21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1148 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 januari 2019

Met deze brief informeer ik uw Kamer over een aantal zaken.

  • I. Ten eerste over de agenda van de Landbouw- en Visserijraad die op 28 januari aanstaande plaatsvindt in Brussel. Tot op heden is er geen definitieve agenda beschikbaar.

  • II. Conform toezegging in het AO Behandelvoorbehoud EU-voorstellen voor het nieuwe GLB van 4 september 2018 (Kamerstuk 34 965, nr. 4), informeer ik uw Kamer tevens over de stand van zaken rond een aantal aspecten van het toekomstig Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB):

    • 1. De stand van zaken van de onderhandelingen voor het toekomstig GLB, waarbij ik u informeer over de zaken die aan bod zijn geweest in de Raadswerkgroepen over dit thema.

    • 2. Mijn inzet op de thema’s nieuwe prestatiemodel, algemene doelstellingen en positie van de boer in de keten. Dit is mede invulling van mijn toezegging om uw Kamer per thema te informeren over de Nederlandse inzet voor het GLB.

  • III. Tot slot informeer ik uw Kamer, conform toezegging in het AO Landbouw en Visserijraad 17 en 18 december 2018 van 11 december 2018, over de volgende onderwerpen:

    • 1. Het GLB Nationaal Strategisch Plan.

    • 2. Vereenvoudiging van het toekomstig GLB.

    • 3. Subgroep Vissenwelzijn van het EU Dierenwelzijnsplatform en de rol van Nederland daarin.

    • 4. Het voorstel van de Europese Commissie voor een EU geharmoniseerde risico-indicator voor duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en het Nederlandse commentaar op dat voorstel.

I. GEAGENDEERDE ONDERWERPEN OP DE RAAD

Toekomst GLB

Gedachtewisseling

a) Strategische plannen – het nieuwe prestatiemodel en de groene structuur

De Raad zal spreken over de voortgang van de onderhandelingen over de verordening inzake de Nationaal Strategische Plannen van het GLB. De nadruk zal liggen op het nieuwe prestatiemodel, de groene architectuur en de markordening, met name voor wijn. Op dit moment zijn er nog geen discussiedocumenten beschikbaar en is het nog niet duidelijk hoe het Roemeens voorzitterschap de discussie richting zal geven.

Het nieuwe prestatiemodel

Ten algemene steunen de meeste lidstaten de omslag van een nalevingsgericht naar een resultaatgericht GLB. De zorgen van de lidstaten zit meer in de uitwerking van verschillende onderdelen van het voorgestelde prestatiemodel. Het model zou bijvoorbeeld ten aanzien de monitoring van de voortgang van de Nationale Strategische Plannen moeilijk werkbare elementen bevatten. Eén daarvan is de jaarlijkse rapportageverplichting over de zogenaamde eenheidsbedragen voor de investeringsregelingen. Een ander zorgpunt is de jaarlijkse rapportageverplichting over de resultaatindicatoren. Veel lidstaten pleiten hier voor een tweejaarlijkse verplichting dan wel een vrijstelling in de eerste jaren. Tot slot hebben veel lidstaten zorgen over de jaarlijkse rapportage-deadline van 15 februari.

Ik zal er in de Raad voor pleiten om binnen het nieuwe prestatiemodel naar een meer passende methode te zoeken dan de voorgestelde eenheidsbedragen. Met betrekking tot de planning en rapportage van resultaten neig ik naar een realistischere benadering waarbij de eerste twee jaar van de nieuwe programmaperiode een vrijstelling geldt, waarna er jaarlijks gepland en gerapporteerd wordt. Met het voorstel voor een rapportage-deadline van twee jaar na het aangaan van de verplichting (N+2) heb ik minder moeite, mede op basis van inschattingen van RVO.nl. Voorwaarde daarbij is wel dat het vooraf helder moet zijn waarover precies gerapporteerd moet worden.

Groene architectuur

Ten aanzien van de discussie over de groene architectuur constateer ik (te) weinig voortgang. De Europese Commissie houdt vast aan het principe van een uitgebreide conditionaliteit, (de huidige cross-compliance, inclusief de huidige vergroening en daarbovenop betalingen voor eco-regelingen en agrarische natuurbeheer). Er is een flexibeler kader nodig dat voldoende ruimte aan de lidstaten laat om zelf te bepalen of zij de groene doelen beter denken te bereiken met het mechanisme van sancties via de cross-compliance of via het mechanisme van belonen voor prestaties. Ik pleit voor het laatste. Ik zal hier tijdens de Raad opnieuw aandacht voor vragen.

b) Wijzigingsverordening gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten (GMO-wijzigingsverordening)

De Raad zal spreken over de voortgang van de onderhandelingen over de GMO-wijzigingsverordening. Naar verwachting zal het Voorzitterschap een samenvatting geven van de uitkomst van de discussies in de Raadswerkgroep Landbouwproducten van 12 december 2018 en in het Speciaal Comité voor de Landbouw (CSA) van 14 januari jl. Het Voorzitterschap heeft het CSA een aantal vragen voorgelegd met betrekking tot de EU-regelgeving voor wijn, meer in het bijzonder aanvullende etiketteringsbepalingen. Mogelijk formuleert het Voorzitterschap nog specifieke discussievragen voor de Raad.

Nederland heeft, zowel in de Raadswerkgroepen als in het CSA, de kabinetspositie conform het BNC-fiche ingebracht (Kamerstuk 34 965, nr. 2). Ook tijdens de Raad zal ik conform de met uw Kamer in het BNC-fiche vastgelegde afspraken interveniëren op de voor te leggen vragen.

Ten algemene heeft het kabinet geen bezwaar tegen de meeste door de Europese Commissie voorgestelde aanpassingen van de GMO-verordening, de Horizontale verordening met betrekking tot producten met beschermde oorsprongsbenaming (BOB) of beschermde geografische aanduiding (BGA) en de verordening inzake Gearomatiseerde Wijnbouwproducten. Het kabinet steunt met name de overheveling van de sectorale steunregelingen van de GMO-verordening naar de verordening inzake de Strategische Plannen, omdat dit bijdraagt aan meer samenhang tussen de diverse GLB-maatregelen en zorgt voor een betere afbakening van de rollen van de EU en de lidstaten. Meer ten algemene, en zoals ook neergelegd in het BNC-fiche voor de nieuwe GLB-voorstellen, vindt Nederland de voorgestelde GMO-wijzigingsverordening te weinig ambitieus. Nederland wenst meer mogelijkheden voor samenwerking in producenten- en brancheorganisaties op het gebied van duurzaamheid en risicobeheer, en acht het ook noodzakelijk om uitzonderingen op het Europese mededingingsrecht verduidelijkt en mogelijk verruimd te krijgen. Ik zal in de Raad deze inzet en wensen verwoorden.

Het Eiwitrapport

Gedachtewisseling

Tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 17–18 december 2018 informeerden de Europese Commissie het Oostenrijks voorzitterschap de Raad over de conferentie «De ontwikkeling van plantaardige eiwitten in de Europese Unie – kansen en uitdagingen». Deze conferentie vond afgelopen november plaats te Wenen en was georganiseerd door het Oostenrijks voorzitterschap en de Europese Commissie. Tijdens de Raad kwam het echter niet tot een gedachtewisseling over dit onderwerp. Het Roemeens voorzitterschap heeft dit onderwerp opnieuw geagendeerd voor de Landbouw- en Visserijraad van 28 januari aanstaande. Het is nog niet duidelijk wat het Voorzitterschap daarmee voor ogen heeft.

Over de Nederlandse inzet ten aanzien van dit onderwerp heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1138). Zo zal ik bij dit agendapunt ook mijn zorg uiten over de recente beslissing van het Europees Octrooibureau over octrooieren van natuurlijke eigenschappen van planten, zoals toegezegd tijdens het VAO van 12 december 2018 (Handelingen II 2018/19, nr. 35, VAO Landbouw- en Visserijraad d.d. 17 en 18 december 2018).

Diversen: Oprichting internationaal centrum aanpak Antibioticaresistentie (ICARS)

Informatie van de Deense delegatie

Tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 17–18 december 2018 zou Denemarken een toelichting geven over de oprichting van een internationaal centrum voor de aanpak van antibioticaresistentie (antimicrobial resistance, AMR). Dit agendapunt is tijdens de Raad van afgelopen december niet aan bod gekomen en is opnieuw geagendeerd voor de Landbouw- en Visserijraad van 28 januari aanstaande.

Voor meer achtergrond over de huidige aanpak van AMR en de Nederlandse inzet ten aanzien van dit agendapunt verwijs ik u naar de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 17–18 december 2018 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1138). Ten algemene sta ik positief tegenover initiatieven van andere landen die bijdragen aan vermindering van de internationale AMR-problematiek. Ik zal de inbreng van Denemarken met belangstelling aanhoren.

II. INFORMATIE TOEKOMST GLB

1. Stand van zaken Raadswerkgroepen

In de Raadswerkgroep Horizontale Vraagstukken betreft dit de bespreking van de verordening Strategische Plannen, in de Raadswerkgroep Agrifin de Horizontale verordening en de Raadswerkgroep Landbouwproducten de GMO-wijzigingsverordening. In deze bijeenkomsten wisselen de lidstaten in aanwezigheid van de Europese Commissie van gedachten over het doel, de strekking, achtergrond en samenhang van de artikelen met als doel dat alle lidstaten hiervan een eenduidig beeld krijgen.

De Raadswerkgroep Landbouwproducten is voor het laatst op 12 december 2018 bijeengekomen. Tijdens deze bijeenkomst heeft het Oostenrijks voorzitterschap een licht gewijzigde tekst van het GMO-wijzigingsverordening voorgelegd op basis van de eerdere discussies in de Raadswerkgroep en verduidelijkt welke wijzigingsvoorstellen politieke punten zijn die niet verder in de technische Raadswerkgroep zullen worden behandeld. Het laatste betreft met name wijzigingsvoorstellen op het gebied van de EU-regelgeving voor de wijnsector en financiële punten die samenhangen met de uitkomst van de onderhandelingen over het MFK. Uit de discussie is duidelijk geworden dat steeds meer lidstaten de wijzigingsvoorstellen voor de GMO-verordening niet toereikend vinden, met name waar het gaat om onderwerpen als crisis- en risicobeheer, en een meer thematische aanpak verwelkomen.

Onder het Roemeens voorzitterschap zal het komend half jaar de bespreking van de voorstellen van de Europese Commissie voor het toekomstige GLB worden voortgezet. Het Roemeens voorzitterschap maakt daarbij gebruik van dezelfde Raadswerkgroepen als het Oostenrijks voorzitterschap. De Roemenen werken binnen deze werkgroepenstructuur vooral op basis van thema’s. In januari is het thema het nieuwe beleidsmechanisme. Op het moment van schrijven zijn de beleidsthema’s die het Roemeens voorzitterschap in de komende Raden wil bespreken, nog niet bekend.

2. Thematische bespreking inzet nieuwe prestatiemodel, algemene doelstellingen en positie van de boer in de keten

Nieuwe prestatiemodel

Nederland is ten algemene een groot voorstander van het voorgestelde prestatiemodel en de verschuiving naar resultaat-georiënteerd beleid, en zet bij de onderhandelingen in op meer subsidiariteit. Een aantal, vooral Noord-West Europese landen deelt die positie. Tijdens de onderhandelingen heeft een aantal andere lidstaten echter moeite met de voorgestelde toename van subsidiariteit. Met name sommige Zuidelijke en Oostelijke lidstaten pleiten tijdens de technische discussies in de Raadswerkgroepen voor behoud van de status quo. Zij wensen de details op EU-niveau vast te leggen en tonen weinig enthousiasme over meer ruimte voor een nationale invulling. Door deze spreiding van posities bevindt de Commissie zich met haar voorstel in het midden van het speelveld en staat zij tot nu toe weinig open voor aanpassingen.

Doelstellingen en minimumeisen herziening GLB

Op basis van de GLB-voorstellen zijn lidstaten gehouden om in het Nationaal Strategisch Plan aandacht te geven aan drie hoofddoelstellingen met elk drie subdoelen:

  • 1. Het bevorderen van een slimme, veerkrachtige en gediversifieerde landbouwsector om voedselzekerheid te garanderen:

    • Ondersteuning van een levensvatbaar boereninkomen en weerbaarheid in de EU voor versterkte voedselzekerheid;

    • Versterkte marktoriëntatie en concurrentiekracht, waaronder versterkte aandacht voor onderzoek, technologie en digitalisering;

    • Versterking van de positie van boeren in de waardeketen;

  • 2. Het intensiveren van de zorg voor de leefomgeving en klimaatactie en bijdragen aan de doelstellingen van de EU op dat vlak:

    • Bijdragen aan mitigatie- en adaptatiemaatregelen met betrekking tot het klimaat en duurzame energie;

    • Zorg voor duurzame ontwikkeling en efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen als water, bodem en lucht;

    • Bijdragen aan de bescherming van biodiversiteit, versterking van ecosysteemdiensten en het behoud van habitats en landschappen;

  • 3. Het versterken van de sociaaleconomische structuur van landelijke gebieden:

    • Aantrekken van jonge boeren en faciliteren van bedrijfsontwikkeling in het landelijk gebied;

    • Bevordering van werkgelegenheid, groei, sociale inclusie en plaatselijke ontwikkeling in landelijke gebieden, met inbegrip van bioeconomie en duurzaam bosbeheer;

    • Verbeterde respons van de EU-landbouw op maatschappelijke vragen ten aanzien van voedsel en gezondheid, met inbegrip van veilig, voedzaam en duurzaam voedsel, voedselverspilling en dierenwelzijn.

Lidstaten zijn verplicht om met een SWOT-analyse (strengths, weaknesses, opportunities, threats) vast te stellen hoe zij er voor deze doelen voor staan, en op basis daarvan een interventiestrategie vast te stellen. Het staat lidstaten in principe vrij om voor het bereiken van die hoofd- en subdoelen een voor hun situatie passende pakket van maatregelen te kiezen, al moet de Commissie de aanpak uiteindelijk wel goedkeuren. Bij de keuze van maatregelen moeten volgens de Commissievoorstellen de volgende minimumeisen worden nageleefd. Hierin kunnen in codecisie door de Raad en het Europees parlement nog wijzigingen worden aangebracht.

  • Directe betalingen dienen te worden geplafonneerd met een staffel vanaf 60.000 euro en een plafond bij 100.000 euro, na aftrek van arbeidskosten1. Veel lidstaten zijn tegen verplichte plafonnering en/ of tegen de verplichte aftrek van arbeidskosten.

  • Lidstaten zijn verplicht om in de eerste pijler eco-regelingen aan te bieden. Een aantal lidstaten is tegen deze verplichting.

  • Tenminste 2% van het budget voor directe betalingen (incl. eco-regelingen) in de eerste pijler dient te worden besteed aan jonge en beginnende boeren, waarbij dat budget ook mag worden uitgegeven via de tweede pijler na overheveling (zonder cofinanciering).

  • Maximaal 13% (voor Nederland: 10%) van het budget voor directe betalingen mag worden uitgegeven aan gekoppelde steun, plus 2% voor eiwitrijke gewassen.

  • Tenminste 30% van het budget voor de tweede pijler dient te worden besteed aan leefomgeving en klimaat;

  • Tenminste 5% van het budget voor de tweede pijler dient te worden besteed aan LEADER;

  • Maximaal 4% van het budget voor de tweede pijler mag worden besteed aan bepaalde uitvoeringskosten, de zogenaamde «technische bijstand» (bij een budget lager dan 90 miljoen euro: 6%);

  • Maximaal 15% van het budget mag tussen de pijlers worden overgeheveld in elk van beide richtingen, plus een extra 15% van de eerste naar de tweede pijler mits ten behoeve van leefomgeving en klimaat.

  • De inzet op leefomgeving en klimaat (tweede hoofddoel) moet groter zijn in de huidige GLB-periode.

De wijze waarop de GLB-doelstellingen en de voorgestelde minimumeisen plaats krijgen in het Nationaal Strategisch Plan zal een terugkerend gespreksonderwerp zijn met uw Kamer alsook de te organiseren stakeholderconsultaties met het maatschappelijk veld.

Positie van de boer in de keten

Het in balans brengen van de positie van boeren en tuinders met die van andere spelers in de keten is van groot belang. Boeren en tuinders moeten in staat worden gesteld een redelijke vergoeding te bedingen, in het bijzonder wanneer het gaat om duurzaamheidsinspanningen.

Wanneer boeren en tuinders hun krachten bundelen, kunnen zij hun onderhandelingspositie versterken. Daarom is het van belang dat het GLB samenwerking stimuleert, zowel horizontale samenwerking als samenwerking in de keten. Het GLB biedt de land- en tuinbouwsector uitzonderingen op de generieke mededingingsregels en daarmee extra ruimte tot samenwerking. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om producentenorganisaties op te richten, waarbinnen het aanbod van de leden kan worden gebundeld en gezamenlijk kan worden verkocht. Met de Omnibusverordening zijn deze uitzonderingen verder uitgebreid en verduidelijkt. Het blijkt dat het voor boeren en tuinders niet altijd duidelijk is wat wel en niet mag binnen deze kaders. Daarom treft Nederland nationale maatregelen om deze mogelijkheden verder te verduidelijken (Kamerstuk 28 625, nr. 257). Het Witlof-arrest2 van het Europese Hof geeft aanleiding om ook op Europees niveau verdere verduidelijking te geven in het GLB.

Aandachtspunt betreft ook de erkenningseisen in de zin dat voorkomen dient te worden dat deze eisen voor producentenorganisaties te stringent zijn waardoor erkenning wordt ontmoedigd. Daarom pleit het kabinet ervoor de erkenningseisen voor de groente- en fruitsector te versoepelen en daarmee het onderscheid in erkenningscriteria tussen deze sectoren en andere landbouwsectoren op te heffen. Daarnaast wil het kabinet de mogelijkheden voor samenwerking in brancheorganisaties verder versterken, met als doel een redelijke vergoeding te realiseren voor duurzaamheidsinspanningen van de primaire producent. Het kabinet zet zich ervoor in dat de doelen waarvoor brancheorganisaties kunnen worden erkend daartoe worden verruimd. Ook is het kabinet van mening dat naast producentenorganisaties brancheorganisaties geschikt zijn om met maatregelen via operationele programma’s bij te dragen aan bepaalde doelstellingen die lidstaten dienen na te streven. Ik pleit er daarom concreet voor de kring van begunstigden van sectorale steun uit te breiden tot brancheorganisaties in alle sectoren. In de commissievoorstellen ontbreken bovengenoemde voorstellen. Ik zal ook pleiten voor een discussie over deze onderwerpen in de Raadswerkgroepen.

Voor de versterking van de positie van de boer in de keten is ook markttransparantie van belang. De Europese Commissie heeft aangegeven te werken aan uitvoeringsmaatregelen om de markttransparantie, op basis van de bestaande bevoegdheden in het kader van de huidige GMO-verordening te vergroten. Het voorkomen van oneerlijke handelspraktijken kan ook de positie van de boer in de keten versterken. Nederland steunt het akkoord over de Europese richtlijn Oneerlijke handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen dan ook op hoofdlijnen. Deze richtlijn maakt geen onderdeel uit van de toekomstige GLB-voorstellen. Ik heb u in het verslag van de landbouw- en visserijraad van 17 en 18 december 2018 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1147) geïnformeerd over het akkoord dat afgelopen december over deze richtlijn is bereikt.

Boeren en tuinders kunnen hun veerkracht verbeteren door zich te weren tegen toekomstige risico’s. Het huidige GLB bevat een aantal mogelijkheden om risicobeheer door ondernemers te bevorderen, onder andere steun voor het afsluiten van verzekeringen en het opzetten van onderlinge fondsen. Ik heb u eerder een door Wageningen Economic Research opgestelde rapport toegestuurd waarin deze, en andere mogelijke risicobeheersinstrumenten beschreven worden (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1137). De voorstellen voor het nieuwe GLB beperken zich tot minimale wijzigingen in de bestaande risicobeheerinstrumenten. Zoals ik u ook al eerder heb bericht (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1139), heb ik in de Landbouw- en Visserijraad een diepgaander debat bepleit over hoe risicobeheer in de landbouw met inzet van het nieuwe GLB versterkt kan worden. Ik ben van mening dat er meer inspanning geleverd zou kunnen worden om het opzetten van verzekeringen en fondsen te stimuleren, waarbij producenten- en brancheorganisaties een grotere rol zouden kunnen vervullen. De discussie in de Raad over de mogelijkheden hiertoe wordt voortgezet.

Het is uiteindelijk aan de lidstaten om te bepalen hoe zij in de Nationale Strategische Plannen willen omgaan met de mogelijkheden die in het nieuwe GLB geboden worden. Voor de invulling van risicobeheer in het Nederlandse Strategische Plan zal ik ook gebruik maken van de uitkomsten van het overleg met sectorvertegenwoordigers over risicobeheer dat ik in mijn brief van 23 november 2018 (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 63) heb aangekondigd en dat inmiddels gestart is.

III. GEDANE TOEZEGGINGEN IN ANDERE ALEGEMENE OVERLEGGEN

Stand van zaken van het GLB Nationaal Strategisch Plan

In het AO Landbouw en Visserijraad 17 en 18 december 2018 van 11 december 2018 heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over het plan van aanpak voor het Nationaal Strategisch Plan, waarover op ambtelijk niveau intensieve contacten bestaan met het Interprovinciaal Overleg (IPO). Na een eerste bestuurlijke verkenning op 6 december 2018 zullen de provincies naar ik verwacht eind januari hun standpunt bepalen over het voorliggende concept plan van aanpak. Ik zal uw Kamer daar vervolgens over informeren en het plan van aanpak toezenden (voor zover het geen betrekking heeft op de interne organisatie). Inmiddels kan ik u melden dat de eerste besprekingen plaatsvinden over de uitvoering van de vereiste SWOT-analyse. Deze zal de vorm krijgen van een «houtskoolschets», omdat nog niet alle vereisten voor een SWOT-analyse in Brussel definitief zijn vastgesteld. Deze houtskoolschets zal eind maart beschikbaar zijn en dienen als basis voor de maatschappelijke consultatie. Ik hecht aan een goede betrokkenheid en actieve inbreng van de stakeholders. In het plan van aanpak zal daar veel aandacht voor zijn. Tevens heeft de Raad voor Leefomgeving en Infrastructuur aangekondigd op eigen initiatief voor de zomer een briefadvies uit te brengen met aanbevelingen voor de invulling van het Nationaal Strategisch Plan, in het bijzonder over hoe het GLB de transitie naar kringlooplandbouw kan ondersteunen.

Vereenvoudiging in het Toekomstig GLB

In het AO Landbouw en Visserijraad 17 en 18 december 2018 op 11 december 2018 heb ik uw Kamer toegezegd in te gaan op de vereenvoudiging van het GLB. Dit blijft een voortdurende prioriteit. Dat geldt zowel voor de voorwaarden waaraan de boeren moeten voldoen als voor de gehele uitvoering en het verantwoordingsmechanisme van het GLB. Hoewel het nieuwe prestatiemodel een grotere mate van vrijheid voor de lidstaten beoogt om modernisering en vereenvoudiging te bewerkstelligen, bevat het voorstel nog veel gedetailleerde voorschriften en dreigt dat afbreuk te doen aan echte vereenvoudiging van het GLB. Voorbeeld is de verplichte inzet van bepaalde interventies, inclusief toedeling van financiële middelen daaraan, de verzwaarde conditionaliteit voor inkomenssteun, het verplichte geïntegreerde beheers- en controlesysteem en continuering van de hoge regeldruk voor sancties. In de onderhandelingen in Brussel pleit ik daarom voor zoveel mogelijk ruimte voor de lidstaten om de voorwaarden waaraan de landbouwers moeten voldoen zelf op nationaal niveau vast te stellen. Deze ruimte zoek ik vooral in de conditionaliteit, de definities, de controles en sancties. Ook bij het opstellen van het Nationaal Strategisch Plan, waarin uiteindelijk de voorwaarden voor boeren worden vastgesteld, is vereenvoudiging een prioriteit.

Subgroep Vissen

In het AO Landbouw en Visserijraad van 17 en 18 december 2018 op 11 december 2018 heeft uw Kamer mij gevraagd naar de subgroep Vissenwelzijn van het EU-Dierenwelzijnsplatform en de rol van Nederland daarin.

Via het EU-Dierenwelzijnsplatform, ingesteld als expertgroep van de Europese Commissie, wordt dierenwelzijn structureel op de agenda van de Europese Unie gehouden. Ook Nederland is vertegenwoordigd in dit platform, conform artikel 4, lid 2 van het besluit van de Commissie tot op richting van het EU-Dierenwelzijnsplatform. Aanvullend op het Platform zijn er formele subgroepen (Transport, Varkenswelzijn) en enkele «eigen-initiatiefgroepen». Onder leiding van Griekenland is afgelopen jaar een eigen-initiatief-werkgroep gestart, specifiek voor het onderwerp welzijn van vissen. Deze informele groep richt zich op informatie en verbeterpunten inzake vissenwelzijn in de aquacultuur en rapporteert hierover aan het plenaire Platform.

Het is belangrijk dat een groot aquacultuurland als Griekenland de leiding voor deze initiatiefgroep op zich heeft genomen waarbij het secretariaat wordt gevoerd door de ngo’s. Daarnaast zijn daarin, in tegenstelling tot wat ik in het AO aangegeven heb, ook overheden in vertegenwoordigd in deze «eigen-initiatiegroep». Naast Griekenland nemen eveneens enkele andere landen deel aan deze werkgroep waaronder Noorwegen en Italië, waar veel vissen worden gehouden, alsmede belangrijke organisaties uit het bedrijfsleven en ngo’s op het gebied van dierenwelzijn.

In de bijeenkomst van het EU-Dierenwelzijnsplatform in juni 2018 heeft de werkgroep zich gepresenteerd. Nederland heeft daarin toegezegd om, indien gewenst, haar kennis over het verbeteren van het welzijn van vissen in de Nederlandse aquacultuur ter beschikking te stellen aan de werkgroep Vissenwelzijn. Nederland is een relatief klein aquacultuurland met een specifieke niche en is daarom geen lid van de werkgroep maar volgt via haar deelname in het EU-Dierenwelzijnsplatform nauwkeurig de ontwikkelingen van de «eigen-initiatiefgroep» Vissen.

EU geharmoniseerde risico-indicator

In het AO Landbouw en Visserijraad van 17 en 18 december 2018 op 11 december 2018 heeft uw Kamer, naar aanleiding van de brief over voorgenomen standpunten in de SCoPAFF-vergadering op 12 en 13 december jl. (Kamerstuk 27 858, nr. 436), mij verzocht om meer informatie over een voorstel van de Europese Commissie voor een EU-geharmoniseerde risico-indicator voor duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en het Nederlandse commentaar op dat voorstel. De Europese Commissie is voornemens een voorstel in de SCoPAFF-vergadering van 24 en 25 januari aanstaande ter stemming te agenderen.

Ik zal uw Kamer met een separate brief nader informeren over deze komende SCoPAFF-vergadering en daarin ook ingaan op de beoogde geharmoniseerde risico-indicator. Gezien de korte periode tussen het verspreiden van de agenda en achtergronddocumenten door de Europese Commissie en het SCoPAFF-overleg, kan ik slechts enkele dagen voor aanvang van dat overleg uw Kamer die brief doen toekomen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Naar verwachting heeft de voorgestelde plafonnering voor Nederland effectief nagenoeg geen gevolgen.

X Noot
2

Het arrest van het Hof van 14 november 2017 in de zaak C-671/15 (Association des producteurs vendeurs d’endives (APVE) e.a.).

Naar boven