21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 322 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 februari 2014

Hierbij bied ik u, mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de geannoteerde agenda aan voor de Raad voor Concurrentievermogen van 20 en 21 februari 2014. De Raad bestaat uit een deel over interne markt en industrie (20 februari), een deel over ruimtevaart (21 februari) en een deel over onderzoek (tevens 21 februari).

Tijdens het deel over interne markt en industrie vindt er een beleidsdebat plaats over industrieel concurrentievermogen ter voorbereiding op de thematische bespreking over industriebeleid tijdens de Europese Raad van 20 en 21 maart 2014. Verder voert de Raad een beleidsdebat over de interne markt- en industrieaspecten van het Europese Semester, aan de hand van de Annual Growth Survey 2014 en het rapport van de Commissie over de staat van de integratie van de Europese interne markt. Het Griekse voorzitterschap heeft vooralsnog geen lunchdiscussie ingepland

Tijdens het deel over ruimtevaart vindt er naar aanleiding van een voortgangsrapportage van de Commissie een gedachtewisseling plaats over de relaties tussen de Europese Unie en de European Space Agency (ESA). Ook tijdens de lunch zal hierover worden gesproken. Het voorzitterschap zal daarna een terugkoppeling geven in de Raad.

Tijdens het onderzoeksdeel voert de Raad een debat over de onderzoek- en innovatieaspecten van het Europees semester, eveneens aan de hand van de Annual Growth Survey 2014. Ook is de Raad voornemens raadsconclusies aan te nemen over de voortgangsrapportage van de Europese Onderzoeksruimte (ERA).

Onder het punt diversen in het deel over interne markt en industrie zal het voorzitterschap de Raad informeren over het voorstel voor de richtlijn bekendmaking niet-financiële informatie en diversiteitbeleid en de richtlijn elektronische facturering bij overheidsopdrachten.

De Commissie zal de Raad onder dit agendapunt informeren over staatsteun, een statuut voor de Europese Stichting, aanbevelingen voor kwaliteitsprincipes voor Europees toerisme, een Europese strategie voor kust- en maritiem toerisme en als laatste een korte terugkoppeling geven van de bijeenkomst over Euro-Mediterrane industriële samenwerking, die voorafgaand aan de Raad op 19 februari in Brussel zal plaatsvinden. De Italiaanse delegatie zal haar standpunt over systemen voor het labelen van voedsel toelichten.

Tijdens het deel over ruimtevaart zal het voorzitterschap de Raad onder het punt diversen informeren over het programma voor Ruimtebewaking en Monitoring en zal de Commissie informatie vertrekken over het forum over ruimte-exploratie.

Tijdens het onderzoeksdeel zal het voorzitterschap onder het punt diversen de stand van zaken toelichten van de voorgestelde publiek-publieke partnerschappen op basis van artikel 185 (VWEU) en de voorgestelde Gemeenschappelijke Technologie Initiatieven op basis van artikel 187 (VWEU). De Commissie zal de Raad informeren over het vernieuwen van overeenkomsten met Rusland en de VS op het terrein van onderzoek en de associatieverdragen bij Horizon 2020.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

INTERNE MARKT EN INDUSTRIE

Industrieel concurrentievermogen en de interne markt voor industriële producten

Presentatie door de Commissie en een beleidsdebat

De Raad zal een debat voeren over het industriële concurrentievermogen.

Op 22 januari heeft de Commissie de mededeling «For A European Industrial Renaissance» en de mededeling over de interne markt voor industriële producten uitgebracht. De Commissie bouwt daarmee voort op de twee eerdere mededelingen inzake het Europese industriebeleid uit 2010 en 2012. De Raad sprak vorig jaar in september en december ook over het industriebeleid [Kamerstuk 21 501-30, nrs. 318 en 321]. De gedachtewisseling tijdens deze Raad is bedoeld ter voorbereiding op de thematische bespreking van het industriebeleid tijdens de Europese Raad van 20 en 21 maart 2014. Hieronder treft uw Kamer een reactie op hoofdlijnen aan op de mededelingen. Een nadere beschrijving en appreciatie voor beide mededelingen ontvangt uw Kamer via BNC-fiches die voorafgaand aan de Europese Raad worden toegezonden.

De Commissie onderstreept in de mededeling «For A European Industrial Renaissance» het belang van de industrie voor banen en groei. De Commissie geeft een overzicht van reeds genomen maatregelen en beschrijft nieuwe acties om het concurrentievermogen van de industrie te versterken. In de eerste plaats acht de Commissie het van groot belang dat alle voorstellen voor versterking van de Europese infrastructuur zo spoedig mogelijk worden aangenomen en uitgevoerd. Hierbij verwijst de Commissie onder andere naar de volledige implementatie van het derde energiepakket, het voorstel voor een uitrol van een netwerk voor alternatieve brandstoffen en het voorstel voor het tot stand brengen van een interne markt in telecommunicatie. Voorts wil de Commissie zorgen voor een ondernemersvriendelijker Europa, onder andere door administratieve lasten in het kader van het REFIT-programma terug te dringen [Kamerstuk 22 112, nr. 1743]. De Commissie roept de lidstaten op om gelijkwaardige ambitie te tonen. Daarnaast geeft de Commissie aan te streven naar modernisering van de industrie, door te investeren in innovatie en nieuwe technologieën, vaardigheden en toegang tot financiering. De inzet van de EU-fondsen moet hier een grote bijdrage aan leveren. Speciale aandacht in deze mededeling gaat uit naar betere toegang tot energie en grondstoffen. De Commissie verwijst hierbij naar de tegelijkertijd verschenen mededeling over energieprijzen en het klimaat- en energiepakket. Over deze voorstellen wordt uw Kamer separaat middels een kabinetsreactie geïnformeerd. Ten slotte kondigt de Commissie aan te komen met een vernieuwing van de Small Business Act uit 2008 en wil zij meer toegang voor de Europese industrie bewerkstellingen binnen de WTO en de af te sluiten vrijhandelsakkoorden, onder andere met VS, Japan en India.

In de mededeling over de interne markt voor industriële producten gaat de Commissie in op de uitkomsten van een evaluatie van de Europese wetgeving voor producten die industrieel vervaardigd zijn. De mededeling ziet op alle Europese wetgeving voor producten, niet zijnde voedsel. Een aantal specifieke productgroepen, zoals medische hulpmiddelen, bouwproducten en geneesmiddelen zijn uitgezonderd. Europese wetgeving voor producten is er om publieke belangen zoals veiligheid, gezondheid en milieu te borgen en tegelijkertijd het vrije verkeer van deze producten mogelijk te maken. De algemene conclusie is dat de Europese regelgeving voor producten van belang is om publieke belangen te borgen en een bepaalde flexibiliteit heeft om op veranderingen in te spelen, maar dat er nog wel verbeterpunten zijn. Ondanks het feit dat de interne markt voor industriële producten goed ontwikkeld is, benadrukt de Commissie dat deze wel voldoende mee moet ontwikkelen om toekomstige uitdagingen op technologisch en maatschappelijk vlak het hoofd te kunnen bieden. De Commissie zal niet op de korte termijn met voorstellen komen voor grondige herziening van wetgeving om zo tegemoet te komen aan de behoefte van de industrie aan stabiliteit. De acties die de Commissie aankondigt hebben voornamelijk betrekking op vereenvoudiging en samenvoeging van bestaande wetgeving, in kaart brengen van relevante ontwikkelingen die relevant kan zijn voor toekomstige wetgeving en verbetering van de handhaving. Wel kondigt de Commissie aan met een voorstel te komen om economische sancties van bestuursrechtelijke of civiele aard te harmoniseren.

Nederland ondersteunt de doelstelling van de Commissie om het concurrentievermogen van de Europese industrie te versterken. Industriële bedrijven zijn veelal zeer innovatief, hebben een hoog niveau van de arbeidsproductiviteit en zijn de motor achter de export. Ook ontwikkelt de industrie in belangrijke mate de technologie en producten die oplossingen bieden voor onze maatschappelijke uitdagingen. De industrie heeft dus een belangrijke rol bij het zorgen voor groei en banen én bij het aanpakken van de maatschappelijke uitdagingen, zoals vergrijzing, klimaatverandering en voedselvoorziening. Het gaat hierbij niet alleen om nieuwe verdienmodellen van grote bedrijven, maar ook van het mkb. Kleine en middelgrote ondernemingen zijn immers de aanjagers van creativiteit en schudden als uitdagers de gevestigde orde op.

De invulling van het industriebeleid is daarbij allereerst de taak van de individuele lidstaten. In Nederland gebeurt dat in het bedrijvenbeleid met goede generieke randvoorwaarden en regelingen voor alle ondernemers (in het bijzonder voor het mkb) en een gerichte aanpak via publiek-private samenwerking in negen topsectoren. In aanvulling hierop moeten we ook op Europees niveau blijven werken aan een concurrerende Europese industrie op die terreinen waar juist Europese samenwerking het verschil maakt. De mededeling van de Europese Commissie van 22 januari sluit hier goed bij aan. Er is met name actie nodig op het vlak van versterking van de interne markt, verlaging van de regeldruk, verbetering van de toegang tot financiering, stimulering van onderzoek en innovatie en de realisatie van open markten. Gezien de verwevenheid van industrie en diensten acht Nederland het van belang dat bij versterking van het concurrentievermogen van de industrie tevens wordt gekeken naar de (aanverwante) diensten. Zo ligt er nog een groot economisch potentieel in de markt voor zakelijke dienstverlening (goed voor ongeveer 12% van het Europees bbp).

Aandacht voor een gelijk speelveld voor Europese bedrijven wordt steeds belangrijker. Het Europese bedrijfsleven wordt in toenemende mate geconfronteerd met concurrentie van buiten Europa, waaronder de opkomende markten. Ook de Europese Commissie wijst hierop in deze mededeling. In sommige landen wordt het bedrijfsleven met minder gedetailleerde regelgeving geconfronteerd. Of bedrijven krijgen in die landen net een extra zetje in de rug van hun overheid waardoor hun concurrentiepositie verbetert. Voorbeeld hiervan is dat de Commissie bewezen acht dat de Chinezen hun zonnepanelen ver beneden normale marktprijzen in Europa op de markt brachten en daarbij illegale subsidies ontvingen. Voor een deel zijn de verschillen in prijzen van productiefactoren, zoals energie en grondstoffen, een onderdeel van de economische werkelijkheid en daarmee een gegeven. Wel moet beter in de gaten gehouden worden hoe de concurrentiepositie van Nederlandse en Europese bedrijven zich ontwikkelt, waar dit mee te maken heeft en wat hieraan gezamenlijk met het bedrijfsleven gedaan kan worden. Niet om in alle gevallen in defensieve handelsmaatregelen te vervallen, daar schiet de open Europese economie weinig mee op. Maar wel om samen met het bedrijfsleven te bezien wat gedaan zou kunnen worden om de negatieve effecten hiervan tegen te gaan. Er moet tegelijkertijd voor worden gewaakt dat nieuwe Europese beleidsvoorstellen disproportionele kosten met zich mee brengen die daarmee de concurrentiepositie schaden. Nederland acht het daarom van belang om, zoals de Commissie aangeeft, binnen Europa systematischer te monitoren wat de effecten van beleidsvoorstellen zijn voor de concurrentiekracht van het bedrijfsleven (competiveness proofing). Nederland steunt hierbij het belang dat de Commissie hieraan hecht en wenst in dit verband meer aandacht hiervoor in de Impact Assessments. Hierbij kan voort geborduurd worden op de ervaring in Europa en meer specifiek in Nederland bij het in kaart brengen van regeldruklasten van voorstellen.

Nederland is het eens met de Commissie dat de interne markt voor industriële producten voor de EU van belang is. Ook is Nederland van mening dat de interne markt voor industriële producten goed ontwikkeld en vergevorderd is, maar dat er altijd verbeterpunten zijn. Het is daarom goed dat de Commissie een grondige evaluatie heeft gedaan van deze wetgeving en met deze mededeling is gekomen. Aangezien Nederland in algemene zin van mening is dat lidstaten in beginsel vrij zijn om de handhaving, inclusief sanctiebeleid, van Europese regelgeving zelf in te richten zal Nederland het aangekondigde voorstel voor harmonisatie van economische sancties te zijner tijd kritisch beoordelen. Een uitgebreidere en nadere beschrijving van de Nederlandse positie ten aanzien van deze mededeling ontvangt uw kamer, zoals eerder aangegeven, in een BNC-fiche.

Europees semester 2014: Annual Growth Survey en rapport over de integratie van de interne markt

Beleidsdebat

De Raad zal een beleidsdebat voeren over de Annual Growth Survey ofwel de jaarlijkse analyse van groeiprioriteiten die de Commissie op 13 november 2013 uitbracht. Dit debat vindt plaats zowel tijdens het interne markt- en industriedeel als tijdens het onderzoeksdeel van de Raad. Tijdens het deel over de interne markt en industrie zal de nadruk liggen op de integratie van de interne markt.

De Raad sprak vorig jaar in december ook over het Europees semester

[Kamerstuk 21 501-30, nr. 321].

De discussie is gericht op het bepalen van de belangrijkste prioriteiten voor lidstaten in het komende jaar op basis van de Annual Growth Survey. Op basis van de discussie in deze en andere Raden wordt een synthese-rapport opgesteld dat als input dient voor de Europese Raad van 20 en 21 maart. Deze Europese Raad zal richtinggevende uitspraken doen over de prioriteiten voor groei in 2014 voor de EU en de individuele lidstaten. Lidstaten worden geacht om dit mee te nemen in het opstellen van hun Nationale Hervormingsprogramma’s en Stabiliteitsprogramma’s.

De Annual Growth Survey is het startpunt van het Europees Semester, waarin het budgettair en economisch beleid van de EU-lidstaten gecoördineerd wordt. Het belangrijkste onderdeel van de Annual Growth Survey vormen de vijf EU-brede prioriteiten die volgens de Commissie van belang zijn voor het herstel van economische groei in de EU in 2014: (i) Streven naar gedifferentieerde en groeivriendelijke begrotingsconsolidatie; (ii) kredietverschaffing aan de economie normaliseren; (iii) bevorderen van groei en concurrentievermogen; (iv) tegengaan van werkloosheid en de sociale consequenties van de crisis en (v) moderniseren van overheden.

Het kabinet kan zich goed vinden in de Annual Growth Survey, zoals beschreven in de Kamerbrief Commissiepublicaties begrotingen, economische groei en onevenwichtigheden van 19 november jl. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 817). Naast de eerder genoemde intensiveringen, zet het kabinet in Nederland in op het versterken van het concurrentievermogen via het wegnemen van belemmeringen om (grensoverschrijdend) te investeren, te ondernemen, te onderzoeken en te innoveren. Het is van belang dat ook buiten Nederland, in de EU, wordt gewerkt aan het wegnemen van dergelijke belemmeringen om zo het Europese groeivermogen te versterken.

Als bijlage bij de Annual Growth Survey heeft de Commissie een rapport over de stand van zaken van de interne markt gepubliceerd. Het rapport geeft inzicht in de hervormingen die lidstaten hebben doorgevoerd ter verbetering van de interne markt en resterende belemmeringen. Daarmee is het rapport belangrijke inbreng voor de landenspecifieke aanbevelingen in het Europees Semester. In het rapport constateert de Commissie dat de integratie van de interne markt nog steeds toeneemt. Desalniettemin bestaan er nog steeds belemmeringen voor het vrije verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal. Het wegnemen van deze belemmeringen zou volgens de Commissie het concurrentievermogen en de innovatie- en investeringscapaciteit van Europese bedrijven kunnen vergroten.

De Commissie ziet deze ruimte voor verbetering met name op het terrein van diensten, netwerken (transport en energie) en de digitale economie. De Commissie constateert tevens dat er op de dienstenmarkt wel goede initiatieven worden ondernomen, maar dat er nog veel te winnen valt op het gebied van onder andere gereglementeerde beroepen, vestigingsbeleid en de onverkorte implementatie en handhaving van de dienstenrichtlijn. Net als vorig jaar geeft de Commissie aan dat de integratie van de Europese dienstenmarkt achterloopt op de integratie van de goederenmarkt. Verder wijst de Commissie op de mogelijkheden die de digitale interne markt brengt, zoals e-aanbesteding, e-facturering en e-commerce. Ten slotte vraagt de Commissie aandacht voor het functioneren van de financiële sector, waarvan het bedrijfsleven voor financiering in belangrijke mate afhankelijk is.

Nederland onderschrijft de analyse van de Commissie. Er is sprake van groot onbenut potentieel binnen de interne markt voor diensten en de digitale interne markt. Lidstaten moeten de komende periode meer werk maken van nationale hervormingen gericht op het moderniseren en openen van dienstenmarkten, inclusief een nauwgezette implementatie van de dienstenrichtlijn. Zo blijkt uit de peer review die vorig jaar in het kader van de dienstenrichtlijn plaatsvond dat eisen aan aandeelhouderschap en eisen die ondernemingen verplichten een bepaalde juridische vorm te kiezen binnen de EU nog altijd wijdverbreid zijn. Daarbij is ook de aankomende wederzijdse evaluatie van nationaal gereglementeerde beroepen van wezenlijk belang voor het openen van dienstenmarkten. Tot slot blijft Nederland inzetten op verdere ontwikkeling van de digitale interne markt. Hoewel de markt groeit, blijft de grensoverschrijdende e-commerce nog beperkt, moet het auteursrecht worden aangepast aan het digitale tijdperk, is het van belang privacy te waarborgen zonder hiermee innovatie te frustreren en is het van belang de interne telecommarkt te versterken.

RUIMTEVAART

EU-ESA relaties

Voortgangsrapportage door de Commissie en gedachtewisseling

De Commissie zal tijdens de Raad de voortgang op het onderwerp EU-ESA (European Space Agency) relaties schetsen, de lidstaten worden vervolgens uitgenodigd om hierover van gedachten te wisselen.

Nederland acht het evident dat voor beide partijen een goede samenwerking van groot belang is en grote meerwaarde heeft voor het Europese ruimtevaartbeleid, waarbij de EU en ESA idealiter geleidelijk naar elkaar toegroeien op basis van gelijkwaardigheid.

De Europese Unie is al jaren actief in de ruimtevaart. Voorbeelden hiervan zijn de programma’s Galileo, EGNOS (beide satellietnavigatieprogramma’s) en GMES/Copernicus (aardobservatieprogramma). Met het Verdrag van Lissabon heeft de Unie met de lidstaten een gedeeld mandaat gekregen op het gebied van ruimtevaartbeleid. De ESA (met als grootste vestiging ESTEC in Nederland) is een intergouvernementele organisatie waarin ruimtevaartactiviteiten van de deelnemende landen gezamenlijk worden vormgegeven. ESA realiseert in opdracht van de EU bovengenoemde programma’s tot deze volledig ontplooid zijn en klaar zijn voor exploitatie, rekening houdend met Europese regelgeving. Vanwege het karakter van de EU (met 28 lidstaten) en dat van ESA (met 20 lidstaten, waaronder ook de niet-EU lidstaten Noorwegen en Zwitserland), hebben de EU en ESA verschillende besluitvormingsstructuren en regels.

De relaties tussen de EU en ESA hebben al vaker ter discussie gestaan, onder andere tijdens de ESA-ministersconferentie in november 2012 en de Raad van Concurrentievermogen in december 2012. Bij beide bijeenkomsten is de Commissie en het ESA-secretariaat opgedragen om een gezamenlijke scenarioanalyse te verrichten naar de toekomstige samenwerkingsrelatie tussen de EU en ESA.

Nederland acht vier punten van belang. In het opnieuw bespreken van de relatie tussen EU en ESA dienen de conclusies van de Raad in december 2012 in acht te worden genomen, specifiek op de voor Nederland belangrijke elementen gelijkwaardigheid, samenwerking en coherentie/consistentie. Ten tweede moet duplicatie in activiteiten van de EU en ESA zoveel mogelijk worden voorkomen.

Dit wordt bereikt door in dialoog en samenwerking oog te hebben voor elkaars specifieke kwaliteiten en competenties. Ten derde dient programmatische samenwerking tussen de EU en ESA centraal te staan. Ten slotte moet er rekening worden houden met de onafhankelijke activiteiten van de lidstaten op het gebied van de ruimtevaart. Nederland zal bovengenoemde vier punten tijdens de Raad onder de aandacht brengen.

ONDERZOEK

Europees Semester 2014: Onderzoek- en innovatie-aspecten

Presentatie en beleidsdebat

De Raad zal een debat voeren over de Annual Growth Survey 2014 die de Europese Commissie in november 2013 uitbracht. De Annual Growth Survey is onderdeel van het Europees Semester, waarin het budgettair en economisch beleid van de EU-lidstaten gecoördineerd wordt. Het belangrijkste onderdeel van de Annual Growth Survey vormen de vijf EU-brede prioriteiten die volgens de Commissie van belang zijn voor het herstel van economische groei in de EU in 2014, zoals hierboven reeds is beschreven.

Tijdens het onderzoeksdeel zal de Raad zich concentreren op de onderzoek- en innovatieaspecten (groeivriendelijke begrotingsconsolidatie en het bevorderen van groei en concurrentievermogen).

Een van de prioriteiten van de Commissie is gericht op het streven naar een gedifferentieerde en groeivriendelijk begrotingsconsolidatie. Dat houdt in dat naast de nodige bezuinigingen en ombuigingen ook geïnvesteerd moet worden op terreinen die het groeivermogen versterken, zoals onderzoek en innovatie. Nederland hecht sterk aan handhaving van de Europese begrotingsafspraken. In de begrotingsafspraken van 11 oktober 2013 (Herfstakkoord) zijn structurele besparingen van 6 miljard euro bereikt, daarbij zijn echter wel intensiveringen voorzien op de groeivriendelijke terreinen onderwijs, onderzoek en innovatie. Met dit kabinetsbeleid wordt koers gezet richting gezonde overheidsfinanciën en een stevige basis gelegd voor het versterken van de groei in Nederland.

Een andere prioriteit voor 2014 die tijdens de Raad onderwerp van gesprek zal zijn, is het versterken van groei- en concurrentievermogen. In lijn met de Nederlandse inzet in het interne markt- en industriedeel van de Raad hecht Nederland sterk aan het wegnemen van belemmeringen op onderzoek en innovatie. Nederland steunt daarom de totstandkoming van de Europese Onderzoeksruimte (ERA), waartoe de Commissie in haar Annual Growth Survey ook oproept, en steunt ook de bespreking daarvan tijdens deze Raad.

Europese Onderzoeksruimte

Raadsconclusies

De Raad zal naar verwachting conclusies aannemen over de Europese Onderzoeksruimte (ERA) naar aanleiding van het ERA Voortgangsrapport dat de Europese Commissie in september 2013 publiceerde. Tijdens de Raad voor Concurrentievermogen op 27 september heeft hierover al een eerste discussie plaatsgevonden.

Het streven met de ERA is om een Europese ruimte te creëren waarin onderzoekers, kennis en technologie zonder enige belemmering kunnen circuleren, zodat grensoverschrijdende samenwerking optimaal wordt gefaciliteerd. In haar voortgangsrapport constateert de Commissie dat er vooruitgang wordt geboekt in het wegnemen van belemmeringen voor de Europese Onderzoeksruimte, maar dat er tegelijkertijd ook nog veel actie nodig is. Lidstaten, in goede samenwerking met de (kennis)instellingen, zullen zich dan ook moeten blijven inspannen om de Europese Onderzoeksruimte te realiseren, door bijvoorbeeld het verbeteren van nationale onderzoekssystemen, het verwezenlijken van grootschalige onderzoeksinfrastructuren en het stimuleren van optimale uitwisseling van wetenschappelijke informatie. De Commissie zal de ERA zelf ondersteunen met Horizon2020 en door het faciliteren van wederzijds leren en uitwisseling van best practices tussen de lidstaten.

Met de conceptconclusies benadrukt de Raad het belang van verdere ontwikkeling van de ERA en de belangrijke rol die de lidstaten en de autonome (kennis)instellingen in die lidstaten daarbij spelen. De Raad wil toewerken naar een ERA Agenda 2020, waarin benoemd wordt wat de strategische doelen zijn en welke ervaringen al zijn opgedaan door lidstaten waar anderen van kunnen leren. De lidstaten worden gevraagd om goed oog te houden voor de implementatie van de ERA wanneer zij nationale strategieën ontwikkelen.

Nederland vindt het van groot belang om te werken aan de verdere ontwikkeling van de Europese Onderzoeksruimte. DE ERA stelt onze onderzoekers in staat om optimaal grensoverschrijdend samen te werken met de beste partners, kennis en technologie die in Europa voorhanden is. De Commissie heeft in juli 2012 een mededeling gepubliceerd waarin het vijf prioriteiten heeft geïdentificeerd voor de ERA, waaronder onderzoeksfaciliteiten en open access van publicaties en data. Nederland beschikt over een kwalitatief goed wetenschapssysteem en komt aan veel van deze prioriteiten al tegemoet en heeft onlangs ook nieuwe acties ondernomen om een bijdrage te leveren aan de totstandkoming van de ERA. Zo heeft de Staatssecretaris van OCW in november 2013 zijn visie op open access van wetenschappelijke publicaties aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 31 288, nr. 354).

Nederland is voorstander van raadsconclusies die erkennen dat alle EU-lidstaten moeten bijdragen aan de ontwikkeling van de ERA. Daarbij is Nederland wel van mening dat deze raadsconclusies ook daadwerkelijk moeten leiden tot ontwikkelingen op bijvoorbeeld het terrein van open access tot publicaties. Nederland zal zich er dan ook voor inzetten om de ERA Agenda 2020 in deze richting te beïnvloeden. Daarnaast zal Nederland graag bijdragen aan het wederzijds leren en uitwisseling van best practices om zelf te leren en andere lidstaten verder te helpen.

Naar boven