenesis: Scientific and Societal Advances in the DuRPh Project. Potato Research 59: 35–66. https://doi.org/10.1007/s11540-015-9312-6 (open access)

X Noot
13

Kessel GJT, Mullins E, Evenhuis A, Stellingwerf J, Cortes VO, Phelan S, Van den Bosch T, Förch MG, Goedhart P, van der Voet H, Lotz LAP (2018) Development and validation of IPM strategies for the cultivation of cisgenically modified late blight resistant potato. European Journal of Agronomy 96. – p. 146 – 155.

X Noot
14

Schaart JG, CCM van de Wiel, LAP Lotz, MJM Smulders (2016) Opportunities for Products of New Plant Breeding Techniques. Trends in Plant Science 21: 438–449. https://edepot.wur.nl/374516

X Noot
15

Van de Wiel CCM, JG Schaart, LAP Lotz, MJM Smulders (2017) New traits in crops produced by genome editing techniques based on deletions. Plant Biotechnology Reports 11: 1–8. https://doi.org/10.1007/s11816-017-0425-z; (open access)

X Noot
16

Lassoued R, Macall DM, Hesseln H, Phillips PWB, Smyth SJ (2019) Benefits of genome-edited crops: expert opinion. Transgenic Res (2019) 28:247–256. https://doi.org/10.1007/s11248-019-00118-5

X Noot
17

Qaim M (2020) Role of New Plant Breeding Technologies for Food Security and Sustainable Agricultural Development. Applied Economic Perspectives and Policy 42: 127–357. https://doi.org/10.1002/aepp.13044 (open access)

X Noot
18

Zie pagina 6 van de Nederlandse inbreng, bijlage bij Kamerstuk 27 428, nr. 394.

X Noot
19

Test Biotech, 30 juni 2022 «Biased questions and flawed assumptions» (https://www.testbiotech.org/en/news/biased-questions-and-flawed-assumptions)

X Noot
21

Kamerstuk 22 112, nr. 3195

Naar boven