21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 442 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 27 september 2018

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over o.a. de brief van 18 september 2018 over de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen op 27 en 28 september 2018 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 440).

De vragen en opmerkingen zijn op 21 september 2018 aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 25 september 2018 zijn de vragen beantwoord. De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.

De voorzitter van de commissie, Diks

Adjunct-griffier van de commissie, Kruithof

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Staatssecretaris

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende stukken. Deze leden hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie zijn blij uit het verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen van 16 en 17 juli jl. te vernemen dat de Europese Commissie zich bewust is van de grote impact van Artificial Intelligence (AI) op de digitale economie. Deze leden vragen de Staatssecretaris om een appreciatie van de in de deelsessie «Artificial Intelligence (AI): How to create a vibrant AI ecosystems and the ideal business environment in Europe?» besproken randvoorwaarden voor AI. Zij willen daarbij weten in hoeverre Staatssecretaris wil voorkomen dat de besproken randvoorwaarden belemmerend werken voor bedrijven en innovaties.

Nederland heeft deelgenomen aan de deelsessie «Artificial Intelligence (AI): How to create a vibrant AI ecosystems and the ideal business environment in Europe?» van de informele raad van 16 en 17 juli jl. Zoals staat verwoord in de Nederlandse Digitaliseringsstrategie wil het kabinet dat wet- en regelgeving geen onnodige beperkingen oplegt voor innovatie. In tijden van grote veranderingen is voldoende ruimte voor verantwoord experimenten en leren heel belangrijk. Daarbij dient uiteraard wel recht te worden gedaan aan de relevante publieke waarden, belangen en grondrechten. Dit zijn belangrijke randvoorwaarden in de ontwikkeling en gebruik van AI. Ook heeft Nederland op de informele Raad aandacht gevraagd voor randvoorwaarden zoals het belang van toegang tot data en ethiek.

De leden van de VVD-fractie constateren dat in het verslag van het schriftelijk overleg over de informele Raad voor Concurrentievermogen op 16 en 17 juli 2018 over de mededeling «Een Europese detailhandel die past bij de 21ste eeuw» is toegezegd om de motivering van de Europese Commissie na dit gesprek te delen met de Kamer. Deze leden willen weten op welke termijn het gesprek met de Europese Commissie zal plaatsvinden.

De Commissie heeft een «restrictiveness indicator» ontwikkeld om inzichtelijk te maken hoe lidstaten scoren als het gaat om belemmerende regelgeving bij de vestiging van bedrijven. Ik heb eerder gemeld dat ik voor het einde van dit kalenderjaar met de Commissie het gesprek zal aangaan. Dit is nog steeds mijn streven.

De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de verwachte discussiepunten in de Raad met betrekking tot het fiche over het in het verband van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) gedane voorstel «Verordening en Besluit Horizon Europa 2021–2027». Welke lidstaten steunen de Nederlandse inzet?

De Raad zal in de ochtend discussiëren over de voortgang van de onderhandelingen over Horizon Europe. In de middag debatteert de Raad over het Strategisch Planningsproces. Hiervoor verwijs ik u ook naar de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen van 27 en 28 september. Naar verwachting zal, in dit stadium, met name de rechtsbasis voor Horizon Europe een punt van discussie worden tijdens de behandeling van de voortgang van de onderhandelingen. Voor de vraag over de juridische basis verwijs ik u naar de beantwoording van de vraag van de CDA-fractie over dit onderwerp. Wat betreft het Strategisch Planningsproces gaan verschillende opties over tafel. Nederland en de lidstaten zijn overwegend van mening dat ze voldoende inspraak moeten hebben en houden. Dit zijn belangrijke punten om tijdens de aankomende Raad te behandelen, maar ik vind het ook van belang dat de discussie over de inhoud van het voorstel voor Horizon Europe nu snel volgt.

De onderhandelingen over het Horizon Europe voorstel zijn in de zomer begonnen in de Raadswerkgroepen. De lidstaten hebben recent positie ingenomen en/of werken dit nog verder uit. De definitieve positie van de lidstaten over de inhoud van het voorstel zal zich nog moeten uitkristalliseren gedurende de onderhandelingen.

In het algemeen, wat betreft de positie van de lidstaten ten opzichte van de inhoud van Horizon Europe, zal de discussie met name gedomineerd worden door de discussie over «widening». Hierbij gaat het om landen die minder goed presteren in het kaderprogramma. Dit betreft met name Centraal- en Oost-Europese landen. Deze landen zijn in het algemeen minder onderzoek- en innovatie-intensief en pleiten voor geografische spreiding van middelen in plaats van toekenning op basis van excellentie en impact.

De leden van de VVD-fractie zouden graag op korte termijn de eerder toegezegde brief ontvangen over de barrières die ondernemers ervaren bij het zakendoen over de grens. Daarnaast wil deze leden weten op welke wijze het kabinet een gelijk speelveld voor ondernemers binnen het mkb waarborgt. Zij zijn benieuwd in hoeverre andere lidstaten het Nederlandse kabinetsstandpunt steunen.

In oktober zal ik de Kamer een brief toezenden waarin ik, conform eerder verzoek van uw Kamer, in zal gaan op een nadere uitwerking van stappen ter verbetering van de interne markt. Uw aanvullende vragen zullen daarin ook meegenomen worden.

De leden van de VVD-fractie willen weten of de Staatssecretaris de mening deelt dat binnen het programmaonderdeel voor het concurrentievermogen van ondernemingen en midden- en kleinbedrijven (COSME) specifiek aandacht moet zijn voor de digitale economie en innovaties die zich richten op de genoemde maatschappelijke uitdagingen.

Het kabinet onderschrijft het belang van het mkb voor de Europese economie en ondersteunt de nadruk die de Commissie legt op het versterken van het concurrentievermogen van het mkb. Het mkb speelt immers een belangrijke rol bij de economische groei en werkgelegenheid in de EU. Binnen COSME is er, naar de mening van het kabinet, voldoende ruimte voor de ondersteuning van het mkb dat zich richt op de digitale economie en innovaties die bijdragen aan de aanpak van maatschappelijke uitdagingen.

De leden van de VVD-fractie verzoeken de Staatssecretaris voor wat betreft de opmerkingen over het belang van de Europese statistiek specifiek aandacht te vragen voor een systematiek om ook inzicht te krijgen in de stand van de digitale economie, zoals aan de orde is gekomen in de op 21 juni 2018 gestelde schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 3075 ).

Zoals aangegeven in mijn antwoorden op vragen van het lid Wörsdörfer van 21 juni 20181 zal het CBS het onderzoek uit 2016 «Measuring the internet economy in The Netherlands: a big data analysis» herhalen in 2019. Ik zal in overleg gaan met het CBS om na te gaan wat de mogelijkheden zijn om de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) internationaal aan te passen om nieuwe ontwikkelingen in de digitale economie beter te reflecteren.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat tijdens de Raad een beleidsdebat zal plaatsvinden over AI. Deze leden vinden het goed dat Nederland zal benadrukken dat digitalisering en AI ook nieuwe kansen en uitdagingen moeten creëren voor het midden- en kleinbedrijf (mkb). Zal de Staatssecretaris ook ingaan op het belang van aspecten als digitale vaardigheden, samenwerking via hubs en ethiek en publieke waarden? Zo ja, op welke manier zal de Staatssecretaris dit doen?

Nederland zal in het debat het belang van de samenwerking via digitale innovatiehubs onderstrepen en aandacht vragen voor een goede aansluiting met nationale initiatieven zoals bijvoorbeeld het Nederlandse Smart Industry initiatief. Ook zal het belang van toegang tot relevante data voor de ontwikkeling van algoritmen, het belang van effectieve mededinging in de digitale economie worden benadruk en het juiste ethische kader voor AI.

Digitale vaardigheden zijn van groot belang voor de ontwikkeling van AI, nationaal zijn er dan ook diverse initiatieven om de ontwikkeling van digitale vaardigheden te stimuleren. Nederland beschouwt de opbouw van digitale vaardigheden echter in de eerste plaats als verantwoordelijkheid van de nationale overheid. De Europese Unie kan nationaal beleid aanvullen en ondersteunen, zoals het kabinet heeft aangegeven naar aanleiding van het EU-Actieplan Digitaal Onderwijs2.

De leden van de CDA-fractie lezen dat er een gedachtewisseling komt over de «competitiveness check up». Deze leden zijn benieuwd of men bij de regio’s alleen spreekt over regio’s in Oost-Europa of ook bepaalde regio’s in Nederland zoals Groningen en Zeeland.

Bij dit agendapunt zullen lidstaten van gedachten wisselen over het stimuleren van concurrentiekracht van Europese regio’s in het algemeen. Hierbij wordt niet over specifieke regio’s gesproken. Nederland benadrukt het belang van het ontwikkelen en delen van nieuwe kennis en innovatieve producten en diensten om te zorgen dat alle regio’s zich economisch kunnen ontwikkelen. Daarom is het van belang dat regio’s samen optrekken en verbinding zoeken om gezamenlijk in innovatie en daarmee de economie te investeren.

Deze leden lezen verder in de agenda dat bij Horizon Europe 2021–2027 met name over de tweede pijler (mondiale uitdagingen en industrieel concurrentievermogen) nog veel vragen leven omdat deze pijler nog vrij globaal is van opzet. Welke vragen leven er met name en leven deze vragen ook bij Nederland? Ook wordt in de geannoteerde agenda genoemd dat de Europese Commissie heeft gekozen voor een dubbele rechtsbasis. Wat houdt dit precies in en waarom is hier voor gekozen?

Het voorstel erkent, in algemene termen, het belang van multidisciplinair(e) onderzoek en innovatie over de gehele kennisketen. Heldere uitgangspunten ontbreken hier echter voor. Op dit moment bevat de tekst van het voorstel weinig waarborgen voor de werkelijk multidisciplinaire invulling van het onderzoek in de tweede pijler. Daarnaast is het van belang dat een transparant consultatieproces ontstaat voor het invullen van de onderdelen van de clusters in pijler twee. Lidstaten dienen hier voldoende ruimte te krijgen om input te leveren op de formulering van prioriteiten. Ten slotte is het van belang om helderheid te verkrijgen over de manier waarop de missies zich tot de clusters verhouden en hoe ze gefinancierd worden. Deze vragen leven onder andere in Nederland.

De leden van de CDA-fractie begrepen dat een eventuele aanpassing van de rechtsgrondslag wordt besproken, die een wijziging kan betekenen van de gewone wetgevingsprocedure naar de bijzondere wetgevingsprocedure. Klopt dit? Zo ja, welke rol houdt dan deze Raad en het Europees Parlement?

De Verordening Horizon Europe is op meerdere artikelen van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) gebaseerd3. Dit betekent dat de codecisieprocedure van toepassing is. Als het voorstel voor Horizon Europe wordt vergeleken met het huidige kaderprogramma (Horizon 2020), valt op dat de rechtsbasis van het Besluit (specifiek programma ter implementatie van het kaderprogramma) is uitgebreid. Dit betekent dat het Besluit niet enkel op artikel 182, lid 4, VWEU is gebaseerd (betreffende onderzoek en technologische ontwikkeling), maar ook op artikel 173, lid 3 VWEU (betreffende industrie). Met deze dubbele rechtsbasis is de codecisieprocedure van toepassing in plaats van een bijzondere besluitvormingsprocedure, waardoor het Europees Parlement niet enkel geconsulteerd wordt, maar mee mag beslissen. De Commissie heeft aangegeven hiervoor te hebben gekozen omdat zij de Verordening en het Besluit als één pakket beschouwt en vanwege het toenemende belang van innovatie in het kaderprogramma. Overigens staat de rechtsbasis van de Verordening Horizon Europe niet ter discussie, wat betekent dat daarbij de codecisieprocedure van toepassing is.

Op verzoek van lidstaten heeft de Juridische Dienst van de Raad eind juli een opinie opgesteld over uitbreiding van de rechtsbasis van het Besluit ten opzichte van Horizon 2020. Daaruit blijkt dat de door de Commissie voorgestelde wijziging van de rechtsbasis van het Besluit onvoldoende gegrond is. Verwacht wordt dat het merendeel van de lidstaten vooralsnog het oordeel van de Juridische Dienst zou willen volgen. Dit geldt ook voor Nederland. Nederland en andere lidstaten vinden het echter ook belangrijk dat er voortgang wordt geboekt met de onderhandelingen – mede in het licht van de onderhandelingen over het meerjarig financieel kader – zodat Horizon Europe op de beoogde datum van start kan gaan (januari 2021). Daarom wordt constructief naar oplossingen gezocht. Eén van de opties is om in een latere fase te besluiten over de rechtsbasis, mede op basis van de inhoud van het Besluit (specifiek programma) dat nu nog globaal van opzet is. Bij een voorgenomen wijziging van de rechtsbasis waarbij de besluitvormingsprocedure wijzigt, is uitwisseling van standpunten met de andere EU-instellingen een vereiste.

Ook begrepen deze leden dat het voorzitterschap zich inspant om een first agreement te bereiken tijdens de Raad voor Concurrentievermogen op 30 november 2018. Hebben deze leden dat goed begrepen en zo ja, wat betekent dat voor het totaal onderhandelingsproces van het MFK?

Het voorzitterschap heeft aan het begin van haar mandaat uitgesproken dat ze beoogt om een gedeeltelijke algemene overeenkomst (partial general agreement) te bereiken tijdens de Raad voor Concurrentievermogen (Onderzoeksdeel) van 30 november aanstaande. Het voorzitterschap is zich bewust dat deze onderhandelingen deel uitmaken van het bredere financiële kader. Nederland hecht eraan dat besprekingen over de toekomst van Horizon Europe niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming betreffende het MFK. De beleidsmatige inzet van Nederland bij Horizon Europe zal ondersteunend moeten zijn aan de Nederlandse inzet in de MFK-onderhandelingen, te weten een ambitieus gemoderniseerd en financieel houdbaar MFK.

Verder zijn deze leden benieuwd naar de inschatting van de positie van andere lidstaten bij het strategisch planningsproces waar een beleidsdebat over plaatsvindt. Welk beeld heeft de Staatssecretaris hierbij?

Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van de vraag van de VVD-fractie over dit onderwerp.

De leden van de CDA-fractie vinden het goed om te lezen dat in het Horizon Europe kaderprogramma 2021–2027 excellentie en impact leidende principes zullen blijven. Deze systematiek biedt goede kansen voor Nederland. Zij begrepen dat lidstaten met minder intensieve onderzoek- en innovatie capaciteit hebben gepleit voor toekenning van middelen op basis van geografische criteria. Is het inmiddels uitgesloten dat geografische criteria alsnog leidende principes kunnen worden of is het besluit hier nog niet definitief over gevallen?

Naar verwachting zal de discussie over de inhoud van Horizon Europe met name gedomineerd worden door de discussie over «widening», waarbij de minder onderzoek- en innovatie-intensieve landen zullen pleiten voor geografische spreiding van middelen. Het definitief uitsluiten van geografische criteria is nog geen gelopen race. Zoals ook in het BNC-fiche4 aangegeven zal ik mij er tijdens de onderhandelingen voor hard blijven maken dat excellentie en impact als de hoofdprincipes van het kaderprogramma op geen enkele manier gecompromitteerd mogen worden.

De leden van de CDA-fractie herkennen verder in de geschetste Horizon Europe kaderprogramma elementen die ook terug zijn te vinden in het vernieuwde topsectorenbeleid, zoals de meer missiegedreven aanpak. In hoeverre sluit het Horizon Europe kaderprogramma en het vernieuwde topsectorenbeleid op elk elkaar aan en welke kansen biedt dat voor Nederland?

Het vernieuwde topsectorenbeleid5 sluit goed aan bij de ontwikkelingen in het Europese onderzoeks- en innovatiebeleid, zo blijkt uit het voorstel voor Horizon Europe. Het gaat dan met name om de tweede pijler, mondiale uitdagingen en industrieel concurrentievermogen, waaronder ook missies en publiek-private samenwerking komen te vallen. Dit biedt kansen voor Nederland omdat de nationale beleidsfocus ervoor zorgt dat Nederlandse partijen op de betreffende mondiale uitdagingen goed geëquipeerd zijn om grensoverschrijdende samenwerking aan te gaan en hier Europese middelen voor te benutten. Ook onder het lopende kaderprogramma, Horizon 2020, was al sprake van een goede aansluiting.6 Dit blijkt ook uit de goede resultaten die Nederland behaalt onder Horizon 2020. In de top 10 van toegekende financiering aan lidstaten bekleedt Nederland de zesde plaats (met een toegekend budget van totaal ruim 2,5 miljard euro).7 Deze positie is mede te danken aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl), die Nederlandse belanghebbenden ondersteunt met voorlichting, training en advies bij deelname aan Horizon 2020 en andere Europese programma’s.

Kan de Staatssecretaris aangeven of er in het Horizon Europe kaderprogramma voldoende aandacht zal zijn voor sleuteltechnologieën en of hier een overkoepelende strategie voor komt voor alle pijlers?

In het voorstel voor Horizon Europe wordt het belang van sleuteltechnologieën onderkend, net als in het nationale missiegedreven innovatiebeleid. In het voorstel voor Horizon Europe hebben de sleuteltechnologieën echter een minder eigenstandige rol dan onder Horizon 2020. Zo ontbreekt bijvoorbeeld een specifiek instrument en budget voor de ontwikkeling van onderop (bottom-up), via fundamenteel collaboratief onderzoek, ontwikkelde sleuteltechnologieën van de toekomst. De sleuteltechnologieën in Horizon Europe worden nu sterk gekoppeld aan bijdragen aan de maatschappelijke uitdagingen (top-down benadering). Niet alle sleuteltechnologieën zijn echter direct te koppelen aan maatschappelijke uitdagingen. Daarom pleit Nederland voor een overkoepelende strategie voor de ontwikkeling en inzet van sleuteltechnologieën, juist omdat deze technologieën van groot belang zijn voor het industriële concurrentievermogen van Europa.

In het vernieuwde nationale topsectorenbeleid is ontwikkeling van sleuteltechnologieën integraal onderdeel van het beleid, ook budgettair.

De leden van de CDA-fractie lezen verder in het fiche dat Nederland er vooralsnog vanuit gaat dat het mkb ook onder Horizon Europe goed toegang zal hebben op het programma. Dat klinkt deze leden wat vaag, is de Staatssecretaris bereid dit nader uit te zoeken? Komt er een specifiek mkb-instrument?

Nederland hecht aan programma’s ter ondersteuning van het innovatieve mkb en vindt het ook van belang dat het mkb goed deel kan nemen aan Horizon Europe. Hiervoor zal Nederland zich blijven inzetten in de loop van de onderhandelingen. Verdere concretisering van de specifieke invulling op dit onderdeel zal in de komende maanden duidelijker worden.

Uit recente cijfers over de Nederlandse deelname aan het lopende kaderprogramma (Horizon 2020) volgt een positief beeld wat betreft het mkb. Van het bedrag dat door de Europese Commissie aan Nederlandse belanghebbenden is toegekend, ruim 2,5 miljard euro, gaat 27% naar bedrijven. Van dit deel gaat ruim 67% naar het mkb. Uit de interim-evaluatie van Horizon 2020 blijkt bovendien dat 51% van de deelnemende partijen aan het programma nieuwkomers betreft. Het mkb, en ook nieuwe mkb-bedrijven, is dus volwaardig betrokken bij het huidige kaderprogramma.

Het volgende kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, Horizon Europe, kent een omvang van 94,1 miljard euro en een additionele 3,5 miljard euro voor InvestEU. Horizon Europe bouwt grotendeels voort op Horizon 2020 maar bevat volgens het voorstel van de Europese Commissie ook enkele nieuwe elementen, zoals de Europese Innovatieraad (EIC). De Europese Commissie heeft de ambitie dat Europa koploper wordt in disruptieve en marktcreërende innovatie via de EIC. Dit betekent dat juist ook bij dit nieuwe onderdeel het mkb, start-ups en scale-ups een belangrijke doelgroep vormen. Mede daarom is de verwachting dat het Nederlandse mkb ook onder Horizon Europe goed toegang zal hebben tot het programma. De eerste signalen zijn positief. Bij een EIC-pilot onder het lopende kaderprogramma (gestart in 2017) ging 7,8% van het beschikbare budget naar Nederlandse mkb-bedrijven en start-ups.

Ook lezen deze leden in het fiche dat de Europese Commissie uitgaat van een budget van 94,1 miljard euro. Deze leden begrepen dat de rapporteur het budget van Horizon Europe wil verhogen naar 120 miljard euro. Klopt dit en zo ja, hoe kijkt Nederland hier naar?

De rapporteurs van het Europees Parlement, Dan Nica8 en Christian Ehler9, vragen in hun conceptrapporten om een verhoging van het budget van Horizon Europe tot 120 miljard euro. Nederland hecht eraan dat besprekingen over het budget voor Horizon Europe niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming betreffende het MFK. Hierbij zet Nederland zich in voor een ambitieus gemoderniseerd en financieel houdbaar MFK.

Daarnaast lezen deze leden dat bij het onderdeel impact er in toenemende mate aandacht komt voor verspreiding van kennis. Kan de Staatssecretaris aangeven of hiermee ook verspreiding van kennis naar het mkb-peloton wordt bedoeld?

Ja. Het Horizon Europe programma definieert verspreiding van kennis als «openbare bekendmaking van de resultaten [van Horizon Europe projecten] met passende middelen (anders dan het resultaat van het beschermen of exploiteren van de resultaten), waaronder door middel van wetenschappelijke publicaties in elk medium». Omdat er sprake is van openbare bekendmaking, is het per definitie ook openbaar voor het mkb. De aanhoudende Nederlandse inspanningen op het gebied van open science dragen naar verwachting ook bij aan de verspreiding van kennis naar eenieder, waaronder het mkb. De toenemende mate van aandacht voor verspreiding van kennis is bedoeld om de impact van het Horizon Europe programma te vergroten. Het gaat hier niet alleen om het openbaar bekend maken van de resultaten, maar ook om het voorkomen dat deze resultaten ongebruikt «op de plank blijven liggen». Daarom wordt verspreiding van kennis altijd samen genoemd met exploitatie van kennis (zoals ook in het BNC-fiche). En vooral op die exploitatie zal de genoemde toenemende mate van aandacht zich richten. Zo zullen aanvragers en ontvangers van financiering uit Horizon Europe nog meer aandacht moeten geven aan hun exploitatieplan, tijdens en na afloop van het project.

Tot slot hebben deze leden begrepen dat het Verenigd Koninkrijk de wens heeft om deel uit te maken van Horizon Europe, ook na het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie. Klopt dit en zo, ja wat is de positie van de Staatssecretaris tegenover deze wens?

Op 12 juli jongstleden heeft het Verenigd Koninkrijk een white paper over de toekomstrelatie tussen het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie gepubliceerd.10 Daarin staat dat het Verenigd Koninkrijk de associatie met Horizon Europe wil gaan verkennen. De toekomstrelatie tussen het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie is onderdeel van de onderhandelingen over de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk (VK) uit de EU. Om die reden kan ik hier niet verder op ingaan.

Wel kan ik wijzen op de onderhandelingsinzet van de EU27, zoals vastgelegd in de in de richtsnoeren voor het kader van de toekomstige betrekkingen (aangenomen in de Europese Raad in art. 50 samenstelling, op 23 maart 2018): «wat sommige Unieprogramma's betreft, bijvoorbeeld op het gebied van onderzoek en innovatie en van onderwijs en cultuur, dienen voor elke deelname van het VK de desbetreffende voorwaarden voor deelname van derde landen te gelden die in de overeenkomstige programma's zullen worden vastgesteld».

De leden van de CDA-fractie hadden tijdens het schriftelijk overleg over de informele Raad voor Concurrentievermogen op 16 en 17 juli in Wenen ten aanzien van de Verordening inzake relatie tussen platforms en bedrijven gevraagd naar artikel 10 over verplichting om te verwijzen naar externe bemiddelaars. Dit artikel geldt ook voor kleine platforms. De Staatssecretaris gaf aan dit niet verstandig te vinden en zich in te zetten om dit onderdeel van het voorstel te laten wijzigen. Zou de Staatssecretaris een update kunnen geven op dit punt? Kan de Staatssecretaris aangeven of er nog andere ontwikkelingen zijn met betrekking tot de gevolgen voor kleine platforms rond deze verordening? Deze leden zijn ook benieuwd op welke manier de verordening rekening houdt met ethiek en publieke waarden, zou de Staatssecretaris hier op in kunnen gaan?

Artikel 10 van de door de Commissie voorgestelde Verordening ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten verplicht aanbieders van online tussenhandelsdiensten om in hun algemene voorwaarden een of meerdere bemiddelaars aan te wijzen waarvan zij bereid zijn gebruik te maken om geschillen te beslechten. Zoals het kabinet in het BNC-fiche heeft aangegeven, vraagt Nederland in de onderhandelingen aandacht voor de positie van kleine online tussenhandelsdiensten. Nederland steunt daarom de uitzondering die zij hebben op het inrichten van een intern geschillenbeslechtingsmechanisme (art. 9) en pleit er samen met een aantal andere lidstaten actief voor om deze uitzondering uit te breiden naar artikel 10. Ik blijf in de Raadswerkgroepen benadrukken dat startende bedrijven zo min mogelijk gehinderd moeten worden en dat we oog moeten hebben voor de proportionaliteit van deze maatregelen. Het is echter nog onduidelijk wat de uitkomst van de onderhandelingen op dit punt zal zijn.

Op het moment zijn er geen andere ontwikkelingen rond de gevolgen voor kleine platforms die voortvloeien uit deze verordening die ik noemenswaardig acht om te melden. Wel kan ik u er op wijzen dat de rapporteur van het Europees Parlement op 7 september jl. haar conceptrapport heeft gepubliceerd. Tot slot zijn de leden van de CDA-fractie benieuwd op welke manier de verordening rekening houdt met ethiek en publieke waarden. Het principe «billijkheid» (of «fairness» in de originele Engelse titel) is een belangrijk onderdeel van deze verordening. Het doel is immers om een billijke en voorspelbare omgeving voor zakelijke gebruikers te stimuleren. Ik vind het belangrijk dat de overheid zorg draagt voor een speelveld waarin zowel kleine als grote bedrijven een eerlijke kans hebben om met elkaar te concurreren.

De leden van de CDA-fractie zijn met betrekking tot de Verordening voor het programma van de interne markt het met het met de Commissie eens dat het vaststellen van regels net zo belangrijk is als het handhaven van regels. Want wetten zonder werking zijn waardeloos. Hoe gaat de Staatssecretaris zich inzetten om te bereiken dat lidstaten zich gaan inzetten op versterken van de handhaving?

In oktober zal ik uw Kamer een brief toezenden waarin ik, conform eerder verzoek van uw Kamer, in zal gaan op een nadere uitwerking van stappen ter verbetering van de interne markt. Uw aanvullende vragen zullen daarin ook meegenomen worden.

In het fiche lezen deze leden dat het programma ook de mogelijkheid kent om middelen in te zetten om maatregelen te ondersteunen op het vlak van aanbesteden. Onder andere betere toegang tot aanbestedingsmarkten voor het mkb wordt hierbij genoemd. Wat zullen de verwachte effecten van het programma op het gebied van aanbesteden zijn voor Nederland en het Nederlandse mkb?

Het programma voor de interne markt kent inderdaad mogelijkheden om uit het budget van dit programma maatregelen te ondersteunen ter versterking van de positie van markttoegang voor het mkb, bijvoorbeeld bij overheidsaanbestedingen. Welke concrete mogelijkheden er zijn, moet gaan blijken uit de werkprogramma’s die opgesteld zullen worden. Het is daarom op dit moment niet te zeggen wat de gevolgen voor Nederland en het Nederlandse mkb zullen zijn.

De leden van de CDA-fractie lezen in het fiche over Verordening ABC Waiver dat de farmaceutische industrie verdeeld is over dit voorstel. Wat zit hier precies achter en hoe kijkt de farmaceutische industrie in Nederland tegen dit voorstel aan?

Het voorstel verbetert de positie van de generieke industrie in Europa door ze eerder de mogelijkheid te geven om medicijnen te exporteren naar derde landen waar geen bescherming geldt. Dit heft een concurrentienadeel op dat de Europese generieke industrie ervaarde ten opzichte van de generieke industrie buiten Europa, maar het betekent ook dat de ABC-houder in derde landen meer en eerder concurrentie ervaart. Dit heeft tot gevolg dat het generieke deel van de farmaceutische industrie meer voordeel heeft van dit voorstel dan de ontwikkelende farmaceuten, die dan ook minder enthousiast zijn over het voorstel.

In het fiche wordt verder aangegeven dat wat Nederland betreft het voorstel concreter zal moeten zijn over de termijnen waarom de beoogde veranderingen effect zullen hebben, om zo de rechtszekerheid te waarborgen. Deze leden vragen wat de Staatssecretaris gaat doen om het voorstel concreter te maken op dit punt.

In het Commissievoorstel wordt het tijdstip gekoppeld aan de verlening van een aanvullend beschermingscertificaat (ABC). Omdat er verschillen zijn in het tempo waarin nationale autoriteiten ABC’s verlenen, kunnen er aanzienlijke verschillen in het tijdstip waarop een export waiver van kracht wordt. Nederland zet zich tijdens het besluitvormingsproces over dit voorstel in Europa daarom in om een inwerkingtredingstermijn op te nemen die de meeste rechtszekerheid met zich meebrengt. Dit betekent dat een heldere termijn gehanteerd dient te worden, die het risico op fragmentatie tussen lidstaten beperkt en niet met terugwerkend effect van kracht wordt.

De leden van de CDA-fractie merken op dat er eerder dit jaar een consultatie van de Europese Commissie is geweest naar de definitie van het mkb. Hoe staat het hiermee en kan de Staatssecretaris aangeven of zij verwacht of de huidige mkb-definitie gaat wijzigen? Zo ja, welke wijzigingen worden er verwacht?

De consultatie is inmiddels gesloten en de Europese Commissie verwerkt momenteel alle informatie die hieruit naar voren is gekomen. Naar verwachting zullen de uitkomsten hiervan dit najaar gedeeld worden met de lidstaten. Op dit moment is er nog niks te vermelden over inhoud hiervan, maar zodra er meer bekend zal ik uw Kamer hierover informeren.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda en de onderliggende stukken van de formele Raad voor Concurrentievermogen van 27 en 28 september 2018. Deze leden hebben hier enkele vragen over.

De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris aan te geven in hoeverre Horizon Europe aansluit bij de plannen om het Nederlandse innovatiebeleid te hervormen.

Zie het antwoord op de vraag van CDA over de aansluiting van Horizon Europe op het vernieuwde topsectorenbeleid.

Wat ziet de Staatssecretaris als een «gerechtvaardigde verdeling» van middelen over de verschillende maatschappelijke uitdagingen.

De uiteindelijke verdeling van de middelen over de verschillende maatschappelijke uitdagingen zal onderdeel vormen van de onderhandelingen. Hierbij is het van belang dat er een gerechtvaardigde verdeling van de middelen komt over de verschillende maatschappelijke uitdagingen. In afwachting van concretere voorstellen van de Commissie zijn aandachtspunten onder andere de invulling van missies en partnerschappen, alsook het garanderen van voldoende zichtbaarheid en aandacht voor de thema’s binnen het cluster inclusieve en veilige maatschappij.

Deze leden vinden dat de Staatssecretaris een voorstel mist voor een overkoepelende strategie voor de ontwikkeling en inzet van sleuteltechnologieën. Hoe ziet de Staatssecretaris deze strategie voor zich? Hoe verhoudt zich dit tot het feit dat er geen apart budget is gereserveerd voor de ontwikkeling van sleuteltechnologieën in de hervorming van het topsectorenbeleid?

Zie het antwoord op de vraag van het CDA over sleuteltechnologieën.

Voorts vragen zij hoe de Staatssecretaris denkt over excellentie en fundamenteel onderzoek in Horizon Europe.

Een sterk en competitief Europa is essentieel in tijden van toenemende mondiale competitie van landen als China en de Verenigde Staten. Door in Europa samen te werken op basis van excellentie en impact en deelnemers aan het Kaderprogramma in staat te stellen om met de beste partners, kennis en techniek te werken, kan Europa die competitie aan. In lijn met het BNC-fiche zal ik mij er tijdens de onderhandelingen voor hard blijven maken dat excellentie en impact als de hoofdprincipes van het kaderprogramma op geen enkele manier gecompromitteerd worden en dat omvang en balans tussen de pijlers relevant is. Ik merk hierbij op dat het budget voor de excellente kennisbasis nauwelijks is gestegen terwijl de druk op dit programma hoog is. Voor Nederland is het voorgestelde budget in lopende prijzen voor de eerste pijler dan ook het absolute minimum. Nederland zou percentueel voor deze pijler de voorkeur geven aan hetzelfde aandeel van het totaal als in Horizon 2020 (ongeveer 31%).

Ook maak ik mij er hard voor dat er voldoende ruimte blijft voor bottom-up ontwikkeling van technologieën die op (langere) termijn gaan bijdragen aan maatschappelijke uitdagingen. Zo ontbreekt bijvoorbeeld een specifiek instrument en budget voor de ontwikkeling van onderop (bottom-up), via collaboratief onderzoek, van sleuteltechnologieën van de toekomst. De sleuteltechnologieën in Horizon Europe worden nu naar mijn idee te sterk gekoppeld aan bijdragen aan de maatschappelijke uitdagingen (top-down benadering).

De leden van de D66-fractie lezen in het fiche «MFK – besluit Raad wijziging beschikking ITER» van 13 juli 2018 (COM (2018) 445) dat de Staatssecretaris zal blijven aandringen op het voorkomen van kostenoverschrijdingen en vertragingen en blijft streven naar de reductie van kosten. In hetzelfde stuk is te lezen dat de kosten op ongeveer 6,1 miljard euro worden geraamd en 10,4 miljard euro voor de periode tot aan 2035. Deze leden constateren echter dat de kosten van dergelijke «megaprojecten» zelden juist ingeschat worden en in realiteit vaak ver boven budget uitkomen. Erkent de Staatssecretaris deze budgettaire risico’s? Zo ja, hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat dit in het geval van het ITER-project niet het geval is? Welke concrete maatregelen gaat de Staatssecretaris nemen?

Elk groot project heeft budgettaire risico’s. Het ITER-project loopt al vanaf 2006 en heeft in de beginperiode te kampen gehad met een kostenoverschrijding van 4,7 miljard euro en vertragingen. Deze vertragingen waren onder meer de oorzaak van de kostenoverschrijdingen, naast de te optimistische inschatting van de kosten en de complexiteit van de organisatie. De Raad voor Concurrentievermogen heeft daarom al in 2010 een maximumbedrag van 6,6 miljard euro vastgesteld voor de periode tot 2020. Tevens is er een nieuwe leiding aangesteld zowel bij het ITER-project als bij de Fusion for Energy (F4E), de uitvoeringsorganisatie voor het Europese deel van ITER. Het feit dat zowel het ITER-project als F4E onder nieuwe leiding een strakke koers varen en de mijlpalen sinds 2015 zijn gehaald, is een positieve ontwikkeling.

In het werkdocument van de Commissie (SWD(2017)232) zijn de kostenramingen gepresenteerd voor de periode na 2020. Onder voorbehoud van goedkeuring van het MFK is de Raad met deze kostenramingen akkoord gegaan. Tevens heeft de Raad verwezen naar het besluit van 2010 waarin het plafond voor investeringen gedurende de vorige periode voor ITER is vastgesteld. Het maximumbudget voor de periode 2021–2027 is bepaald op 6,1 miljard euro en ligt hiermee dus onder het in 2010 vastgestelde maximumbedrag. Het totale budget voor de periode 2021–2035 is geraamd op 10,4 miljard euro. De volgende MFK-periode (na 2027) ligt de raming dus ook onder het eerder genoemde plafond. De Raad zal de ontwikkelingen bij ITER op vertragingen en kosten nauwlettend volgen.

Nederland kan zowel invloed uitoefenen via de Raad, als via de Raad van Bestuur van F4E. In deze Raad van Bestuur worden de jaarlijkse budgetten, planningen en vorderingen van het ITER-project gepresenteerd. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vertegenwoordigt Nederland in de Raad van Bestuur. F4E is verantwoordelijk voor het Europese aandeel in het ITER-project en is opgericht als gemeenschappelijke onderneming onder het Euratom-verdrag. Euratom vertegenwoordigt de Europese Unie in de ITER-Raad.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van Verordening (EG) nr. 469/2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen. Het voorstel bevat een productievrijstelling voor generieke medicijnen die geproduceerd worden met de intentie geëxporteerd te worden naar landen waar geen aanvullend beschermingscertificaat (ABC) geldt. Om het risico te verkleinen dat deze medicijnen niet op de Europese markt terecht komen, dienen deze producten gelabeld te worden. Deze leden erkennen het versterkende effect dat deze maatregel kan hebben voor de concurrentiepositie van de Europese producenten. Tegelijkertijd roept de maatregel ook enkele vragen op. Deze leden zijn benieuwd of deze maatregel effectief gehandhaafd kan worden. Wordt er rekening gehouden met de risico’s die dit voorstel met zich mee brengt, waaronder de mogelijkheid dat de generieke medicijnen op illegale wijze op de Europese markt terecht komen?

Het huidige voorstel bevat een kennisgevingsplicht voor elke producent die voornemens is gebruik te maken van de vrijstelling. Ook dienen medicijnen die onder de vrijstelling worden geëxporteerd, gelabeld te worden. Deze twee maatregelen bieden een redelijke bescherming voor de ABC-houder, maar Nederland staat positief tegenover het versterken van de waarborgen, zolang de regeling maar goed uitvoerbaar blijft. Directe of indirecte (her)import naar de Europese markt tijdens de beschermingstermijn is expliciet niet toegestaan onder het huidige voorstel.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de documenten ter voorbereiding op de Raad voor Concurrentievermogen op 27–28 september aanstaande en hebben met name met interesse de plannen rondom Horizon Europe gelezen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de Staatssecretaris vindt van de voortgang van de onderhandelingen in de Raad voor Concurrentievermogen ten aanzien van Horizon Europe en of de Staatssecretaris al een doorkijkje kan geven naar de onderhandelingen hiervan in de komende zes maanden.

Er is gedurende de zomer van 2018 een begin gemaakt met de onderhandelingen. Tijdens de aankomende Raad voor Concurrentievermogen (Onderzoeksdeel) wordt de basis voor de verdere onderhandelingen gelegd middels de discussie over de voortgang, inclusief de juridische basis van het Specifieke Programma, en het Strategisch Planningsproces. Ik vind het wel van belang dat de discussie over de inhoud van het voorstel voor Horizon Europe nu snel volgt. Zoals nu te overzien zal gedurende de komende maanden het voorstel voor Horizon Europe artikel per artikel worden doorgenomen.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn het met de Europese Commissie en de Staatssecretaris eens dat innovatie en onderzoek de prioriteit zijn van zowel het MFK als Horizon Europe. Deze leden maken zich wel zorgen met de brede prioriteitstelling als het gaat om de mondiale uitdagingen en zijn benieuwd of de Staatssecretaris meer duidelijkheid kan geven, of in Brussel kan verkrijgen, over de prioritering binnen de vijf thematische clusters. Is de Staatssecretaris het met het Oostenrijkse voorzitterschap eens dat digitalisering en klimaatverandering prioriteiten zijn in het vraaggerichte onderzoek?

De invulling van de vijf thematische clusters zal gaandeweg de onderhandelingen verder vorm worden gegeven. Nederland steunt de doelstelling voor klimaat-«mainstreaming» in het voorstel van de Commissie voor het nieuwe MFK. Dit betekent aandacht voor het klimaat in alle EU-programma’s, met als doel dat 25% van de EU-uitgaven bijdragen aan klimaatdoelstellingen. De Europese Commissie streeft ernaar dat binnen Horizon Europe 35% van het totale budget besteed wordt aan klimaatdoelstellingen. Het kabinet deelt de mening van de Commissie dat digitalisering van essentieel belang is voor Europa om haar concurrentievermogen te behouden en te verbeteren en om klimaatdoelstellingen en andere mondiale uitdagingen aan te pakken.

De leden van de GroenLinks-fractie vinden het daarnaast van belang dat zoveel mogelijk onderzoek dat binnen de Europese richtlijnen en dus met publiek geld gedaan wordt, toegankelijk is voor iedereen. In hoeverre is dit al in het Europese kader besloten en gaat de Staatssecretaris zich sterk voor maken voor vrije toegang in de onderhandelingen?

In de Raadsconclusies van 26 mei 2016 zijn onder Nederlands voorzitterschap Europees afspraken gemaakt ten aanzien van «open science». Zo zou in 2020 100% van de publicaties open access moeten zijn, publiek gefinancierd onderzoek moet publiek toegankelijk zijn. «Open science» en «open access» worden de norm, staat niet voor niets in het regeerakkoord.

De transitie naar «open science» voltrekt zich wereldwijd. Nederland vervult een gidsrol in deze transitie. Internationale samenwerking is nodig om de Nederlandse ambities op het gebied van «open science» te realiseren. In het sectorakkoord met universiteiten is afgesproken dat we ons daarom in internationale overleggen sterk maken voor het realiseren van de ambities in het Nationaal Plan Open Science, de Council Conclusions en het regeerakkoord.

In Europa zie ik een groeiende aandacht voor «open science». Ik zet me er voor in om de Nederlandse ambities ook in Europa gezamenlijk te realiseren. «Open science» moet voor het hele programma de norm zijn en steviger verankerd worden in de Verordening dan de Commissie nu heeft gedaan. Nederland benadrukt dat de «open science»-principes in alle onderdelen van het kaderprogramma, inclusief Regels voor Deelname, verankerd zouden moeten zijn. Er moet meer helderheid komen rondom uitzonderingsbepalingen. In de Raadsconclusies uit 2016 zijn de volgende uitzonderingen gespecificeerd: «intellectual property rights, personal data protection, security concerns and economic competitiveness and other legitimate interests». Aan de ene kant zijn mogelijkheden voor «opt outs» belangrijk voor bijvoorbeeld bedrijven vanuit concurrentie- of veiligheidsoogpunt. Aan de andere kant willen we de uitzonderingsbepalingen wel limiteren om zoveel mogelijk «open science» mogelijk te maken.

Het kaderprogramma moet «open science» ook bevorderen door het ondersteunen en stimuleren van belonings- en waaderingssystemen.

De leden van de GroenLinks-fractie vinden het daarnaast belangrijk dat de 94,1 miljard euro terecht komt bij organisaties en bedrijven voor onderzoek en innovatie die het hardst geld nodig hebben zoals wetenschappelijke onderzoeksinstellingen en startups en scale-ups, en niet bij grote bedrijven die hun afdeling voor Research & Development (R&D) willen spekken. Kan de Staatssecretaris garanderen dat dit geld vooral terecht komt bij de instellingen die juist ontzettend van belang zijn voor innovatie? Hoe gaat de Staatssecretaris dit terugkoppelen aan de Kamer?

Voor Nederland is het gehele landschap van onderzoek en innovatie (O&I) van belang, vandaar de inzet op de driepijlerstructuur binnen Horizon Europe. Hierin hebben ook grote bedrijven een rol, het gaat dan bijvoorbeeld om grote kostbare O&I-projecten, waarbij kritische massa noodzakelijk is en die een grote impact kunnen hebben op het O&I-landschap. Andere typen partijen, zoals kennisinstellingen en startups, hebben vaak een belangrijke rol in dergelijke grote projecten en consortia en profiteren ook van Horizon Europe-ondersteuning voor middelgrote en grote projecten, onderzoeksbeurzen en onderzoeksinfrastructuren. Onder het topsectorenbeleid en de Nationale Wetenschapsagenda is in Nederland publiek-private samenwerking gestimuleerd, wat ook goede aansluiting biedt bij de maatschappelijke uitdagingen onder het lopende kaderprogramma Horizon 2020.

RVO.nl houdt, net zoals onder Horizon 2020, de voortgang en deelname bij van Nederlandse kennisinstellingen, start-ups, mkb-bedrijven en andere deelnemers aan Horizon Europe. Indien relevant breng ik u daarvan op reguliere momenten graag op de hoogte.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn rondom de onderhandelingen van Horizon Europe bang dat de juridische basis van Horizon Europe de macht van het Europees Parlement teniet zal doen. Kan de Staatssecretaris deze leden garanderen dat zij zich sterk zal maken voor het behouden van de gewone wetgevingsprocedure? Dit is de meest democratische manier volgens deze leden.

Voor de vraag over de juridische basis van Horizon Europe verwijs ik u naar de beantwoording van de vraag van de CDA-fractie over dit onderwerp.

Daarnaast hebben de leden van de GroenLinks-fractie begrepen dat het Verenigd Koninkrijk, ook na het vertrek uit de Europese Unie, onderdeel wil zijn van Horizon Europe. Wat vindt de Staatssecretaris hiervan?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar het antwoord op de vergelijkbare vraag hierover van de CDA-fractie.

Tot slot zijn de leden van de GroenLinks-fractie benieuwd hoe andere lidstaten kijken op bovenstaande thema’s. Kan de Staatssecretaris het krachtenveld in de Raad schetsen?

Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van de vraag van de VVD-fractie over dit onderwerp.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen en hebben hierbij enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie lezen dat de Europese Commissie eind 2018 met een gecoördineerd plan over kunstmatige intelligentie zal komen. Deze leden vragen de Staatssecretaris toe te lichten wat de Staatssecretaris naast de genoemde aandacht voor het mkb binnen het plan, naar voren zal brengen bij dit onderdeel van de Raad. Zij vragen de Staatssecretaris bij deze discussie ook op het belang van de ethische zijde van kunstmatige intelligentie te wijzen.

Nederland zal in het debat ook aandacht vragen voor het juiste ethische en wetgevende kader voor kunstmatige intelligentie. Zo is de ontwikkeling van een ethische code onderdeel van het plan van de Europese Commissie. Zie ook BNC-fiche «Kunstmatige intelligentie voor Europa»11

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris toe te lichten hoe het genoemde nieuwe publiek-private programma zal worden vormgegeven en in welke mate democratische besluitvorming over het al dan niet automatiseren of robotiseren van werk hierbij wordt betrokken. Deze leden benadrukken hierbij dat een dergelijk programma waarborgen dient te hebben dat de maatschappelijke effecten van kunstmatige intelligentie minstens evenveel aandacht dienen te krijgen als de economische effecten.

In het nieuwe nationale programma wordt rekening gehouden met publieke waarden, zoals verantwoord gebruik van data, transparantie en de rol van kunstmatige intelligentie bij besluitvorming. De Europese Commissie ontwikkelt daarnaast voor het einde van het jaar een set van ethische principes. Dergelijke principes kunnen bijvoorbeeld vragen opleveren die ingebracht worden in programma’s voor onderzoek en innovatie.

In de Nederlandse digitaliseringsstrategie is ook aandacht voor het ontwikkelen van «human capital» omdat door digitalisering en robotisering de aard van het werk op termijn kan veranderen.

De leden van de SP-fractie zijn benieuwd naar de inzet van de regering bij de discussie over de inrichting van Horizon Europe. Zij wijzen hierbij op de kritiek die tijdens de vorige Raad voor Concurrentievermogen werd geuit door diverse lidstaten op de beperkte zichtbaarheid van de sociale- en geesteswetenschappen. Deze leden vragen de regering zich uit te spreken voor een evenwichtig kaderprogramma waarin de sociale en geesteswetenschappen de aandacht krijgen die zij verdienen op basis van de maatschappelijke verdiensten van deze disciplines.

Nederland is voorstander van een evenwichtig kaderprogramma, erkent het belang van alle wetenschappelijke disciplines en van multidisciplinair onderzoek. In het BNC-fiche is gewezen op de relevantie van sociale en geesteswetenschappen voor de missies en, in het algemeen, voor het analyseren en aanpakken van maatschappelijke uitdagingen en het ontwikkelen van innovatieve en veilige producten. Ook is gewezen op het belang van voldoende zichtbaarheid en aandacht voor de thema’s binnen het cluster inclusieve en veilige maatschappij. Dit cluster heeft een bescheiden budget en omvat zes uiteenlopende thema’s.

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van het BNC fiche over het Horizon Europe voorstel als onderdeel van het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 en hebben hierover een aantal vragen. Uit de geannoteerde agenda en het fiche blijkt dat de rechtsbasis gewijzigd wordt naar een bijzondere procedure. Klopt het dat met deze procedure de Raad van Ministers enkel nog toestemming kunnen geven, maar geen aanpassingen meer kunnen maken? Zo ja, wat vindt de Minister hiervan? En hoe strookt dat met de positionering van dit kabinet dat lidstaten voldoende inspraak moet kunnen blijven behouden?

Over de rechtsbasis van de Verordening Horizon Europe bestaat geen discussie. Over het Besluit Horizon Europe bestaat discussie over de rechtsbasis. In het voorstel van de Commissie is het Besluit niet enkel op artikel 182, lid 4, VWEU gebaseerd (betreffende onderzoek en technologische ontwikkeling), maar ook op artikel 173, lid 3 VWEU (betreffende industrie). De Juridische Dienst van de Raad heeft geadviseerd dat artikel 182, lid 4 volstaat als rechtsgrond. Procedureel gevolg van het niet opvoeren van artikel 173, lid 3 VWEU als rechtsgrond is dat niet de gewone wetgevingsprocedure (codecisie) als bedoeld in artikel 173, lid 3 VWEU, maar de bijzondere wetgevingsprocedure als bedoeld in artikel 182, lid 4 VWEU zal moeten worden gevolgd. Om de rechtsgrond te wijzigen, kan de Raad het voorstel slechts met eenparigheid van stemmen aannemen, tenzij de Commissie instemt met de wijziging.

Verder vragen de leden zich af hoe de «top-down» structuur van de tweede pijler er precies uitziet? Wederom roept dit de vraag op bij de leden of dit in voldoende mate garantie geeft op inspraak van de lidstaten?

De top-down structuur in de tweede pijler wordt vormgegeven in de clusters en door een beperkt aantal missies te selecteren. De mondiale uitdagingen worden in vijf thematische clusters gevat: 1) gezondheid 2) inclusieve en veilige maatschappij 3) digitaal en industrie 4) klimaat, energie en mobiliteit 5) voeding en natuurlijke hulpbronnen. Binnen de missies dient multidisciplinair en cross-sectoraal gewerkt te worden. Nederland zal in de onderhandelingen over de comitologie van Horizon Europe bepleiten dat lidstaten een grote invloed hebben op het vormgeven en uitvoeren van de clusters (conform de huidige programmacomités onder Horizon Europe) en van de missies.

Als laatste vragen de leden zich over het nieuwe Horizon Europe af met welke voorwaarden de onafhankelijkheid van onderzoek wordt gewaarborgd?

De onafhankelijkheid van het onderzoek in Horizon Europe zal worden geborgd door voorstellen te laten beoordelen door meerdere onafhankelijke experts en door de voortgang, excellentie en relevantie van projecten te laten beoordelen door meerdere onafhankelijke experts.

Volledige agenda

Brief regering d.d. 04-09-2018, Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer

  • Verslag informele Raad voor Concurrentievermogen van 16 en 17 juli 2018 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 439)

Brief regering d.d. 12-07-2018, Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer

  • Antwoorden op vragen commissie over de informele Raad voor Concurrentievermogen van 16 en 17 juli in Wenen (Kamerstuk 21 501-30, nr. 438)

Brief regering d.d. 13-07-2018, Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

  • Fiche: MFK – Wijziging van de machtigingsverordening van de EU inzake staatssteun (Kamerstuk 22 112, nr. 2646)

Brief regering d.d. 13-07-2018, Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

  • Fiche: MFK – Verordening voor het programma van de interne markt (Kamerstuk 22 112, nr. 2647)

Brief regering d.d. 13-07-2018, Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

  • Fiche: MFK – Verordening en Besluit Horizon Europa 2021 2027 – het Europese kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (Kamerstuk 22 112, nr. 2648)

Brief regering d.d. 13-07-2018, Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

  • Fiche: MFK – besluit Raad wijziging beschikking ITER (Kamerstuk 22 112, nr. 2649)

Brief regering d.d. 13-07-2018, Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 3075

X Noot
2

Kamerstuk 22 112, nr. 2525

X Noot
3

Kamerstuk 22 112, nr. 2648

X Noot
4

Kamerstuk 22 112, nr. 2648

X Noot
5

Kamerstukken 33 009 en 32 636, nr. 63.

X Noot
6

In de brochure «Nederlandse oplossingen voor wereldwijde uitdagingen» uit 2014 worden hier toonaangevende voorbeelden van gegeven vanuit de topsectoren.

X Noot
7

Stand juni 2018.

X Noot
10

The United Kingdom’s exit from and new partnership with the European Union», https://www.gov.uk/government/publications/the-united-kingdoms-exit-from-and-new-partnership-with-the-european-union-white-paper

X Noot
11

Kamerstuk 22 112, nr. 2578

Naar boven