21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Nr. 532 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 21 juni 2019

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over o.a. de brief van 29 mei 2019 over de geannoteerde agenda Raad WSB van 13 juni 2019 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 528). De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.

De vragen en opmerkingen zijn op 5 juni 2019 aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 11 juni 2019 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Rog

De adjunct-griffier van de commissie, Kraaijenoord

Inhoudsopgave

Blz.

       

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

       
 

1.

Inleiding

2

 

2.

Geannoteerde Agenda Raad WSB van 13 juni 2019

2

 

3.

Verslag Informele Raad WSBVC, onderdeel Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, 10 en 11 april 2019 te Boekarest, Roemenië

6

 

4.

Herziening coördinatieverordening sociale zekerheid (EU verordening 883/2004)

6

 

5.

Fiche: Mededeling voor meer efficiënte besluitvorming in het sociaal domein

7

 

6.

Toekomst van de sociale dimensie van de EU

8

 

7.

SER advies «prioriteiten voor een fair Europa»

8

       

II

Antwoord / Reactie van de Minister

9

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

1. Inleiding

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende documenten met betrekking tot de Formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 13 juni 2019. Zij hebben hierover nog een aantal opmerkingen en vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de WSB-Raad van 13 juni 2019. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de agenda van de Raad WSB van 13 juni aanstaande. Zij hebben nog enkele vragen over de inzet van de Minister.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende documenten met betrekking tot de Formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 13 juni 2019. Zij hebben hierover nog een aantal opmerkingen en vragen.

De leden van de 50PLUS-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende documenten met betrekking tot de Formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 13 juni 2019. Zij hebben hierover nog een aantal opmerkingen en vragen.

2. Geannoteerde Agenda Raad WSB van 13 juni 2019

De Minister geeft in zijn brief naar de mening van de leden van de PVV-fractie een teleurstellende afwachtende houding weer bij de bestrijding van Werkloosheidswet (WW)-fraude door arbeidsmigranten. Zo is het onbegrijpelijk dat Polen ongestoord aangeven kan dat er geen juridische grondslag zou zijn voor een samenwerking bij de aanpak van verblijfsfraude en het achterhalen van de feitelijke verblijfplaats van de arbeidsmigrant wanneer het vermoeden bestaat dat deze persoon in Polen verblijft en onterecht een Nederlandse uitkering ontvangt. Het kan niet zo zijn dat Polen hier de regie heeft. Het gaat om Nederlandse WW-uitkeringen en volledige samenwerking van bestrijding van WW-fraude moet worden geëist. Is de Minister bereid een volledige stop op de uitkeringen in te zetten wanneer landen (op onderdelen) niet meewerken bij de bestrijding van uitkeringsfraude?

Daarnaast zijn de leden van de PVV-fractie van mening dat de Minister meer vaart moet maken met de verbetering van de bedrijfsvoering van het Uitkeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Hoe is het mogelijk dat simpele vragen over opgelegde sancties bij fraude niet of nauwelijks specifiek kunnen worden beantwoord? Het is een puinhoop bij het UWV en de Minister zou de regie moeten nemen. Helaas blijkt ook nu uit de beantwoording op de door de leden van de PVV-fractie gestelde vragen dat dit nog altijd niet het geval is en dat er in een tijd van digitalisering op ronduit amateuristische wijze en tempo informatie over uitkeringsfraude moet worden opgezocht. Wanneer ziet de Minister de ernst van de situatie bij het UWV in en worden er echt stappen gezet? Zijn bijvoorbeeld de verantwoordelijke bestuursleden voor het hele WW-debacle bij het UWV al aangepakt en vervangen?

De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat sociale zekerheid, arbeidsmarkt en werkgelegenheid en daarbij de aanpak van armoede nationale bevoegdheden zijn. Ook het verstrekken van materiële basisvoorzieningen is geen Europese aangelegenheid. Deze leden zijn resoluut tegen de verplichting om een specifiek percentage binnen het Europees Sociaal Fonds plus (ESF+) te besteden aan het bestrijden van materiële deprivatie, zoals voorgesteld door de Europese Commissie (hierna Commissie). Zij verzoeken de Minister zich hiertegen te verzetten en onder geen beding akkoord te gaan met bovengenoemde.

De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat de manier waarop landen omgaan met de loonkloof tussen mannen en vrouwen, de balans tussen werk en privé en de zorg voor kinderen een nationale aangelegenheid is waar de Commissie zich niet in hoort te mengen. Zij verzoeken de Minister zich hiertegen te verzetten en onder geen beding akkoord te gaan met verdere Europese bemoeienis met bovengenoemde.

De leden van de CDA-fractie lezen dat als gevolg van het uitstel van stemmingen over het rapport van rapporteur Balas over de herziene coördinatieverordening sociale zekerheid het nieuwe Europees Parlement straks meer ruimte heeft om een eigen koers te bepalen. Hoe groot is die ruimte? Wat houdt deze ruimte precies in? Hoe ziet het tijdspad er naar verwachting uit? Hoe groot is de kans dat de demissionaire Commissie nog iets gaat doen op dit dossier?

Wat houden de Poolse voorwaarden in waarnaar op pagina 2 van de geannoteerde agenda in de tweede alinea wordt verwezen? Hoe luiden deze? Waarom maken de systemen van het UWV geen onderscheid tussen de diverse maatregelen? Is dit een bewuste keuze of een tekortkoming van het systeem? Ziet de Minister aanleiding om de systemen aan te passen? In de voetnoot staat dat 80% van de geëxporteerde uitkeringen naar Polen gaat. Waarheen gaat de overige 20%? Wordt bijgehouden of opgelegde maatregelen leiden tot een gedragsverandering, zodat bijvoorbeeld kan worden vastgesteld of er sprake is van herhaaldelijk in de fout gaan? Waarom wel of niet?

Wat is de (juridische) status van een Memorandum of Understanding (MOU), waartoe Nederland en Polen nu de mogelijkheden verkennen?

De Minister schrijft dat Polen het gevoel heeft dat Nederland onvoldoende onderneemt om misstanden tegen te gaan. Op wat voor misstanden doelt de Poolse overheid precies? Herkent de Minister deze signalen?

Hoe beoordeelt de Minister de Poolse uitvoeringspraktijk voor wat betreft het beleid ten aanzien van WW-gerechtigden. Sluit deze uitvoeringspraktijk aan op de Nederlandse? Hoe verloopt de informatiewisseling tussen de Poolse autoriteiten en het Nederlandse UWV? Met andere woorden: hoe gaat die in zijn werk? Het UWV en de Poolse autoriteiten werken samen op het terrein van terugvordering. Hoe beoordeelt de Minister deze samenwerking? Zijn er punten waar het knelt?

De leden van de CDA-fractie vragen welke lidstaten (principieel) tegen het Richtlijnvoorstel gelijke behandeling buiten arbeid zijn om redenen van subsidiariteit. De Minister heeft al eerder zorgen geuit over de wijze waarop de doelstellingen volgens het voorstel zouden moeten worden gerealiseerd. Uit het commentaar bij deze agenda blijkt dat de Minister nog steeds bezorgd is. Op welke punten spitst deze bezorgdheid zich toe? Betreffen deze nog altijd de reikwijdte, de terminologie, de financiële en administratieve lasten? Verwacht de Minister dat er de komende tijd voortgang gaat worden geboekt op het dossier? Bijvoorbeeld nu het Europees Parlement als gevolg van de verkiezingen een andere samenstelling krijgt.

De leden van de CDA-fractie vragen welke negen EU-lidstaten het meeste gebruikmaken van de middelen uit het Europees Fonds voor de Meest Behoeftigen (EFMB/FEAD)? Kan de Minister een oordeel geven over de effectiviteit van de ingezette middelen in deze landen? In hoeverre wordt de Nederlandse opvatting dat het verstrekken van Nederlandse basisvoorzieningen een nationale in plaats van een Europese aangelegenheid moet zijn door andere lidstaten gedeeld? Hoe groot acht de Minister de kans dat de verplichte bijdrage aan materiële deprivatie alsnog van tafel gaat, gegeven het krachtenveld in de Raad?

De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister een volledige appreciatie kan geven van het gedeeltelijk mandaat op de ESF+ verordening. Over welke zaken, naast de sterke koppeling met het Europees Semester, is de Minister nog meer positief? Over welke zaken is de Minister minder positief?

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de Minister niet kon instemmen met de algemene oriëntatie op de Verordening Europees Globaliseringsfonds (EGF). Was dit wegens de Nederlandse wens om EGF en ESF+ samen te voegen en uitbreiding van het budget te beperken? Welke andere lidstaat stemde ook tegen?

De leden van de D66-fractie vragen wat het voorzitterschap van Finland zou kunnen betekenen voor de ontwikkelingen van de verordening coördinatie sociale zekerheid (Vo 883). Is de verwachting dat zij de ambitie van Commissaris Thyssen om toch nog tot een akkoord te komen op Verordening 883 zullen proberen te faciliteren?

De leden van de D66-fractie vragen of de Minister kan aangeven wat hij zal inbrengen bij de discussie over fair mobility bij het lunchdebat. Hoe kijkt de Minister naar de beschreven problemen in de discussienotitie, zoals dat grensoverschrijdende werkenden vaker onder hun niveau werken? Welke mogelijkheden zijn er om ook deze vorm van ongelijkheid tegen te gaan? Deze leden vragen hoe de Minister kijkt naar de tweede punt in de discussienotitie over het bevorderen van vrijwillige terugkeer van werknemers uit andere EU-landen om een brain drain te bestrijden.

De leden van de D66-fractie vragen op welke manier de Minister zich zal inzetten om de Richtlijn gelijke behandeling buiten arbeid ook in de komende periode te agenderen. Deze leden vragen of de Minister mogelijkheden ziet binnen de huidige verhoudingen om toch een stap te maken voor betere bescherming tegen discriminatie, ook buiten werk. Zij vragen welke andere lidstaten graag voortgang zouden willen zien. Is de Minister bereid om in gesprek te gaan om te kijken in welke vorm er ook voortgang geboekt zou kunnen worden?

Tot slot vragen de leden van de D66-fractie of de Minister kan reflecteren op de Raadsconclusies over de loonkloof. Welke aanbevelingen zouden ook voor Nederland relevant kunnen zijn? Ziet de Minister dit ook als belangrijk onderwerp voor de nieuw aan te treden Commissie om mee aan de slag te gaan?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister een reactie te geven op uitlatingen in de pers van Commissaris Thyssen dat zij in de korte tijd die nog rest met Raad en het Europees Parlement wil gaan samenzitten om te kijken wat op Verordening 883 nog mogelijk is. Hoe realistisch acht de Minister de mogelijkheid dat de huidige Commissie nog druk gaat zetten op dit dossier?

De Minister geeft aan dat het UWV de uitkering kan stopzetten als een uitkeringsgerechtigde niet meer staat ingeschreven bij het Poolse regionale arbeidskantoor. In hoeveel gevallen gebeurt dat niet en wat is daar dan de reden voor? Wat doet het UWV precies met het maandelijkse bericht van de Poolse organen?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister van mening is dat de Poolse autoriteiten op dit moment voldoende doen aan arbeidsbemiddeling, handhaving en controle. Kan hij nader duiden wat de houding van de Poolse autoriteiten is hierin?

Met betrekking tot de Richtlijn gelijke behandeling buiten arbeid zijn de leden van de GroenLinks-fractie benieuwd hoe de Minister de toekomst van dit nu tien jaar geblokkeerde dossier ziet. Wat is zijn voorkeur ten aanzien van de koers die de dit najaar inkomende nieuwe Commissie voor dit dossier zal kiezen?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de Minister vindt van de oproep van de Raadsconclusies over gezondheid en veiligheid op het werk in de context van nieuwe vormen van werk om aanvullende processen en instrumenten te onderzoeken bovenop de traditionele inspectiemiddelen en om na te gaan of digitale technologieën kunnen worden ingezet om risico’s in te schatten en goede voorbeelden van maatregelen te delen. Is de Minister van mening dat dit inderdaad een prioriteit zou kunnen zijn voor een nieuwe Commissie?

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het overleg met de Poolse autoriteiten over de misstanden die Poolse arbeidsmigranten in Nederland ondervinden. Binnenkort komt de Minister met voorstellen om deze misstanden aan te pakken. Wordt daarbij ook gekeken naar de omstreden uitzonderingen op de Wet aanpak Schijnconstructies, namelijk huur- en zorgverzekering mogen inhouden op het loon? Zo nee, waarom niet?

Vinden er binnenkort ook overleggen plaats met andere lidstaten dan Polen, die evenzeer te maken hebben met arbeidsmigratie zoals Roemenië en Bulgarije? Zo ja, met welke landen en wanneer zullen die overleggen plaatsvinden?

De leden van de SP-fractie constateren dat ook de kwartaalrapportage van de Richtlijn Gendergelijkheid in Raden van Commissarissen op de agenda staat. Het doel van de Richtlijn is onder andere dat beursgenoteerde vennootschappen zich inspannen om te bereiken dat in 2020 minstens 40% van de leden van raden van commissarissen vrouw is. Deelt de Minister de mening dat dit a priori een zaak van de lidstaten zelf is?

De leden van de 50PLUS-fractie vragen hoe de Minister de komende tijd de bezwaren tegen het werkloosheidshoofdstuk van de herziening van Coördinatieverordening Sociale Zekerheid (883/2004) kracht bij gaat zetten, in het bijzonder het fundamentele bezwaar tegen verruiming van WW-export. Wat wordt nu, na de Europese verkiezingen, de strategie van de Minister? Hoeveel ruimte heeft het nieuwe Europees Parlement, zoals de Minister stelt, voor een eigen koers?

Kan de Minister de leden van de 50PLUS-fractie verder informeren over de actuele stand van zaken rond de gesprekken en afspraken met Polen over de WW-uitkeringsfraude? Is er überhaupt wel een betrouwbaar beeld van de kwaliteit van de handhaving van WW-exportregels in Polen? Dat lijkt de leden van de 50PLUS-fractie cruciaal. Zij vragen echt meer zekerheid over volledige terugvordering van ten onrechte betaalde WW en een betere aanpak van verblijffraude (in Polen). Polen lijkt niet erg mee te willen werken op het punt van verblijffraude, met het verstrekken van gegevens over de verblijfplaats van de uitkeringsgerechtigde. Als daar geen oplossing voor komt, blijft het dweilen met de kraan open. De leden van de 50PLUS-fractie willen ook graag snel duidelijkheid en concrete stappen om misstanden tegen onder andere Poolse migrantenwerknemers in Nederland tegen te gaan.

De leden van de 50PLUS-fractie vinden het volstrekt onbegrijpelijk dat wel het aantal opgelegde handhavingsmaatregelen wegens het niet voldoen aan WW-exportregels bekend is (630 maatregelen in 2018), maar niet de aard van die maatregelen. Zijn het waarschuwingen, kortingen of beëindiging van de uitkering of zijn het boetes? Daar moet structureel verandering in komen. De leden van de 50PLUS-fractie zien hier graag een harde toezegging op tegemoet.

Wat betreft het Commissievoorstel voor de Richtlijn gelijke behandeling buiten arbeid van personen ongeacht godsdienst of levensovertuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid verwachten de leden van de 50PLUS-fractie volledige inzet van de Minister. Kan dat toegezegd worden? Deze leden zien graag een nadere toelichting en beschouwing over de in de geannoteerde agenda genoemde positieve grondhouding tegemoet.

Kan de Minister toelichten waarom het kabinet geen voorstander is van de verplichting om een specifiek percentage binnen ESF+, bedoeld om bij te dragen aan een beter presterend en veerkrachtig sociaal Europa, te besteden aan armoede onder de meest kwetsbaren in de samenleving? Graag ontvangen de leden van de 50PLUS-fractie ook een toelichting waarom de Minister het EGF wil samenvoegen met ESF+ en pleit voor beperking van de uitbreiding van het EGF.

3. Verslag Informele Raad WSBVC, onderdeel Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, 10 en 11 april 2019 te Boekarest, Roemenië

Nederland heeft tijdens de Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 10 en 11 april 2019 aangegeven transparantie belangrijk te vinden bij het terugdringen van beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen. De leden van de 50PLUS-fractie vinden dat ook het mede door haar ingediende initiatiefwetsvoorstel gelijke beloning daaraan moet gaan bijdragen. Deelt de Minister die mening? Wat wordt de inzet van de Minister op het Europese toneel om gendergelijkheid te bevorderen en de loonkloof tussen mannen en vrouwen verder terug te dringen?

4. Herziening coördinatieverordening sociale zekerheid (EU verordening 883/2004)

De leden van de SP-fractie zijn verheugd dat het rapport van rapporteur Balas niet in stemming is gebracht en dat een nipte meerderheid van het Europees Parlement heeft ingestemd met uitstel. De verwachting is echter dat het Europees Parlement dit dossier in het najaar van 2019 weer zal oppakken. Wat is gelet op de verkiezingsuitslag, de inschatting van de Minister met betrekking tot de steun voor dit voorstel en dan met name voor wat betreft de export-WW? Deze leden vragen de Minister hoe hij ervoor gaat zorgen dat voor dit specifieke punt van uitstel afstel komt. Zij eisen meer regie van de Minister en niet langer de afwachtende, haast fatalistische houding die zij tot nu toe gezien hebben. Hoe gaat hij hier invulling aan geven?

Het nieuwe Europees Parlement zal besluiten hoe verder te gaan met de herziening van de coördinatieverordening sociale zekerheid 883/2004. De leden van de 50PLUS-fractie vragen hoe de Minister zich de komende tijd gaat verzetten tegen verruiming van WW-export en hoe hij pijnpunten uit de verordening gaat halen. Welke kansen ziet hij voor Nederland en gelijkgezinde lidstaten?

5. Fiche: Mededeling voor meer efficiënte besluitvorming in het sociaal domein

De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister op lopende Europese en relevante dossiers per dossier kan aangeven wat overstappen naar besluitvorming via gekwalificeerde meerderheid zou betekenen voor de Nederlandse positie op die dossiers. Ziet de Minister nog andere manieren om besluitvorming in het sociale domein doeltreffender te maken, anders dan via de wijze van stemmen? Zijn er ervaringen met het inroepen van de passerelle-bepaling op andere beleidsterreinen dan Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)? Is de besluitvorming daar inderdaad efficiënter en kwalitatief beter van geworden?

De leden van de D66-fractie vragen of de Minister ook mogelijke voordelen ziet van besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid op het gebied van non-discriminatie. Welke horizontale aanpassingen zijn wat de Minister betreft mogelijk ongewenst? Deze leden vragen welk kader de Minister zal hanteren bij de vragen aan de Commissie over de horizontale en fundamentele gevolgen van het voorstel. Welke gevolgen zouden wat de Minister betreft niet wenselijk zijn om te besluiten met gekwalificeerde meerderheid op het gebied van non-discriminatie? Zou het besluiten met een gekwalificeerde meerderheid met de huidige verhoudingen een verbetering van de bescherming van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgenders en intersekse personen (LHBTI) binnen de EU kunnen bewerkstelligen? Zijn er veranderingen in het krachtenveld die er nu toe leiden dat dit voorstel voor stemmen met gekwalificeerde meerderheid, ook over non-discriminatie buiten werk, voorligt?

De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of de Minister voldoende ruimte ziet om onder de huidige besluitvorming met unanimiteit convergentie in het kader van de sociale pijler naar boven te bevorderen. Zij vragen of unanieme besluitvorming over sociale zekerheid en sociale bescherming van werknemers voldoende ruimte biedt om ook bij grensoverschrijdende arbeid in de toekomst verder te werken aan gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plek. Deze leden vragen of deze gebieden voldoende onderscheidend zijn. Wat zouden de risico’s kunnen zijn binnen het huidige speelveld voor besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid? Tot slot vragen deze leden op welke termijn de Minister verwacht dat er actie ondernomen zal worden op dit voorstel voor besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn teleurgesteld in de afhoudende houding van de Minister inzake het voorstel van de Commissie om te overwegen om over aanbevelingen op het terrein van sociale zekerheid en sociale bescherming van werknemers met gekwalificeerde meerderheid te besluiten. Deze leden delen de mening van de Commissie dat het gezien de snelle veranderingen op de arbeidsmarkt nodig is om snellere besluitvorming te bespoedigen. Voorts vinden deze leden de argumentatie van de Minister dat lidstaten eigen verantwoordelijkheid hebben inzake sociale bescherming, niet helemaal passend. Deelt de Minister de mening van deze leden dat besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid niet hoeft te betekenen dat individuele lidstaten bevoegdheid verliezen?

De leden van de SP-fractie zijn evenals de Minister van mening dat sociale zekerheid allereerst een bevoegdheid is van de individuele lidstaten en dat vooral ook moet blijven. Wat voor de Commissie meer efficiënte besluitvorming is, is volgens deze leden een eufemisme voor het buitenspel zetten van nationale parlementen. De mededeling beschrijft de mogelijkheden om af te stappen van besluitvorming op basis van unanimiteit binnen het sociaal domein. Evenals de leden van de SP-fractie is ook de Minister van mening dat dit onwenselijk is. Deze leden verlangen echter van de Minister om veel sterker nog dan in het genoemde fiche, in krachtige bewoordingen afstand te nemen van dit idee. Is de Minister daartoe bereid? Wanneer denkt hij wel een indicatie te hebben van hoe het krachtenveld verdeeld is? Hoe gaat de Minister zich ervoor inzetten dat er geen meerderheid voor dit onzalige plan ontstaat? Of werpt de Minister evenals bij de export-WW de handdoek in de ring zodat Nederland straks alsnog met lege handen staat?

Voor de leden van de 50PLUS-fractie is afstappen van unanimiteit bij kwesties van sociaal beleid onbespreekbaar. De Minister onderschrijft dit gelukkig. Voorzichtigheid is moeder van de porseleinkast. De leden van de 50PLUS-fractie vinden het verder absoluut noodzakelijk heel goed na te gaan wat het Commissievoorstel met betrekking tot non-discriminatie precies inhoudt, wat de reikwijdte is en mogelijkerwijs kan zijn. Dat is nu niet duidelijk. Deze leden zien graag een nadere beschouwing over dit vraagstuk tegemoet.

6. Toekomst van de sociale dimensie van de EU

De leden van de CDA-fractie zijn in afwachting van de beantwoording van de vragen en opmerkingen die zij naar aanleiding van het schriftelijk overleg over de brief Toekomst van de sociale dimensie van de EU hebben gesteld. Ter aanvulling hierop zijn deze leden benieuwd naar de eerste gedachten over de SZW-wetgevingsagenda voor de komende Commissieperiode.

De leden van de SP-fractie merken op dat de Minister de ambitie zegt te hebben de verdere vormgeving van de sociale dimensie proactief te beïnvloeden. Hij wil daarbij vasthouden aan de bestaande bevoegdheidsverdeling. Deze leden hebben dat de afgelopen decennia heel vaak gehoord van de diverse kabinetten Rutte, maar constateren dat Brussel zich toch met steeds meer bemoeit, ook met instemming van Nederland. Kan de Minister heel precies aangeven wat hij onder de bestaande bevoegdheidsverdeling verstaat en wat voor hem nog acceptabel is om over te dragen en waar de grens ligt?

Voor dit agendapunt verwijzen de leden van de 50PLUS-fractie naar de bijdrage die reeds geleverd is voor het schriftelijk overleg over de brief Toekomst van de sociale dimensie van de EU dat onlangs heeft plaatsgevonden.

7. SER advies «prioriteiten voor een fair Europa»

De leden van de CDA-fractie lezen in de kabinetsreactie dat ondernemers regelmatig aanlopen tegen het feit dat autoriteiten uniforme Europese regels verschillend interpreteren. Welke concrete maatregelen kan de Minister zelf nemen om ervoor te zorgen dat regels beter worden gehandhaafd? Hoe gaat de Minister bijdragen aan betere informatievoorziening over geldende nationale regelgeving richting ondernemers, zoals de SER signaleert?

Wanneer wordt een akkoord verwacht tussen de Raad en het Europees Parlement over het pakket «Een new deal voor consumenten» ten aanzien van consumentenbescherming?

De leden van de SP-fractie constateren dat de Minister het uitgangspunt van gelijk loon voor gelijke arbeid op dezelfde plek deelt met de SER. De SER geeft echter aan dat de meldingsplicht voor gedetacheerde werknemers nog niet in werking is getreden, waardoor een belangrijk instrument voor controle en handhaving ontbreekt. Op dit punt lijkt de Minister vooralsnog niet thuis te geven en stelt dat de nieuwe meldingsplicht alleen van start kan gaan als de afstemming tussen ketenpartijen goed is uitgewerkt en vertaald naar een digitaal systeem. Deze leden zien graag een uitgewerkt tijdspad wanneer dit dan wel goed geregeld is tegemoet. Bovendien vragen zij zich af waarom dat tot op heden niet het geval is.

Voor dit agendapunt verwijzen de leden van de 50PLUS-fractie naar de bijdrage die reeds geleverd is voor het schriftelijk overleg over de brief Toekomst van de sociale dimensie van de EU dat onlangs heeft plaatsgevonden.

II Antwoord / Reactie van de Minister

Herziening coördinatieverordening sociale zekerheid (EU verordening 883/2004)

Een aantal fracties heeft specifieke vragen gesteld over de voortgangsrapportage met betrekking tot de herziening van de coördinatieverordening sociale zekerheid. Voordat ik deze vragen beantwoord, ga ik eerst in op mijn inzet ten aanzien van de coördinatieverordening en de herziening daarvan. Met dit laatste beantwoord ik tevens de vragen van de fracties van de SP en 50PLUS over de strategie.

Het is belangrijk om binnen de Europese Unie de regels rond sociale zekerheid te coördineren. Daarmee voorkomen we dat werknemers dubbel verzekerd zijn, of helemaal niet, of dat zij opgebouwde rechten verliezen als zij in een ander land gaan werken. De coördinatieverordening sociale zekerheid 883/2014 is daarmee een belangrijk instrument ter verwezenlijking van het vrij verkeer van werknemers in de EU.

Tegelijkertijd is het belangrijk dat de coördinatieverordening waarborgen bevat, die de toegang tot de sociale stelsels voorbehouden aan mensen die een band hebben met de lidstaat die de uitkering verstrekt. Daarnaast moet de EU-wetgeving – daar waar de stelsels gericht zijn op werkhervatting – het activerende karakter van de stelsels ondersteunen. De regels moeten tot slot handhaafbaar zijn en voorzien in adequate controles die fraude of systematisch misbruik voorkomen. De algemene oriëntatie waar de Raad een jaar geleden mee heeft ingestemd bevat een aantal goede en een aantal minder goede elementen. De afspraken over het tegengaan van fraude en misbruik bij A1-verklaringen en detacheringen zie ik als een belangrijke stap vooruit. Dat geldt ook voor de afspraken op het terrein van bestrijding van fraude met uitkeringen (het verbeteren van de mogelijkheden voor gegevensuitwisseling tussen de lidstaten en terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen). De afspraken over het werkloosheidshoofdstuk in de algemene oriëntatie staan te ver af van de Nederlandse inzet. Deze ondersteunen het activerende karakter van werkloosheidsuitkeringen niet en lenen zich te eenvoudig voor misbruik. Mijn doel is hierin verbetering tot stand te brengen. Ik zal me hiervoor blijven inzetten.

Ik herken me niet in de opmerking van de fractie van de SP dat ik een afwachtende houding zou innemen. Tijdens het proces van de herziening van de verordening tot nu toe heb ik mij – alleen én samen met gelijkgezinde landen – op meerdere manieren ingespannen om de Nederlandse inzet in de onderhandelingen te verwezenlijken. Zo ben ik voortdurend in gesprek geweest met andere lidstaten, de Commissie en EP-leden om hen van onze bezwaren, waaronder de bezwaren met betrekking tot export van WW, te doordringen en de Nederlandse voorkeuren te bepleiten. Ik zal hiermee actief doorgaan.

Mijn inzet is gericht op aanpassingen in het werkloosheidshoofdstuk gericht op bevordering van de arbeidsparticipatie en het tegengaan van fraude en misbruik, terwijl de verbeteringen waarmee een meerderheid van lidstaten eerder heeft aangegeven te kunnen instemmen worden behouden. Bij dit laatste gaat het om verbeteringen bij het tegengaan van fraude en misbruik in het hoofdstuk dat ziet op detacheringen en A1-verklaringen, bij het uitwisselen van gegevens ter bestrijding van fraude met uitkeringen en de aanscherping van de afspraken op het terrein van de terugvordering van premies en onverschuldigd betaalde uitkeringen.

Of deze inzet gerealiseerd kan worden is uiterst onzeker. De meerderheid van de lidstaten is geen voorstander van de door Nederland en een aantal andere gelijkgestemde lidstaten gewenste aanpassingen van het werkloosheidshoofdstuk. Veel zal daarom afhangen van de positie die het nieuwe EP en de Commissie op dit dossier zullen innemen. Het nieuwe EP zal moeten besluiten hoe het verder wil gaan met de onderhandelingen over de herziening. Omdat er geen stemming over het rapport van rapporteur Balas heeft plaatsgevonden, heeft het nieuwe EP meer ruimte om een eigen koers te bepalen. De huidige Commissie heeft aangegeven in de haar resterende termijn te trachten om met de lidstaten en het nieuwe EP alsnog tot een akkoord te komen. Komt er geen akkoord tot stand, dan zal de nieuwe Commissie moeten besluiten of zij verder wil gaan met het herzieningsvoorstel zoals geformuleerd door de oude Commissie of dat zij een aangepast herzieningsvoorstel wil indienen of dat zij volledig wil afzien van de herziening.

1.

De leden van de SP-fractie zijn verheugd dat het rapport van rapporteur Balas niet in stemming is gebracht en dat een nipte meerderheid van het Europees Parlement heeft ingestemd met uitstel. De verwachting is echter dat het Europees Parlement dit dossier in het najaar van 2019 weer zal oppakken. Wat is gelet op de verkiezingsuitslag, de inschatting van de Minister met betrekking tot de steun voor dit voorstel en dan met name voor wat betreft de export-WW? Deze leden vragen de Minister hoe hij ervoor gaat zorgen dat voor dit specifieke punt van uitstel afstel komt. Zij eisen meer regie van de Minister en niet langer de afwachtende, haast fatalistische houding die zij tot nu toe gezien hebben. Hoe gaat hij hier invulling aan geven?

Antwoord op vraag 1:

Het is op dit moment te vroeg om een inschatting te kunnen maken van het standpunt van het nieuwe EP ten aanzien van de herziening van de coördinatieverordening sociale zekerheid. Het nieuwe EP wordt op 2 juli aanstaande geïnstalleerd. Daarna gaan de EP-leden bepalen wie in welke comités zitting neemt en wie daarvan voorzitter wordt. Ook zal het EP een nieuwe rapporteur moeten aanstellen. Het standpunt wordt pas duidelijk als het nieuwe EP over de verordening gaat vergaderen en zijn positie vaststelt in zowel het EMPL-comité als in de plenaire vergadering. Pas dan is duidelijk wat de inzet van het EP zal zijn.

Voor de beantwoording van de strategische vragen verwijs ik naar de beschrijving van mijn algemene inzet ten aanzien van de coördinatieverordening en de herziening hiervan.

2.

De leden van de CDA-fractie lezen dat als gevolg van het uitstel van stemmingen over het rapport van rapporteur Balas over de herziene coördinatieverordening sociale zekerheid het nieuwe Europees Parlement straks meer ruimte heeft om een eigen koers te bepalen. Hoe groot is die ruimte? Wat houdt deze ruimte precies in? Hoe ziet het tijdspad er naar verwachting uit? Hoe groot is de kans dat de demissionaire Commissie nog iets gaat doen op dit dossier?

3.

De leden van de 50PLUS-fractie vragen hoe de Minister de komende tijd de bezwaren tegen het werkloosheidshoofdstuk van de herziening van Coördinatieverordening Sociale Zekerheid (883/2004) kracht bij gaat zetten, in het bijzonder het fundamentele bezwaar tegen verruiming van WW-export. Wat wordt nu, na de Europese verkiezingen, de strategie van de Minister? Hoeveel ruimte heeft het nieuwe Europees Parlement, zoals de Minister stelt, voor een eigen koers?

Antwoord op vraag 2 en 3:

Voor de beantwoording van de strategische vragen verwijs ik naar de beschrijving van mijn algemene inzet ten aanzien van de coördinatieverordening en de herziening hiervan.

Met de opmerking dat het nieuwe EP meer ruimte heeft om een eigen koers te bepalen met betrekking tot de herziening van de coördinatieverordening sociale zekerheid wordt bedoeld dat het nieuwe EP de keuze heeft om het rapport van rapporteur Balas naast zich neer te leggen en onder leiding van een nieuwe rapporteur een nieuwe positie te bepalen ten aanzien van het herzieningsvoorstel van de Commissie. Is dit het geval, dan start de discussie en daarmee het proces om te komen tot een standpuntbepaling binnen het EP weer opnieuw. Het tijdpad is afhankelijk van welke keuze het nieuwe EP maakt. Als het EP voortgaat met het rapport Balas, dan kan het EP op relatief korte termijn de trilogen hervatten. Legt het EP dit rapport naast zich neer dan zal het meer tijd kosten, voordat het EP de trilogen kan hervatten. Tot slot zij opgemerkt dat de huidige Commissie heeft aangegeven dat zij nog zal proberen om in de haar resterende termijn tot een akkoord te komen.

4.

Het nieuwe Europees Parlement zal besluiten hoe verder te gaan met de herziening van de coördinatieverordening sociale zekerheid 883/2004. De leden van de 50PLUS-fractie vragen hoe de Minister zich de komende tijd gaat verzetten tegen verruiming van WW-export en hoe hij pijnpunten uit de verordening gaat halen. Welke kansen ziet hij voor Nederland en gelijkgezinde lidstaten?

Antwoord op vraag 4:

Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar de beschrijving van mijn algemene inzet ten aanzien van de coördinatieverordening en de herziening hiervan.

5.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister een reactie te geven op uitlatingen in de pers van Commissaris Thyssen dat zij in de korte tijd die nog rest met Raad en het Europees Parlement wil gaan samenzitten om te kijken wat op Verordening 883 nog mogelijk is. Hoe realistisch acht de Minister de mogelijkheid dat de huidige Commissie nog druk gaat zetten op dit dossier?

Antwoord op vraag 5:

Zoals eerder opgemerkt, heeft de huidige Commissie aangegeven te trachten in de haar resterende termijn met de lidstaten en het nieuwe EP alsnog tot een akkoord te komen. Ik betreur dit. Er zou meer tijd genomen moeten worden om aan fundamentele bezwaren die bij een groot aantal lidstaten leven tegemoet te komen. Of het druk zetten door de huidige Europese Commissie effect zal hebben, hangt in belangrijke mate af van de tijd die het EP nodig heeft om zijn positie te bepalen.

6.

De leden van de D66-fractie vragen wat het voorzitterschap van Finland zou kunnen betekenen voor de ontwikkelingen van de verordening coördinatie sociale zekerheid (Vo 883). Is de verwachting dat zij de ambitie van Commissaris Thyssen om toch nog tot een akkoord te komen op Verordening 883 zullen proberen te faciliteren?

Antwoord op vraag 6:

Het is de rol van het voorzitterschap om de Raad als «honest broker» te vertegenwoordigen op het moment dat het EP aangeeft dat zij de onderhandelingen willen hervatten. In beginsel is de Raad klaar voor het voortzetten van de trilogen over de herziening van de verordening. Er ligt immers een Raadspositie: de algemene oriëntatie over de herziening van verordening, zoals overeengekomen in de EPSCO Raad van 21 juni 2018. De trilogen kunnen echter pas worden voortgezet als ook het EP daarvoor klaar is. Het Finse voorzitterschap zal dan als voorzitter van de Raad de onderhandelingen met de Commissie en het EP voeren.

Cijfer UWV + Polen

Registraties van maatregelen tijdens export door het UWV

7.

De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat de Minister meer vaart moet maken met de verbetering van de bedrijfsvoering van het Uitkeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Hoe is het mogelijk dat vragen over opgelegde sancties bij fraude niet of nauwelijks specifiek kunnen worden beantwoord, vragen zij. Deze leden vragen of er echt stappen worden gezet en of bijvoorbeeld de verantwoordelijke bestuursleden bij het UWV vervangen worden.

8.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de systemen van het UWV geen onderscheid maken tussen de diverse maatregelen? Is dit een bewuste keuze of een tekortkoming van het systeem? Ziet de Minister aanleiding om de systemen aan te passen?

9.

De leden van de 50PLUS-fractie vinden het onbegrijpelijk dat wel het aantal opgelegde handhavingsmaatregelen wegens het niet voldoen aan WW-exportregels bekend is (630 maatregelen in 2018), maar niet de aard van die maatregelen. Zijn het waarschuwingen, kortingen of beëindiging van de uitkering of zijn het boetes, vragen zij. Daar moet structureel verandering in komen. De leden van de 50PLUS-fractie zien hier graag een harde toezegging op tegemoet.

Antwoord op vraag 7,8 en 9:

Zoals ik uw Kamer in onder meer de brief naar aanleiding van de WW-fraude in 2018 (Kamerstuk 17 050, nr. 545) en de brief van 7 maart jl. (Kamerstuk 26 448, nr. 610) heb gemeld, heeft de fraude met WW-uitkeringen terugkijkend binnen UWV niet de benodigde urgentie gehad en is er naast de uitvoering die goed gaat, ook ruimte voor verbetering. Dit onder meer op het gebied van informatiemanagement en adequate en tijdige informatievoorziening aan de Kamer. In mijn brief van 7 maart heb ik daarnaast aangegeven dat het van belang is dat de uitvoering van het primaire proces gewoon doorgang heeft en er voldoende rust en stabiliteit is om die verbeteringen te realiseren. Voor het reces informeer ik uw Kamer over de voortgang op de diverse maatregelen die zijn aangekondigd.

Meerdere fracties hebben specifiek gevraagd naar de redenen waarom UWV wél kan aangeven dat er handhavingsmaatregelen zijn opgelegd, maar niet op korte termijn nadere informatie kan verschaffen over de aard van die maatregelen.

In het Maatregelenbesluit Sociale Zekerheidswetten is het nakomen van verplichtingen ingedeeld in verschillende categorieën, met bijbehorende sancties. De registratie in de systemen van UWV sluit hierbij aan. Voor een aantal maatregelen vindt op hoofdniveau een bundeling plaats naar categorie.

Informatie over de aard van de maatregel wordt wel vastgelegd in de systemen van UWV, maar op een lager niveau. Het is binnen die systemen niet mogelijk om een selectie te maken op basis van specifieke maatregelen. Dit vergt aanvullende, handmatige analyse van dossiers1.

Om meer gerichte uitspraken te kunnen doen over het aantal signalen en kortingen heb ik UWV daarom opdracht gegeven om dossiers te onderzoeken over de periode september tot en met december 2018. Het gaat om 260 dossiers in deze periode. De resultaten van deze exercitie verwacht ik uw Kamer na het zomerreces te kunnen geven. Hiermee hoop ik op korte termijn uw Kamer relevante informatie te kunnen bieden.

Daarnaast ben ik, met het oog op de langere termijn, in overleg met UWV over het bijhouden van beleidsinformatie op een geaggregeerd niveau, om op effectieve wijze het gesprek te kunnen voeren met andere lidstaten over werkhervatting en handhaving van geëxporteerde uitkeringen. Dergelijke informatie is uiteraard ook van belang voor uw Kamer. In deze gesprekken zal ik dan ook uw opmerkingen meenemen.

10.

De leden van de CDA-fractie vragen of wordt bijgehouden of opgelegde maatregelen leiden tot een gedragsverandering, zodat bijvoorbeeld kan worden vastgesteld of er sprake is van herhaaldelijk in de fout gaan? Waarom wel of niet?

Antwoord op vraag 10:

UWV is verplicht om maatregelen op te leggen wanneer een werknemer zijn of haar verplichtingen niet (of niet behoorlijk) nakomt. UWV houdt bij of een werknemer herhaaldelijk in de fout gaat en past hierbij de recidive-bepaling toe. Dit houdt in dat het percentage van de op te leggen maatregel met de helft wordt verhoogd, indien de werknemer binnen twee jaar dezelfde verplichting niet nakomt. Indien de werknemer, nadat de recidive-bepaling is toegepast, blijft volharden in het niet naleven van de verplichting, worden er maximale maatregelen toegepast op basis van het Maatregelenbesluit.

Samenwerking met Polen algemeen

11.

CDA: Wat is de (juridische) status van een Memorandum of Understanding (MOU), waartoe Nederland en Polen nu de mogelijkheden verkennen?

Antwoord op vraag 11:

Een «Memorandum of Understanding» (MOU) is een afspraak waarin partijen hun gezamenlijke voornemens vastleggen over de manier waarop zij hun toekomstige relatie vormgeven. In dit geval gaat het daarbij om de intenties van Polen en Nederland ten aanzien van de praktische aspecten van de samenwerking bij de handhaving op sociaal gebied. Een MoU is juridisch (internationaalrechtelijk) niet afdwingbaar. De wederzijdse juridische verplichtingen in deze volgen al uit de Europese regelingen ter zake (Coördinatieverordening Sociale Zekerheid, Handhavingsrichtlijn). In het MoU wordt dan aangegeven welke extra inspanningen partijen daarbij voornemens zijn te verrichten.

Situatie van Poolse werknemers in Nederland

12.

CDA: De Minister schrijft dat Polen het gevoel heeft dat Nederland onvoldoende onderneemt om misstanden tegen te gaan. Op wat voor misstanden doelt de Poolse overheid precies? Herkent de Minister deze signalen? Hoe beoordeelt de Minister de Poolse uitvoeringspraktijk voor wat betreft het beleid ten aanzien van WW-gerechtigden. Sluit deze uitvoeringspraktijk aan op de Nederlandse?

Antwoord op vraag 12:

Het betreft hier de misstanden die in brede zin spelen met arbeidsmigranten, zoals werk- en woonomstandigheden. De klachten van Poolse zijde zijn dan ook zeker herkenbaar. Nog voor het zomerreces ontvangt uw Kamer een brief over de aanpak van de misstanden met EU-arbeidsmigranten in Nederland die het kabinet voorstaat.

13.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het overleg met de Poolse autoriteiten over de misstanden die Poolse arbeidsmigranten in Nederland ondervinden. Binnenkort komt de Minister met voorstellen om deze misstanden aan te pakken. Wordt daarbij ook gekeken naar de omstreden uitzonderingen op de Wet aanpak Schijnconstructies, namelijk huur- en zorgverzekering mogen inhouden op het loon? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 13:

Zoals hiervoor al werd aangegeven ontvangt u binnenkort een brief waarin de aanpak van misstanden bij werk- en woonomstandigheden van arbeidsmigranten nader zal worden geschetst, en het vervolg dat daaraan zal worden gegeven. Ook regelgevende aspecten kunnen daarbij aan de orde komen.

14.

SP: Vinden er binnenkort ook overleggen plaats met andere lidstaten dan Polen, die evenzeer te maken hebben met arbeidsmigratie zoals Roemenië en Bulgarije? Zo ja, met welke landen en wanneer zullen die overleggen plaatsvinden?

Antwoord op vraag 14:

Het overleg met Polen werd mede ingegeven door de problemen die zijn ontstaan rond het misbruik van WW-uitkeringen. Met Bulgarije en Roemenië speelt dit thans niet. Dat neemt niet weg dat bij de verdere vormgeving van het beleid ter bestrijding van misstanden ook contact zal worden opgenomen met vertegenwoordigers van lidstaten van waaruit veel werknemers in Nederland werken. In de uitvoeringspraktijk (Inspectie SZW, UWV, SVB) wordt op basis van bestaande Europese afspraken al samengewerkt met de bevoegde autoriteiten in die lidstaten.

Verblijffraude in de WW

15.

De Minister geeft in zijn brief naar de mening van de leden van de PVV-fractie een afwachtende houding weer bij de bestrijding van WW-fraude door arbeidsmigranten. Zij vinden het onbegrijpelijk dat Polen aangeeft dat er geen juridische grondslag is voor samenwerking bij de aanpak van verblijfsfraude. Het kan niet zo zijn dat Polen hier de regie heeft. Volledige samenwerking moet worden geëist. Is de Minister bereid een volledige stop op de uitkeringen in te zetten wanneer landen (op onderdelen) niet meewerken bij de bestrijding van uitkeringsfraude?

16.

De leden van de 50PLUS-fractie verzoeken verder geïnformeerd te worden over de actuele stand van zaken rond de gesprekken en afspraken met Polen over de WW-uitkeringsfraude. Zij vragen meer zekerheid een betere aanpak van verblijffraude (in Polen). Polen lijkt niet mee te willen werken op het punt van verblijffraude.

Antwoord op vraag 15 en 16:

Samen met UWV is de afgelopen maanden veel werk verzet om WW-uitkeringsfraude tegen te gaan. UWV heeft een flink aantal maatregelen genomen. Ik informeer uw Kamer hierover in de voortgangsbrief die ik deze maand aan uw Kamer zal verzenden.

In aanvulling op de maatregelen die UWV heeft getroffen, heeft op 15 en 16 mei een werkbezoek naar Polen plaatsgevonden. Daarbij is ook de vraag aan de orde gekomen in hoeverre de Poolse autoriteiten informatie kunnen verschaffen over de feitelijke verblijfplaats van WW-gerechtigden waarvan vermoed wordt dat zij in Polen verblijven of hebben verbleven, terwijl zij in Nederland hadden moeten zijn om recht te hebben op een WW-uitkering (dit in tegenstelling tot export WW, waarbij je in Polen mag verblijven). In die vorm van informatieverstrekking is voorzien in de samenwerkingsbepalingen van coördinatieverordening 883/2004. Verificatie van gegevens door de aangezochte lidstaat vindt plaats volgens de wetgeving van die lidstaat. Van Poolse zijde is aangegeven dat de bereidheid tot samenwerking bestaat, maar dat deze beperkt is tot het verstrekken van gegevens die bij de Poolse sociale zekerheidsorganen voorhanden zijn. Het is de Poolse sociale zekerheidsorganen niet toegestaan andere bronnen (banktransacties bijvoorbeeld) te onderzoeken die een indicatie kunnen geven van verblijf in Polen. Daarnaast kan Polen alleen informatie verstrekken over mensen die zich hebben ingeschreven als werkzoekende in Polen. WW-gerechtigden die zich in Polen als werkzoekende inschrijven behoren echter niet tot de risicogroep.2 Met het oog op bovenstaande is er voor Polen weinig mogelijkheid om gegevens te verstrekken die verblijffraude kunnen tegengaan. Stopzetten van uitkeringen omdat sociale zekerheidsorganen niet meewerken is niet mogelijk op grond van de Europese regelgeving.

Export van WW-uitkeringen

17.

De leden van de CDA-fractie vragen wat de Poolse voorwaarden inhouden waaraan een WW-gerechtigde zich moet houden als hij of zij de WW naar Polen exporteert.

Zij vragen daarnaast hoe de Minister de Poolse uitvoeringspraktijk beoordeelt voor wat betreft het beleid ten aanzien van WW-gerechtigden. Sluit deze uitvoeringspraktijk aan op de Nederlandse? Ook vragen zij hoe de informatie-uitwisseling tussen Polen en het UWV verloopt. Zij willen weten hoe het werkt.

18.

De leden van de Groen Links-fractie memoreren dat het UWV de uitkering kan stopzetten als een uitkeringsgerechtigde niet meer staat ingeschreven bij het Poolse regionale arbeidskantoor. Zij willen weten in hoeveel gevallen dat niet gebeurt en wat daar de reden voor is. Zij vragen wat het UWV precies doet met het maandelijkse bericht van de Poolse organen. Ook vragen zij of de Minister van mening is dat de Poolse autoriteiten op dit moment voldoende doen aan arbeidsbemiddeling, handhaving en controle en of de Minister nader kan duiden wat de houding is van de Poolse autoriteiten hierin.

19.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister van mening is dat de Poolse autoriteiten op dit moment voldoende doen aan arbeidsbemiddeling, handhaving en controle. Kan hij nader duiden wat de houding van de Poolse autoriteiten is hierin?

20.

De leden van de 50-plus fractie vragen of er een betrouwbaar beeld is van de kwaliteit van de handhaving van WW-exportregels in Polen.

Antwoord op vraag 17, 18, 19 en 20:

Volgens coördinatieverordening 883/2004 moet de werkloze zich als werkzoekende inschrijven bij de diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaat waar hij heen is gegaan. Hij of zij moet zich onderwerpen aan de daar georganiseerde controle en zich aan de voorwaarden krachtens de wetgeving van die lidstaat houden. Als een WW-gerechtigde niet voldoet aan de Poolse verplichtingen of niet langer voldoet aan de voorwaarden van het recht op uitkering, dan moet Polen hiervan melding maken bij het UWV. Vervolgens neemt UWV op basis van de WW een besluit over de voortzetting van het recht op uitkering of het opleggen van een maatregel.

Op grond van coördinatieverordening 883/2004 worden WW-gerechtigden die hun uitkering exporteren behandeld door het ontvangende land alsof het werklozen van die lidstaat zijn. Elke lidstaat past het eigen regime toe op het terrein van arbeidsbemiddeling, handhaving en controle. Er zijn verschillen tussen de Nederlandse en Poolse verplichtingen en uitvoeringspraktijk: volgens het Poolse systeem heeft het lokale Arbeidsbureau de plicht om WW-gerechtigden werk aan te bieden. Als de uitkeringsgerechtigde het werkaanbod weigert, heeft deze persoon volgens de Poolse wetgeving geen recht meer op uitkering. Polen moet dit dan doorgeven aan Nederland. Een uitkeringsgerechtigde kan ook zelf initiatieven ontplooien om een baan te vinden. Het is op grond van de Poolse wetgeving echter niet verplicht om zelf proactief naar werk te zoeken. In Polen ligt de nadruk dus meer op het aanvaarden van een passend werkaanbod en is er geen sollicitatieplicht, zoals wij deze in Nederland kennen.

UWV geeft aan tijdig door Polen geïnformeerd te worden over het moment van inschrijving bij de arbeidsvoorziening. Daarnaast ontvangt UWV maandelijks een bericht van de Poolse zusterorganisatie met een overzicht van personen die staan ingeschreven als werkzoekende in Polen. Het UWV vergelijkt dit overzicht met het bestand aan personen dat de WW naar Polen exporteert. Als de WW-gerechtigde niet meer als werkzoekende staat ingeschreven wordt de uitkering in de regel stopgezet.3

Gelet op het voorgaande geven de Poolse organen uitvoering aan hun eigen regelgeving op het gebied van arbeidsbemiddeling en controle. Omdat de werkhervatting in Polen erg laag is en om een beter beeld te krijgen van werkhervatting, fraude of misbruik in Polen heb ik het initiatief genomen om met Polen in gesprek te gaan over deze onderwerpen. Samen met Polen ga ik nu kijken hoe de informatie-uitwisseling kan worden verbeterd. Hiertoe zal een pilot worden opgezet.

21.

De leden van de CDA-fractie geven aan dat 80% van de geëxporteerde uitkeringen naar Polen gaat en vragen naar welke landen de overige 20% worden geëxporteerd.

Antwoord op vraag 21:

De tabel hieronder geeft de belangrijkste 10 exportlanden (WW) in 2017 weer. 83,9% van de geëxporteerde uitkeringen gaat richting Polen. Hierna volgen Spanje, Duitsland en België.

Totaal

Polen

Spanje

Duitsland

België

Frankrijk

VK

Slowakije

Zweden

Roemenië

Portugal

3.774

3.166

109

81

58

50

48

43

29

28

26

Terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen

22.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Minister de bestaande samenwerking tussen het UWV en de Poolse autoriteiten beoordeelt. Zijn er punten waar het knelt, willen zij weten?

23.

De leden van de 50plus-fractie vragen meer zekerheid over volledige terugvordering van ten onrechte betaalde WW-uitkeringen in Polen,

Antwoord op vraag 22 en 23:

Op basis van coördinatieverordening 883/2004 en de daarbij horende toepassingsverordening 987/2009 zijn lidstaten verplicht om samen te werken bij terugvordering en elkaar relevante informatie te verstrekken. De ervaring van UWV is dat de samenwerking met de Poolse autoriteiten conform afspraken en wettelijke verplichtingen verloopt. In de uitvoering is nog ruimte voor verbetering, alleen al vanwege het grote aantal casussen. Bij het werkbezoek op 15 en 16 mei is afgesproken om op korte termijn een expertbijeenkomst te organiseren tussen de uitvoeringsorganisaties om over procedures te spreken die het invorderingsproces vergemakkelijken en verdere uitvoeringsafspraken te maken.

Richtlijn gelijke behandeling buiten arbeid

24.

De leden van de CDA-fractie vragen welke lidstaten (principieel) tegen het Richtlijnvoorstel gelijke behandeling buiten arbeid zijn om redenen van subsidiariteit. De Minister heeft al eerder zorgen geuit over de wijze waarop de doelstellingen volgens het voorstel zouden moeten worden gerealiseerd. Uit het commentaar bij deze agenda blijkt dat de Minister nog steeds bezorgd is. Op welke punten spitst deze bezorgdheid zich toe? Betreffen deze nog altijd de reikwijdte, de terminologie, de financiële en administratieve lasten? Verwacht de Minister dat er de komende tijd voortgang gaat worden geboekt op het dossier? Bijvoorbeeld nu het Europees Parlement als gevolg van de verkiezingen een andere samenstelling krijgt.

25.

De leden van de D66-fractie vragen op welke manier de Minister zich zal inzetten om de Richtlijn gelijke behandeling buiten arbeid ook in de komende periode te agenderen. Deze leden vragen of de Minister mogelijkheden ziet binnen de huidige verhoudingen om toch een stap te maken voor betere bescherming tegen discriminatie, ook buiten werk. Zij vragen welke andere lidstaten graag voortgang zouden willen zien. Is de Minister bereid om in gesprek te gaan om te kijken in welke vorm er ook voortgang geboekt zou kunnen worden?

26.

Met betrekking tot de Richtlijn gelijke behandeling buiten arbeid zijn de leden van de GroenLinks-fractie benieuwd hoe de Minister de toekomst van dit nu tien jaar geblokkeerde dossier ziet. Wat is zijn voorkeur ten aanzien van de koers die de dit najaar inkomende nieuwe Commissie voor dit dossier zal kiezen?

27.

Wat betreft het Commissievoorstel voor de Richtlijn gelijke behandeling buiten arbeid van personen ongeacht godsdienst of levensovertuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid verwachten de leden van de 50PLUS-fractie volledige inzet van de Minister. Kan dat toegezegd worden? Deze leden zien graag een nadere toelichting en beschouwing over de in de geannoteerde agenda genoemde positieve grondhouding tegemoet.

Antwoord op vraag 24, 25, 26 en 27:

Twee grote EU-lidstaten kunnen vanwege hun interpretatie van het subsidiariteitsbeginsel niet instemmen met het voorstel en (het voorstel vereist unanimiteit) blokkeren daarmee de voortgang in de Raad.

Dit probleem zal naar mijn inschatting niet wezenlijk worden beïnvloed door een andere samenstelling van het Europees Parlement. Het is de Raad die hierover geen consensus kan bereiken.

Nederland heeft een positieve houding ten aanzien van dit richtlijnvoorstel. Een zorgpunt is de ruimte die het voorstel aan lidstaten laat om eigen afwegingen te maken bij een implementatie die past bij nationale regelgeving. Een ander zorgpunt betreft de reikwijdte, de gehanteerde terminologie en de financiële en administratieve impact.

Het kabinet vindt het gewenst dat ook de nieuwe Commissie dit voorstel op de Raadsagenda houdt.

Het inkomend Fins EU-voorzitterschap (juli-december 2019) heeft in mei in procedurele zin zijn plannen ten aanzien van dit richtlijnvoorstel bekend gemaakt. In juli zullen lidstaten een vragenlijst ontvangen over hun inhoudelijke en procedurele wensen jegens dit voorstel. Nederland zal hier de bovengenoemde zorgpunten inbrengen.

Een samenvatting van de reacties mondt uit in een debat op de Raad WSBVC. Het kabinet waardeert dat de Finse collega’s op deze manier proberen de al jaren bestaande patstelling te doorbreken. Of dit zal slagen kan ik op dit moment niet zeggen.

Op dit moment is het krachtenveld in de Raad niet helder: vanwege de blokkade is er de afgelopen jaren nauwelijks serieus over het voorstel onderhandeld.

Ik hoop en verwacht dat de antwoorden op de Finse vragenlijst tot een heldere positiebepaling van lidstaten en daarmee tot een duidelijker krachtenveld zullen leiden. Als dat het geval is biedt dat mogelijkheden om met gelijkgestemde lidstaten in gesprek te gaan.

Meerjarig Financieel Kader

28.

De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat sociale zekerheid, arbeidsmarkt en werkgelegenheid en daarbij de aanpak van armoede nationale bevoegdheden zijn. Ook het verstrekken van materiële basisvoorzieningen is geen Europese aangelegenheid. Deze leden zijn resoluut tegen de verplichting om een specifiek percentage binnen het Europees Sociaal Fonds plus (ESF+) te besteden aan het bestrijden van materiële deprivatie, zoals voorgesteld door de Europese Commissie (hierna Commissie). Zij verzoeken de Minister zich hiertegen te verzetten en onder geen beding akkoord te gaan met bovengenoemde.

Antwoord op vraag 28:

Het kabinet is geen voorstander van een verplichting om een specifiek percentage binnen het ESF+ te besteden aan het bestrijden van materiële deprivatie. Nederland vindt dat het verstrekken van materiële basisvoorzieningen niet iets is wat op Europees niveau geregeld dient te worden. Dit creëert geen Europese toegevoegde waarde.

29.

De leden van de CDA-fractie vragen welke negen EU-lidstaten het meeste gebruikmaken van de middelen uit het Europees Fonds voor de Meest Behoeftigen (EFMB/FEAD)? Kan de Minister een oordeel geven over de effectiviteit van de ingezette middelen in deze landen?

Antwoord op vraag 29:

In tegenstelling tot wat in de Geannoteerde Agenda werd vermeld, zag het onderzoek van de Europese Rekenkamer niet expliciet op de lidstaten die het meest gebruik maken van het FEAD. De Rekenkamer heeft naar programma’s in de volgende 9 lidstaten gekeken: België, Tsjechië, Spanje, Frankrijk, Italië, Polen, Roemenië, Slowakije en Duitsland. Doel van dit onderzoek was om na te gaan of het FEAD een doeltreffend instrument is om de doelstelling «terugdringen van extreme armoede» te bereiken. De Europese rekenkamer stelt vast dat het FEAD goed is ingebed in het kader voor sociaal beleid. Bovendien draagt het bij aan de aanpak van de lidstaten bij het verminderen van armoede. De rekenkamer constateert echter ook dat het fonds in wezen een voedselhulpregeling blijft en dat het niet altijd gericht is op de extreemste vormen van armoede in de lidstaten. Tot slot kon de Rekenkamer vanwege onvolledige monitoring niet vaststellen welke bijdrage het FEAD levert aan het terugdringen van armoede.

De verdeling per lidstaat is te vinden op de volgende website: https://cohesiondata.ec.europa.eu/2014-2020/2014-2020-Financial-Allocations-by-Member-State-Br/pi4w-3vc9

30.

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre Nederlandse opvatting wordt gedeeld dat het verstrekken van Nederlandse basisvoorzieningen een nationale in plaats van een Europese aangelegenheid moet zijn door andere lidstaten gedeeld? Hoe groot acht de Minister de kans dat de verplichte bijdrage aan materiële deprivatie alsnog van tafel gaat, gegeven het krachtenveld in de Raad?

Antwoord op vraag 30:

Zoals in het BNC-fiche gemeld (Kamerstuk 22 112, nr. 2630) is het kabinet van mening dat het verstrekken van basisvoorzieningen niet op Europees niveau dient te geschieden. Het huidige FEAD biedt lidstaten de mogelijkheid om in plaats van materiele steun de middelen in te zetten voor sociale inclusie. In de huidige concept-verordening voor ESF+ wordt tevens enige ruimte geboden om, in bepaalde gevallen, af te wijken van de verplichting en de meest behoeftigen anders te ondersteunen. Naar verwachting zullen lidstaten die het FEAD nu ook inzetten voor sociale inclusie die ruimte in de toekomst ook krijgen. Gezien het brede draagvlak onder lidstaten en afhankelijkheid van enkele lidstaten van het FEAD voor het verstrekken van materiele basisvoorzieningen acht ik de kans gering dat de verplichting in het geheel wordt geschrapt.

31.

De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister een volledige appreciatie kan geven van het gedeeltelijk mandaat op de ESF+ verordening. Over welke zaken, naast de sterke koppeling met het Europees Semester, is de Minister nog meer positief? Over welke zaken is de Minister minder positief?

Antwoord op vraag 31:

Nederland is positief over de vereenvoudiging en flexibiliteit. Nederland heeft zich hier stevig voor ingezet zodat de uitvoering wordt versimpeld en administratieve lasten worden verlaagd. Zowel partijen op nationaal niveau als de partijen die ESF+ straks gaan aanvragen, zijn hierbij gebaat. Nederland is ook positief over de verhoging van het verplichte percentage dat besteed dient te worden aan sociale inclusie en is positief over de focus die is aangebracht. Het aantal specifieke doelstellingen is teruggebracht ten opzichte van het huidige ESF. Nederland had echter graag nog meer focus gezien om versnippering van middelen te voorkomen en lidstaten te stimuleren deze zo doeltreffend mogelijk in te zetten ten behoeve van de meest kwetsbaren in de samenleving. Nederland had dan ook liever gezien dat lidstaten verplicht zouden worden om een deel van de middelen in te zetten voor de integratie van asielgerechtigde migranten. Deze mogelijkheid is er nu ook maar biedt lidstaten ook de mogelijkheid te investeren in de integratie van derdelanders, zoals kennismigranten van buiten de EU, die ondersteuning wellicht minder hard nodig hebben.

32.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de Minister niet kon instemmen met de algemene oriëntatie op de Verordening Europees Globaliseringsfonds (EGF). Was dit wegens de Nederlandse wens om EGF en ESF+ samen te voegen en uitbreiding van het budget te beperken? Welke andere lidstaat stemde ook tegen?

Antwoord op vraag 32:

Het kabinet beoordeelt de subsidiariteit van het voorstel als negatief. De doelstelling van het EGF, het verlenen van steun bij ontslag naar aanleiding van grote herstructureringen, kan voldoende op lidstaatniveau geregeld worden en betreft een nationale zaak (werkgevers, werknemers en overheid). Bovendien is het kabinet kritisch ten aanzien van de verbreding van de doelstelling. Het uitbreiden van de doelstelling van het EGF creëert overlap met het ESF+. Het kabinet is ook kritisch ten aanzien van het verlagen van de minimumdrempel omdat er al een uitzonderingsbepaling in de voorgestelde verordening is opgenomen waardoor aanvragen mogelijk zijn bij minder ontslagen werknemers als deze ontslagen een grote impact op de regio hebben. Naast Nederland, heeft Zweden tegen gestemd.

33.

De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de Minister kan toelichten waarom het kabinet geen voorstander is van de verplichting om een specifiek percentage binnen ESF+, bedoeld om bij te dragen aan een beter presterend en veerkrachtig sociaal Europa, te besteden aan armoede onder de meest kwetsbaren in de samenleving? Graag ontvangen de leden van de 50PLUS-fractie ook een toelichting waarom de Minister het EGF wil samenvoegen met ESF+ en pleit voor beperking van de uitbreiding van het EGF.

Antwoord op vraag 33:

Het kabinet heeft de bestrijding van armoede hoog op de agenda staan. Het verstrekken van materiele basisvoorzieningen is volgens het kabinet echter niet de manier om armoede te bestrijden en niet de bevoegdheid van de EU. Het kabinet is van mening dat arbeidsparticipatie het meest effectief is om duurzaam uit de armoede te komen. Daar is ESF ook een goed instrument voor, juist om de meest kwetsbaren in de samenleving extra ondersteuning richting en op de arbeidsmarkt.

Richtlijn gendergelijkheid + beloningsverschillen mannen en vrouwen

34.

De leden van de SP-fractie constateren dat ook de kwartaalrapportage van de Richtlijn Gendergelijkheid in Raden van Commissarissen op de agenda staat. Het doel van de Richtlijn is onder andere dat beursgenoteerde vennootschappen zich inspannen om te bereiken dat in 2020 minstens 40% van de leden van raden van commissarissen vrouw is. Deelt de Minister de mening dat dit a priori een zaak van de lidstaten zelf is?

Antwoord op vraag 34:

Vrouwen zijn in Nederland nog altijd fors ondervertegenwoordigd in besluitvormende functies. Uit de EIGE rapportage blijkt dat vier van de zes landen (in de EU) die quota hebben ingesteld hun doelen voor vrouwen in raden van bestuur en raden van commissarissen hebben behaald.4 In Nederland beoogt de streefcijferregeling in de Wet bestuur en toezicht een evenwichtige verdeling van vrouwen en mannen te bereiken over de zetels in de raden van bestuur en commissarissen van (grote) NV’s en BV’s. Van een evenwichtige verdeling is sprake indien ten minste 30 procent van de zetels wordt bezet door vrouwen en 30 procent door mannen. Het Kabinet vindt het onwenselijk dat de verdeling scheef is. Daarom wordt op dit moment de balans in Nederland opgemaakt. Wanneer de voortgang als onvoldoende wordt beoordeeld, is het kabinet bereid om stevige maatregelen te treffen. De Minister van emancipatie komt, conform eerdere toezegging (Kamerstukken 30 420 en 32 637, nr. 263), in het najaar met een brief waarin het kabinetsbeleid rondom dit thema gepresenteerd wordt. Het kabinet is overigens met betrekking tot de richtlijn verbeteren gendergelijkheid in besturen van beursgenoteerde bedrijven eerder tot een negatief subsidiariteitsoordeel gekomen en dit is via de formele wegen met de Europese Commissie gedeeld.

35.

Tot slot vragen de leden van de D66-fractie of de Minister kan reflecteren op de Raadsconclusies over de loonkloof. Welke aanbevelingen zouden ook voor Nederland relevant kunnen zijn? Ziet de Minister dit ook als belangrijk onderwerp voor de nieuw aan te treden Commissie om mee aan de slag te gaan?

Antwoord op vraag 35:

Nederland ondersteunt de wenselijkheid en noodzakelijkheid om initiatieven en maatregelen te nemen die er op gericht zijn de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt te bevorderen en de loonverschillen te dichten. Ik vind dit een erg belangrijk onderwerp en blijf daarom de discussie volgen. De lidstaten en de Europese Commissie hebben hierin echter ieder hun eigen verantwoordelijkheid en nationaal maatwerk is daarbij belangrijk. Wel zie ik ook kansen. Zo is het streven naar transparantie een belangrijk onderdeel van het terugdringen van beloningsverschillen. Het effect van het in beeld brengen van de verschillen zal bijdragen aan bewustwording bij bedrijven, organisaties en werknemers, en op maatschappelijk en organisatieniveau het gesprek hierover op gang brengen.5 Onlangs is door de leden Ploumen, Özütok, Jasper van Dijk en Van Brenk het initiatiefvoorstel Wet gelijke beloning van vrouwen en mannen ingediend. Op dit moment ligt het voorstel voor advies bij de Raad van State. Hierna zal het kabinet een standpunt bepalen hieromtrent.

36.

De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat de manier waarop landen omgaan met de loonkloof tussen mannen en vrouwen, de balans tussen werk en privé en de zorg voor kinderen een nationale aangelegenheid is waar de Commissie zich niet in hoort te mengen. Zij verzoeken de Minister zich hiertegen te verzetten en onder geen beding akkoord te gaan met verdere Europese bemoeienis met bovengenoemde.

Antwoord op vraag 36:

Het kabinet is van mening dat de lidstaten en de Commissie ieder hun eigen verantwoordelijkheid hebben op dit gebied en is geen voorstander van dwingende Europese maatregelen. Nationaal maatwerk is belangrijk. Echter, Nederland ondersteunt de wenselijkheid en noodzakelijkheid om initiatieven en maatregelen te nemen die er op gericht zijn de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt te bevorderen en de loonverschillen te dichten. Daarnaast merkt het kabinet op dat Raadsconclusies niet bindend zijn en slechts adviserend van aard. Eventuele toekomstige voorstellen op dit terrein zal het kabinet op zijn merites beoordelen.

37.

Nederland heeft tijdens de Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 10 en 11 april 2019 aangegeven transparantie belangrijk te vinden bij het terugdringen van beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen. De leden van de 50PLUS-fractie vinden dat ook het mede door haar ingediende initiatiefwetsvoorstel gelijke beloning daaraan moet gaan bijdragen. Deelt de Minister die mening? Wat wordt de inzet van de Minister op het Europese toneel om gendergelijkheid te bevorderen en de loonkloof tussen mannen en vrouwen verder terug te dringen?

Antwoord op vraag 37:

Zoals ook is aangegeven in het Implementatieplan Arbeidsmarktdiscriminatie6 is het streven naar transparantie onderdeel van het terugdringen van beloningsverschillen. Het effect van het in beeld brengen van de verschillen zal bijdragen aan bewustwording bij bedrijven, organisaties en werknemers, en op maatschappelijk en organisatieniveau hierover het gesprek op gang brengen. Het kabinet zal nadat de Raad van State advies heeft uitgebracht over het initiatiefwetsvoorstel gelijke beloning van vrouwen en mannen een standpunt bepalen.

De lidstaten en de Europese Commissie hebben ieder hun eigen verantwoordelijkheid als het gaat om het bevorderen van gendergelijkheid en het terugdringen van de loonkloof tussen mannen en vrouwen. Nederland zal in die context blijven benadrukken dit een belangrijk thema te vinden, maar geen voorstander te zijn van dwingende maatregelen vanuit de Europese Unie op dit thema.

Raadsconclusies nieuwe vormen van werk

38.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de Minister vindt van de oproep van de Raadsconclusies over gezondheid en veiligheid op het werk in de context van nieuwe vormen van werk om aanvullende processen en instrumenten te onderzoeken bovenop de traditionele inspectiemiddelen en om na te gaan of digitale technologieën kunnen worden ingezet om risico’s in te schatten en goede voorbeelden van maatregelen te delen. Is de Minister van mening dat dit inderdaad een prioriteit zou kunnen zijn voor een nieuwe Commissie?

Antwoord op vraag 38:

Daar waar geleerd wordt van nieuwe middelen, technieken of technologieën, is het verstandig om deze toe te passen mits deze relevant en/of van meerwaarde zijn. De wereld verandert en dat brengt niet alleen risico’s maar ook kansen met zich mee. Ik zie dat de Commissie kennisontwikkeling op dit onderwerp actief op de agenda zet. Agentschappen zoals de Europese Arbeidsautoriteit en het agentschap voor gezond en veilig werken kunnen hier een rol in spelen. Als deze agentschappen «best practices» verzamelen en delen die met digitale middelen helpen bij het inschatten van risico’s en het nemen van maatregelen, dan kunnen de inspecties en werkgevers en werknemers van de afzonderlijke lidstaten daar hun voordeel mee doen.

Mededeling voor meer efficiënte besluitvorming in het sociaal domein

39.

De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister op lopende Europese en relevante dossiers per dossier kan aangeven wat overstappen naar besluitvorming via gekwalificeerde meerderheid zou betekenen voor de Nederlandse positie op die dossiers.

Antwoord op vraag 39:

Besluitvorming in het sociale domein gebeurt op dit moment al op bijna alle deelterreinen op basis van gekwalificeerde meerderheid. Op dit moment zijn er nog zes dossiers binnen het sociaal beleid waarover onderhandeld wordt7. Daarvan wordt op dit moment slechts over één voorstel (richtlijnvoorstel gelijke behandeling buiten arbeid) met unanimiteit gestemd. Wat betreft het richtlijnvoorstel gelijke behandeling zou overstap naar gekwalificeerde meerderheid waarschijnlijk betekenen dat de voorstanders, waaronder Nederland, een meerderheid kunnen vormen. Op dit moment is sprake is van een kleine blokkerende minderheid. Op de overige dossiers geldt reeds gekwalificeerde meerderheid en zal de Nederlandse positie niet veranderen.

40.

CDA: Ziet de Minister nog andere manieren om besluitvorming in het sociale domein doeltreffender te maken, anders dan via de wijze van stemmen?

Antwoord op vraag 40:

Ik zie twee manieren waarop besluitvorming doeltreffender kan plaatsvinden, namelijk door het gebruik van alternatieven voor regelgeving en het gebruik van doelregelgeving in plaats van middelregelgeving. Met het eerste bedoel ik dat de Europese Commissie bijvoorbeeld in navolging op de bestaande praktijk gemeenschappelijke uitdagingen kan agenderen en uitwisseling van goede voorbeelden kan stimuleren, bijvoorbeeld gedurende vergaderingen van de Raad WSBVC. Een voorbeeld hiervan is het vergroten van de bewustwording en de kennis bij werkgevers over bestaande verplichtingen ten aanzien van goed werkgeverschap.

Zoals ik aangeef in mijn brief over de toekomst van de sociale dimensie vind ik dat Europees sociaal beleid zich moet richten op het stellen van gemeenschappelijke doelen en praktische ondersteuning bij het bereiken daarvan. Waar het kabinet nieuwe regelgeving nodig acht, geeft het de voorkeur aan doelregelgeving boven middelregelgeving. Doelregelgeving biedt de mogelijkheid tot nationale variaties in de uitwerking van regels, rechtdoend aan de specifieke eigenschappen en omstandigheden van de nationale stelsels. Zo kunnen wel Europese gemeenschappelijke doelen nagestreefd worden zonder daarbij nationale implementatie en uitvoering onnodig te compliceren.

41.

CDA: Zijn er ervaringen met het inroepen van de passerelle-bepaling op andere beleidsterreinen dan Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)? Is de besluitvorming daar inderdaad efficiënter en kwalitatief beter van geworden?

Antwoord op de vraag 41:

Zowel de algemene als de specifieke passerelles in het EU-Werkingsverdrag en EU-Verdrag zijn tot nu toe niet gebruikt. Wel heeft de Europese Commissie hiervoor voorstellen gedaan. In het kader daarvan zijn vier mededelingen uitgebracht: over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (september 2018), over het fiscale beleid (januari 2019), over het energie- en klimaatbeleid (april 2019) en het sociaal beleid (april 2019). De BNC-fiches met de beoordeling hiervan die ook ingaan op aspecten van efficiëntie en kwaliteit van de besluitvorming zijn uw Kamer toegekomen.

42.

De leden van de D66-fractie vragen of de Minister ook mogelijke voordelen ziet van besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid op het gebied van non-discriminatie.

Welke horizontale aanpassingen zijn wat de Minister betreft mogelijk ongewenst? Deze leden vragen welk kader de Minister zal hanteren bij de vragen aan de Commissie over de horizontale en fundamentele gevolgen van het voorstel. Welke gevolgen zouden wat de Minister betreft niet wenselijk zijn om te besluiten met gekwalificeerde meerderheid op het gebied van non-discriminatie? Zou het besluiten met een gekwalificeerde meerderheid met de huidige verhoudingen een verbetering van de bescherming van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgenders en intersekse personen (LHBTI) binnen de EU kunnen bewerkstelligen? Zijn er veranderingen in het krachtenveld die er nu toe leiden dat dit voorstel voor stemmen met gekwalificeerde meerderheid, ook over non-discriminatie buiten werk, voorligt?

Antwoord op vraag 42:

Een mogelijk voordeel van besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid is in zijn algemeenheid de snellere besluitvorming. Ten aanzien van het voorstel in de Mededeling van de Commissie over instrumenten die discriminatie tegengaan zou dus sneller tot besluitvorming gekomen kunnen worden. Dit kan echter ook worden gezien als een nadeel, omdat er niet altijd consensus bestaat over de geschiktheid en effectiviteit van bepaalde instrumenten in de strijd tegen discriminatie op alle terreinen en gronden. Ten aanzien van de bescherming van LHBTI-personen binnen de Europese Unie zou besluiten bij gekwalificeerde meerderheid een verbetering kunnen bewerkstelligen. Er zijn geen veranderingen in het krachtenveld die er nu toe leiden dat deze mededeling voorligt. De Commissiemededeling is onderdeel van een breder pakket waarmee Commissie het debat wil openen over efficiëntere besluitvorming op cruciale thema’s (o.a. sociaal beleid, belastingen en buitenlandbeleid).

43.

De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of de Minister voldoende ruimte ziet om onder de huidige besluitvorming met unanimiteit convergentie in het kader van de sociale pijler naar boven te bevorderen. Zij vragen of unanieme besluitvorming over sociale zekerheid en sociale bescherming van werknemers voldoende ruimte biedt om ook bij grensoverschrijdende arbeid in de toekomst verder te werken aan gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plek. Deze leden vragen of deze gebieden voldoende onderscheidend zijn. Wat zouden de risico’s kunnen zijn binnen het huidige speelveld voor besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid? Tot slot vragen deze leden op welke termijn de Minister verwacht dat er actie ondernomen zal worden op dit voorstel voor besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid.

Antwoord op vraag 43:

Besluitvorming in het sociale domein gebeurt op dit moment al op bijna alle deelterreinen op basis van gekwalificeerde meerderheid. Daarnaast heb ik recent geconstateerd dat we in de Raad, op basis van unanimiteit, aanbevelingen over sociale zekerheid en sociale bescherming van werknemers kunnen aannemen. De onderhandelingen over deze aanbeveling duurden niet langer dan een gemiddeld onderhandelingstraject. Aanbevelingen zoals deze stimuleren lidstaten hun nationale stelsels te hervormen, die convergentie bevorderd. Maar wel op een manier die compatibel is met de inrichting van nationale stelsels. Het principe van «gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plek» heeft een andere rechtsgrondslag dan het artikel dat gaat over sociale zekerheid en sociale bescherming van werknemers. De verwachting is dat voorstel op korte termijn besproken zal worden in Raadswerkgroepen en dat meerdere lidstaten niet zullen willen afstappen van unanimiteit.

44.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn teleurgesteld in de afhoudende houding van de Minister inzake het voorstel van de Commissie om te overwegen om over aanbevelingen op het terrein van sociale zekerheid en sociale bescherming van werknemers met gekwalificeerde meerderheid te besluiten. Deze leden delen de mening van de Commissie dat het gezien de snelle veranderingen op de arbeidsmarkt nodig is om snellere besluitvorming te bespoedigen. Voorts vinden deze leden de argumentatie van de Minister dat lidstaten eigen verantwoordelijkheid hebben inzake sociale bescherming, niet helemaal passend. Deelt de Minister de mening van deze leden dat besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid niet hoeft te betekenen dat individuele lidstaten bevoegdheid verliezen?

Antwoord op vraag 44:

Op deelterreinen kunnen er redenen zijn om af te stappen van unanimiteit. Het kabinet is van mening dat dit per deelterrein inhoudelijk beoordeeld moet worden, waarbij ook gekeken wordt waarom in het verleden gekozen is voor behoud van besluitvorming op basis van unanimiteit. De aard van een deelterrein bepaalt mede de vorm en wijze waarop besluitvorming ingericht wordt. Zoals de Commissie schetst zijn de sociale zekerheid en de sociale bescherming van werknemers sterk gelieerd aan nationale economische belasting en inkomstdistributiemodellen. Er bestaan grote verschillen in economische structuur en ontwikkeling alsmede vormgeving van de sociale stelsels. Voor lidstaten kunnen aanbevelingen over de nationale sociale zekerheid en sociale bescherming derhalve verstrekkend zijn en gevolgen hebben voor het dagelijks leven van mensen en de inrichting van het nationaal sociaaleconomisch stelsel. Dit rechtvaardigt het behoud van besluitvorming met unanimiteit. Een voorstel dat gaat over deze onderwerpen dient acceptabel te zijn voor alle lidstaten.

45.

De leden van de SP-fractie zijn evenals de Minister van mening dat sociale zekerheid allereerst een bevoegdheid is van de individuele lidstaten en dat vooral ook moet blijven. Wat voor de Commissie meer efficiënte besluitvorming is, is volgens deze leden een eufemisme voor het buitenspel zetten van nationale parlementen. De mededeling beschrijft de mogelijkheden om af te stappen van besluitvorming op basis van unanimiteit binnen het sociaal domein. Evenals de leden van de SP-fractie is ook de Minister van mening dat dit onwenselijk is. Deze leden verlangen echter van de Minister om veel sterker nog dan in het genoemde fiche, in krachtige bewoordingen afstand te nemen van dit idee. Is de Minister daartoe bereid? Wanneer denkt hij wel een indicatie te hebben van hoe het krachtenveld verdeeld is? Hoe gaat de Minister zich ervoor inzetten dat er geen meerderheid voor dit onzalige plan ontstaat? Of werpt de Minister evenals bij de export-WW de handdoek in de ring zodat Nederland straks alsnog met lege handen staat?

Antwoord op vraag 45:

Zoals aangegeven in het BNC-fiche8 ziet het kabinet geen noodzaak om af te stappen van unanimiteit op het deelterrein aanbevelingen over sociale zekerheid en sociale bescherming van werknemers. De grondhouding van het kabinet ten aanzien van het gedeelte van de mededeling over sociale bescherming is negatief. De argumenten die de Commissie aandraagt rechtvaardigen volgens het kabinet niet dat de besluitvormingsprocedure op deze dossiers door de Europese Raad moet worden gewijzigd van unanimiteit naar gekwalificeerde meerderheid, zoals de Commissie voorstelt. Het kabinet is dan ook niet overtuigd dat deze voorstellen noodzakelijk zijn om te komen tot een efficiëntere besluitvorming op het sociaal terrein.

Om van unanimiteit af te stappen is een unaniem besluit van de Raad nodig. Tijdens een eerste bespreking van dit voorstel is gebleken dat meerdere lidstaten kritische vragen hebben over deze Mededeling. In komende kwartaalrapportages, nadat verdere besprekingen hebben plaatsgevonden, zal ik meer kunnen zeggen over het krachtenveld.

46.

Voor de leden van de 50PLUS-fractie is afstappen van unanimiteit bij kwesties van sociaal beleid onbespreekbaar. De Minister onderschrijft dit gelukkig. Voorzichtigheid is moeder van de porseleinkast. De leden van de 50PLUS-fractie vinden het verder absoluut noodzakelijk heel goed na te gaan wat het Commissievoorstel met betrekking tot non-discriminatie precies inhoudt, wat de reikwijdte is en mogelijkerwijs kan zijn. Dat is nu niet duidelijk. Deze leden zien graag een nadere beschouwing over dit vraagstuk tegemoet.

Antwoord op vraag 46:

Het kabinet onderschrijft de voorzichtigheid die geboden is bij dit thema. Het is onverwachts dat de Commissie het voorstel doet om de pasarelle toe te passen op non-discriminatie. De inhoud en gevolgen van dit voorstel zijn nog niet goed in kaart gebracht en ook de reikwijdte van het voorstel is nog onduidelijk. De inzet van het kabinet is daarom de Commissie nader te bevragen wat de horizontale en fundamentele gevolgen van dit voorstel zijn, om vervolgens tot een gewogen oordeel te kunnen komen over het toepassen van een passerelle ten aanzien van non-discriminatie.

Toekomst van de sociale dimensie van de EU

47.

De leden van de CDA-fractie zijn in afwachting van de beantwoording van de vragen en opmerkingen die zij naar aanleiding van het schriftelijk overleg over de brief Toekomst van de sociale dimensie van de EU hebben gesteld. Ter aanvulling hierop zijn deze leden benieuwd naar de eerste gedachten over de SZW-wetgevingsagenda voor de komende Commissieperiode.

Antwoord op vraag 47:

Zoals ik heb aangegeven in mijn brief hanteert het kabinet bij de verdere vormgeving van de sociale dimensie van de Unie horizontale uitgangspunten die ik heb omschreven in deel II van mijn brief als een toetsingskader voor toekomstige voorstellen. Nieuwe Europese initiatieven behoren, wat Nederland betreft tot de mogelijkheid om grensoverschrijdende problemen aan te pakken. Het kabinet vindt echter dat nieuwe regelgeving niet in alle gevallen de eerste keuze moet zijn. Er zijn ook andere instrumenten beschikbaar, zoals ik in mijn brief heb aangegeven.

Onder de huidige Commissie zijn grote stappen gezet op het sociaal terrein. Het kabinet zal de nieuwe Commissie oproepen het werk van de huidige Commissie op dit terrein voort te zetten. Over de inhoud van het werkprogramma van de nieuwe Commissie is op dit moment nog geen uitspraak te doen.

48.

De leden van de SP-fractie merken op dat de Minister de ambitie zegt te hebben de verdere vormgeving van de sociale dimensie proactief te beïnvloeden. Hij wil daarbij vasthouden aan de bestaande bevoegdheidsverdeling. Deze leden hebben dat de afgelopen decennia heel vaak gehoord van de diverse kabinetten Rutte, maar constateren dat Brussel zich toch met steeds meer bemoeit, ook met instemming van Nederland. Kan de Minister heel precies aangeven wat hij onder de bestaande bevoegdheidsverdeling verstaat en wat voor hem nog acceptabel is om over te dragen en waar de grens ligt?

Antwoord op vraag 48:

Zoals ik heb aangegeven in mijn brief over de toekomst van de sociale dimensie is het kabinet van mening dat lidstaten in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor goed functionerende arbeidsmarkten en effectief sociaal beleid. Het kabinet herkent zich niet in de constatering van de leden van de SP dat Brussel zich met steeds meer bemoeit, ook met instemming van Nederland en daarmee zou tornen aan de bestaande bevoegdheidsverdeling tussen de EU en haar lidstaten op sociaal terrein zoals vastgelegd in het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

De verdere ontwikkeling van de sociale dimensie moet binnen de huidige juridische kaders passen. De positieve en negatieve grensoverschrijdende effecten van arbeidsmarktbeleid en sociaal beleid maken coördinatie wel wenselijk.

De EU coördineert en vult het nationale arbeidsmarktbeleid en sociale beleid aan. Het kabinet ziet graag dat de nieuwe Commissie de lidstaten helpt bij de toepassing van de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten, op basis van de huidige verdeling van bevoegdheden en de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Nieuwe initiatieven om grensoverschrijdende problemen aan te pakken behoren binnen die bevoegdheidsverdeling tot de mogelijkheid. Een wijziging in de bevoegdheidsverdeling vergt een verdragswijziging, die op basis van unanimiteit dient plaats te vinden. Dat is thans niet aan de orde.

SER advies «prioriteiten voor een fair Europa»

49.

De leden van de CDA-fractie lezen in de kabinetsreactie dat ondernemers regelmatig aanlopen tegen het feit dat autoriteiten uniforme Europese regels verschillend interpreteren. Welke concrete maatregelen kan de Minister zelf nemen om ervoor te zorgen dat regels beter worden gehandhaafd? Hoe gaat de Minister bijdragen aan betere informatievoorziening over geldende nationale regelgeving richting ondernemers, zoals de SER signaleert?

Antwoord op vraag 49:

Een belemmering voor ondernemers bij het handelen over de grens is het verschil tussen lidstaten in de implementatie en handhaving van Europese regels. De oplossing ligt hier vooral in meer uniforme implementatie en handhaving, waaraan betere samenwerking tussen nationale handhavingsautoriteiten uit verschillende lidstaten zou bijdragen. In hoeverre momenteel al sprake is van intensieve samenwerking op Europees niveau tussen nationale autoriteiten verschilt per beleidsgebied. Nederland wil samen met andere lidstaten en de Europese Commissie bezien hoe dit te stimuleren en faciliteren. Het kabinet heeft in onderhandelingen over een nieuwe Europese verordening voor markttoezicht op (non-food) producten succesvol ingezet op betere samenwerkingsmogelijkheden voor markttoezichthouders binnen de EU. Over deze verordening hebben het EP en de Raad een akkoord bereikt, de Raad moet nog formeel akkoord gaan.

Ondernemers geven ook aan behoefte te hebben aan betere informatievoorziening over geldende regelgeving in andere lidstaten. Zoals tevens gecommuniceerd in de beantwoording Schriftelijke Vragen Raad voor Concurrentievermogen 27–28 mei (Kamerstuknummer nog niet bekend) ziet het kabinet ruimte voor verbeteringen als het bijvoorbeeld gaat om Points of Single Contact, de informatieloketten die in elke lidstaat aanwezig moeten zijn op grond van de Dienstenrichtlijn. Er zijn bijvoorbeeld grote verschillen tussen lidstaten waar het gaat om de kwaliteit van de informatievoorziening voor ondernemers. Ondernemers in de hele EU zijn het meest gebaat bij een duidelijk vindbaar loket, waar alle informatie overzichtelijk aangeboden wordt. Belangrijke onderwerpen waarover ondernemers aangeven informatie te willen zijn bijvoorbeeld het registeren van de onderneming in een andere lidstaat, de benodigde rechtsvormen bij het vestigen in een andere lidstaat, belastingregels, het controleren van BTW registratienummers, voertuigbelastingen, arbeidsrechten en sectorspecifieke wetten en regels. Nederland is er voorstander van dat de Europese Commissie «best practises» rond informatievoorziening deelt, de ontwikkeling stimuleert en faciliteert, en dat alle Lidstaten werken aan verdere verbetering van hun Point of Single Contact. Daarnaast is het van belang dat de Single Digital Gateway goed wordt geïmplementeerd in alle lidstaten. Dit implementatietraject is begin dit jaar opgestart.

50.

Wanneer wordt een akkoord verwacht tussen de Raad en het Europees Parlement over het pakket «Een new deal voor consumenten» ten aanzien van consumentenbescherming?

Antwoord op vraag 50:

Op 2 april is een akkoord in de triloog bereikt tussen het EP en de Raad over de New Deal voor consumenten. Het EP heeft op 17 april tijdens plenaire stemming met dit akkoord ingestemd. De Raad moet nog formeel akkoord gaan

51.

De leden van de SP-fractie constateren dat de Minister het uitgangspunt van gelijk loon voor gelijke arbeid op dezelfde plek deelt met de SER. De SER geeft echter aan dat de meldingsplicht voor gedetacheerde werknemers nog niet in werking is getreden, waardoor een belangrijk instrument voor controle en handhaving ontbreekt. Op dit punt lijkt de Minister vooralsnog niet thuis te geven en stelt dat de nieuwe meldingsplicht alleen van start kan gaan als de afstemming tussen ketenpartijen goed is uitgewerkt en vertaald naar een digitaal systeem. Deze leden zien graag een uitgewerkt tijdspad wanneer dit dan wel goed geregeld is tegemoet. Bovendien vragen zij zich af waarom dat tot op heden niet het geval is.

Antwoord op vraag 51:

Zoals vermeld in de kabinetsreactie op het SER-advies, is het kabinet van mening dat een digitaal registratiesysteem zoals de meldingsplicht alleen van start kan gaan als de afstemming tussen de ketenpartijen goed is uitgewerkt en vertaald naar het digitale systeem. Daarnaast wordt het systeem uitgebreid getest. Dit kost tijd. Hoewel het mijn streven is om de meldingsplicht zo snel mogelijk in te voeren, kan ik op dit moment daarom nog geen toezegging doen en zal ik dit najaar in de positie zijn om een concrete datum van inwerkingtreding aan uw Kamer te melden.

Lunchdebat fair mobility

52.

De leden van de D66-fractie vragen of de Minister kan aangeven wat hij zal inbrengen bij de discussie over fair mobility bij het lunchdebat. Hoe kijkt de Minister naar de beschreven problemen in de discussienotitie, zoals dat grensoverschrijdende werkenden vaker onder hun niveau werken? Welke mogelijkheden zijn er om ook deze vorm van ongelijkheid tegen te gaan? Deze leden vragen hoe de Minister kijkt naar de tweede punt in de discussienotitie over het bevorderen van vrijwillige terugkeer van werknemers uit andere EU-landen om een brain drain te bestrijden.

Antwoord op vraag 52:

Arbeidsmobiliteit helpt bij het matchen van vraag en aanbod op de (Europese) arbeidsmarkt en kan helpen bij het opvangen van economische schokken en de gevolgen van vergrijzing. Ook is het vrij verkeer voor werknemers en hun familie een fundamenteel recht en biedt werknemers de mogelijkheid de eigen levensomstandigheden en sociale positie te verbeteren. Dat neemt niet weg dat arbeidsmobiliteit ook zijn keerzijden kent. Naast eventuele tekorten op de arbeidsmarkt in lidstaten waar arbeidskrachten vertrekken, kan arbeidsmobiliteit ook leiden tot oneerlijke concurrentie op loonkosten, arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. Ik ben voorstander van het vrij verkeer, maar vind het van belang dat er regels zijn om negatieve gevolgen ervan aan te pakken. Het kabinetsbeleid is de afgelopen periode gericht geweest op het bestrijden en voorkomen van de nadelige effecten van het vrij verkeer van werknemers en zal zich hiervoor blijven inzetten. Met de herziening van de detacheringsrichtlijn, de handhavingsrichtlijn en de oprichting van de Europese arbeidsautoriteit zijn grote stappen gezet. Tijdens het debat zal ik langs deze lijn interveniëren en benadrukken dat de EU-regels moeten worden geïmplementeerd en gehandhaafd. Ook zal ik mijn steun uitspreken voor de uitwisseling van beste praktijken op het gebied van arbeidsmobiliteit tussen de EU-instellingen en de lidstaten, enerzijds, en tussen de lidstaten, anderzijds.

Ik ben van oordeel dat blijvende inzet van lidstaten nodig is om de veerkracht van de economieën, sociaaleconomische prestaties en leefomstandigheden van hun burgers te verbeteren. Daarom vind ik het belangrijk dat de Europese Unie blijft inzetten op opwaartse sociaaleconomische convergentie om de veerkracht van de economieën van lidstaten, hun sociaaleconomische prestaties en hun leefomstandigheden te verbeteren. Daarnaast kunnen lidstaten met tekorten op de arbeidsmarkt als gevolg van vertrekkende arbeidskrachten, adequaat beleid ontwikkelen om het voor werknemers aantrekkelijker te maken in het land van herkomst te blijven dan wel daar naar terug te keren. Dit zal er ook toe leiden dat arbeidsmigranten minder genoodzaakt zullen zijn om banen onder hun niveau aan te nemen. Ik sta dan ook positief tegenover het idee van het Roemeense voorzitterschap om inzicht te krijgen in de zogenaamde push- en pull-factoren van arbeidsmobiliteit.

Volledige agenda

Brief regering d.d. 24-04-2019, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

  • Verslag van de Informele Raad WSBVC, onderdeel Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, van 10 en 11 april 2019 te Boekarest, Roemenië (Kamerstuk 21 501-31, nr. 522)

Brief regering d.d. 24-04-2019, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

  • Herziening coördinatieverordening sociale zekerheid (EU verordening 883/2004) (Kamerstuk 21 501-31, nr. 523)

Brief regering d.d. 17-05-2019, Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

  • Fiche: Mededeling voor meer efficiënte besluitvorming in het sociaal domein (Kamerstuk 22 112, nr. 2800)

Brief regering d.d. 24-05-2019, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Brief regering d.d. 24-05-2019, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees


X Noot
1

Om nadere informatie te kunnen geven over de redenen en aard van maatregelen moeten bestanden in meerdere databases worden doorzocht. Dit houdt verband met het feit dat UWV op dit moment nog met databases per districtskantoor werkt. Om gegevens van maatregelen voorafgaand aan en gedurende de export te analyseren is bestandskoppeling en -vergelijking nodig, onder meer om doublures te voorkomen. Deze analyse is erg arbeidsintensief.

X Noot
2

Mensen die zich als werkzoekende inschrijven in hun woonland doen dit 1) omdat zij hun uitkering exporteren op grond van Verordening 883/2004. Of 2) omdat zij in hun woonland een werkloosheidsuitkering aanvragen.

Bij de verblijffraude gaat het niet om deze twee categorieën, maar juist om WW-gerechtigden die zich bij UWV (werkland) inschrijven als werkzoekende en hun verblijf in het woonland verzwijgen.

X Noot
3

Uitzondering hierop is de situatie waarbij de betrokkene terugkeert naar Nederland, zich uitschrijft bij het Poolse arbeidskantoor en zich vervolgens weer inschrijft in Nederland. Indien de betrokkene deze wijziging meldt aan UWV, wordt de uitkering in Nederland voortgezet op basis van Nederlandse wet- en regelgeving. Als de betrokkene ten onrechte is uitgeschreven en dit tijdig gemeld wordt, kan dit er ook toe leiden dat uitschrijving niet leidt tot stopzetting van de uitkering.

X Noot
5

Kamerstuk 29 544, nr. 849.

X Noot
6

Kamerstuk 29 544, nr. 849.

X Noot
7

Coördinatieverordening sociale zekerheid, Women in Company Boards, Richtlijn gelijke behandeling buiten arbeid, Europees Globaliseringsfonds, Europees Sociaal Fonds + en het mobiliteitspakket.

X Noot
8

Kamerstuk 22 112, nr. 2800.

Naar boven