22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 2646 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 juli 2018

Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij negen fiches, die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC). De onderhavige fiches maken onderdeel uit van het Meerjarig Financieel Kader (2021–2027).

Fiche: MFK – Verordening Rechten en Waarden Programma (Kamerstuk 22 112, nr. 2642)

Fiche: MFK – Verordening Justitie Programma (Kamerstuk 22 112, nr. 2643)

Fiche: MFK – pakket: Verordeningen Toekomstig Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (2021 – 2027) (Kamerstuk 34 965, nr. 2)

Fiche: MFK – Verordening voor de realisatie van een financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, de Connecting Europe Facility (CEF) (Kamerstuk 22 112, nr. 2644)

Fiche: MFK – LIFE-verordening 2021–2027 (Kamerstuk 22 112, nr. 2645)

Fiche: MFK – Wijziging van de machtigingsverordening van de EU inzake Staatssteun

Fiche: MFK – Verordening voor het programma van de interne markt (Kamerstuk 22 112, nr. 2647)

Fiche: MFK – Verordening en Besluit Horizon Europa 2021 2027 – het Europese kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (Kamerstuk 22 112, nr. 2648)

Fiche: MFK – Besluit Raad wijziging beschikking ITER (Kamerstuk 22 112, nr. 2649)

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

Fiche: MFK – Wijziging van de machtigingsverordening van de EU inzake staatssteun

1. Algemene gegevens

  • a) Titel voorstel en Nr. Commissiedocument

    Voorstel voor een Verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1588 van de Raad van 13 juli 2015 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen

  • b) Datum ontvangst Commissiedocument

    juni 2018.

  • c) Nr. Commissiedocument

    COM (2018) 398

  • d) EUR-lex

    https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52018PC0398&rid=1

  • e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing

    n.v.t.

  • f) Behandelingstraject Raad

    Raad voor Concurrentievermogen.

  • g) Eerstverantwoordelijk ministerie

    Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.

  • h) Rechtsbasis

    Artikel 109 VWEU.

  • i) Besluitvormingsprocedure Raad

    Gekwalificeerde meerderheid.

  • j) Rol Europees Parlement

    Raadpleging.

2. Essentie voorstel

a) Inhoud voorstel

Dit voorstel is onderdeel van het pakket aan voorstellen dat de Commissie heeft uitgebracht in het kader van het Meerjarig Financieel Kader voor 2021–2027. Dit voorstel tot wijziging van de machtigingsverordening van de EU inzake staatssteun heeft als doel de wisselwerking tussen de EU-financieringsprogramma’s en de staatssteunregels te verbeteren. De machtigingsverordening stelt de Commissie in staat om de huidige regels voor staatssteun, met name de Algemene groepsvrijstellingsverordening, gericht aan te passen zodat nationaal geld – inclusief geld dat van de Europese structuur- en investeringsfondsen, dat op nationaal niveau wordt beheerd – en EU-middelen die centraal door de Commissie worden beheerd, zo naadloos mogelijk kunnen worden gecombineerd waarbij tevens gelet wordt op de eerlijke concurrentie op de EU interne markt.

In het Meerjarig Financieel Kader stelt de Commissie een aantal horizontale en sectorale EU-financieringsprogramma’s voor. Centraal door de Commissie beheerde EU-fondsen die niet onder de beoordelingsvrijheid van de lidstaten vallen, vallen niet onder de staatssteunbepalingen in artikel 107 ev van het Verdrag betreffende werking van de Europese Unie (VWEU). Aanvullende nationale financiering verstrekt aan projecten die worden ondersteund door centraal beheerde EU-fondsen kunnen echter wel staatssteun op grond van artikel 107, lid 1, VWEU vormen, evenals financiële bijdragen van de lidstaat in een centraal beheerd EU-fonds waarover de lidstaat een zekere mate van beoordelingsvrijheid houdt. Dit houdt dan in dat in zulke gevallen ook de staatssteunregels van toepassing zijn. In verband met het MFK en samenspel met de EU-fondsen is het belangrijk dat de staatssteunregels en de regels voor de EU-financiering op elkaar zijn afgestemd. Dit draagt volgens de Commissie bij om de best mogelijke impact van het MFK te garanderen.

De machtigingsverordening stelt de Commissie in staat door middel van verordeningen te verklaren dat bepaalde soorten steunmaatregelen verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt en vrijgesteld zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het VWEU. Dit brengt met zich dat indien de staatssteun van de lidstaat voldoet aan de in de vrijstellingsverordening gestelde voorwaarden, deze is vrijgesteld van voorafgaande aanmelding ter goedkeuring bij de Commissie. Een kennisgeving aan de Commissie volstaat in dat geval. In de machtigingsverordening is opgenomen voor welke categorieën staatssteun de Commissie vrijstellingsverordeningen kan vaststellen. De Commissie stelt nu voor om twee bijkomende soorten steunmaatregelen aan de Algemene groepsvrijstellingsverordening toe te voegen:

  • 1. Financiering door de lidstaten via of met steun van financieringsinstrumenten of begrotingsgaranties van de EU die centraal door de Commissie worden beheerd. De Commissie denkt hierbij in het bijzonder aan het nieuwe investeringsfondsInvestEU (COM (2018) 439). De Commissie wil ook de onderzoeksprojecten in het kader van Horizon Europa (COM (2018) 441) die een excellentiekeurmerk hebben gekregen in de Algemene groepsvrijstellingsverordening gaan opnemen.

  • 2. Projecten die worden ondersteund door EU-programma’s voor Europese territoriale samenwerking.

Bij projecten in het kader van Europese territoriale samenwerking moet gedacht worden aan transnationale en INTERREG-projecten.

b) Impact assessment Commissie

Niet van toepassing.

3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel

a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein

Zoals vastgelegd in de Kamerbrief van 1 juni 2018 over de Kabinetsappreciatie van het Commissie MFK-voorstel (Kamerstuk 21 501–20, nr. 1349), richt de Nederlandse onderhandelingspositie op het MFK zich op een modern en financieel houdbaar MFK. Nieuwe uitdagingen vragen om een herijking van de invulling en prioriteiten van de EU-begroting opdat het MFK nieuwe prioriteiten zoals onderzoek en innovatie, veiligheid, migratie en klimaat sterker reflecteert. Dit vraagt een ambitieus gemoderniseerde begroting die de EU in staat stelt gezamenlijke uitdagingen adequaat en tijdig te adresseren en die effectief en efficiënt optimale Europese toegevoegde waarde genereert. Brexit vereist een neerwaartse bijstelling van het MFK; een kleinere EU vraagt om een kleiner budget. De inzet is om via bezuinigingen op bestaand beleid versterkte of nieuwe prioriteiten te financieren, als ook de financiële gevolgen van het vertrek van het Verenigd Koninkrijk op te vangen. Voorkomen moet worden dat Brexit leidt tot een onevenredig hoge rekening voor andere lidstaten en een stijging van de afdrachten. De financiering van het MFK moet rechtvaardig, transparant en simpel waarbij de lasten eerlijk moeten worden verdeeld. De Nederlandse netto betalingspositie dient ook in het komende MFK in lijn te zijn met de positie van lidstaten met een vergelijkbaar welvaartsniveau.

De Nederlandse positie ten aanzien van het staatssteunbeleid is over het algemeen gericht op minder maar beter gerichte staatssteun. Het voeren van een goed en innovatief economisch beleid is het uitgangspunt. Het geven van (meer) staatssteun is daarbij niet in eerste instantie de manier om een gelijk speelveld te bereiken. Beleidsdoelstellingen – zoals innovatie en onderzoek en ontwikkeling – worden in Nederland vaak ook door de inzet van andere instrumenten – die niet als staatssteun kwalificeren – gerealiseerd, zoals de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO) en het gebruik van Europese kaderprogramma’s.

De Nederlandse positie ten aanzien van de inzet van het instrument van vrijstellingsverordeningen is over het algemeen positief. Door het gebruik van een vrijstellingsverordening zijn bepaalde vormen van steun met beperkte concurrentieverstoring relatief eenvoudig te verstrekken zodat de Europese Commissie zich kan richten op de staatssteunzaken die de meeste impact op de concurrentie op de interne markt kunnen hebben.

Voor Nederland is voorts van belang dat door de staatssteun geen onnodige uitvoeringslasten bij ondernemingen en overheden wordt gelegd.

b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel

Nederland beoordeelt het voorstel van de Commissie op hoofdlijnen positief.

Het voorstel is in lijn met de Nederlandse inzet om de staatssteunregels en de regels voor de diverse EU-financieringsprogramma’s goed op elkaar te laten aansluiten en om de toepassing van de staatssteunregels in de lidstaten zoveel mogelijk te vereenvoudigen. In dat kader is het van belang dat de regels voor EU – middelen en de regels voor staatssteun coherent zijn.

Eén van de doelstellingen van de modernisering van het staatssteunbeleid is toespitsing van het handhavingsbeleid van de Commissie op staatssteunzaken met de grootste impact op de interne markt. Eén van de doelstellingen van Nederland is dat de uitvoeringslasten voor ondernemingen en overheden bij de toepassing van de staatssteunregels beheersbaar moeten zijn. Dit kan deels worden bereikt door de Algemene groepsvrijstellingsverordening uit te breiden. Dit voorstel tot wijziging van de machtigingsverordening draagt daaraan bij. Immers wanneer EU- financieringsprogramma’s op Europees niveau gemeenschappelijke EU-doelstellingen realiseren en daarbij wordt ruimte geboden voor nationale aanvullende financiering, dan is het efficiënt dat de staatssteunregels daar zo naadloos mogelijk op aansluiten. Zeker wanneer het gaat om een project dat vanuit Europees perspectief wenselijk wordt geacht en waarbij nationale cofinanciering verplicht is, is Nederland voorstander van uitbreiding van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Ook in het licht van de mondiale concurrentie – bijvoorbeeld op het gebied van onderzoek & onderzoeksinfrastructuur – is het van belang dat de toepassing van de staatssteunregels in de lidstaten zoveel mogelijk vergemakkelijkt wordt.

Voor Nederland blijft daarbij echter wel van belang dat dit voorstel niet leidt tot oneerlijke concurrentie tussen EU-ondernemingen op de interne markt. Het blijft dus van belang dat bij de uitwerking van het nu voorliggende voorstel waarborgen worden ingebouwd waarmee nadelige effecten op de concurrentie beperkt kunnen worden. Anders is er een risico op een ongelijk speelveld op de interne markt, mede in het licht van het gegeven dat er tussen de lidstaten grote verschillen zijn in het relatieve aandeel van de beschikbaarheid van EU- middelen in het totaal aan publieke middelen in een lidstaat.

Nederland vindt bij die uitwerking van belang dat geen sprake mag zijn van overcompensatie, dat de publieke financiering een aanvulling moet vormen op particuliere financieringen in plaats van deze private financieringen te verdringen, dat de publieke financiering wordt ingezet voor de gemeenschappelijke EU-doelstellingen (waaronder innovatie, onderzoek en ontwikkeling en klimaat) en dat de publieke financiering alleen wordt gebruikt om een duidelijk gedefinieerd marktfalen te adresseren.

De Commissie geeft aan dat de basisprincipes van het staatssteuntoezicht zijn verwerkt in de voorstellen van de Commissie voor de EU-middelen (het InvestEU fonds) en dat de projecten van de ondernemingen uit de lidstaten in het kader van de EU-financieringsprogramma’s veelal (mede) worden beoordeeld door de instellingen van de Unie.

Het kabinet kan zich voorstellen dat belangrijke mededingingsvoorwaarden, zoals het vermijden van overcompensatie, opgenomen kunnen worden in het ontwerp van het InvestEU fonds zelf of uitgewerkt kunnen worden in nadere regels voor de operatie van het fonds, hierdoor kan het concurrentieaspect in acht worden genomen. Het is echter minder duidelijk hoe de Commissie de concurrentie op de interne markt wil borgen bij de projecten in het kader van de Europese territoriale samenwerking. De Europese territoriale samenwerkingsprojecten kunnen een breed scala aan projecten omvatten. De Commissie wil de Algemene groepsvrijstellingsverordening voor dit soort projecten – die nu reeds voor wat betreft staatssteun aan kleine- en middelgrote ondernemingen onder het bereik van deze vrijstellingsverordening vallen – uitbreiden naar grote ondernemingen.

De bovengenoemde basisprincipes moeten nog verder worden ontwikkeld en geconcretiseerd. Dit brengt met zich dat thans nog niet duidelijk is of en hoe belangrijke verenigbaarheidsvoorwaarden zijn verwerkt in de (toekomstige) uitbreiding van de Algemene groepsvrijstellingsverordening of tot uiting komen in bijvoorbeeld de investeringsrichtsnoeren voor het InvestEUfonds. Daarbij dient opgemerkt te worden dat in het proces over de aanpassing van de Algemene groepsvrijstellingsverordening de lidstaten slechts worden geconsulteerd. Er is in het kader van verordening (EU) nr. 2015/1588 een Adviescomité inzake overheidssteun – bestaande uit de lidstaten en voorgezeten door de Commissie – dat de Commissie moet raadplegen op het moment dat zij een ontwerp-groepsvrijstellingsverordening bekendmaakt en vóórdat de ontwerpverordening wordt vastgesteld. Hierbij wordt echter niet een procedure in het kader van uitvoeringshandelingen (ex artikel 291 VWEU) doorlopen.

Nederland vraagt daarom in het verdere traject aandacht voor het bewaken van het gelijke speelveld in de EU. Bij de nadere uitwerking van de voorstellen voor de EU-middelen en de toekomstige uitbreiding van de Algemene groepsvrijstellingsverordening dient geborgd te zijn dat er geen aanzienlijke verstoringen van de concurrentie op de EU interne markt kan plaatsvinden.

c) Eerste inschatting van krachtenveld

De Commissie streeft ernaar dit voorstel begin 2019 aangenomen te hebben zodat daarna begonnen kan worden aan een aanpassing van de Algemene groepsvrijstellingverordening. Oostenrijk heeft – als aankomend voorzitter – aangegeven spoedig met een tijdpad en aanpak te komen voor bespreking van dit voorstel in de Raad voor Concurrentievermogen.

Op dit moment maken veel lidstaten nog een studievoorbehoud maar de meeste lidstaten zijn op hoofdlijnen positief. Een aantal noordelijke lidstaten vraagt aandacht van de Commissie om het gelijk speelveld in de interne markt te bewaken. De meeste lidstaten willen weten hoe de toekomstige wijziging van de Algemene groepsvrijstellingsverordening eruit komt te zien.

4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit

a) Bevoegdheid

Het voorstel betreft de vrijstelling van soorten steunmaatregelen van de toepassing van de procedure in artikel 108, lid 3, VWEU. De rechtsgrondslag hiervoor is artikel 109 VWEU. Dergelijke maatregelen betreffende de toepassing van staatssteunregels betreffen de vaststelling van mededingingsregels die voor de werking van de interne markt nodig zijn, op basis van artikel 3, lid 1, onder b, VWEU is de Unie exclusief bevoegd op dat gebied.

b) Subsidiariteit

Het voorstel betreft een gebied dat onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie valt. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

c) Proportionaliteit

Positief. Het creëren van een mogelijkheid voor de Commissie om bepaalde categorieën steun verenigbaar te verklaren met de interne markt met als gevolg dat dergelijke steunvoornemens niet langer ter voorafgaande goedkeuring dienen te worden aangemeld bij de Commissie draagt bij aan de doelstelling tot verdere toespitsing van het handhavingsbeleid op staatssteunzaken met de grootste impact op de interne markt en een vereenvoudigde administratie op het terrein van staatssteun. Deze maatregelen gaan niet verder dan noodzakelijk is om deze doelstelling te bereiken.

5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten

a) Consequenties EU-begroting

Zoals vastgelegd in de Kamerbrief van 1 juni 2018 over de Kabinetsappreciatie van het Commissie MFK-voorstel, maken de onderhandelingen over de machtigingsverordening van de EU inzake staatssteun voor wat betreft de financiële aspecten, integraal onderdeel uit van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027. Nederland hecht eraan dat besprekingen hierover niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming betreffende het MFK. De beleidsmatige inzet van Nederland bij de staatsteun zal ondersteunend moeten zijn aan de Nederlandse inzet in de MFK-onderhandelingen zoals hierboven toegelicht, te weten een ambitieus gemoderniseerd en financieel houdbaar MFK. Dit vraagt scherpe keuzes, én bezuinigingen. Om het vertrek van het Verenigd Koninkrijk op te kunnen vangen en nieuwe prioriteiten te kunnen financieren moeten substantiële bezuinigingen worden doorgevoerd. Het kabinet streeft naar substantiële bezuinigingen binnen traditionele beleidsterreinen zoals het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en het cohesiebeleid, waarmee een aanvullende Nederlandse bijdrage als gevolg van Brexit vermeden kan worden en die ruimte bieden voor de financiering van nieuwe beleidsprioriteiten. Binnen dit kader blijft vanzelfsprekend de ruimte bestaan om op de inhoud actief in te spelen op het verloop van de onderhandelingen

Het wijzigingsvoorstel heeft geen gevolgen voor de EU-begroting.

b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden

Niet voorzien.

Mochten er toch budgettaire gevolgen ontstaan, dan worden deze ingepast op de begroting van het/de beleidsverantwoordelijk (e) departement(en) of decentrale overheden, conform de regels van de budgetdiscipline.

c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger

Niet van toepassing.

d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden, bedrijfsleven en burger

Het voorstel maakt mogelijk dat nieuwe steuncategorieën worden opgenomen in de machtigingsverordening. Daarmee krijgt de Commissie de mogelijkheid om deze steuncategorieën verenigbaar te verklaren met de interne markt en vrij te stellen van de aanmeldingsverplichting. Als daadwerkelijk door de Commissie van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, dan leidt dit tot een lastenvermindering voor rijksoverheid en decentrale overheden. Zij hoeven dan de onder het bereik van deze steuncategorieën in de Algemene groepsvrijstellingsverordening vallende steunvoornemens niet langer bij de Commissie ter voorafgaande goedkeuring aan te melden.

Wel zal moeten worden voldaan aan de (reeds bekende) kennisgevings-, rapportage- en transparantieverplichtingen zoals deze zijn opgenomen in de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Centraal door de instellingen, agentschappen, gemeenschappelijke ondernemingen of andere instanties van de Unie beheerde Uniefinanciering die niet direct of indirect onder de controle van de lidstaten staat, vormt geen staatssteun. Wanneer dit soort Uniefinanciering wordt gecombineerd met staatssteun, dient alleen met deze laatste rekening te worden gehouden om te bepalen of de aanmeldingsdrempels en de maximale steunintensiteiten in acht worden genomen, mits het totale bedrag aan overheidsfinanciering dat voor dezelfde in aanmerking komende kosten wordt toegekend, het gunstigste financieringspercentage dat in de toepasselijke regels van het Unierecht is vastgesteld, niet overschrijdt. In de uitvoeringspraktijk zal aan dit gunstigste financieringspercentage derhalve nog steeds getoetst moeten worden. Deze uitvoeringslast lijkt met dit voorstel beperkt toe te nemen.

e) Gevolgen voor concurrentiekracht

De verwachting is dat het voorstel zal bijdragen aan het vergroten van de Europese concurrentiekracht. Het voorstel houdt nauw verband met het Meerjarig Financieel Kader en de verschillende uitgavenprogramma’s die de Commissie voorstelt. Aanvullende nationale financiering verstrekt aan projecten die worden ondersteund door centraal beheerde EU-fondsen kan staatssteun vormen. Dit voorstel is bedoeld om de combinatie van dergelijke staatsmiddelen met centraal door de Commissie beheerder financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties van de EU te vergemakkelijken om rechtszekerheid te bieden en tegelijk ervoor te zorgen dat verstoringen van de concurrentie beperkt blijven. Het afstemmen van nationale steun op de voorwaarden die van toepassing zijn op centraal beheerde financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties van de EU, zoals uitgevoerd door de organen van de Unie, zorgt er volgens de Commissie voor dat steun van lidstaten geen aanleiding geeft tot aanzienlijke verstoringen van de concurrentie en dat het mogelijk is om duidelijke verenigbaarheidsvoorwaarden voor deze steun te definiëren. Het bevorderen van projecten voor Europese territoriale samenwerking is al vele jaren een belangrijke prioriteit voor het cohesiebeleid van de EU en zal door dit voorstel worden vergemakkelijkt.

Voor de Nederlandse concurrentiekracht kan het relatieve aandeel van EU-middelen in het totaal aan publieke middelen dat een lidstaat ter beschikking heeft van belang zijn. In sommige lidstaten – Nederland zit daar niet bij – is het aandeel EU middelen meer dan de helft van de publieke middelen. Dat maakt dat die lidstaten veel meer mogelijkheden hebben om structuurfondsen in te zetten voor bijvoorbeeld Horizon Europaprojecten met een excellentiekeurmerk dan Nederland. Het blijft daarom van belang de staatssteunregels voor de (decentraal door de lidstaten beheerde) structuurfondsen niet los te laten maar bijvoorbeeld te zorgen dat voldoende mededingingsvoorwaarden worden opgenomen in de EU-programma’s zelf.

6. Implicaties juridisch

a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)

De door de Commissie voorgestelde categorieën steunmaatregelen zijn op dit moment nog aanmeldingsplichtig, voor zover ze niet gebruik kunnen maken van de reeds vrijgestelde categorieën steunmaatregelen. Indien de Commissie de bevoegdheid krijgt om bepaalde categorieën steun verenigbaar te verklaren met de interne markt en daadwerkelijk gebruik maakt van deze bevoegdheid, dan kan het zo zijn dat een reeds goedgekeurde nationale steunmaatregel in de toekomst binnen het bereik van een groepsvrijstellingsverordening valt. Deze verschuiving van grenzen zal mogelijk moeten leiden tot aanpassing van de voorwaarden in de goedgekeurde steunmaatregel.

De gevolgen voor de nationale wet- en regelgeving kunnen echter pas beoordeeld worden nadat de uitwerking en invulling van de groepsvrijstellingen bekend zijn. Op dit moment is dat nog niet het geval.

b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan

Niet van toepassing.

c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid

De Commissie streeft ernaar de wijziging van de Machtigingsverordening in 2019 in werking te laten treden zodat daarna door de Commissie spoedig begonnen kan worden met de aanpassing van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening. De haalbaarheid daarvan hangt voornamelijk af van de al dan niet snelle behandeling – onder Oostenrijks voorzitterschap – in de Raad voor Concurrentievermogen.

d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling

Geen evaluatie- horizonbepaling voorzien.

7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving

a) Uitvoerbaarheid

Niet van toepassing.

b) Handhaafbaarheid

Niet van toepassing.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Geen

Naar boven