19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 2351 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 oktober 2017

Bijgaand ontvangt u het rapport «Agressie-incidenten in de asielopvang – over de aard van de incidenten en ervaringen van medewerkers»1. Dit onderzoek is op verzoek van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) uitgevoerd. Doel van het onderzoek was om meer inzicht te krijgen in de aard van agressie gerelateerde incidenten in de opvang en om te zien in hoeverre COA-medewerkers zich voldoende toegerust voelen om dergelijke incidenten af te handelen.

De onderzoekers maken onderscheid naar verschillende typen agressie-incidenten op COA-locaties: van meer subtiele en indirecte agressie-incidenten, zoals een vreemdeling die zich negatief uitlaat of een schoolplichtige minderjarige die uit protest niet op tijd voor school uit bed wil komen, tot meer actieve, verbale of fysieke agressie-incidenten zoals schelden of geweld. Om meer inzicht te krijgen in de aard van incidenten hebben de onderzoekers gekeken naar de incidentenregistratie van het COA over het jaar 2016.

Met name tijdens de hoge asielinstroom en de hoge instroom van asielzoekers uit veilige landen, is er veel aandacht geweest voor de veiligheid en beheersbaarheid op opvanglocaties en de aanpak van overlastgevende asielzoekers. Mijn ambtsvoorganger heeft in dit kader diverse maatregelen genomen, waar nodig in nauwe samenwerking met gemeenten, politie, OM en de rechtspraak. Uw Kamer is hier meermaals over geïnformeerd.2 Zo is het COA-maatregelenbeleid aangescherpt, worden er dit jaar twee extra begeleidings- en toezichtlocaties (EBTL) geopend voor overlastgevende asielzoekers, is er een sporenbeleid ingesteld en zijn er verscherpte maatregelen voor de aanpak van overlastgevende asielzoekers, zoals het kunnen opleggen van een gebiedsgebod of een bewaringsmaatregel.

Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat het onacceptabel is dat vreemdelingen die op oneigenlijke gronden een beroep doen op ons asielstelsel, overlast veroorzaken. Daarom zijn deze maatregelen niet alleen een stevige aanpak van oneigenlijke asielaanvragen en onacceptabel gedrag, maar vooral ook het afgeven van een duidelijk signaal dat Nederland zich voor dit soort praktijken niet leent.

Het is goed dat dit onderzoek meer inzicht geeft in het handelingsperspectief van COA-medewerkers bij incidenten. Dit gelet op hun sleutelpositie bij het creëren van een veilige leefomgeving in de opvang alsmede het belang van hun eigen veiligheid.

Ik ben dan ook blij met de constatering in het onderzoek dat medewerkers zich over het algemeen goed in staat voelen om met agressie gerelateerde incidenten in de opvang om te gaan. Ook zijn zij tevreden over de ondersteuning en trainingen die het COA in dit kader biedt. Daarnaast doen de onderzoekers praktische aanbevelingen om dit nog verder te verbeteren. Zo wordt geadviseerd om agressietrainingen meer op locatie, in teamverband en parallel aan het opdoen van werkervaring te organiseren om medewerkers meer praktische handvaten te geven. Ook wordt aanbevolen om in trainingen meer aandacht te geven aan de diversiteit van incidenten, zoals het verschil in incidenten tussen asielzoekers onderling, waarbij een medewerker moet interveniëren, of een dreiging richting de medewerker zelf. Verder wordt aangegeven dat er ook voldoende aandacht moet zijn voor het delen van signalen die door de onderzoekers worden geduid als subtielere en indirecte vormen van agressie, zoals een alleenstaande minderjarige vreemdeling (AMV) die uit protest niet naar school wil. Dit gelet op de signaalfunctie die hier van uit kan gaan en het risico op normverschuiving onder COA-medewerkers dat dergelijk gedrag geaccepteerd wordt. Medewerkers herkennen dergelijke signalen wel en ondernemen hier ook actie op maar dergelijke incidenten zouden meer besproken kunnen worden in het team of een plek moeten vinden in de incidentenadministratie. In de incidentenregistratie, waarop afgelopen periode een grote professionaliseringsslag heeft plaatsgevonden, wordt echter meer nadruk gelegd op zwaardere vormen van agressie. Medewerkers gaven aan dat er vaak te weinig tijd is om ook subtielere incidenten te registreren.

Het COA en ik ondersteunen deze aanbevelingen en momenteel beziet het COA dan ook hoe de aanbevelingen een plek kunnen krijgen in de diverse agressie gerelateerde trainingen die reeds worden aangeboden. Daarnaast onderstreept het COA het belang van een goede (meld)structuur waarbij ook de contactpersonen veiligheid een belangrijke rol vervullen.

Naast het verbeteren van het handelingsperspectief blijft het uiteraard van groot belang om overlastgevend gedrag te voorkomen. En daar waar overlast aan de orde is, moet duidelijk worden gemaakt dat dit niet getolereerd wordt. Aangezien het onderzoek uitwijst dat medewerkers op regelmatige basis van doen hebben met agressie gerelateerde incidenten van diverse omvang, is het van belang om hier ketenbreed onverkort op in te blijven zetten. Ik ga er vanuit dat de opening van de twee EBTL’s hier ook een belangrijke bijdrage aan zal leveren.

In het onderzoek gaat voorts specifieke aandacht uit naar locaties waar AMV’s verblijven. Het percentage vreemdelingen op deze locaties dat betrokken is bij geregistreerde agressie incidenten ligt relatief hoger dan op andere locaties. Hier worden diverse verklaringen voor gegeven. Zo zijn deze locaties in vergelijking met reguliere AZC’s kleinschaliger, is er vaak een hechte band tussen de jongeren en de begeleiders en vindt er intensievere begeleiding plaats waardoor incidenten sneller zichtbaar zijn en er waarschijnlijk meer geregistreerd wordt. Daarnaast bevinden deze jongeren zich in een kwetsbare levensfase die, in combinatie met de onzekerheid waarin ze zich bevinden, een verklaring zou kunnen zijn voor de grotere betrokkenheid bij incidenten. De onderzoekers adviseren om het personeel op de AMV-locaties extra ondersteuning te bieden en duidelijkheid te geven over hoe om te gaan met agressie-incidenten, door bijvoorbeeld duidelijkere protocollen en specifieke trainingen. Ook voor deze aanbevelingen geldt dat het COA, samen met betrokken organisaties, kijkt hoe deze een plek kunnen krijgen in de bestaande trainingen en kaders.

In lijn met wat eerder aan uw Kamer is gemeld3, geeft het onderzoek verder op basis van de onderzochte incidenten aan dat asielzoekers uit veilige landen van herkomst relatief vaker betrokken zijn bij agressie gerelateerde incidenten dan asielzoekers uit niet-veilige landen. Hetzelfde geldt voor asielzoekers die een negatieve beschikking hebben gekregen op hun asielaanvraag, in vergelijking met asielzoekers die nog in afwachting zijn van een beslissing of reeds een positieve beslissing hebben gekregen. Het onderzoek biedt geen uitsluitsel over de daadwerkelijke oorzaak hiervan. Als mogelijke verklaring wordt gegeven het gebrek aan perspectief waardoor deze groepen niks te verliezen hebben. De aanbeveling om dit perspectief te bieden, door snel duidelijkheid te geven op de asielaanvraag en ondersteuning te bieden bij terugkeer en het maken van toekomstplannen, sluit aan bij de reeds ingezette maatregelen van de vreemdelingenketen als ook de aangekondigde maatregelen in het regeerakkoord. Zo wordt met het sporenbeleid beoogd om asielzoekers snel uitsluitsel te geven over de kansrijkheid en de afhandeling van hun asielaanvraag. Ook wordt ingezet op verdere intensivering van het casemanagement bij de begeleiding naar terugkeer, waarbij vreemdelingen die bereid zijn om te werken aan terugkeer daarbij ondersteund kunnen worden.

Op basis van het onderzoek en de aanbevelingen die het COA een plek zal geven in haar uitvoeringspraktijk, constateer ik dat het COA goed op weg is met de inrichting van een adequate incidentenregistratie en dat het personeel zich voldoende toegerust voelt om met agressie-incidenten om te gaan. Ik acht het dan ook niet noodzakelijk om aanvullende beleidsmaatregelen te nemen.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, M.G.J. Harbers


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Kamerstukken 19 637 en 33 042, nr. 2179 en Kamerstuk 19 637, nrs. 2254, 2257, 2268, 2315, 2329 en 2341.

X Noot
3

Kamerstukken 19 637 en 33 042, nr. 2179 en Kamerstuk 19 637, nrs. 2254, 2257, 2268, 2315, 2329 en 2341.

Naar boven