15 Antisemitisme

Antisemitisme

Aan de orde is de voortzetting van het debat over antisemitisme.

De voorzitter:

Ik zou de collega's willen vragen om in de wandelgangen na te praten. Dat geldt zeker voor de VVD-fractie. Collega's, we gaan door met het debat. We zijn toe aan de eerste termijn van de zijde van de regering, in reactie op de eerste termijn van de Kamer, in het debat over antisemitisme.

Ik geef de minister van Justitie en Veiligheid het woord. Gaat uw gang.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Voorzitter. Het is goed om te zien dat mijn eigen fractie diep onder de indruk is van het feit dat ik hier sta.

Goed. Terug naar een heel serieus onderwerp waar we al de hele middag met elkaar over aan het spreken zijn. Een kleine groep van onze landgenoten leeft iedere dag weer met een groot gevoel van onveiligheid. Deels is de Joodse gemeenschap daar helaas aan gewend, met beveiliging rond de school, de synagoge en bijeenkomsten die feestelijk zouden moeten zijn. Maar het is een gevoel dat steeds erger wordt. De realiteit wordt steeds gevaarlijker. Er zijn afschuwelijke gebeurtenissen — ik noem het bewust geen "incidenten" — die ons doen denken aan tijden waarvan we met elkaar hebben gezegd: dat nooit meer. De angstaanjagende werkelijkheid is dat we die wens, die belofte, allang niet meer waar kunnen maken, niet in ons land, niet in Europa en niet elders op de wereld.

Het trieste dieptepunt was wat mij betreft eerder deze week bij het menselijke cordon rondom Columbia University, dat Joodse studenten buiten de universiteit moest houden. Het is nog steeds niet helemaal duidelijk wat er nou precies gaande is en wat er gebeurd is. Maar de vergelijking die ik vervolgens online zag, met beelden uit 1938 van de Universiteit van Wenen, gaf mij kippenvel. Ook in ons eigen land gaan we wat mij betreft steeds vaker een grens over, in elk geval een duidelijk grens van pro-Palestijns naar anti-Joods. Steeds vaker wordt het conflict van de Gazastrook naar de Nederlandse straten geïmporteerd. Dat leidt tot veel meer dan louter begrip voor Palestijnse slachtoffers. Het leidt tot onversneden Jodenhaat: hakenkruizen op synagogen en het belagen van Joodse medeburgers. Ook de politie geeft aan dat het aantal meldingen stijgt. Dat is afschuwelijk en onacceptabel.

Dit raakt niet alleen de Joodse gemeenschap. Dit raakt ons allemaal. Het raakt ons land. Wij hebben hier de vrijheid van godsdienst hoog in het vaandel staan en we staan bekend om de vrijheid om jezelf te zijn. Het raakt bijvoorbeeld de herdenking van volgende week, op 4 mei, van degenen die voor onze vrijheid gevallen zijn. Dat is een herdenking die met extra maatregelen moet worden omkleed, omdat de zorg bestaat dat zelfs de waardigheid van die herdenking zal worden verstoord. Dat kunnen en mogen we niet accepteren. Iedere inwoner van ons land heeft recht zich beschermd te weten. Het is een van de redenen dat het kabinet de aanpak van antisemitisme op een aantal punten gaat versterken en intensiveren. Daarover heb ik uw Kamer geïnformeerd samen met de collega's. Het is goed dat wij daar vandaag over spreken.

Voorzitter. We moeten dit breed aanpakken. "Opdat wij niet vergeten" zijn geen loze woorden. Het vraagt van ons dat wij iedere generatie onderwijzen over wat er tijdens de holocaust is gebeurd. Dat betekent dat we leraren daarbij moeten ondersteunen. Dat doen we. Mijn collega zal daar natuurlijk op ingaan. Wij werken ook samen met collega Paul, van Onderwijs, aan het ondersteunen van scholen en leraren, en bij het leveren van maatwerk waarmee leraren aan de slag kunnen.

We zullen met elkaar om de Joodse gemeenschap heen moeten staan. De rijke Joodse cultuur, die al van oudsher onderdeel is Nederlandse cultuur, moeten we koesteren. Ik zal dat vanuit het kabinet bewaken. Onze Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding heeft als speciaal adviseur van het kabinet een hele belangrijke rol. Die adviseert ook over het beleid en de uitvoering.

Voorzitter. Als ondanks onze inzet de grenzen van belagen, intimideren en bedreigen worden overschreden, moet Justitie handhaven waar nodig. We kunnen namelijk normen stellen en grenzen trekken, maar dan zullen we die ook moeten handhaven. Naast bestaande wetgeving waarmee discriminatie, bedreiging en doxing kunnen worden aangepakt, zal bijvoorbeeld ook uitdrukkelijk in de strafwet worden vastgelegd dat beledigende vormen van vergoelijking, ontkenning en verregaande bagatellisering van internationale misdrijven, waaronder genocide begrepen wordt, zo ook de verschrikkingen van de Holocaust, strafbaar zijn als specifieke vormen van groepsbelediging.

Voorzitter. We hebben natuurlijk niet alleen aandacht voor de fysieke wereld — u heeft het in de brief kunnen lezen — maar ook voor de online wereld. Daar zijn ook vragen over gesteld. Daar kom ik straks op. We zien steeds vaker een toneel van intimidatie en bedreiging. Dat is absoluut onacceptabel.

Voorzitter. Ik rond mijn inleiding af. De toename van antisemitisme baart mij zorgen. De heer Eerdmans zei het al: aan de ene kant is het een toename, maar aan de andere kant is het nooit weggeweest. Toen ik een paar jaar geleden zelf begon als Kamerlid hier in de Kamer, moest ik zoeken naar woorden als "antisemitisme" en "Jodenhaat". Wij benoemden het hier nergens specifiek. Ik was destijds heel erg bang dat het salonfähig zou worden en dat het normaal zou worden om je antisemitisch te uiten. Ik ben bang dat we met elkaar wel op dat punt zijn beland. Ook andere vormen van discriminatie baren mij uiteraard zorgen. Ook daar hebben we oog voor. Wanneer daar aanleiding toe is, zullen we daar natuurlijk met de Kamer over in gesprek gaan. We zullen ervoor blijven waken dat Nederlandse Joden verantwoordelijk worden gehouden voor conflicten elders in de wereld. Dat kan niet. We houden scherp zicht op alle uitingen van antisemitisme die ik zojuist heb benoemd en grijpen in waar dat moet. Ik blijf als minister van Justitie en Veiligheid in gesprek met al die mensen en instanties die zich iedere dag inzetten om antisemitisme te voorkomen en onze Joodse gemeenschap veilig te houden, van maatschappelijke organisaties, scholen en musea, die van groot belang zijn, tot mijn eigen mensen, politie en het Openbaar Ministerie, die er dagelijks aan werken om er de juiste opvolging aan te geven wanneer de grens wordt overgeschreden.

Voorzitter. Ik heb weer mijn best gedaan om alle vragen een voor een te beantwoorden. Ik begin met een algemeen mapje. Dan strafrecht. Dan bewaken en beveiligen. Dan online. Het zijn geen heel dikke mapjes, dus niet schrikken. Dan de nationaal coördinator en ten slotte demonstraties, herdenken en voetbal.

Ik begin met de eerste vraag. Mevrouw Van der Plas vroeg: wat zijn we bereid aan Jodenhaat te doen? Ik denk dat het niet vaak genoeg gezegd kan worden dat er voor Jodenhaat absoluut geen plaats is in ons land. Ik zal dat vanavond nog een paar keer herhalen, want ik denk dat we dat met elkaar moeten blijven onderstrepen. De praktijk laat zien waarom dat zo nodig is. Alleen als iedereen zijn of haar verantwoordelijkheid neemt om antisemitisme te voorkomen en tegen te gaan, dan kan antisemitisme het hoofd worden geboden. Dit geldt voor het kabinet, maar ook voor de samenleving als geheel. We moeten ons uitspreken. Zoals u heeft gezien, wordt er in de Kamerbrief een duidelijk overzicht gegeven van de integrale aanpak, maar daarmee zijn we er natuurlijk nog niet. Binnen het gehele kabinet voelen wij de urgentie. In de kabinetsbrede nationale strategie antisemitismebestrijding, die na de zomer aan uw Kamer wordt aangeboden, wordt verder uiteengezet hoe de aanpak van antisemitisme de komende jaren wordt vormgegeven en welke extra maatregelen er worden genomen voor de bestrijding van antisemitisme. Die wordt natuurlijk opgesteld in nauwe samenwerking met de nationaal coördinator.

De heer Eerdmans en mevrouw Bikker stelden de vraag hoe de toekomst van de Joodse gemeenschap eruitziet. We zien Jodenhaat steeds terugkeren; wat doen wij als de toekomst van de Joodse gemeenschap op het spel staat? Dit zijn heel fundamentele vragen. Ik denk dat deze vragen ook de reden zijn voor dit debat. Ik hoop van harte dat de Joodse gemeenschap en de individuele Joodse burgers zich vrij kunnen voelen in onze samenleving en een toekomst voor zichzelf zien in onze samenleving. Ik spreek net te vaak Joodse jongeren die zeggen: ik weet niet meer of ik thuis ben in Nederland en ik denk erover om het land te verlaten. Dat doet mij pijn en ik denk dat het ons allen pijn doet. In Nederland zouden Joden naar hun school, werk of sportvereniging moeten kunnen zonder dat zij hoeven te vrezen dat ze belaagd of beschimpt worden, zonder dat ze stil hoeven te staan bij "kan ik vandaag mijn keppeltje dragen of zichtbaar Joods zijn, of sla ik een dag over omdat ik het gewoon even niet meer aankan?" Dat is de huidige werkelijkheid. Het is primair aan álle Nederlanders en maatschappelijke organisaties en instellingen om ervoor te zorgen dat ons land een veilige toekomst biedt voor iedereen, dus ook voor de Joodse gemeenschap. Dat betekent ook een hele grote rol voor de overheid. Straks kom ik daarop terug bij een heleboel vragen.

Dan een concrete vraag vanuit ChristenUnie, VVD en SGP: ziet de minister ruimte voor vergelijkbare wetgeving als in Duitsland bestaat tegen Jodenhaat en antisemitische leuzen? Ik heb in de brief aangegeven dat mijn ministerie voor de zomer met een verkenning komt hoe antisemitisme in de ons omringende landen strafbaar is gesteld. Daarbij kijken we zeker naar de Duitse situatie. U heeft kunnen lezen dat Duitsland duidelijk stelling heeft genomen. Op bepaalde elementen kom ik straks nog terug. We bekijken ook of dat voor een rechter standhoudt en of andere elementen voor ons interessant zijn, maar we zullen echt leren van wat men daar doet en ook breder kijken. Dat komt naar uw Kamer.

Vanuit de PVV … Gefeliciteerd met de maidenspeech; zo had ik moeten beginnen. Wat een relevant onderwerp om een maidenspeech over te houden. De heer Boon van de PVV stelde de volgende vraag: SZW is een project gestart voor interreligieuze dialoogsessies tussen jongeren; ben ik het ermee eens dat Joden hierbij niet onderdeel zijn van het probleem, dus waarom zouden ze onderdeel moeten zijn van de oplossing? Ik ben het met de heer Boon eens. Ik zie hier ook niet dat de Joden onderdeel zijn van het probleem. In onze Nederlandse context gaat het om minder dan 50.000 mensen. Esther Voet zegt altijd: daar krijg je de Arena niet mee vol. Ik denk wel dat de dialoog er heel erg kan helpen in dat je elkaar leert kennen. Ik heb het idee dat ik bijna alle 50.000 Joden in Nederland inmiddels goed ken, maar ik weet ook dat er heel veel Nederlanders zijn die niet met elkaar in aanraking komen en niet met elkaar in contact komen. Daar zit natuurlijk ontzettend veel meerwaarde in. Vanuit dat idee denk ik dat het goed is dat we dat wel doen.

De heer Eerdmans vroeg of het kabinet bereid is om een vervolg te laten verrichten op het onderzoek van de heer Koopmans uit 2015. Dit was niet een Nederlands onderzoek van de heer Koopmans. Hij is hoogleraar in Duitsland en daar heeft hij in 2013 onderzoek gedaan naar het islamitisch en christelijk fundamentalisme in enkele Europese landen. Daar kwam inderdaad dat resultaat uit van 45% waar de heer Eerdmans het over had.

In de Nederlandse context is in opdracht van het Centraal Joods Overleg en het CIDI in 2022 onderzoek verricht naar de manier waarop groepen Nederlanders over de Joodse bevolkingsgroep denken. Dit onderzoek is verricht met behulp van gelden die in 2019 en '21 beschikbaar zijn gekomen voor de aanpak van antisemitisme. Ik zou de heer Eerdmans willen vragen om ook naar dat onderzoek te kijken. Wellicht kunnen we aan de hand van die gegevens en wat we weten, in combinatie met de cijfers over het aantal meldingen en aangiftes waar we het vandaag over hebben, met elkaar kijken hoe we onze aanpak steeds beter kunnen aanscherpen.

Mevrouw Bikker vroeg of het kabinet bereid is om leiderschap te tonen door een Catshuissessie te organiseren; heel breed, met universiteiten, voetbalclubs en noem maar op. Ja, wij zien de meerwaarde van het samenbrengen van alle partijen, bij de overheid en daarbuiten, en van verschillende terreinen, om daar vervolgens met elkaar het gesprek over aan te gaan. Mede namens mijn collega zeg ik ook graag toe dat we een dergelijke bijeenkomst zullen organiseren. Ik denk wel dat het goed is om te zeggen dat niet verwacht moet worden — en volgens mij is dat ook de wens en de verwachting van mevrouw Bikker — dat we dan in een Catshuissessie met enkele simpele alomvattende afspraken gaan komen. Het gaat over iets wat veel complexer is dan dat. Daarom vraagt zij denk ik ook om zo'n groot overleg. Het gaat over handhaving, over aandacht, over preventie, over prioriteit, oplettendheid, cultuur en omgang met elkaar. Maar dat gaan we graag doen.

De heer Timmermans gaf aan dat hij voorstander is van het ontwikkelen van een duurzame strategie om ook duurzaam antisemitisme te bestrijden. Hij heeft daarbij drie onderdelen genoemd: in het onderwijs meer aandacht, strenger optreden en discriminatierechercheurs, als ik mij niet vergis, en consensus verkrijgen over wat het betekent om Nederlands staatsburger te zijn. Dat vond ik een hele mooie, waardevolle toevoeging. De kabinetsbrede nationale strategie antisemitismebestrijding zal zoals gezegd na de zomer naar uw Kamer gaan. Ik zal daar graag ook deze elementen bij betrekken.

Mevrouw Koekkoek vroeg welke signalen de minister krijgt over onveiligheid van Joodse kinderen. Mijn collega zal er straks op ingaan wat er bij educatie wordt gedaan om die veiligheid te garanderen. We hebben aan de ene kant de nationaal coördinator, die heel veel gesprekken voert en daar heel veel ophaalt. Ik doe dat zelf vanuit mijn eigen rol als minister en tien jaar geleden, toen ik begon als raadslid, deed ik dat ook en sindsdien doe ik dat regelmatig: met Joodse jongeren spreken. Ongetwijfeld doen veel Kamerleden dat ook. Wat mij in die tien jaar helaas is opgevallen als rode draad is dat die jongeren gevoelens van onveiligheid hebben. Op momenten dat er iets oplaait in het Midden-Oosten, en daar kunnen we van alles van vinden, dan worden zij bijna verantwoordelijk gehouden: jij bent Joods, dus jij zal daar wel voorstander van zijn, dus ga nu maar verklaren waarom. En dan worden zij echt ook in de klas geïsoleerd. Dat is ongelofelijk pijnlijk. Ik denk dat mijn collega er straks op in zal gaan wat je allemaal op scholen kan doen. Dat is ook een heel groot onderdeel van wat de nationaal coördinator doet. We weten dat het thuis begint. Als je daar deze fundamentele lessen niet hebt meegekregen, dan vinden we daar wat van en dan moet je wel zorgen dat het op school gecorrigeerd wordt. Dat is natuurlijk wel een grote.

De heer Van Baarle vroeg of de minister de mening deelt dat het benoemen van antisemitisme niet ingezet mag worden om kritiek op de staat Israël te bestrijden en om politieke tegenstanders monddood te maken. Je moet dat niet als aanleiding gebruiken om vervolgens op een ander terrein ruimte te beperken, zei de heer Van Baarle. Het staat iedereen vrij een mening te uiten en te demonstreren naar aanleiding van het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden, of in reactie op het Nederlandse Midden-Oostenbeleid, of wat je ook maar wil. Dat staat iedereen vrij, dat is een grondrecht. Hier in de Kamer debatteren we daarover en buiten de Kamer kan je daar voor of tegen demonstreren, wat je wil.

Kritiek op beleid van de Israëlische regering valt onder de vrijheid van meningsuiting, zoals onder meer vervat in de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Maar deze kritiek mag er nooit toe leiden dat mensen in Nederland worden aangevallen of geïntimideerd vanwege hun identiteit, omdat zij tot een bepaalde groep behoren of omdat zij vervolgens een mening hebben over wat daar gebeurt. Als er sprake is van strafbare uitingen, dan moet daartegen worden opgetreden. Dat is dan natuurlijk weer aan het Openbaar Ministerie.

De heer Boswijk vroeg: wat is volgens de minister de verklaring voor het toenemen van antisemitisme? Het is een relevante, maar ook fundamentele en veelomvattende vraag. Uit onderzoek naar factoren die antisemitisme onder jongeren in Nederland triggeren — toen nog in 2015 — bleek dat voetbal en het Midden-Oostenconflict de belangrijkste triggerfactoren zijn voor antisemitische uitingen. Eigenlijk zitten we nog steeds in diezelfde vreselijke film. Het zijn vooral de etnisch Nederlandse jongeren die in het kader van voetbal antisemitische taal uitslaan. Jongeren met een islamitische achtergrond, maar uiteraard niet uitsluitend zij, worden meer door het Israëlisch-Palestijnse conflict tot het uiten van antisemitische taal aangezet. In de laatste maanden, maar ook langer geleden, ging het aantal antisemitische incidenten aanzienlijk omhoog zodra er in het Midden-Oosten wat gebeurde. Dat heeft hier meteen dat effect. Sociale media spelen daar een heel belangrijke rol in, helaas. Als er iets gebeurt waardoor mensen van slag raken en zoeken naar zondebokken, dan haalt men meteen uit naar Joden. Je zag het ook tijdens corona, zoals naar voren kwam in een van de inbrengen. De wereldgeschiedenis laat dat zien, en in Nederland is dat helaas niet anders. Ik denk zelf dat, als je kijkt naar de triggerfactoren en de analyses die we hebben … Net was hierover een debat gaande, maar wat je ziet, is dat dit voorkomt onder extreemrechts, extreemlinks, delen van de islamitische gemeenschap en bij het anti-institutioneel denken, dat we door de onderzoeken van de diensten nu ook hebben toegevoegd. Het is niet zo dat het alleen daar voorkomt, maar dat zijn wel de lijnen die we daarbij zien.

De heer Boswijk vroeg nog hoe we kunnen garanderen dat Joodse kinderen gewoon weer veilig naar school kunnen, ook gezien de signalen die we vlak na 7 oktober hadden. Aan de ene kant wordt door de NCTV en de gemeenten heel strak bekeken of er een concrete dreiging is. Zo ja, dan zal daarop gehandeld worden. In ons land is het helaas zo dat Joodse objecten al tien jaar, sinds 2014, bewaakt en beveiligd worden. "Joodse objecten" klinkt heel ambtelijk, maar het gaat daarbij om scholen, synagogen en ander plekken. Dat is niet overal in Europa zo, maar in Nederland is dat helaas wel nodig. En dat is al tien jaar zo. Die bewaking en beveiliging worden zichtbaar en onzichtbaar geïntensiveerd op het moment dat de dreiging hoger is. We kunnen het hier niet altijd melden, maar dat wordt dan gedaan. Dat is de zakelijke, objectieve lijn, die al pijnlijk genoeg is.

Dan heb je ook nog het volgende. Het is ongelofelijk legitiem en heel goed te begrijpen dat een ouder die ziet wat er gebeurt, het onveilig vindt om zijn kind naar school te sturen, maar op basis daarvan kun je niet zwaarder gaan beveiligen, want dat moet altijd plaatsvinden op basis van objectiveerbare criteria. Dat is natuurlijk wel zo. De gemeente is toen wel meteen met delen van de gemeenschap in gesprek gegaan: wat zien wij, wat zien jullie, wat kunnen we doen? De NCTV heeft zich daarbij aangesloten en is ook aangeschoven. Dat vind ik heel goed. Dat is gedaan om mensen meer houvast te geven en het gevoel te geven dat hun kinderen wel veilig naar school kunnen. Dat is het antwoord vanuit JenV. Ik denk dat minister Dijkgraaf daar ook verder op ingaat. We zullen bij een concrete dreiging altijd oog moeten hebben voor beide elementen. Ook al heb je er honderd procent vertrouwen in dat het volledig in de gaten wordt gehouden, dan zou je nog steeds het gevoel kunnen hebben dat het niet veilig is om je kind naar school te sturen. Want je ziet wat er in de wereld gebeurt. Daar moet je ook respect voor hebben en daar moet je ook het gesprek over aangaan.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Daar ben ik het natuurlijk allemaal helemaal mee eens. Dat is gewoon ontzettend belangrijk. Alleen, het begint er volgens mij mee dat een gemeenschap opstaat. Als ik hoor dat de voetballers van Maccabi op sommige plekken in elkaar geslagen worden, dan zou ik eigenlijk willen dat niet de politie erop af moet gaan, maar dat de KNVB het gesprek voert met de teams die spelen en dat geregeld wordt dat er thuis publiek is dat zegt: "Dit pikken we niet. Doe effe normaal joh!" Want dan zijn deze spelers veilig en dan weten andere clubs het ook: ga met ons gewoon sportief aan de slag. Dat zou ik de minister dus willen vragen. Ik vind dat ook typisch iets voor zo'n Catshuissessie. Niet alleen maar denken "wat kan de politie meer doen?", maar beginnen met: wat is onze verantwoordelijkheid? Want als wij een bepaald beeld hebben van hoe Nederland eruit moet zien, dan hebben we dat zelf op te pakken.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ja, ik kan het daar niet nog meer mee eens zijn. Helemaal mee eens.

Dan heb ik hier een vraag, volgens mij vanuit de SGP, over aandacht voor antisemitisme in het inburgeringsbeleid. Ik beantwoord deze vraag namens mijn collega van SZW. De vraag ging weer over het Duitse voorbeeld. Het ondertekenen van de bescherming van Joods leven in de participatieverklaring zat in de vraag en ook bij de uitvoering van de eerder aangenomen motie van de SGP. Wat gaan we hier nou echt op doen? Ik denk dat het belangrijk is om onderscheid te maken tussen de participatieverklaring in de inburgering, en de verklaring van verbondenheid bij het verkrijgen van het Nederlanderschap. Uiteindelijk is het effect dat we willen bereiken voor ons land hetzelfde. Maar als we even teruggaan naar wat dat voor documenten en producten zijn en wie erover gaat: ik ga niet zelf over de participatieverklaring; dat is mijn collega van SZW. Maar ik ga wel over de verklaring van verbondenheid en de naturalisatie. Het Duitse voorbeeld gaat ook over de verklaring van verbondenheid. In Duitsland is in die verklaring, die wordt afgelegd bij het verkrijgen van het Duitse staatsburgerschap, opgenomen dat nieuwe Duitsers de verantwoordelijkheid hebben om het Joodse leven te beschermen. Met betrekking tot de verkenning van de mogelijkheden om antisemitisme zwaarder aan te pakken en mee te wegen bij de verblijfsrechtelijke procedures zoals naturalisatie, vind ik dit echt een goed idee; laat ik het zo zeggen. Ik zal dit meegeven aan mijn collega, staatssecretaris Van der Burg. Die kan dan kijken op wat voor manier dat een plek zou kunnen krijgen in de processen die we daarvoor hebben. Ik zorg dat we dan of in de strategie of op een ander moment rond de zomer terugcommuniceren wat daarmee gedaan is of wordt.

De heer Van Baarle (DENK):

We verschillen niet van mening dat de bestrijding van antisemitisme een kernwaarde is in onze samenleving. Non-discriminatie is een kernwaarde van onze samenleving. Neemt de minister in die verkenning ook mee dat, als we met elkaar mensen hebben die onderdeel worden van de samenleving, het niet alleen zo is ... Terecht dat we mensen erop wijzen dat het niet kan in Nederland om antisemiet te zijn, en dat het überhaupt niet kan om te discrimineren. Is het de intentie van de minister om niet alleen in zo'n verklaring van verbinding op te nemen dat het van belang is om te onderschrijven dat men geen antisemiet is, maar ook om te onderschrijven dat men in Nederland niet discrimineert? Want het geldt voor meer groepen. Het geldt voor de bredere strijd tegen discriminatie.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Uiteraard. En dat zit ook in het staatsburgerschap en ook in de elementen die we hebben bij de inburgering. Ik denk wel dat het ongelofelijk belangrijk is dat je bepaalde elementen expliciet benoemt, in dit geval respect voor Joodse mensen in Nederland. Dat is, denk ik, een cruciaal onderdeel. Daarom vind ik het wel interessant om te kijken hoe dit in Duitsland is vormgegeven, en hoe dat zou passen in ons stelsel. En in de kern is dit natuurlijk gewoon artikel 1 van onze Grondwet. Daar heeft iedereen zich aan te houden. Maar als je kijkt naar waarom we vandaag dit debat hebben, dan denk ik dat het geen overbodige luxe is als we ook kijken hoe je hier expliciet aandacht aan kunt geven.

De heer Van Baarle (DENK):

Daar ben ik in principe geen tegenstander van. Het gaat mij er alleen om dat we, op het moment dat we van iedereen in de samenleving vragen om niet te discrimineren — en nogmaals, er zit geen licht tussen ons in de vraag in hoeverre we antisemitisme moeten bestrijden — daar slechts één element in noemen. Dat zou dus wat mij betreft hand in hand moeten gaan met het feit dat we discriminatie generiek afkeuren. Maar we zien die verkenning tegemoet.

Voorzitter. Ik had nog één vraag, en die ging over het voetbal. De minister gaf net in een reactie aan dat het belangrijk is dat clubs opstaan. Ik weet dat er een convenant is gesloten met de KNVB. In hoeverre is er zicht op de afspraken die we gemaakt hebben voor als er antisemitische spreekkoren, racistische spreekkoren of wat dan ook gebeuren, dat we dan per definitie de wedstrijd stilleggen?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Daar kom ik op.

De voorzitter:

Daar komt u nog op? Ah, daar was ik benieuwd naar.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ja, dat zit in een van de laatste mapjes. Daar kom ik zeker op. En nog even één opmerking. Ik begrijp heel goed wat de heer Van Baarle zegt, en daarom begon ik in mijn inleiding met een verwijzing te maken naar toen ik hier in de Kamer begon, nog niet zo lang geleden. Toen was eigenlijk — en nu chargeer ik, want ik heb niet al die documenten in mijn hoofd — alles generiek; onze aanpak was erg generiek. Ik moest echt zoeken naar wat we nou voor specifieke groepen doen, bijvoorbeeld specifiek tegen antisemitisme. Eigenlijk kwam dat nergens expliciet in terug. Dat is ook de reden waarom ik destijds met collega Segers van de ChristenUnie heb gezegd: laten we een initiatiefnota maken. Daaruit is heel veel gekomen, gelukkig. En ik denk dat we vandaag constateren: fijn, maar er moet meer. We zijn dus op zoek naar wat er nog meer kan. Maar dat is altijd wel het dilemma. Als je het generiek doet, is dat heel terecht, want nergens mag je discrimineren. Maar als je dingen dan niet meer expliciet benoemt, kom je ook nooit bij waar het schuurt en waaraan je echt aandacht wilt besteden omdat het nodig is. Daarom is het denk ik wel waardevol om het expliciet te benoemen.

De heer Van Baarle (DENK):

Ik snap dat dilemma. Aan de andere kant is er wat mij betreft nog een dilemma: op het moment dat we één bepaalde vorm van haat expliciet maken in de verklaring, stralen we met elkaar uit dat die vorm van haat alleen toebedeeld zou zijn aan de nieuwkomer. Dat is denk ik de afweging die we met elkaar moeten gaan maken op het moment dat die verkenning er ligt. Dat is de discussie.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dat is ook zo. Ik weeg mijn woorden zorgvuldig. Als je constateert dat veel nieuwkomers uit landen en culturen komen waarin je misschien minder diversiteit hebt dan we in Nederland zien — denk aan de Joodse gemeenschap en aan de lhbt-gemeenschap — denk ik dat het wel heel goed is om expliciet te benadrukken hoe wij het in Nederland proberen in te richten en wat wij belangrijk vinden, want als dat ons helemaal gelukt was, hadden we dit debat nu niet. Je moet dus ook kijken naar vraag en aanbod: wie komt er binnen, wat is er nodig, vanuit welke context? Dit is nou eenmaal een heel andere samenleving dan die waar de meeste mensen vandaan komen als je kijkt naar de cijfers. Daar moet je ook rekening mee houden, maar dat past dan bij het debat. Je kan dan goed uitleggen waarom je er expliciet aandacht aan geeft. Dan heb je een goed verhaal, denk ik. Als je dat niet kan, heb je een ander debat.

De voorzitter:

Heel goed. Voetbal is het laatste onderwerp dat de minister in haar inbreng gaat noemen.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ja, dat zit in het laatste mapje.

De voorzitter:

Ja, precies. Dat zei u in het begin.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Als de minister naar Duitsland kijkt, dan hoop ik dat ze ook kijkt naar het expliciteren van de strafrechtelijke invulling van antisemitisme. Ik denk dat dit een heel zinnige aanvulling is, maar als er een wetstraject moet worden gestart vanuit het ministerie van Justitie, denk ik dat we weer jaren verder zijn, of in ieder geval een jaar want ik ken deze minister wel als een minister die vaart maakt. Maar goed, zij gaat de Kamer in, als ik het goed begrepen heb. Het gaat in ieder geval lang duren. Er ligt, vind ik zelf, een heel goed wetsvoorstel van de heer Timmermans en mij over de aanpassing van de strafbaarstelling van hatecrimes. Ik kan me, juist als deze verkenning kansrijk is, voorstellen dat we bekijken of dit bij elkaar te trekken is. Ik weet het ook niet zeker. Daar moeten we dan met elkaar even beter op puzzelen. Maar het zou wel een versnelling kunnen zijn in vergelijking met het hele traject, omdat het, zeg ik als jurist, een enigszins eenvoudige ingreep is. Ik zal mijn vraag concreet maken. Kan de minister toezeggen dat zij met dit deel van haar onderzoek sneller komt, zodat we het kunnen betrekken bij die wetsbehandeling?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dat kan ik niet toezeggen. We doen een bredere blik naar de landen om ons heen, specifiek ook naar Duitsland. Ik zeg absoluut toe dat we dit zo snel mogelijk doen. Iedereen voelt de urgentie, ook bij mijn ministerie. Aan de ene kant wordt er vanuit het Openbaar Ministerie en de rechtspraak aangegeven dat men zo'n expliciet artikel niet mist en dat men ook niet het idee heeft dat je dan sneller kunt handelen. Aan de andere kant — dat ziet mevrouw Bikker in mijn antwoorden vandaag en op andere plekken — ben ik er wel altijd naar op zoek of het toch scherper kan. Ik denk dus dat we dat en-en moeten doen. Ik heb niet het idee dat we iets enorm missen, maar als het ergens scherper kan, zullen we dat doen. Ik heb in de afgelopen tweeënhalf jaar, als niet-jurist, wel geleerd dat het toch moeilijk is om stelsels naast elkaar te leggen en een snelle vergelijking te maken, omdat ze heel verschillend ingericht zijn. Ik doe de toezegging dat we het zo snel mogelijk doen. De oproep van mevrouw Bikker hebben we gehoord. Dat doe ik natuurlijk graag.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Dank voor die toezegging. Maar toch, dit is geen heel stelsel. Het is een artikel.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ja, maar ik had het over de vergelijking tussen het Duitse en het Nederlandse stelsel.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Dat snap ik. Ik snap dat de minister het hele stelsel gaat vergelijken. Dat is een veel grotere beschouwing. Ik heb hier een heel specifieke vraag. Maar goed, die kan ik anders via ambtelijke bijstand ook gaan onderzoeken. Volgens mij is dit nou typisch iets waarbij we moeten zorgen dat we niet weer anderhalf jaar vertragen.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Sowieso moeten we daar altijd voor zorgen, dus helemaal top. En wees welkom bij de ambtenaren, bij ons.

De SGP heeft behoefte aan een meer integrale aanpak van antisemitisme. Ik denk dat we die allemaal hebben. We zetten daarin ook stappen. De heer Van Dijk gaf aan dat de minister van Justitie en Veiligheid hoofdverantwoordelijk is, maar natuurlijk ook commitment van andere ministeries nodig heeft: hoe ziet dat er precies uit? Ik kan hier echt namens het hele kabinet spreken als ik zeg dat er voor antisemitisme uiteraard absoluut geen plek is in Nederland. Maar we werken ook heel hard om al onze plannen zo integraal mogelijk vorm te geven, want dan heb je pas echt het effect dat we willen. Dus iedereen in het kabinet, maar ook in het veld, neemt de eigen verantwoordelijkheid om antisemitisme te voorkomen, tegen te gaan en ertegen op te treden. Iedereen voelt ook deze urgentie. We zullen ook zorgen dat dit in die nationale strategie antisemitismebestrijding terug te zien is, ook voor de heer Van Dijk, zodat hij die integraliteit echt kan toetsen.

Vanuit D66 kwam de vraag: is de minister bereid om in gesprek te gaan met Joodse organisaties ... Meneer Bamminga, dit is uw vraag. Ik dacht: straks verliest u misschien een interruptie door iets te vragen over een vraag die ik niet heb beantwoord, maar die vraag doe ik nu. Hij vroeg of ik bereid ben om in gesprek te gaan met Joodse organisaties, reclassering, Openbaar Ministerie en de rechtspraak om na te gaan welke belemmeringen er zijn voor het opleggen van leerstraffen. Die zijn volgens mij heel erg belangrijk. Ik ben daar ook graag toe bereid. Binnen discriminatiezaken zijn verschillende voorbeelden bekend waarbij de rechter een bijzondere voorwaarde heeft opgelegd. Ik denk dat het goed is om, ook in aanvulling op de reclassering en dergelijke adviezen, met elkaar te kijken waar er nog meer winst valt te behalen en waar we het vaker kunnen inzetten. Dat zal ik dus graag doen. We zijn nu vanuit het ministerie ook bezig om samen met de reclassering te kijken of bestaande gedragsinterventies de beste zijn of dat er nog andere elementen zijn. We kijken vooral of die zich voldoende richten op antisemitische delicten. Dat neem ik dus graag mee. Ik heb hier niet staan wanneer ik daarop terugkom, maar dat gaat u vast vragen. Dat krijg ik zo meteen vast nog door op de app en dan zal ik dat beantwoorden.

Dan mevrouw Palmen. Zij zei: in de periode van 6 maart tot 3 april zijn er 37 meldingen geweest, bij verschillende instanties. Ze vroeg: wat is de opvolging hiervan? In mijn antwoorden op schriftelijke Kamervragen is dat inderdaad met u gedeeld. Dat betreft meldingen die gedaan zijn bij de gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen en het College voor de Rechten van de Mens. Het is niet zo dat zij dat los allemaal bijhouden en aan ons terugkoppelen. Dat is voor een uitvoeringsorganisatie en voor een adviescollege ook moeilijk te doen. Maar ze vermelden dat natuurlijk wel in hun jaarverslagen. Dat wordt vervolgens elk jaar gebundeld in de jaarrapportage. Dat zijn dus die cijfers die onlangs zijn vrijgekomen. Dat is dus de manier waarop we dat straks monitoren, want die behoefte snap ik natuurlijk heel goed.

Dan ben ik bij het mapje strafrecht. In de nationale strategie, die na de zomer komt, zal ik een update geven over het traject leerstraffen, zeg ik richting de heer Bamminga.

De heer Boon vroeg: kunt u de Kamer actief informeren over de opvolging van aangiftes door de politie en het Openbaar Ministerie? Ik zal in die nationale strategie waarover ik het zojuist had, opnieuw actief informeren over de inzet van de politie en het Openbaar Ministerie om discriminatie en antisemitisme tegen te gaan, waaronder de opvolging van aangiftes. U heeft in onze brief kunnen lezen dat politie en justitie, beide instanties, ook aangeven: we doen heel veel, maar we herkennen ook het geluid, want wij horen dat ook vanuit de Joodse gemeenschap. Men zegt: "Loont het wel om aangifte te doen? Word ik wel gehoord? Waarom krijg ik geen terugkoppeling over wat er daarna gebeurd is?" Ik ben er heel blij mee dat er vanuit politie en justitie zo open en eerlijk is gezegd: dit signaal herkennen wij, dus we gaan opnieuw kijken naar en in gesprek over waar dat aan ligt en hoe het verbeterd kan worden. Ik zal zorgen dat we daar in die nationale strategie ook op ingaan. Dan zijn die gesprekken er ongetwijfeld ook geweest.

De heer Boon, en overigens ook andere collega's, had het over die uiting "from the river". Hij vroeg volgens mij wat ik ervan vond. Wat mij betreft is er in onze samenleving geen enkele plaats voor leuzen die opruien of aanzetten tot haat, discriminatie of geweld. Wanneer met deze specifieke uitspraak wordt bedoeld dat er geen bestaansrecht voor Israël, dan vind ik het een walgelijke uitspraak. Wat mij betreft is er dus ook geen enkele ruimte en tolerantie voor Jodenhaat in onze samenleving. Het antwoord dat ik als minister hoor te geven in een rechtsstaat, is dat vervolgens de omstandigheden bepalen of een uitspraak strafbaar is of niet. Al zouden wij hier met elkaar dat tien keer vaststellen — ik kom er straks nog op, maar ik heb op verzoek van de SGP natuurlijk ook een gesprek hierover gehad met het Openbaar Ministerie: hoe gaan we daarmee om? — dan nog zal het altijd in de context worden gewogen door het Openbaar Ministerie en daarna door de rechter. Dat komt ook doordat wij in Nederland niet aan censuur doen. Dat botst dan in die elementen. Dat staat ook in onze Grondwet. Op het moment dat het wordt geuit, kan het dus absoluut als strafbaar worden gezien. Dan zal het ook afhangen van de context. Het kan ook zijn dat op dat moment niet wordt ingegrepen om de situatie niet te laten escaleren, maar dat iemand de volgende dag uit zijn bed wordt gelicht. Het kan ook zijn dat het in die context als niet-strafbaar wordt gezien. Daarom begin ik met mijn persoonlijke noot, maar die is in een rechtsstaat iets minder relevant. Relevanter is wat het Openbaar Ministerie vervolgens weegt.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Dit punt hebben we inderdaad heel vaak besproken. Ik hoor het weer aan, maar ik kan toch niet blijven zitten. Het is natuurlijk ontzettend frustrerend. Er ligt een hele heldere uitspraak van de Kamer. Natuurlijk kan de minister niet alles terugvertellen uit zo'n gesprek met het OM. Maar hoe kan het dat zo'n OM — ik hoop in ieder geval dat ze meeluisteren — blijft hangen in de context van vóór 7 oktober? Dat is het hele punt. Er is ooit een uitspraak geweest van de rechter in een totaal andere context. Nu lijken we in die groef te blijven hangen. Hoe kan dit in vredesnaam doorbroken worden, zodat we deze walgelijke leus echt kwijtraken van onze stations, pleinen et cetera?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Het Openbaar Ministerie heeft aangeboden vertrouwelijk in gesprek te gaan met uw Kamer. Delen hiervan zullen vertrouwelijk zijn, maar delen zullen ook gewoon openbaar kunnen. Mijn advies zou zijn: ga dat gesprek met elkaar aan. Ik weet dat het Openbaar Ministerie ook gesprekken aangaat met vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap, want daar leeft exact deze zorg ook. De frustratie deel ik als inwoner van het land. Ik denk dat in dat gesprek ook duidelijker kan worden wat de beweegruimte van het Openbaar Ministerie is. Het is mij meer dan helder dat ze dit zwaar opnemen en zien dat er sinds 7 oktober veel gebeurd is en dat ook wegen. Daar heb ik alle vertrouwen in. Ik hoop dat dat gesprek daar ook wat elementen aan toevoegt.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Dank voor deze aanmoediging. Ik ga hem uitnodigen voor dat gesprek.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dank u wel. Mevrouw Bikker en andere collega's hadden het over 4, 5 en 6 mei. Mevrouw Bikker vroeg specifiek of snelrecht als optie wordt gezien. Jazeker, daar waar mogelijk zal dat ingezet worden. Dat is natuurlijk afhankelijk van de omstandigheden. Dat begrijpt mevrouw Bikker. Het is aan het OM om dat ter plekke te beoordelen, maar dat kan zeker.

De heer Ellian van de VVD vroeg of het verstoren van herdenkingen strafbaar kan worden gesteld, net als dat het ontkennen daarvan straks verboden is. Herdenkingen van slachtoffers van de Holocaust richten zich op het in rust, eerbiedwaardige stilte en saamhorigheid herdenken van de verschrikkingen van de Holocaust. Ik ben het zeer met de heer Ellian eens dat het niks met demonstreren of voor een punt opkomen te maken heeft als mensen bewust zo'n plechtigheid gaan verstoren. Dat deugt niet. Die mensen moeten strafrechtelijk vervolgd kunnen worden. Die mogelijkheden zijn er al. Het opzettelijk verstoren van een openbare herdenkingsbijeenkomst, zoals de Nationale Herdenking op de Dam, kan dus een strafbaar feit opleveren. Zo is de Damschreeuwer — het is alweer een tijdje geleden, in 2010 — die destijds met valse alarmkreten de Nationale Herdenking verstoorde op grond van artikel 142 van het Wetboek van Strafrecht veroordeeld voor opzettelijke rustverstoring. In die zin kan het dus al. Andersoortige verstoringen van een openbare herdenking kunnen ook via artikel 144 worden bestraft. Dat is het verwekken van wanorde. Denk bijvoorbeeld aan het aanhoudend schreeuwen tijdens een herdenkingsbijeenkomst. Zo kan ik wel even doorgaan. Er zijn absoluut mogelijkheden om daartegen op te treden. Ik denk niet dat daar iets aparts op nodig is. Ik weet ook niet of dat per se in de vraag van de heer Ellian zat.

De heer Ellian vroeg ook: als je mensen angst aanjaagt alleen omdat ze Joods zijn, zit daar dan niet een terroristisch oogmerk onder? Uiteraard is het bewust angst aanjagen van een gemeenschap absoluut onacceptabel. Het Wetboek van Strafrecht biedt verschillende goed bruikbare instrumenten om op te kunnen treden tegen personen die groepen mensen, zoals de Joodse gemeenschap, iets willen aandoen of daartoe oproepen. Denk aan opruiing of aanzetten tot haat of geweld, dat soort elementen. Misdrijven kunnen met een terroristisch oogmerk worden gepleegd. Dat betekent, zoals de heer Ellian aangaf, dat het misdrijf is gepleegd met het daadwerkelijke doel om bijvoorbeeld de samenleving ernstige vrees aan te jagen, de overheid te dwingen iets te doen of de fundamenten van ons land te ontwrichten of vernietigen. Hoe ernstig en verwerpelijk antisemitisme ook is, het valt niet per definitie onder het terroristische oogmerk. De heer Ellian vroeg: kan het wel? Dat kan zeker wel. Of dat op dat moment zo is, hangt af van de context, maar dat zou zeker wel kunnen.

De heer Timmermans, de heer Van Baarle en de heer Bamminga vroegen naar de discriminatierechercheurs, de pilot en het expertisecentrum. Wanneer wordt het geformaliseerd? Op dit moment loopt er een evaluatie naar het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie-Politie, naar aanleiding van de moties die zijn ingediend en aangenomen. Op basis van de uitkomsten van deze evaluatie zal mijn ministerie in gesprek gaan met de politie over de vraag of en, zo ja, hoe het expertisecentrum geformaliseerd zou kunnen worden. Er wordt inderdaad ook gekeken naar het eventueel uitbreiden van het expertisecentrum, bijvoorbeeld door het aantal discriminatierechercheurs uit te breiden. Dat komt zodra we de resultaten daarvan hebben.

De heer Bamenga (D66):

Dank voor het antwoord. Ik wil mijn interruptie eigenlijk alleen maar gebruiken om de uitspraak van mijn naam te corrigeren.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

O, sorry.

De heer Bamenga (D66):

Het is "Baménga", niet "Bámminga".

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Baménga. Dan moet net ik, degene wier naam nooit goed wordt uitgesproken, het fout doen. Excuus. Het is ook ons eerste debat samen. De heer Ellian weet dat ik een halfjaar over het juist uitspreken van zijn naam heb gedaan, dus hopelijk gaat deze wat sneller. Het gaat nu toch goed, meneer Ellian? Ja, zegt hij. Ik zei steeds "Elian" en dan kreeg ik op mijn donder.

Meneer Van Baarle — die naam is wat makkelijker — zei dat het aantal incidenten van geweld tegen moslims en moslimhaat sinds 7 oktober is gestegen. Hij vroeg wat de minister daartegen doet. Elke vorm van discriminatie en geweld veroordelen we hier met elkaar, tegen welk individu dan ook. Daarom is het van groot belang dat iedereen die daarmee te maken krijgt, daarvan melding maakt of aangifte doet. Politie en Openbaar Ministerie doen hun uiterste best om dergelijke misdrijven van de juiste opvolging te voorzien. Daar heb ik ook absoluut vertrouwen in. Het wordt op dezelfde manier behandeld en bijgehouden. Waar er lessen te trekken zijn, zal men die ook trekken bij politie en justitie.

De heer Van Dijk zei dat het al mogelijk is om met bestaande wetgeving, namelijk met de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding, haatpredikers te weren. Hij vroeg: waarom zet de minister die dan niet vaker in? Het korte antwoord is: zodra het kan, doe ik het. Het kan niet altijd, en dan moet ik helaas melden dat het in een bepaald geval niet kon. Je hebt een aantal criteria en die moet je afgaan. Als het kan, dan komt zo iemand ons land niet in. Onze vrije samenleving bestaat uiteraard op basis van onze democratische rechtsorde. Dat is een kostbaar goed en dat moeten we koste wat kost met elkaar beschermen. Dat is eigenlijk het kortste antwoord aan de heer Van Dijk. Goed dat u ons hiertoe blijft aanmoedigen, maar we zijn er zeer, zeer alert op, overigens samen met mijn collega, staatssecretaris Van der Burg, om ervoor te zorgen dat mensen ons land dan niet in komen.

Nog een vraag van de heer Van Dijk: is de minister bereid subsidies voor organisaties die terrorisme verheerlijken, stop te zetten? Het verheerlijken van terrorisme is absoluut onacceptabel. We zullen er ook alles aan doen om te voorkomen dat organisaties die zich daar schuldig aan maken, subsidies ontvangen. Dat zou echt bizar zijn. De subsidievoorwaarden die de Nederlandse overheid hanteert, bieden waarborgen om te voorkomen dat een bijdrage van de overheid verkeerd terechtkomt, maar indien er geconstateerd wordt dat er sprake is van schending van die voorwaarden, zullen er maatregelen worden getroffen, zoals het opschorten en beëindigen van de bijdrage, maar ook andere handelingen, als daar noodzaak toe is.

De heer Van Dijk heeft ook gevraagd naar de anbistatus. De anbistatus kan, wanneer er sprake is van misdrijven, mogelijk worden ingetrokken door de Belastingdienst. De Belastingdienst gaat daarover. Dat kan op basis van de integriteitstoets. De voorwaarden daarvoor staan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Dan moet er bijvoorbeeld sprake zijn geweest van een misdrijf door iemand in de hoedanigheid van bestuurder, een veroordeling die minder dan vier jaar geleden is en een ernstige inbreuk op de rechtsorde door dat misdrijf. De Belastingdienst zal hierover ook informatie krijgen, bijvoorbeeld vanuit het Openbaar Ministerie of vanuit de FIOD, zodat men kan handelen. Ik heb er nog een paar van u hoor, meneer Van Dijk.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Ja, anders kan ik het toch niet meer bijhouden. Ik kom even heel concreet terug op die anbistatus. De vraag is dan toch wel: is de regelgeving wel voldoende scherp? Als voorbeeld noem ik die Stichting Dawah-Groep, waar we ook over hebben gedebatteerd. Die had die Australisch-islamitische haatprediker Hoblos uitgenodigd. Dat is dus gewoon een anbistichting. Wij betalen als belastingbetalers ook gewoon mee aan het hiernaartoe halen van dit soort haatpredikers. De minister zal toch met mij eens zijn dat dat niet de bedoeling kan zijn?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Is het een idee dat ik dit specifieke voorbeeld doorgeleid naar mijn collega? Want het is de Belastingdienst die daar toezicht op houdt en een en ander onafhankelijk beoordeelt. Dan stellen we die vraag daar: mist de Belastingdienst hierbij tools? Dat is dan de vraag: is dit iets waarvan we ermee moeten leren leven dat dit het kan zijn, of wat zijn de tools die gemist worden? Gevoelsmatig zou ik ook denken: wat is er nodig om te handelen? Maar laat mij dat vragen aan Financiën.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Ik vind dit een heel mooi aanbod van de minister en heel mooi om deze casus te gebruiken. Werkt de regelgeving zoals die bedoeld is?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Waarschijnlijk zal de Belastingdienst zeggen "we kunnen niet ingaan op een individuele casus", maar in algemene zin zou dan de vraag zijn: als je kijkt naar de huidige dreigingen waar we mee te maken hebben, hebben we dan alles in handen gegeven aan de Belastingdienst om daar kritisch naar te kunnen kijken?

Dan zijn we weer terug bij het punt van de heer Van Dijk over die leus en het gesprek met het Openbaar Ministerie, maar eigenlijk hebben we het daar al met elkaar over gehad. Ik kijk ernaar uit om terug te horen wat uit dat gesprek met de Kamer kwam. Dan kunnen we ook kijken of we elementen daarvan kunnen betrekken bij onze nationale strategie.

De heer Van Dijk stelde ook een vraag over het gebruik van de IHRA-definitie bij aangiftes. Toen ik net begon, was het in een van mijn eerste commissiedebatten als ik mij niet vergis dat ik met minister Plasterk nog een hele discussie kreeg over de IHRA-definitie. Ik wilde dat die zou worden geïmplementeerd in Nederland. Inderdaad, het is inmiddels zo dat bij aangiftes die IHRA-definitie gebruikt kan worden, zoals ook op andere plekken in Europa. Indicatoren behorende bij de definitie kunnen behulpzaam zijn voor politiemedewerkers om alert te zijn op feiten en omstandigheden die een indicatie zouden kunnen vormen voor discriminerende uitingen of delicten met een discriminatieaspect. Dan zal het ter plekke afhangen van de context. Het is dus een hulpmiddel. Ik denk dat het een waardevol hulpmiddel is.

Dan een vraag van de SP en D66: hoe wordt de politie aangestuurd in het tegengaan, aanpakken en opsporen van antisemitisme?

De heer Van Baarle (DENK):

Mag ik een vraag stellen over die definitie? Er zitten wat mij betreft een aantal elementen in die naar het politieke gaan. Een van de elementen van die definitie is namelijk het meten met twee maten, in die zin dat van de staat Israël een bepaald gedrag wordt geëist dat niet van andere landen wordt verwacht of verlangd. Dat is een van de elementen van de definitie. Dan kom je eigenlijk op het snijvlak van politiek. Iets wat niet per definitie antisemitisme hoeft te zijn. Als de minister aangeeft dat deze definitie en daarmee ook dat onderdeel een leidraad wordt om te bepalen of iets Jodenhaat is, heb ik het gevoel dat te veel een politieke discussie en mening over de staat Israël een rol gaat spelen in de overweging of iemand wel of niet vervolgd gaat worden. Kan de minister helderheid geven over in hoeverre dit soort elementen van de definitie daarin een rol spelen?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Het is dus al een tijdje staande praktijk dat wij de definitie, zoals dat heet, "omarmd" hebben, net als in andere landen. Degenen die tegenstander van die definitie zijn, zeggen inderdaad: is dit niet veel te politiek en krijg je daarmee niet een heel grijs gebied, waar je niet zou moeten komen? In andere Europese landen is daar ook veel discussie over geweest. Ik denk dat de definitie juist helderheid biedt. Maar het is dus staande praktijk dat we de definitie omarmd hebben. Op het moment dat het nodig is, kunnen politie en justitie die ook gebruiken om te kijken of er, bijvoorbeeld onder het mom van kritiek op Israël — wat altijd moet kunnen — antisemitische uitingen worden gedaan. Ik meen dat ik in de brief heb aangegeven dat recentelijk de definitie niet op die manier gebruikt is, maar het is al jaren een optie. Dus ik voeg nu niet iets nieuws toe. Het is staande praktijk dat het kan en deze discussie kunnen we ook opnieuw voeren, overigens. Dat is legitiem, maar een tijdje geleden hebben we in het parlement het politieke debat daarover gehad. Uiteindelijk hebben we ervoor gekozen om de definitie te omarmen.

De voorzitter:

De minister vervolgt haar betoog.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dan was ik dus bij SP en D66. Zij vroegen naar het aansturen van de politie en het tegengaan en aanpakken van antisemitisme. De vraag was: wat doen we om de aangiftebereidheid omhoog te krijgen? Ik denk dat dit ongelofelijk belangrijk is en ik hecht er heel veel waarde aan dat de aangiftebereidheid wordt verhoogd. Dat heeft de paradox in zich dat je dan een tijd lang hogere aangiftes ziet en dat is ook zorgelijk. Maar ik heb liever dat ik dat zie dan dat ik het niet zie en wel weet dat het voorkomt. Die meldingsbereidheid onder slachtoffers moet omhoog. De politie herkent het signaal vanuit de Joodse gemeenschap dat aangifte doen niet altijd loont en dat men zich daar zorgen over maakt. Ik denk dat dat signaal zeer serieus te nemen is. Ik ben ook blij — ik gaf dat net al richting de PVV aan — dat de politie heeft aangegeven dat zij dit heel serieus neemt en in gesprek gaat met vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap. We praten er een beetje over alsof het een homogene groep is. Dat is het natuurlijk niet, maar het is wel goed om met vertegenwoordigers te kunnen spreken en intern te kunnen kijken naar wat men nog beter kan doen.

Er wordt veel geïnvesteerd, bijvoorbeeld ook in de bejegening. Ik ken casuïstiek, aan mij verteld door Joodse mensen — overigens heb ik dat niet getoetst bij de politie, want dan bemoei ik mij met de inhoud van de casus— over iemand die wordt belaagd door buren vanwege het feit dat zij Joods is, waarbij de neiging bestaat om dat af te doen als een burenruzie. Is dat dan de beste handelingswijze? Dat zal natuurlijk van de context afhangen. De ene keer misschien wel en de andere keer niet. Maar dit zijn echt elementen waarbij de politie bewust kijkt naar hoe je zoiets goed moet aanvoelen en goed moet wegen. We hebben ook een Expertisecentrum Aanpak Discriminatie-Politie en het Joods politienetwerk. Met al die expertise bij elkaar en aandacht voor het eigen handelen, denk ik dat we dit stap voor stap steeds verbeteren.

Dan ben ik bij bewaken en beveiligen.

De voorzitter:

Een ogenblik nog. De heer Boon was net iets sneller dan mevrouw Van der Plas.

De heer Boon (PVV):

Ik denk dat dit nog onder het kopje strafrecht hoort. We hebben gevraagd of de minister bereid is om onderzoek te doen naar ongewenste buitenlandse beïnvloeding en buitenlandse geldstromen naar organisaties als Plant een Olijfboom.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Daar kom ik nog op, dat weet ik bijna zeker. Ik kan het antwoord nu ook geven. Het Openbaar Ministerie kan organisaties verbieden als deze niet-rechtstatelijk of antidemocratisch zijn of andere elementen in zich hebben waar we het de hele middag al over hebben. Die onderzoeken doe ik niet. In Duitsland is het bijvoorbeeld anders. Daar is de minister van Buitenlandse Zaken degene die dat doet. Hier is dat het Openbaar Ministerie. In theorie kan ik een aanwijzing geven, maar dat doen wij niet. Ik kan het Openbaar Ministerie niet vragen om hier onderzoek naar te doen. Dan zou ik het Openbaar Ministerie opdragen om iets of iemand te vervolgen of ergens onderzoek naar te doen. Om die reden gebeurt het niet. Ik kan wel zeggen dat er heel veel alertheid is bij het OM naar dit soort zorgelijke organisaties. De ingewikkeldheid is hier bijvoorbeeld dat sommige organisaties op een andere manier opereren en zich anders uiten in andere landen dan hier. Je moet kijken naar wat hier gebeurt. Het kan dan zijn dat elders wel opgetreden kan worden en hier niet. Dat is dan echt absoluut niet omdat we dat niet als prioriteit zien of omdat het niet kan, maar je moet kijken naar de gedragingen hier en dat kan afwijken ten opzichte van andere landen.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Hamas staat internationaal ook op de terreurlijst. Hamas kan als organisatie verboden worden, dat begreep ik net uit het antwoord van de minister. Kun je dus de organisatie Hamas verbieden of kun je de organisatie Hamas niet verbieden? Ik begreep uit het antwoord van de minister dat het eventueel kan via een aanwijzing, maar dat het een keuze is om het hier niet te doen.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Nee. Als ik mij niet vergis, dan kun je een organisatie alleen verbieden als deze zich hier ook heeft geregistreerd. Hamas kan op een terreurlijst staan en dan heb je ook met sancties te maken. Je kan daar op een andere manier mee omgaan. Die aanpak is vaak Europees en daar kunnen we ons bij aansluiten. Het kan ook zijn dat het Openbaar Minister daartoe een verzoek doet. Maar als je hier in Nederland een organisatie wilt verbieden, dan moet deze hier ook geregistreerd staan en hier een bepaalde vorm van wortels hebben. Dan kun je zeggen: hier ga ik tegen optreden. Je kan nu wel kijken naar de uitingen hier en die kunnen verschillen. Meneer Boon noemde dat al.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

12 oktober is door collega Boswijk een motie ingediend om de aanhang en steun voor Hamas in Nederland te onderzoeken bij organisaties en te onderzoeken wat daar eventuele veiligheidsrisico's van zijn. Ik heb even gezocht — misschien heb ik er overheen gelezen — maar ik heb niet gevonden hoe die motie is uitgevoerd. Is er al wat bekend over de aanhang van en steun voor Hamas in Nederland?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ik zal het nagaan en zal daar in de tweede termijn op terugkomen, als mevrouw Van der Plas dat goedvindt.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Ja. Want bijvoorbeeld de leus "from the river to the sea" zou je volgens mij ... Maar ik ben natuurlijk geen minister van Justitie en Veiligheid, en ook geen jurist.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Nog niet.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Ja, nog niet. Ik ga niet het kabinet in, heb ik al gezegd. Dat is geen geheim.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

O ja, dat was ik vergeten. Daar was iets mee, ja. Daar was iets mee.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Ja, daar was iets mee.

Die leus is onderdeel van het handvest van Hamas. Die zegt gewoon dat de Joodse staat weg moet, vernietigd moet worden, en dat alle Joden verdreven moeten worden, terwijl Israël — dat is de Joodse staat — het land is waar Joden veilig naartoe kunnen als ze ergens onveilig zijn. Is er op dat gebied een haakje — omdat het onderdeel is van het handvest van Hamas, omdat het daaraan gelieerd is — om die leus hier gewoon te verbieden, of in ieder geval iets in een handelingsperspectief te zetten of misschien een haakje te geven voor de veiligheidsregio's en de burgemeesters om daarop te handelen?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ik denk dat dat een goed onderdeel is voor het gesprek met het Openbaar Ministerie, als de Kamer dat doet. Al zou je dat op die manier ergens verankeren ... Ik heb dat gesprek gehad. Het Openbaar Ministerie is er inderdaad alert op, maar dan nog zal het in de context beoordeeld worden. Neem Mein Kampf. Als je met tien man over straat loopt en zegt dat dat een geweldig boek is, dan ... Nou, ik ben het Openbaar Ministerie niet, maar ik kan me voorstellen dat daarop wordt gehandeld. Als je het verkoopt in een boekwinkel, als iets antieks of als prullaria, dan kan het. Het zal van de context afhangen — ik noem nu gewoon even een heel obvious voorbeeld — of er op dat moment op wordt gehandeld of niet. Het Openbaar Ministerie kan die voorbeelden en die context heel goed benoemen, denk ik.

Als leek en als inwoner van dit land denk ik: "In welke context is dit oké? Nergens." Maar in onze rechtspraak is het zo dat je het op dat moment moet bezien. Als het in combinatie gaat met oproepen tot geweld en uitsluiting en je bent met weet ik veel hoeveel man, dan is dat anders dan iemand in een hoekje bij een grote demonstratie. Daar vind ik ook wat van, hè. Maar als iemand daar iets zegt, kan je op dat moment beoordelen: nou, deze laten we.

Dit gesprek hebben we hier vaker gehad. Gevoelsmatig ben ik het volledig eens met wat de Kamer vraagt, maar vanuit de rechtsstaat moet je het in de context wegen. Dat hebben we zo geregeld omdat je niet preventief aan censuur doet. Het Openbaar Ministerie kan dat heel scherp toelichten. Dan kunnen we altijd kijken of we nog elementen kunnen toevoegen aan onze wetgeving om scherp op te kunnen treden, maar de indicatie en analyse is dat die er nu niet zijn.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Kan een gemeente bijvoorbeeld in de APV, de algemene plaatselijke verordening, opnemen dat bijvoorbeeld het roepen van die specifieke leus, met de reden dat het onderdeel is van het handvest van Hamas en dat het oproept tot verdrijving van Joden uit Israël ... Kan een burgemeester dat bijvoorbeeld opnemen in de APV en daarmee een haakje hebben om te zeggen: demonstreren is prima, maar we gaan over tot handelen als iemand of een organisatie deze leus gaat roepen?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Nee, want dan zal de gemeente hoogstwaarschijnlijk teruggefloten worden door de rechter, omdat je op geen enkel niveau aan de voorkant aan censuur kunt doen. Dat gaat tegen de Grondwet in. Je kunt natuurlijk wel, als je weet dat er een demonstratie aanstaande is, in de driehoek van burgemeester, politie en justitie lokaal met elkaar afspreekt hoe je daarop gaat reageren.

Iets anders: 4 mei. Daar kom ik straks ook op. Dat is een moment waarop we herdenken. Dan mag een burgemeester andere eisen stellen dan op andere momenten. Dat betekent dat je er veel strakker op kunt aansturen en ook in de driehoek kunt afspreken: we handelen snel.

Ik heb nog een heel raar voorbeeld, want ik vertel dit vanuit mijn eigen ervaring, als niet-jurist. Toen ik in de raad zat in Amsterdam wilde ik straatintimidatie aanpakken. Samen met burgemeester Van der Laan hebben we gezegd: dat nemen we op in de APV. Toen zijn we teruggefloten door de rechter. Die zei: "Vrijheid van meningsuiting. Dit kan je niet lokaal op deze manier aanpakken. Als je dit wil, moet dat in landelijke wetgeving." Het gaat in tegen de Grondwet als je dat aan de voorkant, bij voorbaat zou doen.

De voorzitter:

Mevrouw Van der Plas?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Als ik één ding mag toevoegen? Ik weet dat mevrouw Van der Plas dat scherp heeft, maar in de demonstratiebrief van afgelopen vrijdag hebben we het ook vanuit die context proberen toe te lichten. Daar staat nog iets meer context bij.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Ja. Maar, even verder denkend, stel dat een gemeente het wel in de APV opneemt en de gemeenteraad daarmee akkoord gaat. Ik weet niet of een rechter daar iets over kan zeggen, maar op het moment dat mensen uit een demonstratie worden verwijderd of door de politie worden gearresteerd, dan wordt men teruggefloten door de rechter, zegt de minister. Ja, je kunt dat voor de rechter laten komen, maar …

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Nee. Sorry dat ik u onderbreek. Wat ik nu zeg, zal ik checken en als het niet helemaal correct is, zal ik dat in mijn tweede termijn corrigeren. Maar nee, dan zal de rechter zeggen dat het niet zo in de APV had kunnen staan. Ik check dat even, want ik begrijp wel waar mevrouw Van der Plas naar op zoek is, van "zoek dan die grens op". Het is logischer om voorafgaand aan de demonstratie al duidelijk aan de organisatoren en de deelnemers te communiceren wat we wel accepteren en wat niet. Neem 4 mei. Mensen met een ticket mogen naar binnen. Je wordt gefouilleerd en wat je niet mee mag nemen, is heel helder. Dat is denk ik effectiever dan dat je dat bij voorbaat zou doen, want dan kom je in die context. Als wat ik nu zeg niet helemaal klopt, zal ik dat corrigeren in tweede termijn.

De voorzitter:

Heel goed.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dan was ik bij de vraag van de heer Boon over de 6 meiherdenking: kan ik toezeggen dat alle maatregelen worden genomen die nodig zijn? Dat ligt bij de lokale driehoek. Daar ga ik niet over. Per gebied, per stad waar de herdenking plaatsvindt zal de driehoek een afweging maken. Daar waar nodig — dat gebeurt bijvoorbeeld ook bij 4 mei, net zoals bijvoorbeeld bij de opening van het Holocaustmuseum — levert de NCTV informatie aan en zit de NCTV ook aan tafel, maar dan gaat het om concrete dreigingsinformatie, bijvoorbeeld terreurdreiging, of om de benodigde beveiliging van personen die daar aanwezig zijn. Hoe dat wordt georganiseerd rondom een herdenking of een demonstratie, is altijd aan de driehoek. Ik sta hier wel elke week vragen daarover te beantwoorden — als Kamerlid deed ik dat mijn voorganger waarschijnlijk ook aan, bij nader inzien — maar ik ga er niet over.

De heer Eerdmans vroeg naar de mogelijkheid van een beveiligingsfonds, zodat Joodse activiteiten ondanks de risico's wel door kunnen gaan. Ik ga in mijn antwoord zaken uit elkaar trekken. Ik denk dat ik weet waar deze vraag vandaan komt en ik begrijp hem ook, maar het weerstandsniveau van Joodse instellingen op dit moment is significant robuuster dan tien jaar geleden, toen er in Brussel een aanslag plaatsvond in het Joods Museum van België. Dat is bereikt met middelen die het kabinet eerder al beschikbaar heeft gesteld. Wat betreft het bewaken en beveiligen van Joodse instellingen op basis van objectiveerbare criteria — daar hadden we het net over — is er op grond van beschikbare dreigingsinformatie geen noodzaak om hierop aanvullend iets te doen. Als er iets nodig is ter aanvulling, doen we dat ook. Maar … Punt, anders krijg ik in de schorsing op mijn donder van de mensen die er echt verstand van hebben. Ik ga wel kijken wat we hiervan mee kunnen nemen in de strategie waarmee ik na de zomer kom. Ik weet namelijk dat er vanuit de Joodse gemeenschap, mede op basis van subjectieve gevoelens — niet alleen, maar ook — veel wordt betaald aan beveiliging en dergelijke. Iedereen die weleens bij een bar mitswa is geweest, weet dat degene die dat organiseert eerst moet nadenken over de beveiliging en pas daarna over de taart kan nadenken. Ik snap dus waar het vandaan komt. Ik kan hierover niets toezeggen. Ik wil het wel wegen, maar ik wil dat de heer Eerdmans mij duidelijk onderscheid heeft horen maken. Strak op basis van objectiveerbare criteria regelen we dit met de driehoek en landelijk waar nodig. De verantwoordelijkheden en de middelen zijn hierbij heel duidelijk. Daar moeten we niet aankomen. We kijken wat er verder nog kan worden meegenomen.

Ik denk dat de heer Eerdmans nu gaat vertellen dat hij dit een uitstekende reactie van mij vindt.

De voorzitter:

Ja, dat is de vraag.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ik zie het aan zijn blik.

De heer Eerdmans (JA21):

Dat leek mij een goede toezegging, totdat u zei "ik ga niks toezeggen".

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ik zal het niet herhalen, maar dit moet wel. Als u mij vraagt of er nu geld nodig is, zeg ik nee. U vraagt eigenlijk iets anders. U zegt: er gebeurt ook een heleboel om de Joodse gemeenschap heen; kan je daar eens naar kijken en erover in gesprek gaan? Dat zal ik doen, maar daar kan ik niets op toezeggen, want daarin ligt eigenlijk geen rol voor de rijksoverheid. De rol die we hebben, pakken we al. Maar ik heb genoeg gesprekken gehad met de Joodse gemeenschap om te weten dat dit gesprek wel gaande moet blijven.

De heer Eerdmans (JA21):

Dan zou het mooi zijn als de toezegging kan zijn dat dit gesprek wordt gevoerd en dat die noodzaak er is. Want wij horen dat zij een borrel of lezing zelf moeten betalen. Ik vind een lezing niet echt vallen binnen het informele circuit, zo van: ik moet de straat even oversteken. Dat is toch iets wat zij doen vanuit hun religieuze organisatie, zeg maar. Dat moet dan toch worden betaald.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Laten we geen misverstand creëren. Het gaat er in theorie om — we gaan het nu even theoretisch benaderen — dat er bij een lezing concrete dreigingsinformatie is, dan zal er lokaal actie ondernomen worden. Er zal dan misschien extra politie staan of het gebeurt op een andere manier, maar voor die veiligheid wordt dan al gezorgd. Dat is de regel die we hebben. Het kan zijn dat er een lezing is waarvan mensen zeggen: dit voelt niet prettig. We hebben het daar al de hele middag over. Ik heb daar alle respect voor. Op basis daarvan kan je geen beveiliging neerzetten en geen geld vrijmaken, maar je kunt wel het gesprek aangaan over hoe we het veel meer tegemoet kunnen komen. De heer Eerdmans kent de organisatie Bij Leven en Welzijn. Zij doen daar ongelofelijk veel belangrijk werk. Ik weet dat daar ook het gevoel leeft van: hoe kunnen we daar toch meer betrokken bij zijn? Maar ik kan niet bij voorbaat zeggen dat we daar ook geld voor vrijmaken en een apart fonds inrichten. Je moet namelijk blijven afgaan op objectiveerbare criteria, anders gaat het ons nooit lukken. Dat is dus het onderscheid dat ik maak.

De heer Eerdmans (JA21):

Ik kan daar prima mee leven. We weten gewoon dat objecten standaard beveiligd worden. Maar het is belangrijk dat het overleg over maatwerk in ieder geval plaatsheeft en dat er wordt gekeken naar dingen die dreigend kunnen zijn waarvan de organisatie zelf zegt daar geld voor uit te moeten trekken. Waar de rekening dan ligt en of dat te doen is, moet de minister dan maar bekijken met de organisatie. Ik snap ook dat de minister niet standaard kan zeggen: voor alles wat zij organiseren, trekken wij de portemonnee. Maar het gaat een beetje om het knellende budget hier.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dat snap ik. Laat ik er nog één ding aan toevoegen en dan zorg ik dat het daarna bij de strategie terugkomt. Dan kunnen we het er daarna echt inhoudelijk over hebben. In het hele gebied van bewaken en beveiligen is het zo dat primair de eerste verantwoordelijkheid ligt bij betrokkenen zelf en dan bij de werkgever. Stel er is bij de universiteit een lezing waarvan men denkt "daar moeten we wat meer omheen organiseren", dan is het de universiteit die daar wat aan moet doen. Heeft die daar hulp bij nodig van de overheid, dan klopt zij bij de gemeente aan. Het zit dus in al die lagen. Maar ik snap dat er behoefte is om over al die lagen te praten en te kijken hoe dat is georganiseerd. Maar de verantwoordelijkheden bestaan wel in die volgorde. Het is dus de organisatie, de werkgever et cetera. Dat is de volgorde der dingen. Maar we kennen de onevenredige druk op de Joodse gemeenschap. Vandaar dat ik heel veel woorden gebruik, maar toch een positieve reactie probeer te geven.

De heer Eerdmans (JA21):

Ik haal er ook wel wat positiefs uit. Dan parkeer ik het voor nu en dan kunnen we na de zomer kijken of het nog een fonds verdient of nodig heeft.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Het gaat vooral om het goede contact tussen de gemeenschap en de gemeente in het geval dat iemand iets organiseert. Zeker als je kijkt naar waar de grootste groepen van Joodse mensen wonen in Nederland, dan zie je dat dat contact er al is. Maar we zullen er opnieuw met elkaar naar kijken.

De heer Van Baarle (DENK):

We hebben het over het systeem van bewaken en beveiligen. De minister schetst eigenlijk een oplopende trap: privaat verantwoordelijk, gemeente, landelijke overheid. Ik vroeg mij af of er met betrekking tot religieuze instellingen weleens in den brede is onderzocht of die zich in die trap goed genoeg begeleid en serieus genomen voelen. Voorziet een gemeente bijvoorbeeld zelf proactief in een behoefte als er iets gebeurt? Onderhoudt die de contacten ook als er niet iets gebeurt? Is er eigenlijk weleens goed in de breedte onderzocht of religieuze instellingen zich daar goed in begeleid voelen en of dat voorziet in hun behoefte?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Er zijn handreikingen opgesteld. Er worden dus vanuit het Rijk al in overleg en samenwerking met de VNG op heel veel verschillende momenten en ook bij dit soort zaken handreikingen gegeven. Dat zal per gemeente verschillen, denk ik. De ene gemeente heeft daar, helaas en gelukkig, meer ervaring mee dan de andere. Ik kan zeker in de regelmatige gesprekken die ik met bijvoorbeeld de VNG heb nog eens bespreekbaar maken of daar iets zit waar nog een extra handreiking of extra informatie op nodig is. Ik kan hun vragen: wat zien jullie? Het zijn natuurlijk heel veel kleine gemeenten, dus een onderzoek lijkt mij veel tijd kosten. Ik denk dat de heer Van Baarle vooral wil horen wat er nodig is om te voorkomen dat er ergens gaten vallen. Dat zou ik ook gewoon eens bij de VNG kunnen aankaarten.

De voorzitter:

Dit zou uw zesde en laatste interruptie worden, meneer Van Baarle.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ik zou 'm bewaren.

De heer Van Baarle (DENK):

Ik snap dat de minister dat graag wil, maar ik ga de interruptie toch plegen. Ik snap dat de minister dat gaat bespreken met de VNG. Ik denk ook dat dat verstandig is. Het is ook goed dat er handreikingen zijn opgesteld. In die benadering gaat het alleen wel om de overheid die iets moet doen in de richting van de mens. Ik ben zo benieuwd of er een beeld is van hoe religieuze instellingen, dus de mensen, het ervaren. Ondanks die handreikingen en het feit dat de minister dit met de VNG bespreekt, kan het zo zijn dat religieuze instellingen er een ander beeld bij hebben en zich niet begeleid voelen, handreikingen ten spijt. Ik vroeg me af of dat weleens onderzocht is. Als dat niet onderzocht is, is dat misschien iets waar ik over na wil denken, omdat het ook een goede test kan zijn of het systeem goed werkt.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Naar mijn weten is dat niet op die manier onderzocht. Als minister van erezaken heb ik natuurlijk ook met enige regelmaat gesprekken met religieuze stromingen — laat ik het zo zeggen. Dit is niet iets wat op die manier echt concreet terugkomt. Vanuit Sociale Zaken is er veel meer dialoog. Ik denk dat het verstandig is om die vraag daar ook eens neer te leggen. Het zou best kunnen dat minister Van Gennip daar veel scherper zicht op heeft dan ik, omdat wij vaak pas in beeld komen als dingen al heel concreet zijn geworden. Wellicht is het dus een idee om dit ook daar te toetsen en dan te kijken wat de heer Van Baarle vindt van dat antwoord.

De voorzitter:

De minister vervolgt haar betoog.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dank u wel. Even kijken, het is alweer een tijd geleden. De heer Bamenga, toch?

De voorzitter:

Bamenga, ja.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Hoe?

De voorzitter:

Bamenga.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ja, Bamenga. Zijn vraag is hoe het staat met de extra middelen die zijn vrijgemaakt voor bewaken en beveiligen. Ten aanzien van de middelen die zijn vrijgemaakt, kan ik zeggen: de 65 miljoen komt uit de middelen uit de Voorjaarsnota 2022. Op hoofdlijnen zijn die binnen de politie als volgt besteed. Er is ongeveer 4 miljoen naar investeringen in het hoge segment gegaan. Er ging 11 miljoen naar cameratoezicht en er is 50 miljoen naar persoonsbegeleidingszaken gegaan. De politie en de Koninklijke Marechaussee hebben aparte eenheden ingericht die zien op de persoonsbegeleiding en -beveiliging. Wat ik net ook aangaf richting de heer Eerdmans: wanneer een object, bijvoorbeeld een school, beveiligd moet worden — dat is bij Joodse instellingen al tien jaar het geval — of als er intensivering nodig is, dan wordt dat ook gewoon gedaan. De rest gaat ook in overleg met de driehoek. Het bewaken en beveiligen gaat eigenlijk echt over de persoonsbeveiliging van mensen die bijvoorbeeld door de georganiseerde misdaad of op andere manieren onder druk staan. Daarvoor zijn die middelen vrijgemaakt. Binnen het stelsel vindt een totale hervorming plaats, mede naar aanleiding van het OVV-rapport. Dit zit dus feitelijk net weer in een ander gebied. Die zorg zat een beetje in de vraag: stel dat intensivering nodig is, is er dan ruimte en geld? Dat is nogal een legitieme vraag. In Nederland is de lijn nooit dat je inlevert op veiligheid omdat er geen geld of capaciteit zou zijn. Je neemt dan misschien wel maatregelen waar niemand blij mee is, bijvoorbeeld dat iets tijdelijk dicht moet of, als het gaat over persoonsbeveiliging, dat iemand tijdelijk niet naar buiten kan of naar een safehouse moet. Dat zijn geen mooie oplossingen. Niks is mooi hier trouwens, want het gaat over dreiging om wie je bent. Maar je zoekt dan naar dat soort oplossingen. Er zijn altijd manieren om daar niveaus in aan te brengen als dat echt pure noodzaak zou zijn.

Dan online. Vanuit de VVD en het CDA werd gevraagd hoe we in actie gaan komen tegen antisemitisme op social media. Online antisemitisme aanpakken is onderdeel van het project online discriminatie en heeft als doel, als beleid om online discriminatie te voorkomen en tegen te gaan en natuurlijk het hele beleid te versterken. Deze zomer zal uw Kamer een plan van aanpak ontvangen met concrete acties. In aanvulling daarop is de nationaal coördinator voornemens om jaarlijks onderzoek naar antisemitisme in de Nederlandse taal uit te voeren, zodat we gericht beleid daarop kunnen ontwikkelen. Ik heb ook aangegeven dat ik ruim een jaar geleden, of iets langer geleden, zelf heb gesproken met socialemediabedrijven. Dat ga ik op korte termijn herhalen. Ik ga vooral aan hen vragen welke verantwoordelijkheid zij nemen om ervoor te zorgen dat er geen uitingen online blijven bestaan en/of gedaan worden die in het echte leven niet zouden kunnen. Er is natuurlijk een moment dat het OM en de politie kunnen ingrijpen, maar als het buiten onze landsgrenzen gebeurt, wordt het al een heel stuk moeilijker. Als iemand anoniem is, wordt het ook een heel stuk moeilijker. Socialemediabedrijven hebben hierin echt een hele grote verantwoordelijkheid. Ik heb eerder in deze Kamer verteld dat de meeste bedrijven aanwezig waren en dat ik er echt vertrouwen in heb dat ze daar hun best voor doen. Maar Twitter komt dan bijvoorbeeld niet opdagen. Maar goed, dat betekent niet dat je je erbij neer moet leggen.

De voorzitter:

Het is X.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ja, X, maar ik hou het bij Twitter. Dan komen ze het me maar vertellen als ze dat niet goedvinden!

De heer Boswijk (CDA):

Dat is goed om te horen. Dank voor die antwoorden. Ik ben heel benieuwd naar de concrete stappen. Ik denk alleen dat een van de meest concrete en meest succesvolle stappen zou zijn om … Ik denk dat we het allemaal helaas uit eigen ervaring kunnen zeggen dat 99% van de drek die rondgaat, anoniem is. De minister zegt ook terecht: het is digitaal, dus je voelt je een soort van veilig. Dat geldt natuurlijk helemaal als je anoniem bent. Het zou zo mooi zijn als we dat anonieme kunnen aanpakken, of niet wij, maar de socialmediabedrijven. Ik heb alleen niet de illusie dat ze dat daadwerkelijk gaan doen. Zou de minister bereid zijn om dat parallel te doen? Ik weet dat andere landen hier ook mee worstelen. We hebben het nu over antisemitisme, maar het ondermijnt ook veel breder dan dat, ook in de echte wereld. Zou de minister ook bereid zijn om parallel aan het plan wat in de zomer komt, te sonderen bij haar collega's in Europees verband om dat anonieme aan te pakken? Ik denk dat we dan al 90% kunnen weghalen, als het niet meer is.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ik moet eerlijk zeggen dat ik daar een enorme paradox zie. Wat wij hier in Nederland meemaken met die anonieme drek en het gedoe dat je over je heen krijgt, dat is gewoon walgelijk. In andere landen is het bijna onderdeel van een democratiseringsbehoefte of een revolutie. Als je dat niet anoniem zou doen, dan word je van je bed gelicht door het regime en dan ben je weg. Dat is hun manier om te laten zien wat daar gebeurt. Dat is altijd mijn dilemma hiermee. Ik heb inmiddels gezegd dat het effect hier zo negatief is dat je het gesprek moet voeren over hoe je dat kan doen. Ik denk niet dat het technisch kan om te zorgen dat je in Nederland of Europa niet anoniem online kan, maar elders wel. Elders heeft dat wel een andere betekenis dan hier. Dat vind ik zelf heel lastig. Ik vind het een heel goed idee om dat gesprek in Europa te blijven aangaan en ook te vragen hoe anderen daarnaar kijken, want ik weet zeker dat dit het dilemma is van iedereen, nog los van of je socialemediabedrijven zo ver krijgt. Maar ik zou het niet weg willen halen voor mensen die zich willen uiten in een land als Iran of Rusland en die dat alleen maar anoniem kunnen doen. Dat vind ik dus het ingewikkelde.

Laat ik daar nog één ding aan toevoegen, nu we het toch over Europa hebben. Uiteindelijk moeten we voorkomen dat online een parallelle wereld ontstaat waar van alles mag wat in het echte leven niet mag. Dat willen we niet. De Digital Services Act is een hele belangrijke wet, die onder andere de socialemediaplatformen ook verplicht om te acteren op gemelde illegale, antisemitische content en om de verspreiding van illegale inhoud, zoals strafbare vormen van antisemitisme, tegen te gaan. Dat is van een iets stevigere orde dan waar we het nu over hebben, maar dat gaat er wel voor zorgen dat ze ook fikse boetes kunnen krijgen, als ze daar niet naar handelen. We doen dus en-en-en en dit gesprek pak ik ook graag op in Europees verband.

De voorzitter:

De minister gaat door met haar betoog.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Mevrouw Koekkoek vroeg of er bij JenV voldoende zicht op of kennis van complottheorieën op verschillende onlineplatforms is en of er genoeg ondersteuning is als er melding wordt gedaan van antisemitisme. Inzicht krijgen in online antisemitisme is onderdeel van het project Online discriminatie, waar ik het over had. Binnen dat project is er ook aandacht voor specifieke verschijningsvormen, zoals complottheorieën. Ook wordt binnen het project aansluiting gezocht bij andere beleidsthema's, zoals desinformatie. Ik zal zorgen dat we daar in het plan van aanpak dat er komt, ook explicieter op ingaan.

De voorzitter:

Mevrouw Koekkoek heeft nog een vraag.

Mevrouw Koekkoek (Volt):

Ik wil daar nog op doorvragen, want zoals ik het nu begrijp, is er gebrek aan meldingen door het niet of moeilijk kunnen melden. Dat is ook een belemmering om te kunnen vervolgen, want het OM mag dat dan niet doen. Ziet de minister daar een mogelijkheid? Volgens mij hoef je de wet daar niet voor aan te passen, maar wellicht wel onderliggende regels of de aanwijzing. Je zou meer ruimte voor het OM kunnen scheppen, op het moment dat iets online gesignaleerd wordt, maar niet wordt gemeld, zodat het OM daar toch stappen zou mogen nemen.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Het OM kan er al meer mee. Ik zal zorgen dat ik daar expliciet op inga bij het uitschrijven van de aanpak die naar uw Kamer komt. Ik zal erop inzoomen wat daar gedaan kan worden. We willen graag dat mensen melding en aangifte doen. Dat is ook heel waardevol voor de cijfers, de gerichtheid van het beleid en voor de mensen zelf, als ze daarna ook wat terughoren en er iets mee wordt gedaan. Ik zal daarin expliciet ingaan op het Openbaar Ministerie, want het hangt ook van de zwaarte af. Het is niet altijd afhankelijk van een aangifte of melding, maar ik zal het goed uit elkaar trekken in de aanpak, als u het goedvindt.

De voorzitter:

De minister vervolgt haar betoog.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dan ben ik bij de nationaal coördinator. Daar waren een paar vragen over. We zijn er bijna. De SGP vroeg of het kabinet bereid is om conform de aangenomen motie van de SGP bij de Voorjaarsnota met suppletoire middelen te komen voor de nationaal coördinator. In zijn werkplan benoemt de nationaal coördinator de activiteiten die hij zelf uitvoert bij de aanpak van antisemitisme, zoals het organiseren van verschillende gesprekken met overheden en maatschappelijke organisaties, om daarna heel concreet knelpunten te kunnen aankaarten en ons te adviseren op beleid. De coördinator beschikt over een eigen structureel budget voor de uitvoering van zijn taak als adviseur en natuurlijk ook als aanjager en verbinder. Het plan van het kabinet is om in de nationale strategie antisemitismebestrijding, die u na de zomer krijgt, aanvullende, concrete maatregelen op te nemen voor de aanpak van antisemitisme, die we dan extra gaan nemen. Dat is dus een aanvulling op de huidige beleidsinzet en de intensiveringen die we de afgelopen periode hebben gedaan. Dat is natuurlijk met de benodigde financiering. Het kabinetsbrede plan wordt in nauwe samenwerking met de nationaal coördinator opgepakt. Zo ziet het er op dit moment uit. Als we dan denken dat meer geld voor meer dingen kan zorgen, dan moeten we dat met elkaar bekijken, maar ik denk dat deze stappen ons al een heel end brengen.

D66 vroeg hoe het staat met de extra gelden die beschikbaar zijn gekomen voor de aanpak. Worden die nou echt pas in de tweede helft van 2024 ingezet? De aanvullende maatregelen waar ik het net over had, moeten natuurlijk doordacht en zorgvuldig ontwikkeld worden. Daar hebben we met elkaar voor gekozen. U hoort wel dat er al heel veel gebeurt en dat leest u ook in de brief. Er gebeurt al heel veel, maar we staan hier niet voor niets dit debat te voeren. Je moet dus ook bekijken waar het scherper kan, waar we kunnen intensiveren en wat daarvoor nodig is. En dan moet je de financiële middelen inzetten waar die het meest nodig zijn. Ik zorg ervoor dat dit heel duidelijk terugkomt in de nationale strategie antisemitismebestrijding. Hopelijk is voor iedereen duidelijk waarom we het in die volgorde hebben gedaan. Dat is omdat we het zo gericht mogelijk willen inzetten.

Voorzitter. Ik ben bij het laatste mapje: demonstraties, voetbal en dergelijke.

De heer Eerdmans en de PVV spraken over verenigingen, stichtingen en clubs zoals Samidoun en Plant een Olijfboom. Ik heb net al tegenover de PVV aangegeven dat tegen organisaties die tot doel hebben geweld te plegen tegen onschuldige burgers, altijd hard zal worden opgetreden. Het Openbaar Ministerie is daar ook alert op.

De heer Boswijk vraagt of in het betaald voetbal wordt opgetreden tegen antisemitische spreekkoren. Wordt dan bijvoorbeeld gebruikgemaakt van gezichtsherkenning? Het afgelopen jaar heeft de KNVB 52 stadionverboden opgelegd na discriminatoire en racistische uitingen, waaronder antisemitische uitingen. Tijdens het voetbalseizoen 2022-2023 zijn geen voetbalwedstrijden stilgelegd vanwege racistische of discriminerende spreekkoren. Voor zover we dat nu weten, is er na 7 oktober geen sprake geweest van het uiten van antisemitische leuzen in stadions. Degenen die naar een stadion gaan, weten dat het soms lastig te horen is, maar dit is wat de cijfers ons nu laten zien. Automatische gezichtsherkenning is door privacyregels niet toegestaan. Dit seizoen wordt gewerkt aan een verdere ontwikkeling van slimme technologieën die het mogelijk maken om beelden en geluid te koppelen en vast te leggen. Daardoor is het wel mogelijk om verdachten uit racistische of discriminerende spreekkoren te identificeren. Wij hebben daar dus andere manieren voor, zogezegd.

Tot slot. De KNVB heeft aangegeven dat zij bezig zijn met het organiseren van een soort minisymposium over antisemitische incidenten bij voetbal. Er zal ook echt aandacht zijn voor het spreekkorentraject van de Anne Frank Stichting. Wij begrijpen dat dit erg effectief is, want als iemand daarop wordt aangesproken of daarvoor wordt gepakt, dan kan hij zo'n traject volgen.

De heer Boswijk (CDA):

Ik heb even een technische vraag. De gezichtsherkenning waarover de minister spreekt, vindt meer achteraf plaats, begrijp ik. Er wordt dus wel gefilmd en dan wordt achteraf bekeken waar dat geluid vandaan komt, wie er aan het zingen waren en hoe dat geluid en die monden ongeveer samen gebracht kunnen worden.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Zoiets. Het is een slimme technologie. Als ik mij niet vergis, komt er één keer in de zes maanden een voetbalbrief — het heet anders — waarin we op dit soort elementen ingaan. Dan kan ik ook even inzoomen op de vraag wat zo'n slimme technologie nou precies inhoudt en hoe dat past binnen hetgeen we hebben afgesproken.

De heer Boswijk (CDA):

Graag. Ja.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Oké.

Dan heb ik mevrouw Palmen nog. We hebben er eigenlijk al bij stilgestaan, maar zij vroeg of er nog extra informatie komt over de voorbereiding van de herdenking. In de brief die we met u hebben gedeeld, staat hoe de gemeente gaat handelen. Dat heeft men in goed overleg gedaan, met ons, maar bijvoorbeeld ook met het Nationaal Comité 4 en 5 mei en andere actoren. De NCTV is natuurlijk ook bij die voorbereiding betrokken geweest, maar dan met het oog op een concrete dreiging, een terreurdreiging. Die elementen. Het bewaken van de waardigheid van de herdenking ligt echt bij de gemeente. Ik denk dat zij alles op alles zetten. Het alternatief was geweest om gewoon niemand op de Dam toe te laten. Ik denk dat dat ook armoe was geweest. Nu zijn er 10.000 mensen. Ik hoop vooral dat iedereen die daar komt, respect heeft voor dat moment. En als je dat niet hebt, dan vind ik daar wat van; kom daar dan gewoon niet. Er zijn ook scenario's gemaakt: stel dat iemand daar dan wel gaat schreeuwen, wat gaat er dan gebeuren? Uiteindelijk hoop ik dat iedereen dan gewoon kalm blijft en dat de herdenking gewoon waardig door kan gaan. Maar ik heb er alle vertrouwen in dat de gemeente Amsterdam er heel strak alles aan doet om alles zo goed mogelijk te laten gaan. In dit gesprek — en dit kwam in verschillende inbrengen naar voren — denk ik dat het heel goed is dat we als overheid altijd kijken wat we allemaal kunnen doen, maar het begint gewoon bij je eigen verantwoordelijkheid. Haal het gewoon niet in je hoofd om daar om 20.00 uur te staan en het voor mensen te verpesten. Het is terecht dat we daarna dan gaan schieten in "is er gehandeld?", "is er gehandhaafd?" en noem maar op, maar het begint wel bij degene die daarvoor kiest. Daar moet je denk ik heel duidelijk over zijn.

Mijn laatste is van de heer Dijk. Die zei heel concreet: hoe gaan we ervoor zorgen dat daar op die dag, 4 mei, geen demonstraties plaatsvinden? Heel eerlijk: ik deel die wens van de heer Dijk echt volledig. Ik zou willen dat daar gewoon helemaal niks gebeurt. Omdat het een herdenking is, heeft de gemeente ook de ruimte om meer eisen te stellen. Bij een demonstratie is het de regel dat die zich op gehoorsafstand of zichtafstand van waartegen er wordt gedemonstreerd moet afspelen, maar bij een herdenking hoeft dat gelukkig niet. Dus men zal er daar alles aan doen om het zo waardig mogelijk te laten verlopen, en dat is dus helemaal aan de gemeente Amsterdam.

De voorzitter:

Hartelijk dank aan de minister van Justitie en Veiligheid. Ik stel voor dat we gelijk doorgaan met de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Ik geef hem het woord.

Minister Dijkgraaf:

Voorzitter. Antisemitisme is een groot kwaad, en een kwaad dat dezer dagen zijn lelijke kop weer opsteekt. Dat doet ons allemaal pijn. En ook het aantal antisemitische incidenten in het onderwijs neemt toe. Dat raakt mij bijzonder diep, en het is ook totaal onacceptabel. Daar spreek ik mij in de meest stevige woorden tegen uit. En dat zal ik ook blijven doen, want als er één plek is die veilig moet zijn en vrij van antisemitisme, dan is dat het onderwijs, waar kinderen en jonge mensen worden gevormd. Met mijn collega's heb ik de afgelopen maanden veel gesprekken gehad met Joodse organisaties, scholieren, studenten, docenten, onderwijsbestuurders. De voorbeelden die wij hebben gehoord, laten ons niet onberoerd. Joodse leerlingen die in de gangen gepest worden, worden geïntimideerd, begroet worden met Hitlergroeten. Docenten die 's ochtends langs allerlei klaslokalen moeten om de hakenkruizen te verwijderen van schooltafels en schoolborden. En docenten en medewerkers die niet voor hun Joodse identiteit durven uitkomen.

Ik moet zeggen: mooi om de verhalen uit uw bijdragen te horen, en ook de vele verhalen uit de geschiedenis van slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust die u in herinnering heeft geroepen. Ik realiseerde me, toch wel iets van een iets oudere generatie, dat toen ik opgeroeide in de jaren zestig, de oorlog en de Jodenvervolging als vanzelfsprekend om ons heen waren. Iedere volwassene die je trof, had de oorlog meegemaakt. Het waren de verhalen die je thuis hoorde, bij familiebezoeken. De verhalen over mensen die men verloren had. Die oorlog leefde als een natuurlijk iets om ons heen. En het doet me pijn dat deze gevoeligheid eigenlijk lijkt af te slijten bij de jeugd. Het onderschrijft nog eens een keer hoe belangrijk het is dat we de geschiedenis blijven overbrengen aan volgende generaties. U heeft daar allen mooi over gesproken.

Ik denk dat voorop staat, en dat geldt voor het hele kabinet, dat we met elkaar niet accepteren, niet mogen accepteren, dat antisemitisme weer oplaait. Hier moeten we krachtig tegen blijven optreden. We moeten met elkaar voorkomen dat Joodse mensen in onze samenleving zich minder veilig voelen, alleen en uitsluitend omdat ze Joods zijn. En ik denk dat de kwaliteit van onze samenleving ook gemeten wordt in de mate waarin we de kwetsbaarste groepen in onze samenleving kunnen beschermen. Ik spreek me hier niet alleen zelf stevig tegen antisemitisme uit. Ik roep ook bestuurders en docenten in het onderwijs op om dat te blijven doen, om hier ook naar te handelen en om eventueel ook aangifte te doen.

Laten we er ook eerlijk over zijn dat we vandaag in deze Kamer ook spreken over antisemitisme omdat er dingen in de wereld gebeuren. Dat roept ook weer emoties op, en daar moet ook ruimte voor zijn. Juist jonge mensen in het onderwijs voelen hier emoties bij en willen die uiten, en dat is ook legitiem. Maar deze emoties mogen nooit, maar dan ook nóóit een excuus zijn voor antisemitisme. De veiligheid van onze Joodse scholieren, studenten, docenten en mensen in de culturele sector is ononderhandelbaar. De ruimte voor jonge mensen om hun ongenoegen te uiten over de situatie in de wereld laat de harde grens die wij stellen als het gaat om antisemitisme geen millimeter opschuiven. Antisemitisme is een onderwerp dat al langere tijd mijn volle aandacht heeft, en ook die van de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de staatssecretaris voor Cultuur en Media. We voeren gesprekken, spreken ons uit en treffen waar dat kan maatregelen om onderwijs- en culturele instellingen te ondersteunen. Bij velen van u heb ik ook de wens gehoord dat wij dat krachtiger en op meer plekken doen, en dat we dat vooral ook moeten blijven doen. Dat wil ik uw Kamer ook volmondig toezeggen. Het is echt nodig dat we samen grenzen trekken en dit ook blijven doen. Veiligheid is voorwaardelijk om te kunnen leren, om je te ontwikkelen en je te uiten. De incidenten van de afgelopen tijd moeten worden tegengegaan en worden voorkomen.

Voorzitter. Bij alle onderwijs- en culturele instellingen wordt ingezet op de veiligheid van de Joodse leerlingen, studenten, docenten, artiesten, personeel en bezoekers. Er is natuurlijk ook een belangrijke rol weggelegd voor de nationale politie, het OM en de gemeenten. Mijn collega heeft daar net uitgebreid over gesproken. Ik doe hier vanavond ook een beroep op iedereen om elkaar veilig te houden en elkaar als individu met respect te bejegenen. We zien vanuit OCW gelukkig ook vele goede voorbeelden van onderwijsbestuurders die optreden of de hulp van de driehoek inroepen waar het nodig is. Docenten maken duidelijk — dat hebben velen van u vanavond ook gedaan — dat de spanningen over het conflict tussen Israël en Gaza echt losstaan van het belang om hier in eigen land goed en normaal met Joodse landgenoten te kunnen omgaan. Theaters houden de ruggen gelukkig recht en zorgen dat Joodse kunstenaars veilig kunnen optreden. Deze tijd van opkomend antisemitisme is ook een stresstest voor onze samenleving.

De opdracht is helder. Maar hoe precies te handelen in een situatie waarin de spanningen dermate oplopen, is niet voor elke docent, school of instelling vertrouwd terrein. Vanuit OCW voelen mijn collega's en ik twee belangrijke taken. Allereerst: helder maken waar we voor staan en wat we niet accepteren. Deze boodschap moet onderschreven en uitgedragen worden, ook door de bestuurders. Daarnaast moeten we onderwijs- en culturele instellingen ondersteunen waar we kunnen.

Voorzitter. Een van onze belangrijkste wapens in de strijd tegen antisemitisme is onderwijs. Het pas geopende Holocaustmuseum is natuurlijk van grote waarde voor onze samenleving. We blijven investeren in kennis over de Holocaust en de geschiedenis van Joodse mensen in Nederland. Daar hoort ook bij dat je individuen niet aanspreekt op hun afkomst of op gebeurtenissen in het Midden-Oosten. Omdat kennis van het verleden essentieel is, stellen we zeker dat kinderen in het primair en voortgezet onderwijs over de Holocaust onderwezen worden. Datzelfde zal onverkort gaan gelden in het mbo. In overleg met hogescholen en universiteiten zetten we ook in op aanvullende manieren om hier aandacht aan te besteden.

Als minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap — ook hier spreek ik namens mijn collega-bewindspersonen — wil ik er alles aan doen wat in mijn macht ligt om de mensen in de praktijk te ondersteunen. Dat doen we bijvoorbeeld met lesprogramma's en handvatten, door het delen van praktische kennis en door oplossingen tussen instellingen te verspreiden over het gehele land. Er mag geen bruikbare kennis onbenut blijven. Dat is wat mij betreft een proces dat nooit stopt. Mijn collega, minister Paul, blijft het gesprek met Joodse en niet-Joodse onderwijsinstellingen voortzetten. Ik spreek bijvoorbeeld morgen weer met Joodse studenten en ook met student-rabbijnen. Maar ook na morgen stopt het gesprek niet. Het blijft nodig om duidelijke grenzen te trekken en actie te ondernemen om het antisemitisme uit te bannen. Ik blijf me daarvoor sterk maken. Ik denk ook aan twee docenten geschiedenis die wij vorige week vrijdag spraken. Deze niet-Joodse docenten geven echt onder de allermoeilijkste omstandigheden toch les over antisemitisme en de Holocaust. Dat zijn de mensen die het goede voorbeeld geven. We moeten achter en voor hen staan.

Voorzitter, dat was mijn inleiding. Ik heb drie blokjes. Het eerste blokje gaat over de veiligheid binnen het onderwijs. Dan wil ik wat meer zeggen over Holocausteducatie. Ten slotte wil ik ingaan op de cultuursector.

Ik begin met de veiligheid. De heer Boon en mevrouw Koekkoek vroegen: wat gaat de minister doen om ervoor te zorgen dat Joodse kinderen veilig zijn op scholen? Ik heb al gezegd dat die antisemitische incidenten totaal onaanvaardbaar zijn. We gaan er alles aan doen om deze tegen te gaan en Joodse leerlingen te beschermen. Het waarborgen van de sociale veiligheid op scholen is topprioriteit. De inspectie is momenteel extra alert in haar toezicht op sociale veiligheid, zeker op scholen met veel Joodse leerlingen en studenten. Er wordt voor de langere termijn gewerkt aan een wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs, waarin de waarborgen rondom sociale veiligheid voor het funderend onderwijs worden uitgebreid. Dat zijn waarborgen zoals het versterken van de rol van vertrouwenspersonen, een meldplicht bij ernstige incidenten en het uitbreiden van de jaarlijkse verplichte schoolmonitor met meer leerlingen. Daarnaast biedt de Stichting School & Veiligheid praktische ondersteuning aan scholen en mbo-instellingen die worstelen met het waarborgen van de veiligheid. Dat is ook in het kader van de moeilijke gesprekken die men moet voeren. Mijn collega voor Primair en Voortgezet Onderwijs werkt nu samen met het CIDI en andere Joodse organisaties aan een handreiking voor scholen ter ondersteuning van het omgaan met antisemitische incidenten. Deze handreiking moet scholen ook ondersteuning bieden bij het herkennen van, het omgaan met en het melden van antisemitische incidenten.

De heer Boon, de heer Ellian en mevrouw Bikker vroegen: hoe zorgt u ervoor dat Joodse studenten veilig kunnen studeren op onze universiteiten en wat gaat u daarvoor doen? Instellingen zijn verantwoordelijk voor het borgen van een veilige leer- en werkomgeving van hun studenten en medewerkers. Hiervoor hebben ze een veiligheidsbeleid. Ze hebben hun eigen huisregels. Ze hebben gedragscodes om te zorgen voor die sociaal en fysiek veilige omgeving. Dat helpt ook bij het zorgen voor een open academisch klimaat waarin studenten zich vrij voelen zich te uiten, ook als hun mening niet overeenkomt met die van de docent of de meerderheid van de studenten. Het is belangrijk dat we ook die academische vrijheid blijven benadrukken.

Ik vind het belangrijk dat instellingen hier hun verantwoordelijk voor nemen. Ik spreek hen hier ook op aan. Dat blijf ik doen. Ik neem ook aanvullende maatregelen om het antisemitisme te bestrijden in het hbo en wo, onder andere naar aanleiding van de gesprekken die ik heb gevoerd. Zo werk ik ook aan een wetsvoorstel voor een zorgplicht voor sociale veiligheid. Daar ga ik nadrukkelijk ook antisemitisme in meenemen. Ik denk dat de toevoeging van de zorgplicht in de wet de inspectie ook meer handvatten gaat bieden om toezicht te houden en op te treden bij onveiligheid. Ik werk aan een verbetering van de klacht- en meldvoorzieningen. Ik ga daarbij ook specifiek kijken wat er nodig is bij meldingen van antisemitisme, bijvoorbeeld doorverwijzen naar de strafrechtketen bij strafbare incidenten. Ik ga ook kijken naar de rol en ondersteuning van vertrouwenspersonen en andere socialeveiligheidsfunctionarissen voor het beter herkennen van meldingen van antisemitisme. Ten slotte ga ik ook in gesprek met de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding en Joodse jongerenorganisaties om te kijken wat er verder nodig is om die aanpak van sociale veiligheid te benadrukken.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

We moeten natuurlijk niet een goed antwoord van de minister doorbreken, maar mijn vraag zit eigenlijk op die huisregels van universiteiten. Dus mocht de minister daar nog meer over zeggen, dan heb ik geduld en verspil ik mijn interruptie nu niet, voorzitter.

Minister Dijkgraaf:

Naar aanleiding van deze suggestie is het inderdaad belangrijk om te benadrukken dat een universiteit een andere plek is dan een openbare ruimte. Instellingen stellen huisregels op. In het algemeen kan er minder dan in de openbare ruimte. Ik denk dat het belangrijk is om daarin van elkaar te leren. Daar wil ik ook echt het gesprek over voeren. Misschien moeten die huisregels aangescherpt worden. Het is ook heel belangrijk dat die zo uniform mogelijk zijn. En wat betekent het om ze uiteindelijk te implementeren en te waarborgen? Laten we ook eerlijk zijn: ik denk dat dit ook een zoektocht is voor instellingen. Ze vragen zich af wat ze hierin wel en niet kunnen doen. Maar het is belangrijk om te benadrukken dat dat voor een groot gedeelte ook in hun eigen hand ligt, want ze kunnen zelf die regels opstellen en aanscherpen.

Sommigen van u verwezen naar de situatie in de Verenigde Staten. Die heb ik natuurlijk met extra veel aandacht gevolgd. Misschien heeft u het ook gezien; de presidenten van twee topuniversiteiten, Harvard en University of Pennsylvania, hebben dit najaar moeten vertrekken. Sommigen van u verwezen ook naar de situatie bij de Columbia University in New York. Daar verscheen een tentenkamp. Dat is verwijderd door de politie, met als gevolg dat het tentenkamp weer terug is, maar nu op zo'n tien- of twintigtal andere universiteiten. Wat leren we daarvan? Ik denk dat we er vooral van leren hoe dingen uit de hand kunnen lopen en hoe belangrijk het is dat we snel en vroeg ingrijpen. Er ligt ook een grote opdracht voor onze instellingen om dat gesprek te voeren en om te zorgen en er scherp op te zijn dat we niet in zo'n situatie terechtkomen.

Misschien zeg ik dit nog als laatste, om het mbo niet te vergeten. Ook in het mbo houden we ons bezig met deze integrale veiligheid. Op dit moment denken we na over de vormgeving van het vervolg hierop. Ik wil bij het nadenken ook kijken hoe we nog meer informatie kunnen krijgen en kunnen implementeren over de verschillende vormen van discriminatie, waaronder natuurlijk ook antisemitisme. Naar aanleiding van een aanbeveling uit de monitor heeft de MBO Raad onlangs aangegeven ook met een gezamenlijke incidentenregistratie veiligheid voor alle mbo-scholen te willen komen. Ik ga ervan uit dat antisemitische incidenten hier ook nadrukkelijk een plek in krijgen, zeker gegeven de discussie die we op dit moment hebben hier in de Kamer en in de samenleving.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Dank aan de minister voor zijn antwoord. Ik heb toch de Joodse studente in mijn hoofd die niet naar de diploma-uitreiking durft en die niet meer naar college durft, omdat ze verteld heeft dat haar familie in Israël is. Zij kan zich niet uiten. Ik ben helemaal bekend met het begrip "soevereiniteit in eigen kring", dus ik ken de verschillende verantwoordelijkheden. Maar dan voelen de huisregels van universiteiten niet als een plek die de vrijheid en de veiligheid van de academici waarborgen, maar als onvrije huisregels. Ik vind dat juist dan de bestuurders van onze universiteiten hebben op te staan en hun eigen studenten hebben op te voeden, de leiders van onze toekomst: "Gasten, zo gaan we niet met elkaar om. Dit doen we hier niet, juist als we onze universitaire vrijheid, onze gedachtewisselingen en het intens kunnen verschillen daarover, willen waarborgen." Ik zou de minister daarom willen aanmoedigen. Ik zie de verschillende bevoegdheden heel goed. Dat snap ik. Maar deze minister is wel een leider. Daar wordt tegen opgekeken, ook omdat hij een topwetenschapper is, die ooit aan een universiteit gewerkt heeft waar volgens mij juist een groot deel van de studenten uit de Joodse gemeenschap komt. Dat ging volgens mij op een hele goede manier op Princeton. Ik denk juist dat dit de momenten zijn die leiderschap vragen, om die besturen bij elkaar te roepen samen met de Joodse studenten. Het is zo'n klein groepje waardoor de huisregels bijna nooit voldoen, omdat daar dan ook allerlei andere situaties onder vallen. Maar ze hebben die steun wel keihard nodig. Kan de minister garanderen of wil de minister nadenken hoe hij, op welke manier dan ook — ik heb de Catshuissessie genoemd, want ik vind dat een goed voorbeeld — met deze universiteitsbesturen aan de slag gaat om te zorgen dat deze Joodse studenten naar die diploma-uitreiking gaan, naar college gaan en het ook durven te zeggen als ze familie in Israël hebben?

Minister Dijkgraaf:

Allereerst, zoals ik net heb gezegd: ik spreek me uit, maar ik roep hier ook de besturen van onderwijsinstellingen heel nadrukkelijk op om zich uit te spreken. Het is heel belangrijk dat je hier normerend in bent. We hebben al veel gesprekken gehad, ook met bestuurders, docenten en studenten, ook met Joodse studenten. Ik heb een aantal van die gesprekken gevoerd. Ik denk dat een volgende stap kan zijn om de onderwijsinstellingen bij elkaar te brengen. Dat wil ik wel toezeggen, ook vanuit de convening power van een ministerie. Hoe kunnen we nu beter met elkaar kijken wat wel en niet werkt, wat deze huisregels zijn, hoe ze aangescherpt kunnen worden en hoe je ze implementeert? We hebben nu al veel gesprekken, ook met de veiligheidsfunctionarissen. Laat ik het zo zeggen: dit is een stresstest voor onze samenleving. Het is ook een stresstest voor deze universiteiten en hogescholen. Er gebeurt heel veel. We beoordelen het succes van de maatregelen op de afwezigheid van incidenten. Ieder incident is er één te veel. Ik denk dat de instellingen hier lerend in zijn. We zien dat de druk groter wordt naarmate die incidenten vaker voorkomen. Daarom denk ik dat we moeten oppassen om hier te zeggen dat het heel eenvoudig is wat men moet doen. Ik zie eerlijk gezegd — daar zijn we het mee eens — onderwijsinstellingen ook zoeken hoe ze dit moeten doen. Maar ik kan zeker toezeggen dat ik de bestuurders bij elkaar roep en met hen het gesprek voer. Dat is volgens mij het belangrijkste.

Het initiatief van mevrouw Bikker om de hele maatschappij bij elkaar te brengen in een Catshuissessie kan heel nuttig zijn. Maar ik denk dat je door in een kleinere kring bij elkaar te zitten met onderwijsbestuurders, die allemaal hiermee worstelen, hoewel de een meer dan de ander … Laten we ook eerlijk zijn: het maakt uit of je een onderwijsinstelling bent in Amsterdam of in het oosten van het land, of je een pabo of een kunstacademie bent. Die zijn heel erg verschillend. Ik denk dat iedereen hierin zoekende is. Het lijkt me goed om hier met elkaar het gesprek over te voeren en te kijken hoe we dat antisemitisme kunnen tegengaan, hoe we deze groep Joodse studenten … Velen van u hebben al gezegd dat dat verhoudingsgewijs een kleine groep is, maar daarmee is die extra kwetsbaar. Ik zei al dat de manier hoe we met deze kwetsbare groep omgaan, ook een maat is voor de kwaliteit en de veiligheid van ons onderwijs. Ik denk dat het een hele goede suggestie is om daar met elkaar het gesprek over te voeren en goede voorbeelden uit te wisselen, en misschien ook enigszins de frustratie over hoe hiermee om te gaan.

De voorzitter:

Mevrouw Bikker, dit wordt uw laatste interruptie.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Ik weet het voorzitter, maar die is het me waard. Ik heb een goede toezegging van de minister gehoord, die ik heel waardevol vind, juist omdat universiteiten … Ik zie dat er geprobeerd wordt om wél aan die vrede en veiligheid te werken, maar ik zie ook plekken waar het gewoon niet goed gaat. Dat moeten we niet onder stoelen of banken steken, maar telkens opnieuw terug laten komen. Ook moeten we onze studenten aanspreken, want je kunt heel erg vurig van mening zijn dat iets niet goed gaat, maar dat kan nooit een reden zijn om een medestudent te cancelen. Daarin zit ook een stresstest voor onze universiteiten: voeden we onze studenten op met wat onze Grondwet inhoudt? Dat is namelijk altijd dat je de ander in de ogen kijkt in plaats van dat je 'm cancelt. Ik dank de minister voor zijn toezegging. Ik hoop dat hij die snel in de praktijk gaat brengen, want dat zijn we denk ik wel aan elkaar verplicht na dit debat. Wat betreft de Catshuissessie: voor mij is het en-en, dus én de samenleving bij elkaar brengen én daarna doorpakken in iedere kring, zoals de kringenleer, waarover wij het eerder in dit debat hadden, ons leert.

Minister Dijkgraaf:

Misschien nog een aanvulling op de oproep van mevrouw Bikker: iedereen heeft hierin een taak, ook de studenten. Ik denk dat zij heel vaak iets hebben van: goh, Joodse studenten, Joodse medeburgers die zich bedreigd voelen, moeten zich vrij voelen om dingen te melden. Maar iedereen heeft hierin een rol. Omstanders die het zien gebeuren, hebben ook een rol. Dat geldt ook voor de universitaire gemeenschap, voor de onderwijsgemeenschap. Iedereen speelt hierin een rol en iedereen heeft hierin een verantwoordelijkheid. Ik kom zo nog op het kopje wat we kunnen doen in het onderwijs. Er zijn namelijk flink wat handvatten in het funderend onderwijs en ook in het mbo, maar op hogescholen en universiteiten zijn die er eerlijk gezegd minder. Burgerschap — daar ga ik zo nog iets over zeggen — is niet een algemeen vak dat gegeven wordt. Er ligt dus ook een goede taak voor de hbo- en wo-instellingen om met hun studenten te werken aan maatschappelijk bewustzijn: hoe ga je hiermee om? Dit is wat we kunnen doen om een veilige omgeving te creëren.

Dan is het volgende kopje: wat kunnen we dan in die veilige omgeving doen aan onderwijs? De hele onderwijsketen is hierbij betrokken. We hadden onder andere een rondetafel waarbij docenten van letterlijk alle vormen van onderwijs aanwezig waren. Dat ging echt van iemand die groep 3 op de basisschool deed tot iemand die promovendi begeleidt. Ik vond het mooi om te zien dat dit een onderwerp is waar iedereen iets mee moest doen. Het is zelfs zo dat de materialen die bij wijze van spreken op de universiteit waren geproduceerd, ook op de basisschool gebruikt werden. Het is dus ook een verbindend thema in onze samenleving. We praten hier over veel spanningen. We kunnen proberen die spanningen tegen te gaan, maar willen we het echt van binnenuit aanpakken, dan denk ik dat het onderwijs daar een hele bijzondere opdracht in heeft.

De voorzitter:

Mevrouw Van der Plas, dit wordt ook uw laatste interruptie.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Ik vind het allemaal wel weer getuigen van slappe hap; sorry dat ik het zo zeg. Welke zoektocht? "Joodse studenten moeten zich vrij voelen om dingen te melden." Nee, het moet helemaal niet gebeuren! Ze moeten helemaal niks melden! Er moet niks te melden zijn. "We gaan in gesprek, we worstelen ermee, hoe gaan we hiermee om?" Dat is precies de dialoog waarvan ik zeg: over antisemitisme is geen dialoog. Dat is er gewoon niet; dat hebben we hier niet; dat willen we niet.

Hoe moeten we dan omgaan met de demonstraties en de huisregels? Nou, weet je, hang een poster op: geen gekrijs, geen geschreeuw, geen luid gezang, geen gezichtsbedekking. Dan komen ze al niet meer binnen, want dat zijn de gasten die krijsend, joelend, schreeuwend en luid zingend binnenkomen, met mondkapjes, met sjaaltjes. Hang een poster op in de universiteit en klaar. Zet op die poster een zinnetje: hier geen demonstraties. Want als ze daar binnenkomen, worden andere mensen lastiggevallen. Die kunnen dan niet vrij zitten in een ruimte en Joodse leerlingen voelen zich dan bedreigd. Hoe moeilijk is het? Daar hoeven we toch geen grote gesprekken over te voeren en dat hoeven toch niet allerlei moeilijke toestanden te zijn? Gewoon wegwezen hier!

Minister Dijkgraaf:

Ik ben het honderd procent eens met mevrouw Van der Plas. Het uitbannen van antisemitisme, dus dat we dat niet toestaan, is gewoon niet onderhandelbaar. Het is eigenlijk heel simpel: dat mag gewoon niet, dat heeft hier geen plek en dat kunnen we hier gewoon niet toestaan.

In het vervolg van de beantwoording wil ik erop ingaan wat je dan concreet kunt doen, want dat is natuurlijk de vervolgvraag. Op een aantal punten waarop mevrouw Van der Plas doelde, zoals de toegang tot gebouwen, wilde ik eerlijk gezegd nu ingaan.

De voorzitter:

De minister vervolgt zijn betoog.

Minister Dijkgraaf:

De heer Van Dijk van de SGP vroeg nadrukkelijk of de inspectie een belangrijke rol kan spelen. In het funderend onderwijs is de inspectie, zeker door de actuele ontwikkelingen, alerter op sociale veiligheid. Zeker, zoals ik al zei, op scholen met veel Joodse leerlingen. In het toezicht op het veiligheidsbeleid houdt de inspectie trouwens niet alleen rekening met daadwerkelijke incidenten, maar ook met signalen van en risico's daarop. Dat toezicht is aangescherpt. Op dit moment kijkt de inspectie binnen mbo-instellingen ook extra scherp naar de fysieke en sociale veiligheid. Ook signalen van antisemitisme horen hierbij. In het hbo en het wo werkt de inspectie in het algemeen signaalgestuurd. Maar ook hier geldt: als zij meldingen krijgen van antisemitisme, kunnen ze heel nadrukkelijk onderzoek doen.

Mevrouw Van der Plas vroeg — en daarmee kom ik op haar vraag terug — wat we kunnen doen om mensen te weren op de universiteit die er niet studeren. Instellingen geven natuurlijk zelf hun toelatingsbeleid vorm, maar dat betekent ook dat ze bij bijeenkomsten vooraf willen weten wie er komt. Ze kunnen ook een vorm van toelatingsbeleid voeren, bijvoorbeeld met universiteitspasjes. Het is ook erg van belang dat ze daarbij toezien op de naleving van de voorwaarden die ze zelf stellen en ook ingrijpen als het nodig is. Dat kan en moet dan natuurlijk in overleg met de lokale driehoek.

De heer Van Dijk vroeg: is de minister bereid afspraken te maken met instellingen voor hoger onderwijs om de toegang tot gebouwen zodanig te controleren dat de risico's op antisemitische incidenten worden voorkomen? Personen en organisaties die zich schuldig maken aan antisemitisme dienen natuurlijk te worden aangesproken en geweerd. Ik heb al eerder gezegd dat instellingen zelf verantwoordelijk zijn voor hun huisregels en moeten toezien op de naleving hiervan. Die moeten continu tegen het licht worden gehouden: moeten we ze aanscherpen? Besturen maken samen met hun juridische experts en veiligheidsexperts inschattingen over wat er wel en niet kan op hun campus en wat praktisch uitvoerbaar is. Dat is ook weer op de specifieke situatie van de instelling toegesneden. De instellingen kunnen altijd de lokale driehoek om advies en hulp vragen. Zoals ik al zei: ik ga de instellingen vragen of ze collectief hun ervaringen met het toegangsbeleid willen delen en willen evalueren wat wel en niet werkt. Daarmee zullen we ook bezien of we dingen kunnen aanscherpen.

De heer Boon vroeg of het klopt dat een activistische groepering kantoor houdt in een universiteit. Ik denk dat het hier de kwestie op de Universiteit Maastricht betreft, waar de faculteit cultuur- en maatschappijwetenschappen een controversiële vacaturetekst publiceerde voor een promovendus voor onderzoek naar de Palestijnse kwestie en activisme in Europa. Het college van bestuur heeft de faculteit aangesproken over die tekst en excuses aangeboden. Dat lijkt me overigens ook een gepaste reactie. Het faculteitsbestuur heeft aangegeven erop toe te zien dat het promotieonderzoek zal voldoen aan de spelregels van de wetenschap zoals ze zijn afgesproken in onze Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit.

De heer Van Dijk van de SGP zei ook: er is een veelheid van gesprekken geweest met onderwijsinstellingen, waarbij ook de inspectie is aangesproken. Kan de minister daarvan voorbeelden noemen? Heeft dit prioriteit of wordt het aan het gewone reguliere toezicht overgelaten? Ik heb het al een paar keer gezegd: de inspectie heeft verzekerd alert te zijn op antisemitische incidenten. Zij zegt ook voldoende instrumenten te hebben om op te treden bij meldingen en risico's. Dat toezicht is aangescherpt. Daarnaast, zoals ik al eerder zei, is het onderwerp veiligheid bij een school met veel Joodse leerlingen natuurlijk een extra aandachtspunt. De inspectie heeft ook aangegeven tot nu toe maar een beperkt aantal meldingen van antisemitische incidenten te hebben ontvangen. Daarom roepen mijn collega voor Primair en Voortgezet Onderwijs en ik nogmaals op om niet terughoudend te zijn om bij ieder incident te handelen en te melden, zodat ook de inspectie in actie kan komen.

Misschien een beetje samenvattend, voorzitter. De heer Bamenga vroeg: wat hebben we nu eigenlijk geleerd van alle gesprekken en wat moeten instellingen doen? De rode draad is allereerst dat wij ook onszelf — dat doe ik hier nogmaals — moeten blijven uitspreken tegen antisemitisme, dat we grenzen moeten stellen, dat instellingen zich moeten uitspreken en dat zij ook grenzen moeten stellen. Ik kom zo terug op het belang van onderwijs over de Holocaust. Een andere belangrijke rode draad was het belang van duidelijke meld- en klachtenprocedures en het belang van goede en toegankelijke vertrouwenspersonen die alert zijn op deze situatie. Tenslotte mogen wij nooit wegkijken bij een antisemitisch incident. Incidenten moeten gemeld worden, of het nu bij de eigen instelling is of bij de Inspectie van het Onderwijs, en uiteindelijk moet er aangifte gedaan worden.

Dat was het mapje veiligheid. Dan ga ik over naar het laatste mapje: het belang van educatie om antisemitisme tegen te gaan.

De voorzitter:

Daarvoor heeft de heer Ellian nog een interruptie.

De heer Ellian (VVD):

Ja. De minister geeft een duidelijk kader aan. Een ding vind ik nog wel ingewikkeld en daar wil ik echt graag duidelijkheid over van deze minister. Waarom is het normaal dat er gedemonstreerd wordt in universiteitsgebouwen? Een universiteit is een academie. Je onderwijst daar jonge mensen, in de hoop dat zij een mooie bijdrage gaan leveren aan deze samenleving of elders in de wereld. Het liefst natuurlijk hier. Daar past demonstreren helemaal niet bij, ook niet in de omgeving van universiteiten. Vindt de minister het normaal dat er gedemonstreerd wordt in universiteitsgebouwen?

Minister Dijkgraaf:

Er zijn twee dingen die we zonder meer van onderwijs moeten en kunnen verlangen. Ten eerste dat het een veilige omgeving is voor iedereen en dat niemand zich geïntimideerd voelt. Ten tweede dat het onderwijs gewoon doorgang kan hebben. Dus als studenten zich willen uiten, zullen ze altijd aan die twee randvoorwaarden moeten voldoen. Ze mogen niet een onveilige omgeving creëren voor andere studenten en ze mogen ook niet het onderwijs verstoren. Het is dan aan de instelling zelf om te kijken of er ruimte is om iets te doen. Ik zie dat onderwijsinstellingen daar ook regels voor hebben en dingen wel of niet toestaan. Maar wat ik hier ook heb toegezegd, is dat het goed is om nog eens een keer met elkaar om tafel te zitten en te kijken naar wat men van elkaar kan leren.

Dat jonge mensen, studenten, zich druk maken over de situatie in de wereld is van alle tijden. We hebben veel momenten gehad in de geschiedenis van universiteiten dat er gedemonstreerd werd. Maar wij voeren hier het gesprek, omdat het nooit mag overgaan in antisemitisme, het nooit een bedreiging mag vormen voor studenten en het nooit het onderwijs zelf mag verstoren. Dat is de opdracht waar wij vanuit het ministerie de instellingen aan houden.

De heer Ellian (VVD):

Ik herinner me demonstraties — ik was daar niet bij hoor — uit een ver verleden, bijvoorbeeld in Tilburg, waarbij toch echt steviger werd opgetreden dan tegenwoordig. De essentie van een academie is een vrije ontwikkeling van je geest. De minister zegt dat het niet verstorend mag zijn, maar ik kan me goed voorstellen dat Joodse studenten twijfelen om nog naar de universiteit te komen. Op een gegeven moment wordt de intensiteit en de hoeveelheid van de demonstraties dusdanig dat Joodse studenten zich echt onveilig voelen. Ik hoop dat de minister daar oog voor heeft. Volgens mij gaat hij meerdere gesprekken voeren. Ik hoop toch wel dat deze minister bereid is om te zeggen: ik wil dat studenten lekker studeren en plezier hebben. Demonstreren doe je bijvoorbeeld op het Malieveld. Daar mag je dat gecontroleerd doen. De universiteit is daar volgens mij nog steeds de plek niet voor.

Minister Dijkgraaf:

Ik zei al: het is absoluut niet onderhandelbaar dat studenten zich veilig moeten voelen en dat het onderwijs niet verstoord wordt. Onderwijsinstellingen hebben daar huisregels voor. Daar houden we ze ook aan. Tegelijkertijd is er ook ruimte voor studenten om zich te uiten. Daarin bestaat een lange geschiedenis. Ik ben in gesprek met de instellingen over de vraag hoe ze daar met elkaar mee omgaan, maar we kunnen gewoon niet uitsluiten ... We denken ook niet dat we de mogelijkheid van studenten, die we enerzijds ook oproepen om zich maatschappelijk bezig te houden ... Ze zijn in zekere zin ook een hele goede antenne voor wat er op dit moment in de wereld speelt. Ze willen dat ook uiten, maar ze moeten dat natuurlijk doen binnen de huisregels die een instelling stelt.

Ik denk dat wij van de instellingen kunnen verwachten dat zij altijd een veilige omgeving maken en er altijd voor zorgen dat het onderwijs doorgaat. Ik heb het gevoel dat men daar echt enorm z'n best voor doet en daarover met elkaar in gesprek is. Ik heb al toegezegd om die gesprekken te intensiveren en mensen bij elkaar te zetten. Ook de veiligheidsfunctionarissen zijn daarover met elkaar in gesprek. Ik ben het er volstrekt mee eens dat een universiteit geen intimiderende of onveilige omgeving mag zijn. Het mag ook geen omgeving zijn waar studenten uiteindelijk niet tot onderwijs kunnen komen, want dat is de kerntaak van een instelling.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

We hebben via de media — maar de voorbeelden zijn ook gedeeld in dit debat — toestanden gezien op universiteiten waarvan je je in alle gemoede afvraagt: "Hoe is het mogelijk dat daar ruimte voor wordt geboden? Dit is toch schandalig? Dit willen we niet op onze universiteiten." De minister geeft aan dat hij heel veel gesprekken heeft gevoerd met besturen, docenten et cetera. Daarop heb ik de volgende vraag. Het is misschien bijna een gewetensvraag. Is de minister er zeker van dat de antisemitische rot niet is doorgedrongen tot in onze universiteitsbesturen, docenten et cetera? Als dat zo is, zou dat verschrikkelijk zijn, maar dan moeten we dat wel onderkennen. Kan de minister daarop reflecteren? Is hij daarop gerust?

Minister Dijkgraaf:

Ik ben er absoluut op gerust dat iedereen die nu een bestuursfunctie heeft in het onderwijs, zich bewust is van deze belangrijke taak, zich daar zorgen over maakt, daarvan wakker ligt en continu nadenkt — dat doen ze niet alleen, maar ook met hun teams, met hun veiligheidsfunctionarissen et cetera — hoe ze ervoor kunnen zorgen dat die veilige omgeving blijft bestaan. Dat doen ze wel in een omgeving waarin de spanningen oplopen. Het is dus geen eenvoudige opgave, maar ik ben er absoluut 100% van overtuigd dat iedereen daar het goede aan het doen is en het goede wil doen. Nogmaals, een van de mooie dingen van Nederland is dat we elkaar goed weten te vinden. De oproep om daarover met elkaar in gesprek te gaan en te bekijken wat we nog meer kunnen doen, wat we beter kunnen doen en wat we kunnen doen als de spanning verder oploopt, is denk ik heel goed. Dat ga ik ook doen. Maar ik sta absoluut voor de onderwijsbestuurders, die een hele moeilijke opdracht naar hun beste vermogen uitvoeren.

De heer Timmermans (GroenLinks-PvdA):

Ik ben het zeer met de minister eens dat iedere student veilig moet kunnen studeren aan de universiteit. Ik denk dat we ons daar erg op moeten concentreren. Dat is op dit moment niet in orde. We hebben allemaal de taak om dat voor elkaar te brengen. Ik zou collega's en de minister wel op het hart willen drukken: universiteiten en hogescholen moeten plekken blijven waar een fel debat mogelijk is. De enige manier waarop je in de academische wereld opschiet, is als je meningen laat botsen. Soms kan dat ook heftig botsen. De grens is wanneer mensen zich onveilig gaan voelen, in mijn interpretatie althans. Ik zeg dat als iemand die in de eerste helft van de jaren tachtig in Nijmegen heeft gestudeerd. Daar hebben we bezettingen gedaan. We hebben geprotesteerd tegen de HOS-nota van een verre voorganger et cetera et cetera. Daar was ruimte voor, maar daar lieten we wel iedereen in z'n waarde. In mijn beleving — maar ik hoor graag hoe de minister dat ziet — ligt daar de grens. Studenten hoeven het niet met elkaar eens te zijn, maar ze moeten elkaar wel in hun waarde laten. Als studenten zich onveilig voelen, moet er worden opgetreden, maar het uitbannen van debat of zelfs confrontatie op universiteiten en hogescholen lijkt mij geen begaanbare weg.

Minister Dijkgraaf:

Absoluut. Ik zou bijna zeggen: dat is een separaat debat. Hoe voeren we, wat dan vaak het moeilijke, schurende gesprek wordt genoemd? Op een universiteit kan meer en minder. Minder in de zin dat het echt een veilige omgeving is. De huisregels van een universiteit zijn andere dan die van de openbare ruimte. Maar er kan ook meer omdat juist dat de plek is waar meningen worden gevormd, waar vooroordelen afgesleten worden, waar moeilijke gesprekken worden gevoerd. En ook daarover voeren we met de onderwijsinstellingen vele gesprekken. Wat ik daarvan heb geleerd, is dat de onderwijsinstellingen die daarin een lange traditie hebben en die ook in makkerlijkere tijden daarvoor vormen hebben gevonden, nu in een betere positie zitten. Ze weten immers wat ze moeten doen. Tegelijkertijd lopen de spanningen op. Er is geen eenvoudige handleiding voor hoe je die gesprekken voert terwijl deze spanningen oplopen. Maar een universiteit kan ook een plek zijn waar de spanningen verminderen doordat men in een academische setting het gesprek voert. Dat moet dan eerlijk gezegd ook een academisch debat zijn, dat wil zeggen een debat waarin je elkaar met argumenten probeert te overtuigen, waarin je kennis inzet. Gelukkig is er ook heel veel kennis over hoe je dit soort gesprekken voert in het onderwijs. Dan zien we ook hoe nuttig het is dat er niet alleen tussen maar ook binnen instellingen wordt gesproken, want binnen bepaalde domeinen in het onderwijs heeft men hiermee veel meer ervaring. Stel dat je conflictstudies doet. Eigenlijk is ieder onderwerp een gespannen onderwerp. Niemand gaat neutraal zo'n gesprek in. Het punt is om ervoor te zorgen dat die kennis, die er ook in het onderwijs is, breder wordt verspreid, zodat overal waar de spanningen oplopen, men met die spanningen kan omgaan. Nogmaals, het maakt echt wel uit wat voor onderwijsinstelling je bent. Ben je een grote stadsuniversiteit, ben je een kleine pabo of ben je een kunstacademie? Wij kunnen daar scherp normerend in zijn, maar hoe je die spanningen kleiner maakt, hoe je elkaar weet te vinden, dat moeten de onderwijsinstelling vooral zelf doen. Wij moeten hen wel helpen om goed geoutilleerd te zijn. Ondanks alle narigheid is het bijzondere van het onderwerp dat we vandaag bespreken, dat het een onderwerp is waar verschillende onderwijsvormen met elkaar het gesprek over kunnen voeren en eigenlijk ook voor dezelfde uitdagingen staan.

De heer Timmermans (GroenLinks-PvdA):

Ik volg het helemaal, maar ik kom ook weer terug op het punt van collega Bikker. We hebben te maken met een hele kleine populatie Joodse studenten. Zij zijn bijzonder kwetsbaar in deze tijd. Mijn inschatting is dat instellingen nog niet voldoende erop zijn ingericht om op dit moment met die hele specifieke situatie om te gaan. Ik hoop dat de minister het met mij eens is dat zij van ons de instrumenten moeten krijgen om met die hele specifieke situatie op hele korte termijn beter om te kunnen gaan.

Minister Dijkgraaf:

Dat wil ik nadrukkelijk toezeggen. Inderdaad, daar zit ook de spanning. Als je zegt "we gaan een gesprek tussen twee kanten organiseren", is dat een zeer ongelijke strijd. Dat instrument werkt dan ook minder. Je kunt heel goed spreken over een debat waarin meerdere perspectieven zijn. Als er een hele kleine groep is die heel makkelijk aan de aandacht ontsnapt maar juist extra kwetsbaar is, ligt er een extra grote opdracht. Ik denk dat dit trouwens geldt voor onze hele samenleving. Het is al vaak gezegd dat de Joodse gemeenschap niet een van de grootste gemeenschappen in onze samenleving is. Die is extra kwetsbaar. Het is misschien die ene student, die ene leerling en dat betekent dat we extra alert moeten zijn. Maar nogmaals, ik zie ook dat deze groep eigenlijk een graadmeter is voor hoe wij in onze samenleving omgaan met spanning en een veilige omgeving weten te bieden. Als wij een omgeving kunnen creëren in de maatschappij en ook in het onderwijs waar onze Joodse medeburgers zich veilig voelen, dan denk ik dat dat een goede graadmeter is voor de veiligheid van onze samenleving als geheel.

De voorzitter:

De minister vervolgt zijn betoog.

Minister Dijkgraaf:

Ik kom bij de vragen over het onderwijs. Wat kan het onderwijs doen? Ik ben eigenlijk al met de beantwoording begonnen. Veel leden hebben hiernaar gevraagd. Laat ik een paar punten noemen. In het funderend onderwijs wordt ingezet op versterking van zowel Holocausteducatie als het tegengaan van antisemitisme. Die invulling zit op verschillende plekken in het curriculum. De kennisoverdracht van de Holocaust, de Jodenvervolging, en de lange aanloop daarnaartoe wordt natuurlijk behandeld in de context van de Tweede Wereldoorlog. Mevrouw Van der Plas heeft daar heel nadrukkelijk over gesproken: het gaat niet alleen om wat er in de Tweede Wereldoorlog gebeurde, maar ook om de lange aanloop daarnaartoe. Die duurde trouwens wel 2.000 jaar, maar het gaat zeker ook om wat er in de jaren dertig is gebeurd. Het valt binnen de kerndoelen geschiedenis en mens en maatschappij.

Daarnaast wordt in het funderend onderwijs vanuit het kennisgebied geestelijke stromingen trouwens ook verplicht aandacht besteed aan de achtergrond en cultuur van wereldgodsdiensten, waaronder ook nadrukkelijk het Jodendom. Antisemitisme is een vorm van discriminatie en in die vorm komt het als thema terug in het burgerschapsonderwijs. Het komt ook nadrukkelijk aan bod in de conceptkerndoelen burgerschapsonderwijs. Het komt terug in zowel de wettelijke burgerschapsopdracht als in de kerndoelen. Die kernconceptdoelen burgerschap zijn in maart opgeleverd en worden nu beproefd op school. Die hebben dus nog geen wettelijke basis, maar krijgen die wel. Op het moment dat die definitief zijn vastgesteld, komen die ook naar de Kamer toen. Dan kunt u daar zelf nog een keer naar kijken.

De wettelijke burgerschapsopdracht vraagt van scholen dat het onderwijs zich richt op het bijbrengen van kennis van en respect voor de basisvoorwaarden van de democratische rechtsstaat. Dat wordt op het moment op vergelijkbare wijze uitgewerkt voor het mbo. Daar vertaalt het zich naar de eis dat studenten inzicht moeten hebben in hoe etnische en religieuze groepen kunnen en mogen verschillen. Het eist inzicht in de democratische rechtsstaat en de waarborgen voor pluraliteit en gelijkwaardigheid. Ook daarin komt antisemitisme voor. Daar komen dus een aantal lijnen bij elkaar. De Holocaust is onderdeel van het geschiedenisonderwijs. Antisemitisme komt aan bod in het kader van burgerschap. Daarnaast wordt er een handreiking ontwikkeld om studenten te helpen bij de implementatie van al deze nieuwe wettelijke kaders.

De Kamer heeft zich vaker uitgesproken over het belang van de basisvaardigheden, niet alleen wat betreft taal en rekenen, maar ook burgerschap. Die algemene versterking van burgerschap moet ook extra ruggengraat geven aan onze strijd tegen antisemitisme.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Ik heb ook met heel veel belangstelling de conceptteksten met daarin de kerndoelen voor het burgerschapsonderwijs doorgenomen. Die zijn inderdaad van maart 2024. Als eerste viel mij daaraan op dat het hele woord "antisemitisme" er niet in staat. Er wordt wel gesproken over racisme en inclusie en noem maar op. Maar heel simpel gezegd: het woord "antisemitisme" hoort hier, zeker in deze tijd, toch in thuis? Wil de minister dat alsnog borgen?

Minister Dijkgraaf:

Dit is wel het terrein van mijn collega voor Primair en Voortgezet Onderwijs, maar ik ga deze boodschap nadrukkelijk overbrengen.

De voorzitter:

De minister vervolgt zijn betoog.

Minister Dijkgraaf:

Dan was er een vraag van de heer Dijk: in de brief van het kabinet lezen we vooral over de ondersteuning van de pedagogische opdracht en de basisvaardigheid burgerschap, maar kan het kabinet aangeven of dit een intensivering is? Die burgerschapsopdracht is al in 2021 geïntensiveerd door deze te verduidelijken. Zoals ik al zei, zijn we nu bezig met het hele proces van die nieuwe kerndoelen. Het burgerschapsplan heeft een hele belangrijk plek in ons masterplan basisvaardigheden. Ik ben ook de burgerschapsopdracht in het mbo aan het aanscherpen. Ik ga daar ook een verplichte examinering aan toevoegen. Alles bij elkaar opgeteld is dit inderdaad een intensivering.

Mevrouw Bikker vroeg wat het Nationaal Plan versterking Holocausteducatie inhoudt en of er voldoende budget voor is. Het doel van het nationaal plan is om de kennis over de Holocaust onder jongeren te vergroten en om te kijken hoe we daarbij docenten en organisaties uit het veld kunnen ondersteunen. Dat doet OCW samen met VWS en SZW, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid. Natuurlijk zijn ook de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding en organisaties uit het veld daarbij betrokken. Komende maand, dus in mei, wordt de laatste hand gelegd aan dat gezamenlijke en meerjarige nationale plan. Daarbij wordt ook nadrukkelijk gekeken naar wat nodig is voor de implementatie en de financiering. De heer Mapenga vroeg ook of daar gerichte doelen in zitten. Het antwoord is: ja, dat plan zal ook echt gerichte doelen bevatten, voor het onderwijs, maar ook breed voor de samenleving.

Voorzitter. Dan vroeg de heer Eerdmans of ik het met hem eens ben dat we een overduidelijke streep in het zand moeten trekken dat we degenen die Holocaustlessen op scholen verstoren, zullen schorsen of aanpakken. Deel ik die gedachte? Ja, die deel ik. Nogmaals, ik was zelf zeer getroffen door de verhalen van geschiedenisdocenten die vertelden hoe moeilijk het is om dat nu te bespreken. Ik ben wel ontzettend trots dat ze het toch doen, hoewel ik me absoluut kan voorstellen dat sommige docenten daar toch wel enige aarzeling bij voelen. Het is heel belangrijk dat we deze docenten ondersteunen. Het zijn soms ook docenten die niet op de makkelijkste plekken onderwijs geven. Daar willen we natuurlijk juist de beste docenten hebben, want daar hebben ze de grootste impact. Dus ja, ik deel deze gedachte. We roepen schoolbesturen en docenten op om nooit weg te kijken bij antisemitische incidenten en om ook in te grijpen en als het nodig is aangifte te doen. Wat betreft sociale veiligheid toetst de inspectie ook of scholen ervoor zorgen dat alle leerlingen zich veilig kunnen voelen. De Inspectie van het Onderwijs spreekt de scholen die niet aan deze wettelijke eisen voldoen aan en ziet vervolgens toe op de naleving daarvan. We hebben daar dus wel een strak beleid op.

De heer Bamenga (D66):

Ik heb mijn naam met heel veel zorgvuldigheid gekregen en ik hoor daar nu een andere variant op. Volgens mij hoorde ik "de heer Mapanga", maar mijn voornaam is Mpanzu en mijn achternaam is Bamenga.

Minister Dijkgraaf:

Sorry. Oké. Het is besmettelijk.

De voorzitter:

De minister vervolgt zijn betoog.

Minister Dijkgraaf:

Ik leg deze verantwoordelijkheid volledig bij mijn collega, mevrouw Yeşilgöz. Wil je me nooit meer in de war brengen?

De heer Boswijk vroeg of wij zicht hebben op wat de redenen zijn dat jongeren zo negatief reageren als het in de klas over de Holocaust gaat. Leraren zijn misschien op hun hoede en willen het niet bespreken. Hebben wij er enig zicht op bij hoeveel scholen dit ook daadwerkelijk aan de orde is? Daar heb ik helaas geen zicht op, maar in gesprekken met docenten vertellen ze mij dat onwetendheid over de Holocaust en de weinige bewustwording, ook van beledigende en discriminerende uitingen, vaak een rol spelen. Dat geeft eigenlijk aan dat we moeten blijven inzetten op het vergroten van kennis over de Holocaust en op de versterking van het burgerschapsonderwijs. Dat benadrukt eigenlijk alleen maar hoe we hier op een glijdende schaal zitten. Als je je op een gegeven moment niet meer bewust bent van deze situatie, dan ga je bij wijze van spreken ook het lesgeven over deze pijnlijke periode in onze geschiedenis moeilijk maken. Nogmaals, ik ben me zeer bewust van de moeilijke opdracht voor docenten die voor dat soort klassen staan om uiteindelijk toch dat gesprek aan te gaan. We moeten die docenten ook op alle mogelijke manieren ondersteunen en blijven ondersteunen, denk ik.

De heer Boswijk (CDA):

Allereerst wil ik de minister complimenteren met zijn beantwoording tot nu toe. Ik ben het eigenlijk met alles wat u zegt eens. Ik voel ook wel echt dat u in al uw vezels de drang voelt om dit op te lossen. Ik ben het er zeer mee eens dat de oplossing voor het aanpakken van antisemitisme uiteindelijk onderwijs is. Onwetendheid, in combinatie met enige hufterigheid, zorgt ervoor dat dit uiteindelijk wordt geuit. Is de minister het dan ook met mij eens dat als we het probleem willen aanpakken, we ook meer zicht moeten hebben op hoe groot het is? We hebben allemaal anekdotes van iemand die een leraar, een vriend of een leerling heeft die hier ervaring mee heeft. Maar we hebben, zoals ik van de minister begrijp, niet echt een fijnmazig beeld van op welke scholen dat nu plaatsvindt en welke leraren nu schroom voelen om daadwerkelijk dat onderwijs te geven. Ik denk dat dit wel nodig is om te kunnen zeggen "we zien op bepaalde plekken misschien een grote concentratie van die problemen", zodat we het ook veel beter kunnen aanpakken. Zou de minister dat willen onderzoeken? Kan hij dat toezeggen?

Minister Dijkgraaf:

Ik wil er graag even in de tweede termijn op terugkomen. Ik heb al gezegd dat het heel belangrijk is dat men incidenten blijft melden, maar de heer Boswijk vraagt natuurlijk naar bijna een soort van zelfcensuur, waarbij je zegt dat je er maar gewoon niet aan begint omdat je het te bedreigend vindt. In dat geval zijn er geen incidenten en valt er niets te melden, maar is er ook géén onderwijs gegeven. Hoe meten we dat? Ik heb daar eerlijk gezegd geen simpel antwoord op. Ik vind die vraag heel helder en ik wil kijken of ik daar in tweede termijn iets over kan zeggen. Maar ik denk dat de heer Boswijk een heel belangrijk punt heeft geadresseerd. Als de situatie zo onveilig is dat zelfs het onderwijs niet van de grond kan komen, dan kunnen we ook niet beginnen aan het herstellen van de weerbaarheid in de samenleving, waarover we met elkaar zo duidelijk hebben gezegd dat we die nodig hebben en die in wat langer geleden tijden zo vanzelfsprekend was omdat de oorlog en de ervaring van die oorlog zo om ons heen waren. Die zijn langzamerhand aan het verdwijnen, maar dat betekent natuurlijk niet dat het onderwijs moet verdwijnen. Op deze moeilijke situatie en de vraag hoe vaak het voorkomt, waarvan ik denk dat het een hele goede is, kom ik graag in tweede termijn terug.

De heer Boswijk (CDA):

Ik wil vooral ook een motie besparen, maar ik vertrouw erop dat de tweede termijn dan goed is. Dat risico neem ik dan maar. Om het nog iets te verduidelijken, ik ben bang dat zich nu mensen melden die die aarzeling hebben en die dat ongenoegen willen uiten, maar dat er misschien ook een hele groep leerkrachten is die er überhaupt nog nooit aan begonnen is of die het gaandeweg heeft opgegeven; dat we die groep niet bereiken omdat ze ons niet kennen of niet de mensen kennen waar ze dat moeten melden. Het zou mooi zijn als we op een laagdrempelige manier die uitvraag kunnen doen, met een kleine campagne erbij. Dan denken die mensen: ja, verrek, nu je dit zo zegt, nu ik die vragenlijst krijg, ik heb inderdaad misschien tien jaar geleden al bedacht dat ik dit maar niet meer ga geven, want het is ingewikkeld, moeilijk, het gaat over de Tweede Wereldoorlog en de hele Holocaust, dat laat ik maar een beetje lopen. Dan kunnen we die mensen die al afgehaakt zijn, misschien nog activeren om toch te laten weten dat er wel degelijk een probleem is.

Minister Dijkgraaf:

Ik ben het zeer eens met wat de heer Boswijk zegt. Misschien ter aanvulling daarop: het is niet alleen het ministerie dat zich moet uitspreken, zoals ik al zei, maar ook de bestuurders van scholen. Zij hebben ook die verantwoordelijkheid. Zij moeten ook voor hun docenten staan. Zij moeten die docenten daarin faciliteren. We kunnen het ook niet alleen maar op het bordje van die docent leggen. Het is fantastisch om de docenten te ontmoeten die dat doen, in de meest moeilijke omstandigheden. Maar het onderwijs is een grote gemeenschap en ieder heeft daar zijn rol te spelen, ook schoolbesturen en schoolleiders, en natuurlijk ook het ministerie en de inspectie. We staan hier met z'n allen voor deze docenten, zodat zij uiteindelijk in de klas dat verhaal kunnen vertellen waarvan we allemaal vinden dat het zo broodnodig verteld moet worden.

De voorzitter:

De minister vervolgt zijn betoog.

Minister Dijkgraaf:

Voorzitter. De heer Van Baarle en mevrouw Koekkoek vroegen of het mij bekend is en of ik me kan laten inspireren door het Amsterdamse initiatief Bekend maakt Bemind. Erg mooi. Dat zijn twee raadsleden die met elkaar die gesprekken voeren. Ik heb ook met hen gesproken en twee dingen vielen me daar op. Ten eerste, dat ze onder andere met elkaar in gesprek waren omdat ze samen in de raad zaten. Dan moet je ook met elkaar in gesprek, zoals wij ook hier in de Kamer zitten. Ten tweede: dat zij die gesprekken al voerden en hadden gevoerd voordat het conflict in het Midden-Oosten zo oplaaide. Dat is ook een regel, denk ik: dat je dit soort goede initiatieven, waar twee verschillende perspectieven bij elkaar komen, zoals de hoogleraar Beatrice de Graaf zei, eigenlijk in de koude fase van het conflict moet doen, want in de warme fase, waar we nu middenin zitten, is het een stuk lastiger. Dat is trouwens niet alleen zo met deze raadsleden. Vrijdag was er een mbo-docente, een moslim, uit het oosten van het land die vertelde dat zij ook op die mbo-school dit soort gesprekken voerde met een half-Israëlische student. Dat kan dus in allerlei vormen. Ook in kleine kring kan je koppels maken die zeggen: wij gaan met elkaar in gesprek, ondanks alles, ook al zijn we het op een aantal punten fundamenteel met elkaar oneens. Geef het goede voorbeeld hoe we met elkaar in gesprek kunnen zijn. Dat soort initiatieven zijn van onschatbare waarde. Mooi dat dit initiatief ook eigenlijk uit de politiek voortkwam. Het is zeker inspirerend. Dat is absoluut belangrijk.

Over burgerschap heb ik al het nodige gezegd.

Ten slotte de vraag van mevrouw Koekkoek over het Holocaustmuseum. Het is bijzonder waardevol dat dat er nu is. Het is belangrijk dat zo veel mogelijk mensen, vooral jongeren, het Holocaustmuseum, maar ook andere herinneringscentra bezoeken. Die zelfstandige instellingen dragen in belangrijke mate bij aan kennis over de Holocaust en de Jodenvervolging. VWS en OCW dragen daarom structureel bij aan zowel het Holocaustmuseum als het Joods Cultureel Kwartier en herinneringscentra.

In het Nationaal plan versterking Holocausteducatie dat er binnenkort aan komt, wordt ook aandacht besteed aan hoe we het bezoek van die plekken verder kunnen stimuleren. Kan ik toezeggen dat we daarbij ook in beeld kunnen brengen wat de kosten zouden zijn van het gratis beschikbaar stellen daarvan? Het prijsbeleid is nu eigenlijk een verantwoordelijkheid van de musea zelf. Sommige zijn gratis te bezoeken, andere niet. Ik hoor hier ook heel duidelijk de boodschap: als er één plek is waar iedereen iets zou moeten leren over het verleden, over deze moeilijkste periode in het verleden, dan is dat natuurlijk typisch op deze plekken. Ik denk dat het belangrijk is om te gaan kijken wat de doelgroep is en hoe instellingen een eventuele toename van bezoekers op een goede manier kunnen opvangen. In het Nationaal Plan versterking Holocausteducatie moet het bezoeken van musea en herinneringscentra ook een belangrijke rol spelen.

Voorzitter. Eigenlijk ben ik heel natuurlijk overgegaan naar het laatste blokje: de cultuursector.

De voorzitter:

Ja.

Minister Dijkgraaf:

De heer Ellian vroeg waar eigenlijk het protocol is voor culturele instellingen. Wie is er verantwoordelijk voor het veilig houden van Joodse kunstenaars? Ook hier staat veiligheid weer absoluut voorop. Joodse kunstenaars moeten in veiligheid kunnen werken. Natuurlijk zijn de culturele instellingen in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de veiligheid. Er zijn al veiligheidsprotocollen voor verschillende sectoren, maar naar aanleiding van het vreselijke incident rond Lenny Kuhr heeft de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties een instructie opgesteld en met de leden gedeeld waarin handvaten zijn opgenomen voor de omgang met actievoerders. Afgesproken is dat daarnaast een meer algemene handleiding wordt opgesteld. Wat uit die gesprekken bleek, is dat vooral de kleinere instellingen behoefte hebben aan meer hulp om te kunnen inschatten wanneer zij bijvoorbeeld de hulp van de politie moet inroepen. De staatssecretaris Cultuur en Media gaat daarom samen met de minister van Justitie en Veiligheid in overleg met de VNG om goede afspraken te maken om ervoor te zorgen dat deze culturele instellingen en de veiligheidsdriehoek elkaar in het vervolg sneller en makkelijker kunnen bereiken. Het gaat dan vooral om de aanloop naar de voorstellingen. We merken dat kleine instellingen uiteindelijk toch wel moeite hebben met het vinden van die driehoek. Misschien is ook niet helemaal helder wat zij daar wel en niet van kunnen verwachten. Dat doen we echt gezamenlijk opdat men elkaar sneller weet te vinden en daar ook de protocollen voor kan opstellen.

Mevrouw Van der Plas vroeg of we niet moeten stoppen met het toekennen van subsidies aan culturele instellingen waar antisemitische uitingen worden gedaan. Ik denk dat die vraag ook gesteld is naar aanleiding van een statement van De Generator. Dat is een klein podium in Leiden. Dat statement wekte de indruk dat dit podium Joodse artiesten wilde weren vanwege hun Jood-zijn. Dat kan natuurlijk nooit. Daar moeten we gewoon keihard voor staan. Naar aanleiding van die ontstane onrust heeft het podium aangegeven dat die instelling absoluut niet de intentie heeft om artiesten te weren omdat ze Jood zijn. Het heeft ook een nieuwe verklaring naar buiten gebracht. Ik interpreteer de vraag van mevrouw Van der Plas ook zo: waar stellen we de grenzen in de culturele sector? Het antwoord is uiteindelijk: het strafrecht is de grens die we met elkaar hebben afgesproken. Als er sprake is van antisemitisme, dan is het aan het OM en uiteindelijk aan de rechter om daar een oordeel over te hebben. Ik zeg het nog een keer: antisemitisme is totaal onacceptabel. Als wordt vastgesteld dat daar sprake van is, dan kan dat natuurlijk niet zonder consequenties blijven.

Het is, denk ik, ook nog belangrijk om hier iets recht te zetten. Mijn collega-bewindspersoon, de staatssecretaris Cultuur en Media, heeft nooit aangegeven dat sommige vormen van antisemitisme toelaatbaar zouden zijn. Alle vormen van antisemitisme zijn niet toelaatbaar en strafbaar. Daar zit dus geen enkele nuance in.

De heer Ellian vroeg of gegarandeerd wordt dat geen aanpassing in de programmering gaat plaatsvinden vanwege gebrek aan budget. Wat doen we als bijvoorbeeld instellingen er bang voor zijn dat ze subsidie gaan verliezen omdat de subsidiegever anders denkt over antisemitisme, over de Joden? Ik heb eigenlijk geen aanwijzing voor dat dit speelt, maar mijn collega, de staatssecretaris van Cultuur, heeft goed contact met alle betrokken brancheorganisaties. Ik kan u ook namens haar toezeggen dat ze dit heel goed zal monitoren en zal blijven monitoren. Als er andere signalen zijn, met name van zelfcensuur, wat het allerlastigste is om vast te stellen, dan horen we dat graag. De heer Ellian had het over zorgen van organisaties die bang zijn om subsidie te verliezen. Dat moet natuurlijk absoluut niet aan de orde zijn. Ik zou zeggen: cultuursubsidies zijn er nou juist om zo veel mogelijk verschillende stemmen te laten klinken, ook de Joodse stem. Er is veel ruimte voor Joodse cultuur binnen de diverse subsidies van het Rijk, en ook van de andere overheden; denk aan de structurele subsidie voor het Joods Cultureel Kwartier.

Dan kom ik bij de vraag van mevrouw Koekkoek: wat doen we om de Joodse cultuur te beschermen en te stimuleren? Er wordt vanuit OCW al veel Joods erfgoed beschermd als rijksmonument. Het Joods Cultureel Kwartier, dat ik net al noemde, dat het hele verhaal van de Joodse cultuur vertelt, verkrijgt structureel subsidie. Het Holocaustmuseum krijgt een volgende bijdrage. Er zijn nog vele andere voorbeelden van hoe je Joodse cultuur kunt ondersteunen. Nou, we hebben in het debat ook gehoord over de prachtige tv-serie over de Joodse Raad die we hebben gezien. De Amsterdamse Klezmer Band die Joodse muziek speelt. De Leo Smit Stichting die muziek van vermoorde Joodse componisten boven water haalt en uitvoert. Op al deze mogelijke manieren proberen wij bekendheid te geven aan de Joodse cultuur, om daarmee ook langs die weg bij te dragen aan de bestrijding van antisemitisme.

Dat was de beantwoording van mijn kant.

De voorzitter:

Toch nog een interruptie van de heer Ellian. Het mag ook in tweede termijn. Dat gaat u doen, mooi zo.

Dan sluit ik de eerste termijn van de zijde van de regering af. We gaan gelijk door met de tweede termijn. We beginnen weer met mevrouw Van der Plas, die spreekt namens BBB. Ga uw gang.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Dank u wel, voorzitter. Dank aan de collega's en de bewindspersonen voor dit debat. Helemaal gerust ben ik er allemaal nog niet op, want ik vind dat er her en der toch wat slappe dingen worden gezegd. Als je een theater binnenkomt en je verstoort de bijeenkomst: gewoon hopsakee, wegwezen, opzouten, zou ik zeggen. Weg! De politie bellen. We hoeven daar helemaal geen gesprek over te hebben. Maar goed, we hebben het er hier over, en dat is al heel goed, maar eigenlijk ook triest.

Voorzitter. Ik heb een paar moties die ik graag wil indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

spreekt uit dat antisemitisme, in al zijn uitingsvormen, onverenigbaar is met de Nederlandse kernwaarden en een bedreiging vormt voor niet alleen de Joodse gemeenschappen en het Joodse leven, maar ook voor de samenleving, de democratie en de Nederlandse levenswijze,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Plas, Ellian, Palmen en Boon.

Zij krijgt nr. 370 (30950).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat op 7 oktober 2024 het een jaar geleden is dat de terroristische organisatie Hamas haar aanval opende op de Israëlische staat;

overwegende dat uit solidariteit de Israëlische vlag gehesen dient te worden een jaar na de aanval;

verzoekt de regering om op 7 oktober 2024 de Israëlische vlag te hijsen op alle overheidsgebouwen en dit ook te communiceren naar decentrale overheden, zoals provincies en gemeenten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Plas en Diederik van Dijk.

Zij krijgt nr. 371 (30950).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat geen enkele vorm van antisemitisme een plek heeft in de Nederlandse samenleving en dat het onaanvaardbaar is wanneer Israëlische en/of Joodse mensen geweigerd worden op basis van hun achtergrond en dat zulke organisaties geen publiek geld moeten ontvangen;

verzoekt de regering mogelijkheden uit te werken die borgen dat organisaties die zich schuldig maken aan het weigeren van Israëlische en/of Joodse mensen op basis van hun achtergrond, geen aanspraak meer kunnen maken op publiek geld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Plas en Van Zanten.

Zij krijgt nr. 372 (30950).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat na 7 oktober 2023 en de daaropvolgende oorlog tussen Israël en Hamas er sprake is van toenemende Jodenhaat in het Nederlandse onderwijs;

overwegende dat studenten recht hebben op een veilige leeromgeving en werknemers op een veilige werkplek;

verzoekt de regering bij hogescholen en universiteiten erop aan te dringen een identificatieplicht te hanteren voor zo lang als nodig en hierop te handhaven, door bijvoorbeeld het tonen van de collegekaart, zodat personen die op geen enkele wijze verbonden zijn aan de onderwijsinstelling uit de gebouwen kunnen worden geweerd, indien de openbare orde daar aanleiding toe geeft,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Plas en Van Zanten.

Zij krijgt nr. 373 (30950).

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Ik heb nog één hele korte motie, als u het mij permitteert, voorzitter.

De voorzitter:

Ja, snel.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

De motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

roept alle politieke partijen in de Tweede Kamer op om hun achterban te motiveren om 4 mei niet te gebruiken voor politieke statements en/of demonstraties en de twee minuten stilte te respecteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Plas.

Zij krijgt nr. 374 (30950).

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank voor uw inbreng. De volgende spreker van de zijde van de Kamer is de heer Boon. Hij spreekt namens de Partij voor de Vrijheid. Gaat u uw gang.

De heer Boon (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Ik wil de ministers bedanken. Hoe belangrijk dit debat is is gebleken, want tijdens ons debat heeft zaalvoetbalteam Maccabi te maken gekregen met antisemitisme. De tegenstander weigerde tegen Maccabi te spelen omdat er Joden in dit team zitten. Als dit waar is, hoop ik dat de KNVB morgen direct actie onderneemt tegen deze tegenstander.

De PVV heeft één motie, die als volgt luidt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er een verontrustende stijging van antisemitische incidenten in Nederland plaatsvindt;

overwegende dat de context van de uitdrukking "from the river to the sea" rechtstreeks uit het handvest van Hamas komt en een oproep tot geweld tegen alle Joden wereldwijd inhoudt;

verzoekt de regering om de uitdrukking "from the river to the sea" als een oproep tot geweld te beschouwen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Boon.

Zij krijgt nr. 375 (30950).

De heer Boon (PVV):

Als PVV hebben we duidelijk gemaakt dat het niet slechts vijf voor twaalf is maar één minuut voor twaalf als we een bloeiende Joodse gemeenschap in Nederland willen behouden. Ik voel de urgentie bij het kabinet. Dat verheugt mij, maar stelt mij nog niet volledig gerust.

Tot slot wil ik een laatste oproep doen aan Nederland. Laten we op 4 mei tijdens de twee minuten stilte daadwerkelijk zwijgen. Voor degenen die wel willen protesteren of nog twijfelen, wil ik graag een passage voorstellen uit de toespraak van onze koning van 4 mei 2020: "Dwars door deze stad. Dwars door dit land. Voor de ogen van landgenoten. Het leek zo geleidelijk te gaan. Elke keer een stapje verder. Niet meer naar het zwembad mogen. Niet meer mogen meespelen in een orkest. Niet meer mogen fietsen. Niet meer mogen studeren. Op straat worden gezet. Worden opgepakt en weggevoerd. Sobibor begon in het Vondelpark. Met een bordje: 'Voor Joden verboden'."

De voorzitter:

Dank voor uw inbreng. De heer Eerdmans gaat nu zijn tweede termijn uitspreken namens JA21.

De heer Eerdmans (JA21):

Dank u wel, voorzitter. Dank aan de bewindsleden, ook voor her en der een toezegging en in ieder geval verduidelijkende reacties en antwoorden. Ik heb drie voorstellen aan de collega's in de Kamer. De eerste dien ik samen met de heer Diederik van Dijk in en gaat over Samidoun, een problematische organisatie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de organisatie Samidoun onlangs in Duitsland is verboden vanwege steun aan Hamas en het verheerlijken van de terreur op 7 oktober;

constaterende dat Samidoun tevens is verweven met het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina, dat op de EU-terreurlijst staat;

constaterende dat Samidoun sinds 7 oktober bij diverse Nederlandse demonstraties betrokken is geweest, waarbij de terreur van Hamas werd verheerlijkt;

verzoekt de regering om in navolging van Duitsland over te gaan tot een verbod op Samidoun,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Eerdmans en Diederik van Dijk.

Zij krijgt nr. 376 (30950).

De heer Eerdmans (JA21):

Dan een breed gesteunde motie, die is gericht aan de collega's in de Kamer om dit debat in ieder geval jaarlijks voort te zetten, aangevuld met een brief van het kabinet. Dat is gekoppeld aan een voorstel tot het opzetten van een landelijke dag tegen antisemitisme.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het toenemende antisemitisme voortdurende politieke aandacht behoeft;

roept uit dat 25 april voortaan de Landelijke dag tegen Antisemitisme wordt;

besluit jaarlijks plenair een antisemitismedebat in de Tweede Kamer rond deze datum te houden voorafgegaan door een beleidsbrief van het kabinet,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Eerdmans, Wilders, Boon, Van der Plas, Ellian, Diederik van Dijk, Palmen, Bikker en Boswijk.

Zij krijgt nr. 377 (30950).

De heer Eerdmans (JA21):

De laatste motie gaat over onderzoek. We hadden het over het onderzoek-Koopmans uit 2015. De minister van Justitie zei dat er al een onderzoek is gedaan. Ik denk dat zij een onderzoek uit 2022 bedoelt in opdracht van het CIDI en CJO. Dat gaat over profielen. Daarin wordt nergens duidelijk wat de religieuze achtergrond is van de mensen die moeite hebben met Joden als buren en die zich niet verbonden voelen met Joden. Het wordt totaal niet duidelijk wie er in die profielen zit, dus dit hele onderzoek is wat dat betreft helemaal geen duidelijk onderzoek. Ik wil dus toch vragen aan het kabinet om voortgezet onderzoek te doen. Daarom deze motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering een breed onderzoek te laten verrichten naar antisemitische opvattingen onder verschillende bevolkingsgroepen, waarbij in ieder geval de opvattingen worden uitgesplitst naar religieuze achtergrond,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Eerdmans.

Zij krijgt nr. 378 (30950).

Dank voor uw inbreng. Mevrouw Bikker nu in de tweede termijn voor de ChristenUnie.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. Dank aan de bewindspersonen voor de beantwoording. Ik heb twee moties. De eerste motie is een soort vier-in-één, speciaal voor de heer Boswijk.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat oplaaiend antisemitisme vraagt om een versterking van het strafrechtelijk en bestuurlijk instrumentarium om dit in het fysieke en digitale domein te bestrijden;

overwegende dat de Kamer 27 mei aanstaande de initiatiefnota-Ellian/Bikker bespreekt die een groot aantal aanbevelingen bevat om antisemitisme te bestrijden;

verzoekt de regering:

  • -met politie, Openbaar Ministerie en rechtspraak te verkennen wat er nodig is om de inzet van het snelrecht tegen antisemitische misdrijven te bevorderen;

  • -samen met het Nederlands Genootschap van Burgemeesters en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten te komen tot een handelingskader rondom antisemitische uitingen in het fysieke en digitale domein en hierbij ook de omgang met antisemitische uitingen bij demonstraties te betrekken;

  • -in de verkenning naar de strafbaarstelling van antisemitisme in andere landen nadrukkelijk de vraag betrekken hoe antisemitisme eerder als zodanig door politie, Openbaar Ministerie en rechtspraak kan worden herkend en erkend en of hiertoe het expliciet benoemen van antisemitisme onder artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht van meerwaarde kan zijn;

  • -voor de behandeling van de initiatiefnota-Ellian/Bikker inzichtelijk te maken wat nodig is voor een krachtig Nationaal Plan versterking Holocausteducatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bikker en Ellian.

Zij krijgt nr. 379 (30950).

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

U zult begrijpen waarom die medeondertekend is door collega Ellian.

De tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Joodse Nederlanders zich op steeds meer plekken onveilig voelen om zichtbaar Joods te zijn;

van mening dat het onbestaanbaar is dat de Joodse gemeenschap in ons land zo existentieel wordt bedreigd;

verzoekt de regering een Catshuissessie te beleggen met Joodse organisaties en relevante vertegenwoordigers vanuit in ieder geval universiteiten, onderwijskoepels, politie, sport, lokale overheden, socialemediabedrijven, vervoerders, detailhandel en de cultuursector met als doel leiders in al deze sectoren aan te spreken op hun verantwoordelijkheid en maatregelen te laten treffen om de veiligheid van de Joodse gemeenschap in ons land te bewaken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bikker, Timmermans, Ellian, Boswijk, Koekkoek, Diederik van Dijk, Palmen, Bamenga, Van der Plas, Eerdmans, Dijk, Boon, Teunissen en Van Baarle.

Zij krijgt nr. 380 (30950).

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Deze motie is dus medeondertekend door de vertegenwoordigers van alle partijen die hier aanwezig zijn. Ik las de namen niet voor, zodat het in de spreektijd lukte, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik sta het toe, maar eigenlijk moeten ze allemaal worden voorgelezen. Het is goed. De heer Ellian voor zijn tweede termijn, namens de VVD natuurlijk.

De heer Ellian (VVD):

Zover ik weet inderdaad nog wel, voorzitter. Of misschien gooit de partijleider mij eruit, maar dat denk ik niet. Tenminste, ik hoop het niet, maar dat vraag ik dan in deze termijn. Het onderwerp is er eigenlijk helemaal niet naar om grappen over te maken, maar goed.

Voorzitter. Ik heb geen moties, ook in het licht van ... Meneer Boswijk steekt zijn duim al op! Maar ik sta onder heel wat moties. Ik dank de collega's die de VVD benaderd hebben en ons hebben gevraagd om mee te doen. Wij staan twee keer onder een motie van de ChristenUnie. Wij staan onder een motie van meneer Bamenga. Ja, minister, ik heb het ook een keer fout gezegd, maar "meneer Bamminga"? Het is toch wel een knappe prestatie om dat ervan te maken! Wij staan onder een motie van de SGP over de anbistatus. Wij staan onder een motie over de kerndoelen van het onderwijs, waarvan de eerste indiener van Nieuw Sociaal Contract is, als ik het goed heb. Wij staan onder een motie van collega Van der Plas. Wij staan onder een motie van collega Eerdmans. Daarbij zijn we net ook genoemd. En collega Timmermans dient zo nog een motie in waaronder wij ook staan.

Ik ben er ook niet helemaal gerust op ... Ik zie wel dat het kabinet steeds concreter wordt. Maar ook bij mij blijft het gevoel overheersen dat als iemand een voorstelling verstoort, als studenten of buitenstaanders met mondkapjes of bivakmutsen op een universiteitsgebouw betreden, het direct einde oefening zou moeten zijn wat die demonstratie betreft. Ik onderschrijf zeer wat meneer Timmermans zegt. Ik ben me er natuurlijk van bewust dat er veel gedemonstreerd werd op universiteiten. Dat probeerde ik ook tot uitdrukking te brengen. Ik vraag me af of dat nou de plek is. Maar los van die discussie verdient deze kleine groep, de Joodse studenten, echt bescherming tegen wat al heel snel intimiderend voor hen kan zijn. Ik ga nog wel een keer met meneer Timmermans praten over de universiteiten en het demonstreren.

Voorzitter. Ik ben content te vernemen dat er zoiets bestaat als "het verwekken van wanorde". Dat is artikel 144 Wetboek van Strafrecht. Dat wist ik als jurist niet. Maar ik geef toe dat ik iets geleerd heb. Dat is fijn. Ik hoop dat dit wetsartikel dan ook echt ingezet gaat worden.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank voor uw inbreng. Dan is het woord aan de heer Timmermans, namens de fractie GroenLinks-Partij van de Arbeid. Gaat uw gang.

De heer Timmermans (GroenLinks-PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Ik dank de collega's voor hun inbreng en ik dank de ministers voor hun beantwoording. Ik denk dat wat ons allen bindt hier het gevoel van urgentie is. We moeten snel handelen om dit probleem, dat nu als een strovuur oplaait, weer snel onder controle te krijgen. De collega's hebben daar een aantal voorstellen voor gedaan. Ik zal dat nu ook doen. Maar ik wil ook de collega's voorhouden dat als het ons ernst is, niet alleen om dit strovuur beheersbaar te krijgen, maar ook om op lange termijn structureel het antisemitisme in Nederland te onderdrukken en weg te krijgen, we dat in een breder kader moeten plaatsen van hoe we in dit land überhaupt met elkaar omgaan en hoe we mensen beoordelen op wat ze doen en niet op wie ze zijn. Dat is de kern van een open democratische samenleving. Joden in Nederland zijn op dit moment daarvan het slachtoffer. We moeten ervoor zorgen dat we in de bestrijding van wat hen overkomt, andere Nederlanders die zich ook bedreigd kunnen voelen niet vergeten.

Dan mijn moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het aantal antisemitische incidenten stijgt en de hoeveelheid meldingen van antisemitisme, discriminatie en racisme in alarmerend tempo toeneemt;

van mening dat er een grotere aangiftebereidheid ontstaat als burgers erop kunnen vertrouwen dat de politie tot een goede herkenning en afhandeling van discriminatie-incidenten in staat is en dat speciaal opgeleide discriminatierechercheurs hierbij van belang zijn;

verzoekt de regering om zich in te zetten voor het uitbreiden van het aantal discriminatierechercheurs en daarbij te streven naar minstens één discriminatierechercheur per politie-eenheid, en de Kamer voor het zomerreces te informeren over de voortgang,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Timmermans en Bamenga.

Zij krijgt nr. 381 (30950).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat de aanpak van online haat en discriminatie van essentieel belang is in de aanpak van antisemitisme, discriminatie en racisme;

constaterende dat de Digital Services Act regelt dat onlineplatformen moeten optreden tegen onlinehaat, maar dat het ontbreken van een EU-brede definitie van hatespeech de effectieve aanpak van onlinehaat in de weg staat;

overwegende dat de Digital Services Act nog niet voldoende is ingericht om de algoritmes die draaien op interactie en ophef aan te pakken, terwijl die antisemitisme, discriminatie en racisme in de hand werken;

verzoekt de regering om druk uit te oefenen in de Europese Raad om hatespeech en hatecrimes zo snel mogelijk toe te voegen aan de lijst van misdrijven van de EU, zodat optimaal opgetreden kan worden tegen online antisemitisme, discriminatie en racisme;

verzoekt de regering om in de Raad op te roepen tot een concrete aanpak van polariserende algoritmes die het verspreiden van onlinehaat op sociale media belonen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Timmermans en Ellian.

Zij krijgt nr. 382 (30950).

De heer Timmermans (GroenLinks-PvdA):

Tot slot.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat Holocaustonderwijs essentieel is voor het bestrijden van antisemitisme;

constaterende dat docenten aangeven Holocaustonderwijs een moeilijk thema te vinden;

overwegende dat docenten geholpen zouden kunnen zijn bij toegang tot extra trainingen of hulpdocenten, verhalen van ervaringsdeskundigen in de klas of een bezoek aan een herinneringscentrum of museum, zoals het Holocaustmuseum of Kamp Westerbork;

verzoekt de regering om in gesprek te gaan met docenten en onderwijsinstellingen in het funderend onderwijs en het vervolgonderwijs om op te halen welke ondersteuning zij nodig hebben en dit mee te nemen in de nationale aanpak antisemitismebestrijding en deze ondersteuning structureel extra te financieren uit beschikbare middelen binnen OCW,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Timmermans, Bikker, Dijk, Teunissen, Koekkoek, Diederik van Dijk, Boswijk, Eerdmans en Bamenga.

Zij krijgt nr. 383 (30950).

De voorzitter:

Hartelijk dank. Dan is nu het woord aan mevrouw Koekkoek. Zij spreekt namens de fractie van Volt.

Mevrouw Koekkoek (Volt):

Dank u wel, voorzitter. Dank aan beide ministers voor de beantwoording, en uiteraard ook dank aan de ondersteuning. Ik heb één motie, maar ik heb ook nog een vraag. Dat kwam eigenlijk door iets wat de heer Boswijk net aangaf over het mogelijke verstillende effect dat je kunt zien in de fysieke omgeving doordat wat mensen uitspreken misschien nog net niet discriminatoir, maar wel alarmerend is. Eigenlijk wil ik dezelfde vraag stellen aan de minister van Justitie en Veiligheid over de onlineomgeving. Kan zij in het onderzoek dat zij al toegezegd heeft en dat zij naar de Kamer gaat sturen, ook dat soort tendensen meenemen? Die zijn dan natuurlijk niet meldbaar en strafbaar — dat besef ik — maar ik denk dat het wel interessant zou zijn om, voor zover dat mogelijk is, te kunnen zien wat voor foute grapjes er online gemaakt worden of wat voor hints er online worden geplaatst die zo'n verstillend effect kunnen creëren, waardoor mensen zich niet verder uitspreken. Dat was mijn vraag.

Dan de motie. Die ziet op het initiatief Bekend maakt Bemind. Ik vond het heel mooi dat de minister aangaf: ik heb met beide, met de politie en met de gemeenteraadsleden, gesproken en ik zie echt het belang van wat zij doen. Het zou mij heel veel waard zijn als we dat vanuit het Rijk verder konden ondersteunen, door dit soort rolmodellen breder dan alleen Amsterdam op te zoeken en op dezelfde manier in te zetten voor die verbinding. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er een toename is van het aantal meldingen van antisemitisme bij het OM, de politie en andere meldpunten;

constaterende dat uit onderzoek volgt dat dialoog en ontmoetingsinitiatieven effectief kunnen zijn om negatieve stereotyperingen tussen groepen tegen te gaan en daarmee een bijdrage kunnen leveren aan het bestrijden van alle vormen van racisme en discriminatie;

overwegende dat de overheid een belangrijke rol kan spelen in het faciliteren en stimuleren van onderlinge verbinding tussen verschillende groepen in de samenleving;

verzoekt het kabinet om met lokale overheden samen te werken om ontmoetingen tussen verschillende bevolkingsgroepen te stimuleren door lokale rolmodellen, organisaties en initiatieven te faciliteren in het organiseren van ontmoetingen;

verzoekt het kabinet om hiervoor waar nodig de vereiste middelen vrij te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koekkoek en Van Baarle.

Zij krijgt nr. 384 (30950).

Mevrouw Koekkoek (Volt):

Dank, voorzitter.

De voorzitter:

Hartelijk dank voor uw inbreng. Dan is het woord aan de heer Van Baarle, die namens de fractie van DENK het woord voert.

De heer Van Baarle (DENK):

Dank u wel, voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording. Wij hebben een aantal moties meegetekend om de strijd tegen antisemitisme op te voeren. Ik zou graag zelf nog een tweetal moties willen indienen. De eerste ziet op het debat dat ik met de minister had over de beveiliging van religieuze instellingen en hoe religieuze instellingen die ervaren. De minister gaf aan die vraag wellicht bij SZW te kunnen neerleggen, maar ik dien er toch een motie over in. Misschien kan de minister daar dan toch nog een appreciatie van geven.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er verschrikkelijke gevallen zijn geweest van vernielingen en bekladdingen van Joodse instellingen in Nederland, wat onacceptabele uitingen van antisemitisme zijn;

overwegende dat ook andere religieuze gemeenschappen, zoals de moslimgemeenschap, te kampen hebben met vernielingen en bekladdingen van religieuze instellingen;

overwegende dat er een systeem van bewaken en beveiligen is, waarin een getrapte verantwoordelijkheid van betrokkenen, gemeenten en landelijke overheid is opgenomen;

van mening dat religieuze gemeenschappen in Nederland zich veilig moeten weten en dat zicht op of de overheid in hun veiligheidsbehoeften voorziet, kan helpen om dit te bewerkstelligen;

verzoekt de regering om te onderzoeken hoe religieuze gemeenschappen het systeem van bewaken en beveiligen ervaren ten behoeve van de veiligheid van hun religieuze instellingen, en hoe zij de contacten ervaren met verantwoordelijken binnen de keten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Baarle.

Zij krijgt nr. 385 (30950).

De heer Van Baarle (DENK):

Voorzitter. Tot slot een motie die ziet op een verschil van mening tussen de fractie van DENK en het kabinet over het gebruik van de IHRA-definitie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering stelt dat binnen de strafrechtketen de IHRA-definitie van antisemitisme gebruikt kan worden voor het herkennen van discriminatie;

overwegende dat de IHRA-definitie politieke elementen bevat, zoals het als antisemitisme betitelen van het van de staat Israël verlangen van gedrag dat men niet van andere staten verlangt;

van mening dat antisemitisme moet worden bestreden, waarbij antisemitisme niet gelijkstaat aan kritiek op de staat Israël;

verzoekt de regering de IHRA-definitie van antisemitisme geen uitgangspunt te laten zijn in beleid en in de strafrechtketen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Baarle.

Zij krijgt nr. 386 (30950).

Hartelijk dank voor uw inbreng. Dan is nu het woord aan de heer Boswijk, die namens het CDA gaat spreken. Gaat uw gang.

De heer Boswijk (CDA):

Dank u wel, voorzitter. We hebben het vanavond gehad over "een waardeloos onderwerp" en "een debat dat helaas nodig is", namelijk over antisemitisme, dat we helaas telkens vaker zien terugkomen. Het mooie aan dit debat vond ik wel dat eigenlijk alle aanwezige partijen Kamerbreed antisemitisme in sterke en minder sterke bewoordingen hebben afgekeurd en dat we het allemaal ook zien als een probleem en dat we ook allemaal vinden dat het moet worden aangepakt.

Wij hebben geen moties, maar dat komt mede doordat heel veel collega's al hele goede moties hebben ingediend. Een aantal zullen wij mee-indienen of steunen.

Ik wil de ministers danken voor hun antwoorden, onder anderen de minister van Justitie. Ik wacht van harte het aanpakken van anonieme accounts af. Ik denk echt dat er online een wereld te winnen is als het om antisemitisme gaat.

Ik wacht met smart de toezegging zo meteen van de minister van Onderwijs af over het onderzoek onder leerkrachten en docenten als het gaat over het onderwijs geven over de Holocaust. We horen wel de signalen, maar hebben te weinig gevoel over waar het nou precies zit, hoe groot dat probleem is en hoe we dat uiteindelijk kunnen gaan oplossen. Dat wacht ik af in alle vertrouwen dat het een goede toezegging wordt, dus daarom dien ik daarover geen motie in.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Diederik van Dijk gaat nu het woord voeren namens de SGP.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Dank u wel, voorzitter. Ik dank allereerst de bewindslieden voor de antwoorden die ze hebben gegeven. Woorden doen ertoe en daarom spreek ik uitdrukkelijk mijn waardering ervoor uit dat beide ministers zo helder hun afschuw hebben uitgesproken over Jodenhaat. Ik hoop van harte dat de Joodse Nederlanders dat als een steun in de rug ervaren en dat ze weten dat ze er niet alleen voor staan.

Enkele punten wil ik nog beleggen met een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een instelling alleen een anbi kan zijn als ze zich nagenoeg geheel inzet voor het algemeen belang;

overwegende dat organisaties die terreur verheerlijken en haatpredikers uitnodigen afbreuk doen aan het algemeen belang;

verzoekt de regering zich met de Belastingdienst in te spannen om de anbistatus in te trekken van organisaties die zich antisemitisch uitlaten, terreur verheerlijken of sprekers uitnodigen die een gevaar vormen voor de nationale veiligheid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Diederik van Dijk, Eerdmans, Ellian, Boswijk en Van der Plas.

Zij krijgt nr. 387 (30950).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat het gelet op de explosieve stijging van antisemitische incidenten wenselijk is in de inburgering meer aandacht te besteden aan de Joodse gemeenschap en haar geschiedenis in Nederland;

overwegende dat naast theoretische aandacht voor antisemitisme een bezoek aan een locatie, zoals het Nationaal Holocaustmuseum, waarbij de gruwelijkheden van de Holocaust voor nieuwkomers tastbaar en voelbaar worden, een onderdeel van de inburgering zou moeten zijn;

verzoekt de regering verplicht te stellen dat nieuwkomers een bezoek brengen aan een dergelijke locatie in het kader van hun inburgering en hiervoor een limitatieve lijst van geschikte locaties verdeeld over Nederland en goed bereikbaar voor de inburgeraars op te stellen in overleg met Joodse organisaties en de VNG;

verzoekt de regering hiervoor dekking te vinden in de structurele financiering van de maatregelen om antisemitisme tegen te gaan overeenkomstig de aangenomen motie 36410-VI, nr. 69,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Diederik van Dijk en Flach.

Zij krijgt nr. 388 (30950).

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Dan de laatste motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Joodse studenten in het hoger onderwijs zelfs binnen de gebouwen van hun instelling nog steeds te maken hebben met onveiligheid en intimidatie door antisemitische acties en het verheerlijken van geweld, soms door externe activisten;

overwegende dat instellingen voor hoger onderwijs de verantwoordelijkheid en de bevoegdheid hebben om de veiligheid van studenten en personeel te waarborgen en dat het belangrijk is dat zij gezamenlijk optrekken in het bestrijden van antisemitisme om verdere misstanden tegen te gaan;

verzoekt de regering afspraken te maken met de instellingen voor hoger onderwijs om de toegang tot gebouwen zodanig te controleren dat risico's op antisemitische incidenten door (externe) activisten, waaronder bedreiging, intimidatie en het verheerlijken van geweld, zo veel mogelijk worden voorkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Diederik van Dijk.

Zij krijgt nr. 389 (30950).

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Dank u, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Palmen namens Nieuw Sociaal Contract. O, ik heb de heer Dijk overgeslagen. We hebben best veel Dijken in de Kamer. Dan haal je ze door elkaar. Ja, we hebben één Dijk, en dan Van Dijk. Maar er is maar één echte Dijk en die gaat nu het woord voeren namens de Socialistische Partij. Gaat uw gang.

De heer Dijk (SP):

Dank u wel, voorzitter. Ik heb een motie die ik zelf indien en een aantal moties die ik medeondertekend heb.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat het belangrijk is om van jongs af aan samen te leren over de Holocaust, de Tweede Wereldoorlog en onze gezamenlijke geschiedenis;

overwegende dit zo makkelijk mogelijk te maken voor scholen en (financiële) drempels hiertoe weg te nemen;

verzoekt het kabinet om een bezoek aan het Nationaal Holocaustmuseum onderdeel te laten zijn van het Nationaal Plan Holocausteducatie en scholen hiertoe de benodigde middelen te geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dijk, Koekkoek en Diederik van Dijk.

Zij krijgt nr. 390 (30950).

De heer Dijk (SP):

We hebben een groot en belangrijk onderwerp besproken, maar dat hebben we ook op een grote manier besproken. De grote thema's, zoals onderwijs, cultuur en veiligheid, hebben we denk ik goed belicht. Ik heb het in mijn bijdrage kort gehad over sociale controle. Ik zie namelijk voor me hoe dit soort patronen werken. Kinderen horen dit, gaan op straat spelen in een voetbalkooi — laat ik het even heel beeldend proberen te maken — en beginnen elkaar uit te schelden en woorden te gebruiken die normaliseren, omdat ze nergens worden gecorrigeerd. Vervolgens komen ze thuis, pakken ze hun telefoon, gaan ze op internet en worden ze geconfronteerd met allerlei rare complottheorieën. Ik heb aan het kabinet gevraagd om in te gaan op die sociale controle, met name in buurten en wijken. Ik denk dat daar namelijk wat betreft preventie een oplossing ligt in jongerenwerkers. Zij kennen de jongeren en spreken ze aan zodra ze, als grapje, foute woorden gebruiken. Het gaat dan ook over conciërges op scholen die kinderen corrigeren. In mijn beleving zijn al dit soort dingen op scholen, in buurten en in wijken in de afgelopen jaren afgenomen in plaats van toegenomen. Het zal geen zaligmakende oplossing zijn, maar ik denk dat het zo dicht bij mensen en onze jongeren moet komen als we toekomstige generaties willen leren dat er een Holocaust is geweest, dat je die rare scheldwoorden niet tegen elkaar gebruikt en dat het niet mag normaliseren in de samenleving.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Palmen namens Nieuw Sociaal Contract.

Mevrouw Palmen (NSC):

Dank u wel, voorzitter. Ik wil ook de bewindspersonen en alle collega's bedanken voor de inbrengen. Samenleven doe je tenslotte samen. Antisemitisme vraagt om tacheles, om preventie, harde aanpak en opvolging om het haatzaaien uit te bannen. Zo kunnen we ook onze Joodse Nederlanders weer een veilig thuis bieden, eerst de mens, dan de regel en pas daarna de organisatie. Ik heb twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in 2023 het aantal meldingen van discriminatie en antisemitisme explosief is toegenomen bij zowel de politie als regionale antidiscriminatiebureaus;

constaterende dat het van cruciaal belang is dat er een volledig overzicht is van discriminatiecijfers en de opvolging daarvan;

constaterende dat, in het kader van meldingsbereidheid, slechts een op de vijf mensen die discriminatie ervaart ergens melding van doet;

overwegende dat mensen vaker geen melding maken, omdat ze geen vertrouwen hebben in de overheid dat er iets met hun klacht gebeurt;

overwegende dat de overheidsaanpak in het tegengaan van antisemitisme een graadmeter is voor de samenleving;

verzoekt de regering de Kamer tweemaandelijks te informeren met een volledig overzicht van alle antisemitische incidenten, tot welke concrete acties deze incidenten hebben geleid en tevens de Kamer te informeren over de hoeveelheid mensen die zijn beboet, aangehouden of worden vervolgd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Palmen.

Zij krijgt nr. 391 (30950).

Mevrouw Palmen (NSC):

En dan volgt mijn tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat antisemitisme in onze samenleving explosief toeneemt en dat kennis over de Holocaust en antisemitisme, met name onder jongeren, afneemt;

constaterende dat er in de kerndoelen van het voortgezet onderwijs geen doel is opgenomen wat ingaat op educatie over antisemitisme;

constaterende dat kennis over antisemitisme cruciaal is voor een effectieve aanpak in de bestrijding ervan;

overwegende dat scholen een essentiële rol spelen in het onderwijzen van historische gebeurtenissen en het bevorderen van begrip;

overwegende dat educatie in het kader van antisemitisme een impactvolle manier is om jongeren te leren over antisemitisme en om respect, begrip en empathie te stimuleren;

verzoekt de regering om antisemitisme op te nemen in de nieuwe kerndoelen voor het burgerschapsonderwijs, zodat er op elke school hier op eigen wijze invulling aan gegeven kan worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Palmen, Ellian, Diederik van Dijk, Bikker, Bamenga en Van der Plas.

Zij krijgt nr. 392 (30950).

Hartelijk dank. Dan is nu het woord aan mevrouw Teunissen. Zij spreekt namens de Partij voor de Dieren.

Mevrouw Teunissen (PvdD):

Dank u wel, voorzitter. Ik wil de bewindslieden hartelijk danken voor de uitgebreide beantwoording. We hebben veel thema's rondom antisemitisme en de versterking van de aanpak besproken. Ik vond het heel mooi wat de minister van OCW in zijn inleiding zei, namelijk dat wij de kwaliteit van de samenleving kunnen meten aan de mate waarin we kwetsbare groepen beschermen. Ik denk dat we dat elke dag moeten doen en daaraan moeten blijven werken.

Voorzitter. We hebben het gehad over het onderwijs. Er wordt nu een poging gedaan om de thema's antisemitisme en discriminatie onderdeel te maken van het burgerschapsonderwijs, maar dat is nog geen mensenrechtenonderwijs. Mensenrechtenonderwijs is onmisbaar in het curriculum in verband met het wij-zijdenken dat ten grondslag ligt aan vele vormen van discriminatie, waaronder antisemitisme. Daar gaat mijn motie over.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat gesprekken in de klas over antisemitisme, discriminatie en racisme nooit uit de weg gegaan mogen worden;

constaterende dat mensenrechtenonderwijs geen vast onderdeel is van het curriculum;

verzoekt de regering om te onderzoeken op welke manier mensenrechtenonderwijs in het curriculum kan worden verankerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Teunissen.

Zij krijgt nr. 393 (30950).

Mevrouw Teunissen (PvdD):

Dank u wel.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Tot slot in deze tweede termijn is het woord aan de heer Bamenga namens D66. Gaat uw gang.

De heer Bamenga (D66):

Dank u wel. Ik heb een motie en daarnaast ook nog een vraag.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het aantal antisemitische incidenten explosief is toegenomen;

van mening dat naast het bestraffen van daders ook bewustzijn bij hen gecreëerd dient te worden over de kwalijke gevolgen van hun daden;

overwegende dat het reeds mogelijk is voor rechters om bij een straf een bijzondere voorwaarde op te leggen zoals het bezoeken van het Nationaal Holocaustmuseum en dat dit is opgenomen in het werkplan van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding, maar dat die in de praktijk zelden wordt opgelegd;

verzoekt de regering om in samenspraak met Joodse organisaties, de reclassering, het OM en de rechtspraak te verkennen welke belemmeringen er zijn voor het opleggen van een educatieve maatregel als bijzondere voorwaarde bij een op te leggen straf en die waar mogelijk weg te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bamenga, Ellian, Palmen, Bikker, Koekkoek, Timmermans, Boswijk, Teunissen, Diederik van Dijk, Eerdmans, Dijk, Van Baarle, Van der Plas en Boon.

Zij krijgt nr. 394 (30950).

De heer Bamenga (D66):

Ik wil de minister bedanken voor de toezegging. De motie is eigenlijk bedoeld om dit belangrijke onderwerp extra kracht bij te zetten. Ik heb ook nog een vraag aangaande het werkplan van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding. De minister gaf net aan dat ze goed wil bekijken hoe het geld van het amendement besteed kan worden. Daar ben ik natuurlijk heel erg blij mee en daar heb ik ook begrip voor, maar in het amendement stond heel duidelijk dat deze middelen ter beschikking gesteld zouden worden voor de NCAB voor de uitvoering van zijn werkplan. Zijn werkplan ligt er natuurlijk al sinds 2022. Daarom wil ik vragen of de minister kan toezeggen om uiterlijk in september de gelden vrij te maken voor de uitvoering van dit werkplan.

Tot slot wil ik iedereen bedanken voor het mooie debat dat we met elkaar gevoerd hebben. Ik wil eindigen met een droom. De droom is dat iedereen in Nederland zichzelf kan zijn en dat iedereen in Nederland gelijkwaardig wordt behandeld, ongeacht hun etniciteit of geloof. Ik geloof dat we dat kunnen bereiken, zeker als Kamer, als wij moed tonen en als wij, net als vandaag eigenlijk, doorpakken en ervoor zorgen dat iedereen die Jood is, in dit geval, gewoon een fatsoenlijk, normaal leven kan leiden in Nederland.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Dat is het einde van de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Er zijn 25 moties ingediend en een aantal vragen gesteld, maar de bewindslieden hebben slechts tien minuten nodig om hun reactie voor te bereiden.

De vergadering wordt van 23.03 uur tot 23.13 uur geschorst.

De voorzitter:

We zijn toegekomen aan de tweede termijn van de zijde van de regering. We krijgen ook een appreciatie van de 25 ingediende moties. Ik geef het woord aan de minister van Justitie en Veiligheid.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dank u wel, voorzitter. Dank aan iedereen voor een mooi debat. Minister Dijkgraaf en ik hebben de moties verdeeld. Als het goed is hebben we aan het einde van de rit alle moties gehad; we gaan het zien.

Ik wil direct naar de moties, maar eerst moet ik nog een vraag van mevrouw Koekkoek beantwoorden, namelijk of we het element waarover zij het ook in eerste termijn heeft gehad kunnen meenemen in ons plan van aanpak. Dat zullen we doen.

Ik ga naar de moties, te beginnen bij de motie op stuk nr. 371, over de Israëlische vlag. Die motie moet ik ontraden. Dat heeft er mee te maken dat de vlaginstructie die wij in Nederland kennen alleen voor de Nederlandse vlag geldt. Als zodanig kan deze motie daarom niet.

Dan de motie op stuk nr. 375 van de heer Boon over de leus, waarover we het eerder hebben gehad. Die moet ik ontraden, omdat het aan het Openbaar Ministerie is. Als de Kamer deze motie zou aannemen, dan geven we daarmee een aanwijzing aan het Openbaar Ministerie, en dat doen we liever niet. Om die reden moet ik de motie ontraden.

De heer Boon had terecht een vraag over Maccabi en wat er volgens mij vandaag is gebeurd. Wordt er opgetreden door de KNVB? Eind mei kom ik samen met collega Helder weer met een brief over voetbal in relatie tot veiligheid. Ik zal zorgen dat we dan ook hierop ingaan. VWS zal uitzoeken hoe dit precies gaat.

De motie op stuk nr. 376 van de heer Eerdmans ga ik ontraden, om dezelfde reden als ik de motie van de heer Boon ontraad, namelijk dat het aan het Openbaar Ministerie is om dit te besluiten en niet aan de politiek.

Ik heb nu een paar moties waarvan ik af en toe ga vragen om ze aan te houden omdat ze voor een collega zijn. Ik heb in het debat geprobeerd om namens de collega's zo veel mogelijk te beantwoorden, maar hele specifieke moties op het terrein van een ander departement kan ik vanavond niet appreciëren. Dat betreft allereerst de motie op stuk nr. 378, die voor SZW is. Om die reden zou ik willen vragen om deze motie aan te houden en bij een debat met SZW in te dienen.

De voorzitter:

Ik kijk even naar de heer Eerdmans: is hij bereid om deze motie aan te houden? Hij denkt van niet. Dan moet ik vragen wat het oordeel is.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ik kan 'm niet appreciëren. Om die reden wordt de motie ontraden. Een optie zou zijn om aan SZW te vragen om bij de volgende … Ik wilde zeggen "verkiezingen", maar daar zit niks achter. Een optie is om aan SZW te vragen om bij de volgende stemmingen na het reces, wat zomaar kan samenvallen met andere dingen in het land, met een appreciatie te komen.

De voorzitter:

Ja, maar we gaan straks al stemmen.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dat snap ik, maar dat zou dan een optie kunnen zijn. Maar ik bemoei me er verder niet mee. Om die reden dus: ontraden.

Dan de motie op stuk nr. 379. Daar zitten vier elementen in die ik alle vier ga benoemen. Ze krijgen wel allemaal een net wat ander advies. Het eerste element, snelrecht, kan door het Openbaar Ministerie worden toegepast indien onder meer sprake is van bewijstechnisch eenvoudige zaken en dergelijke, waarbij de verdachte ook in voorlopige hechtenis kan worden gehouden. Met alle eisen die daarbij horen, is het dus niet zo dat bij antisemitisme altijd snelrecht kan worden toegepast. Ik kan oordeel Kamer geven als ik de motie zo mag interpreteren dat ik het Openbaar Ministerie verzoek om zo veel mogelijk snelrecht toe te passen bij antisemitismezaken. Maar meer dan dat kunnen we niet met elkaar invullen.

De voorzitter:

Mevrouw Bikker knikt instemmend.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Top. Dan het tweede element over een handelingskader rondom antisemitische uitingen in het fysieke en digitale domein en hierbij ook de omgang met antisemitische uitingen bij demonstraties betrekken. Wederom: als ik de motie mag beschouwen als oproep tot een handelingsperspectief voor de omgang met racistische uitingen, dan krijgt de motie oordeel Kamer. Er bestaat al een handelingsperspectief voor lokale gezagen voor de omgang met demonstraties. Dat is opgesteld naar aanleiding van het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden. Wanneer er sprake is van racistische uitingen zoals antisemitisme, kan het strafrecht worden ingezet.

De voorzitter:

Mevrouw Bikker stak een duim omhoog.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Oké. Dan het derde element. Daar kunnen we aan voldoen, dus daar hoeven we niet lang bij stil te staan. Dan het vierde element: inzichtelijk maken wat nodig is voor een Nationaal Plan versterking Holocausteducatie. Als minister Dijkgraaf en ik het zo mogen uitleggen dat we ons extra ervoor inspannen om dit voor de behandeling van de initiatiefnota op 27 mei inzichtelijk te maken, is het ook in lijn met onze aanpak. Of het echt voor 27 mei gaat lukken, kan ik niet beloven. Maar ik zie dat mevrouw Bikker mij aanspoort om in ieder geval ons best te doen. Dat zullen we sowieso doen.

De voorzitter:

Ze deed een schietgebedje, dacht ik.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Nou, we lezen het allemaal net wat anders.

De motie op stuk nr. 380 krijgt oordeel …

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 379 heeft oordeel Kamer op alle onderdelen, met een toelichting van de minister, waarmee mevrouw Bikker kan instemmen.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

De motie op stuk nr. 380 krijgt oordeel Kamer.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 380: oordeel Kamer.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

De motie op stuk nr. 381 krijgt oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 382 ga ik ontraden, maar met de volgende toelichting. De gelden, waar de motie-Paternotte over gaat, lopen tot eind 2025. De discriminatierechercheurs worden daarmee betaald. Het expertisecentrum discriminatiezaken wordt nu geëvalueerd. Dat zou ik ook willen afwachten. Ik zeg tegen de heer Timmermans — het was volgens mij zijn motie — dat ik uw Kamer daarover dit najaar zal berichten. Hij kan de motie dus misschien ook aanhouden tot dan. Anders moet ik 'm ontraden, omdat we midden in dat proces zitten.

De motie op stuk nr. 382 van de heer Timmermans en de heer Ellian …

De voorzitter:

Meneer Timmermans, wilt u de motie op stuk nr. 381 aanhouden? Ja.

Op verzoek van de heer Timmermans stel ik voor zijn motie (30950, nr. 381) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dank daarvoor. De motie op stuk nr. 382 is oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 384 van mevrouw Koekkoek en de heer Van Baarle is voor SZW. Ik ga dus vragen of zij die willen aanhouden, want die kan ik nu niet beoordelen.

De voorzitter:

Is mevrouw Koekkoek daartoe bereid? Ja, dit gaat over de motie op stuk nr. 384, van mevrouw Koekkoek.

Mevrouw Koekkoek (Volt):

Ja, die kan ik aanhouden tot de volgende stemming.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel.

Op verzoek van mevrouw Koekkoek stel ik voor haar motie (30950, nr. 384) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Bij de motie op stuk nr. 385 is mijn verzoek ook om 'm aan te houden, om dezelfde reden. Die is ook voor SZW.

De voorzitter:

Meneer Van Baarle, bent u daartoe bereid?

De heer Van Baarle (DENK):

Ik ben best bereid 'm aan te houden. Ik neem aan dat er dan vóór de eerste stemming na het reces best een brief van SZW kan komen met een appreciatie.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dat verzoek vanuit de Kamer zal ik dan doorgeleiden. We laten het dan even bij SZW.

De voorzitter:

Heel goed.

Op verzoek van de heer Van Baarle stel ik voor zijn motie (30950, nr. 385) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

De motie op stuk nr. 386 ontraad ik. Ik voeg eraan toe dat het ook geen juridische doorwerking heeft.

Dan de motie op stuk nr. 387. Ik ga de heer Van Dijk ook vragen die aan te houden. Zoals al in het debat gezegd, is die voor Financiën.

De voorzitter:

Dan ook de vraag aan de heer Diederik van Dijk de vraag of hij de motie wil aanhouden.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Ik denk dat de minister 'm hier iets tekortdoet, want er zit wel degelijk ook een justitieel aspect aan: wel of niet anbistatus, aan welke voorwaarden je kunt voldoen, of je je schuldig maakt aan bevordering van terreur et cetera. Ik zou 'm dus toch wel heel graag in stemming willen brengen.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dan moet ik 'm ontraden. Laat ik het één slagje verder invullen. Het is niet dat het volledig bij de Belastingdienst ligt, en daarmee bij Financiën, en dat wij er niks mee te maken hebben. Maar de lead ligt wel daar. Ik ga natuurlijk graag met hen in overleg. Ik zie de behoefte van de heer Van Dijk ook. Zonder overleg moet ik 'm ontraden, terwijl ik wel deel wat hij hier zoekt.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Dan moeten we er kunnen komen. Ik wil 'm aanhouden en dan zie ik erg uit naar de appreciatie vanuit Financiën.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 387 is ook aangehouden.

Op verzoek van de heer Diederik van Dijk stel ik voor zijn motie (30950, nr. 387) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Afgesproken. Misschien wil de heer Van Dijk blijven staan, want de motie op stuk nr. 388 is ook van hem. Ik ga hem vragen om die ook aan te houden, want die valt echt onder de verantwoordelijkheid van de minister van SZW. Die zoekt dekking in de structurele financiering van het werkplan van de nationaal coördinator … Nou ja, het is een heel lang antwoord, maar ik zou 'm graag even willen laten aanhouden, zodat we het samen met SZW kunnen bekijken.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Dit betreft inburgering.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ja.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Prima. Ik vind het goed om die aan te houden.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dank u wel.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 388 is ook aangehouden.

Op verzoek van de heer Diederik van Dijk stel ik voor zijn motie (30950, nr. 388) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dan de motie op stuk nr. 391, van mevrouw Palmen. Die ontraad ik. Het is echt ondoenlijk voor de uitvoering.

De voorzitter:

Mevrouw Palmen heeft daar nog een vraag over.

Mevrouw Palmen (NSC):

Ziet uw oordeel specifiek op de termijn?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Nee, in die zin dat er gewoon elk jaar een jaarverslag komt van de verschillende organisaties en die worden daarna samengevoegd tot de rapportage die we van de week hebben gedeeld. Dat is het ritme. Ik begrijp dat alles wat vaker is dan het jaarverslag zoals we dat hebben en het niveau dat er is, echt ondoenlijk is voor die antidiscriminatiebureaus en het College voor de Rechten van de Mens. Mijn advies zou zijn om elders naar andere manieren te zoeken om het te monitoren binnen de jaarverslagen. Daar zitten maar zoveel mensen, en dat krijgen ze niet rond.

Mevrouw Palmen (NSC):

Dan wil ik de motie op stuk nr. 391 aanhouden, alstublieft.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Palmen stel ik voor haar motie (30950, nr. 391) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dan de motie op stuk nr. 394. Deze kan ik oordeel Kamer geven. Dit kan ik meenemen in mijn gesprek. Dat is ook volgens mij wat er in deze motie wordt verzocht.

De voorzitter:

Hartelijk dank. O, er is toch nog een vraag van mevrouw Van der Plas.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Het ontraden van de motie over het hijsen van de vlag vind ik een beetje raar. Op 24 februari 2023 hebben we dit wel gedaan met de Oekraïense vlag, om de inval van Rusland in Oekraïne na een jaar te herdenken. Toen heeft de minister-president ook aangegeven dat het moeilijk is om een vlaginstructie te geven voor overheidsgebouwen, maar ik kan me zo voorstellen dat decentrale overheden dit wel gaan doen. Hier en op alle ministeries is toen de Oekraïense vlag gehesen. Ik vraag mij af waarom de minister deze motie voor de Israëlische vlag nu ontraadt.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Het gaat mij niet om de vlag, uiteraard. Dit is het antwoord dat wij krijgen. Maar ik vind het ook prima, net zoals we met de SZW-moties hebben gedaan, om deze motie bij AZ uit te zetten met de vraag of ze daarop kunnen reageren. Dit is alle informatie die ik heb over de vlaginstructie, maar dit ging niet over de inhoud. Het was het antwoord dat wij kregen over de instructie. Misschien kan de motie worden aangehouden. Op het moment dat daar even op papier wordt gezet hoe dat in elkaar zit, kan er na het reces op worden teruggekomen. Ik denk dat dit ook prima is — althans wat mij betreft zou dat prima kunnen zijn.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Dan zou ik deze motie kunnen aanhouden tot na het reces. Dan hebben we een appreciatie van het ministerie van AZ.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dat zal ik aan hen doorgeven. Dan gaan we ervan uit dat zij dat redden, maar dan ligt die bij degene die erover gaat en er meer verstand van heeft.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

En met de duidelijke duiding erbij dat we dat ook met de Oekraïnevlag hebben gedaan.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Zij zullen dit absoluut teruglezen en dan ook kunnen plaatsen wat daar is gebeurd en wat hier wordt gevraagd. Dat overzicht heb ik nu niet.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Ja. En dan mijn tweede vraag.

De voorzitter:

Daarmee is deze motie aangehouden.

Op verzoek van mevrouw Van der Plas stel ik voor haar motie (30950, nr. 371) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Ja, ik houd die motie even aan, want ik wil die appreciatie wel graag horen.

Dan een tweede vraag. De minister zou nog terugkomen op mijn vraag over de motie-Boswijk van 12 oktober en nog iets meer uitleggen over wat gemeenten kunnen doen. Het kon niet in de APV, maar er zou nog een antwoord of een duiding komen over wat gemeentes dan wel kunnen doen.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dank voor de reminder. De motie ligt nu bij de minister van Buitenlandse Zaken. We hebben de vraag meteen doorgeleid, maar ik heb er nog geen reactie op. Ik zal zorgen dat er een update wordt gegeven door Buitenlandse Zaken over hoe het met de motie van de heer Boswijk staat, maar ik weet niet of dat meteen na het reces wordt. Wat we net met elkaar bespraken, is inderdaad hoe het zit. Je kan proberen om het in de APV op te nemen, maar dat wordt dan teruggefloten door de rechter. We hadden een paar elementen. Ik hoor wel van mevrouw Van der Plas of ik de juiste elementen eruit haal.

Stel dat je Hamas wil verbieden. Tegen organisaties die tot doel hebben om geweld te plegen tegen onschuldige burgers zullen we altijd hard optreden. Hamas is een terroristische organisatie en staat onder meer op de Europese sanctielijst. Ook aan Hamas gelieerde organisaties als Islamic Jihad en de Al Qassam Brigade staan op die lijst. Sinds 2003 is ook de aan Hamas gelieerde stichting Al Aqsa op de internationale sanctielijst terrorisme geplaatst. De tegoeden van de organisatie zijn op veel plekken in Europa bevroren. Als organisaties betrokken zijn bij terroristische daden dan zal Nederland er natuurlijk alles aan doen om die organisatie als terroristisch aan te merken, als dat nog niet het geval is. Gaat het over het verbieden in Nederland, dan moet deze hier inderdaad als rechtspersoon gevestigd zijn en dat is Hamas niet; andere voorbeelden die in het debat langskwamen wel. Dan kijkt het Openbaar Ministerie naar de gedragingen van die organisaties. Dat zijn de verschillende niveaus. Ook op die manier moet u de leuzen en alles wat daarbij hoort plaatsen.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Ja. Dank.

De voorzitter:

Dat was het einde van de beantwoording van de minister van Justitie en Veiligheid. Dan gaan we gelijk door met de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Minister Dijkgraaf:

Voorzitter. Ik wil ook graag de Kamer bedanken voor het waardige debat. Ik ga naar de overgebleven moties. De motie op stuk nr. 372 moet ik ontraden, want die is te breed en daarmee onduidelijk geformuleerd. Op welke organisaties ziet die? Cultureel, breed, gesubsidieerd, ongesubsidieerd, podia, ook fanfares of toneelverenigingen, die bijvoorbeeld subsidies krijgen van een gemeente? Dat is potentieel een enorme groep en het is dus onuitvoerbaar. Het is ook niet duidelijk om welke mensen het gaat; kunstenaars, deelnemers, publiek. Dat is allemaal heel moeilijk vast te stellen. Kortom, deze formulering is veel te breed en daarom is de motie onuitvoerbaar. Daarmee ontraad ik 'm.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Iedereen die Joodse mensen, organisaties of artiesten uitsluit, dus iedereen. Zelfs de kaartclub in Tietjerksteradeel, als daar een kaartclub is. Vast wel, want op het platteland wordt veel gekaart, geklaverjast. Dus iedereen. Zo moeilijk is het niet.

Minister Dijkgraaf:

Nogmaals, dit vraagt het aan iedere organisatie die op een of andere manier aanspraak maakt op publiek geld, en dan hebben we het over een enorm deel van de samenleving. Dan hebben we het ook over alle leden van het kabinet. Daarom vind ik deze motie veel te breed geformuleerd en moet ik 'm nog steeds blijven ontraden.

Dan de motie op stuk nr. 373 over de identificatieplicht van onderwijsinstellingen. Die geef ik graag oordeel Kamer. Ook nu al kunnen instellingen besluiten om de toegang te beperken tot houders van collegekaarten of tot het toevoegen van een moderator aan een debat. Dat alles vraagt om maatwerk. Ik heb al toegezegd dat ik hierover met bestuurders in gesprek ga, dus ik vind deze motie ondersteunend aan mijn beleid.

De motie-Timmermans c.s. op stuk nr. 383 geef ik graag oordeel Kamer. Ik maak daarbij even de volgende opmerking. In de motie wordt ook gevraagd om een financiering uit beschikbare middelen binnen OCW. Het is belangrijk dat op dit moment inderdaad de laatste hand wordt gelegd aan dat meerjarenplan Nationaal Plan Holocausteducatie. Daar is financiering voor beschikbaar. Vandaar dat ik deze motie oordeel Kamer kan geven. Mijn collega, minister Paul voor Primair en Voortgezet Onderwijs, zal er extra voor zorgdragen dat dit plan aansluit bij de behoefte van het onderwijsveld en dus ook in het kader van dit plan in gesprek gaan met docenten.

De motie-Diederik van Dijk op stuk nr. 389 over het weren van activisten van campussen kan ik oordeel Kamer geven als ik die als volgt mag interpreteren; dat vraag ik aan de heer Van Dijk. Wij nemen het initiatief om tussen de instellingen het gesprek te faciliteren waarin ze met elkaar hun toegangsbeleid en huisregels evalueren, zodat ze van elkaar kunnen leren en Joodse studenten en docenten zich beter beschermd weten. Daar gaan we dan ook heel nadrukkelijk de lokale driehoek bij uitnodigen, zodat zij daar vanuit hun expertise ook een bijdrage aan kunnen leveren.

De voorzitter:

De heer Diederik van Dijk knikt instemmend.

Minister Dijkgraaf:

Dan krijgt die oordeel Kamer.

De motie-Dijk c.s. op stuk nr. 390. Zoals ik al eerder heb toegezegd, gaan we zeker onderzoeken wat verder nodig is om een gratis bezoek aan Nationaal Holocaustmuseum mogelijk te maken en over welke doelgroepen het gaat. Maar in deze vorm moet ik de motie ontraden, want er is geen dekking. Ik ga wel kijken wat daarvoor nodig is.

De motie-Palmen c.s. op stuk nr. 392 gaat over het toevoegen van antisemitisme aan de kerndoelen voor het burgerschapsonderwijs. Die motie kan ik simpelweg oordeel Kamer geven.

In de motie-Teunissen op stuk nr. 393 wordt gevraagd om ook mensenrechten te verankeren in het curriculum. Deze motie neem ik over, want ik deel volledig met de Partij voor de Dieren dat mensenrechten verankerd moeten zijn in het curriculum. Sinds de verduidelijking van de wettelijke burgerschapsopdracht is dat ook het geval. Burgerschap vraagt van scholen dat het onderwijs zich richt op het bijbrengen van respect voor en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. Daarom neem ik de motie over.

De voorzitter:

Heeft de Kamer er bezwaar tegen dat de motie-Teunissen op stuk nr. 393 wordt overgenomen? De heer Van Dijk geeft aan dat hij daar toch over wil stemmen. Dan moet ik aan de minister vragen wat zijn oordeel wordt.

Minister Dijkgraaf:

Dan geef ik die oordeel Kamer.

De voorzitter:

Precies. Dan krijgt de motie op stuk nr. 393 oordeel Kamer en dan komt die straks ook op de stemmingslijst.

Minister Dijkgraaf:

Ten slotte was er nog een vraag van de heer Boswijk: weten we eigenlijk hoe docenten het ervaren om les te geven over de Holocaust? Ik wil graag het volgende toezeggen. Ten eerste. Direct na het opleven van het conflict in het Midden-Oosten heeft OCW via de Stichting School & Veiligheid en de PO-Raad en VO-raad peilingen uitgezet. Ze gaven toen aan geen behoefte te hebben aan extra informatie, maar ik zeg toe dat mijn collega voor Primair en Voortgezet Onderwijs opnieuw enquêtes gaat uitzetten onder docenten in het voortgezet onderwijs om in kaart te brengen hoe docenten het lesgeven over en bespreekbaar maken van de Holocaust ervaren. Ik denk dat we daarmee een beter inzicht krijgen in wat de situatie is. Ik kan ook toezeggen dat mijn collega voor Primair en Voortgezet Onderwijs hierop in het najaar zal terugkomen.

Voorzitter. Daarmee ben ik aan het eind gekomen van de appreciatie van de moties.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Drie moties hebben geen oordeel gekregen, maar deze leggen uitspraken aan de Kamer zelf voor. Het zijn de motie-Van der Plas c.s. op stuk nr. 370, de motie-Van der Plas op stuk nr. 374 en de motie-Eerdmans c.s. op stuk nr. 377.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

We gaan later op de avond over de moties stemmen. Nee, vroeg in de ochtend waarschijnlijk, morgenochtend, want we hebben nog twee tweeminutendebatten te gaan. We schorsen even en dan gaan we door. O, toch nog een vraag van de heer Bamenga.

De heer Bamenga (D66):

Ik had een vraag gesteld aan de minister van Justitie over het werkplan van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding.

De voorzitter:

Eigenlijk had u dat moeten doen toen zij ...

De heer Bamenga (D66):

Dat klopt, maar het ging zo snel met de appreciaties. Vandaar.

De voorzitter:

Heel kort. De minister.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Excuus daarvoor. We zorgen dat dit per september duidelijk is gecommuniceerd. Op dit moment heeft de nationaal coördinator eigenstandige middelen, dus die kan er ook volop mee doorgaan. We kijken ook hoe we dit in die strategie verwerken, samen met de nationaal coördinator. En de heer Bamenga had gevraagd om daar in september duidelijkheid over te geven. Dat gaan we doen.

De voorzitter:

Dat is heel goed. Nogmaals dank aan beide bewindslieden en hun ondersteuning, die nog tot laat in de avond heeft doorgewerkt. En ook dank aan de leden. Het was inderdaad een waardig debat.

We gaan straks stemmen. We gaan nu even een ogenblik schorsen, en dan een tweeminutendebat voeren over het mestbeleid.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven