7 Wijziging van de Waterschapswet, de Waterwet en de Algemene wet bestuursrecht

Wijziging van de Waterschapswet, de Waterwet en de Algemene wet bestuursrecht

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • -het wetsvoorstel Wijziging van de Waterschapswet, de Waterwet en de Algemene wet bestuursrecht in verband met het versterken van de toepassing van het profijtbeginsel bij de watersysteemheffing, het geven van ruimte aan nieuwe ontwikkelingen en het oplossen van enkele knelpunten (36412).

De voorzitter:

We gaan door met de wetsbehandeling waarvan we de eerste termijn van de zijde van de Kamer hebben gehad. Het betreft het wetsvoorstel Wijziging van de Waterschapswet.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

We zijn toe aan de eerste termijn van de zijde van de regering. Ik geef het woord aan de minister van Infrastructuur en Waterstaat. Gaat uw gang.

Minister Harbers:

Dank u wel, voorzitter. Na een paar algemene opmerkingen, zal ik zo meteen, dus aan het einde van de algemene opmerkingen, ingaan op verschillende onderwerpen en in welke volgorde ik die zal behandelen. Maar ik begin even met een paar algemene zaken ter inleiding.

Het waterbeheer in Nederland wordt geconfronteerd met een groot aantal ontwikkelingen. Klimaatverandering zorgt voor nieuwe uitdagingen, zoals zeespiegelstijging, afwisselend hogere en lagere rivierafvoeren en -aanvoeren, droogte en toegenomen wateroverlast. Ook zijn er maatregelen nodig om de waterkwaliteit te verbeteren. Dat zal een grote impact hebben op het werk van de waterschappen en de kosten die zij hiervoor maken. De waterschappen hebben vervolgens een eigen belastingstelsel om de kosten hiervoor te dragen. De manier waarop de waterschappen belasting heffen, is vastgelegd in de Waterschapswet. In 2009, 15 jaar geleden, werd het huidige belastingstelsel ingevoerd waarin de kosten verdeeld worden op basis van economische waarde.

In de jaren daarna bleek dat dit stelsel verschillende onbedoelde effecten had. Het bleek dat de relatie tussen de economische waarde en het voordeel dat een belastingbetaler heeft bij het werk van het waterschap niet altijd goed uit te leggen was. Zo was er bijvoorbeeld sprake van een ongelijkmatige tariefontwikkeling bij de verschillende categorieën. Dat is door alle sprekers aangehaald. Die was niet herleidbaar tot de kosten die het waterschap maakt voor een categorie. Ook zijn woningbezitters relatief steeds meer gaan betalen, omdat de woningwaarde harder steeg dan de waarde van andere gebouwen. Het kostentoedelingsmodel dat nu in de wet staat, is daarom toe aan een update.

Verder werd in 2014 door de OESO onderzocht of het Nederlandse waterbeheer en de financiering daarvan toekomstbestendig zijn. Dat is door meerdere sprekers gememoreerd. De OESO was positief over de manier waarop we het in Nederland hebben ingericht, maar adviseerde wel om het profijtbeginsel en het principe "de vervuiler betaalt" beter toe te passen.

Samen met de onbedoelde effecten rond de economische waarde in de huidige wet, is dit aanleiding geweest voor de verschillende trajecten in de afgelopen jaren voor de aanpassing van het belastingstelsel voor waterschappen. Daarbij is gebleken dat het lastig is om draagvlak te krijgen voor een omvangrijk pakket aan wijzigingen. Het is een lang traject geweest; dat is ook gememoreerd. Ik zeg op voorhand dat het niet perfect is, maar we zullen met een aantal zaken door moeten. Daarom is er in het huidige wetgevingstraject gekozen voor een beperkt pakket met oplossingen voor de urgentste problemen. Daarmee zetten we een eerste stap om de waterschapsbelastingen toekomstbestendiger te maken, zodat ze ook met de nieuwe kostentoedelingsmethodiek het profijtbeginsel beter kunnen toepassen. Maar ik zeg erbij: het is nog niet perfect.

Het is in ieder geval een wijziging waardoor de kosten worden verdeeld op een manier die beter uit te leggen is en dat is belangrijk om draagvlak te houden voor het betalen van deze belastingen. Ook kunnen de waterschappen hiermee bijdragen aan de grote transities waar we voor staan, zoals de energietransitie en de circulaire economie. Tot slot zorgt dit wetsvoorstel ervoor dat er bij het laboratoriumonderzoek voor de zuiveringsheffing en de verontreinigingsheffing geen vervuilende stoffen meer gebruikt hoeven te worden. Dat is een aanpassing waar de sector al lange tijd op wacht.

Voorzitter. Ik realiseer me dat we na dit wetsvoorstel niet klaar zijn met het verder ontwikkelen van de waterschapsbelastingen. We gaan daarom samen met de andere partners in het waterbeheer aan de slag om die verder te verbeteren. De eerste toezegging die ik aan de Kamer wil doen, is dat we hierna, ook met het OESO-advies — ik ga daar zo meteen verder op in — stap voor stap zullen kijken hoe we kunnen vervolgen. Ik zal de Kamer in ieder geval voor het einde van het jaar een voorstel doen toekomen waarin staat in welke stappen we dat doen en wat de bijbehorende prioritering is.

Voorzitter. Dat was de algemene inleiding. Ik ga zo eerst in op een paar vragen over het OESO-rapport, daarna gaat het over de onderwerpen profijtbeginsel, tariefdifferentiatie, zuiveringsheffing en plusvoorzieningen, gevolgd door een blok overige vragen. Bij de verschillende onderwerpen zal ik ook ingaan op de zaken die in de amendementen genoemd worden, maar ik zal in het slot van mijn betoog de oordelen over de amendementen ook nog even resumeren.

Voorzitter. Er zijn nog een paar vragen over het OESO-rapport. Ik heb eigenlijk net in mijn inleiding al gezegd dat dit een eerste, noodzakelijke stap is in het toepassen van de OESO-aanbevelingen. Daarmee passen we het profijtbeginsel in ieder geval beter toe in het waterbeheer, zoals de OESO heeft aanbevolen. Maar de OESO heeft aanbevolen om op dit terrein meer te doen. Vandaar dat we na dit wetstraject gaan kijken in welke stappen we dat kunnen doen.

De heer Gabriëls vroeg naar een overzicht van alle aanbevelingen die nog onderhanden werk zijn. Ik zeg er wel bij dat het OESO-rapport zeer omvangrijk is, met aanbevelingen op diverse terreinen. Die liggen niet allemaal op het terrein van de belastingen. Maar de belangrijkste aanbevelingen die nu nog geen plek of nog geen volledige plek hebben gekregen, zijn de financiële prikkels om te veel of te weinig water beter te sturen en het neerleggen van kosten bij de kostenveroorzaker. Dat laatste betreft bijvoorbeeld diegenen die bouwen in een gebied dat kwetsbaar is voor overstromingen. Dat zijn dus typisch van die aanbevelingen die we in een vervolgtraject opnemen. Ik meen daarmee ook een vergelijkbare vraag van de heer Grinwis beantwoord te hebben.

Voorzitter. Dan ga ik naar het profijtbeginsel. Dat is een belangrijk element in dit traject. De verdeling tussen de belastingcategorieën, ingezeten, gebouwd, ongebouwd en natuur, wordt gedaan met een kostentoedelingsmodel dat in de wet staat, zodat ieder waterschap uit kan rekenen welk aandeel een categorie moet betalen. Op dit moment is die verdeling gebaseerd op de economische waarde, maar er is gebleken dat dat het profijtbeginsel niet goed weergeeft. Een grotere economische waarde wil namelijk zeggen dat een categorie ook meer profijt zou hebben van het werk van het waterschap.

Er veranderen nu twee zaken. De kostentoedeling wordt niet meer bepaald op basis van de economische waarde, in casu de WOZ-waarde voor gebouwd, bijvoorbeeld, maar op basis van gebiedskenmerken. Het is een hectareverdeling van de categorieën per waterschap. Er is ruimte om dit op basis van de specifieke kenmerken in het gebied bij te stellen, met een bandbreedte van maximaal 25%. In de eerste twee jaar is dat 30%. Die bandbreedte wordt eens per vijf jaar vastgelegd. Het waterschap moet het objectief onderbouwen met gebiedskenmerken, zoals het aantal primaire keringen, oppervlak, agrarisch natuurbeheer et cetera. De 30% in de eerste twee jaar zorgt voor een acceptabele overgang van de kostentoedeling van het huidige model naar het nieuwe model, omdat we dan beperkte gedwongen lastenverschuivingen verwachten. Bij een kleinere bandbreedte ontstaan gedwongen lastenverschuivingen, omdat de huidige kostentoedeling daar te ver buiten valt. Ik zal daar zo meteen een voorbeeld van geven. Bij een grotere bandbreedte ontstaat in mijn optiek op de langere termijn te veel onzekerheid voor de belastingbetaler. Ik kom zo bij de verdere vragen van de heer Sneller op dat punt.

De heer Gabriëls vroeg hoe we dan meer recht doen aan het principe "de vervuiler betaalt". Welke invulling dit concreet krijgt, is nu nog niet op voorhand te zeggen. We hebben wel al met de waterschappen gesproken over een aantal mogelijke onderwerpen die een plek kunnen krijgen in een vervolgtraject, zoals mogelijkheden om goed gedrag te kunnen belonen, het belasten van diffuse verontreinigingen en de knelpunten rond het heffen van de zuiveringsheffing naar drinkwaterinname. Daar kom ik straks bij de zuiveringseenheden nog wel op.

De heer Pierik stelde de vraag hoe je precies bepaalt wie er het meeste profijt heeft van het werk van het waterschap. Dat valt uiteindelijk niet heel precies te bepalen. Droge voeten en voldoende water zijn uiteindelijk in het belang van iedereen. Maar met de kostentoedelingsmodellen proberen we dit zo goed mogelijk te benaderen voor de verschillende categorieën. Dat is gedaan op basis van de volgende logica achter het nieuwe model: als een categorie relatief veel oppervlakte inneemt, dan vraagt deze ook veel inzet van het waterschap. De kosten van het waterschap nemen immers toe als het oppervlak toeneemt.

De heer Pierik vroeg vervolgens waarom de economische waarde dan nog wel wordt toegepast in de categorie gebouwd, met als voorbeeld dat een huis dat meer waard wordt, niet meer profijt heeft. Maar dat zou miskennen dat het belang van de eigenaren van gebouwd eigendom ook is gelegen in de instandhouding van dat eigendom en daarmee is de economische waarde voor deze categorie wel een factor van belang. Dat geldt zowel voor woningen als voor bedrijfspanden. Dat is de reden dat de WOZ-waarde nog wel gebruikt wordt als grondslag voor de heffing. Maar ik ga straks bij de tariefdifferentiatie verder in op de verschillen tussen woningen en bedrijven.

De heer Heutink stelde dat niemand weet wat gebiedskenmerken zijn en dat dat te lang onzekerheid geeft. Hij vroeg of je willekeur op dat gebied kan voorkomen. Ik ben het er sowieso mee eens dat voorkomen moet worden dat de bestuurlijke bandbreedtes willekeurig worden ingezet. Daarom kan de afwijkingsbevoegdheid ook weer alleen toegepast worden aan de hand van objectieve gebiedskenmerken. Vanzelfsprekend gaan we de komende jaren de kostentoedelingsverordeningen monitoren, ook om te zien hoe deze bevoegdheid in de praktijk wordt toegepast en gemotiveerd, en daar zo nodig bijstellingen in te kunnen doen.

De heren Heutink en Pierik vroegen ook naar de gebiedskenmerken zelf. Wat zijn die dan precies? In de wet is vastgelegd dat het relatieve oppervlak van een categorie, dus het aantal hectare per 1.000 inwoners dat een categorie inneemt, een gebiedskenmerk is. De waterschappen kunnen zelf objectieve gebiedskenmerken toevoegen aan de motivering in hun kostentoedeling. Die gaan we vervolgens de komende jaren na de inwerkingtreding monitoren, om te zien hoe dat in de praktijk uitpakt.

De voorzitter:

De heer ...

Minister Harbers:

Nog even over de gebiedskenmerken. Welke gebiedskenmerken worden opgenomen, wordt gebaseerd op de oppervlakte die wordt beschermd door primaire waterkeringen, op de hoeveelheid recreatieve voorzieningen, natuur, bebouwd gebied en bemalen gebied en op kwalitatieve criteria, zoals de mate van stedelijk waterbeheer of de bijdragen aan waterbeheer in natura. Die zullen uiteindelijk worden opgenomen in een AMvB. Daardoor is dan ook helder op welke wijze de waterschappen invulling geven aan die gebiedskenmerken.

De heer Heutink (PVV):

Het staat dus vast dat als we deze wet dinsdag vaststellen en hij in werking treedt, het nog minimaal twee jaar gaat duren voordat de gebiedskenmerken zijn ingevuld en in een AMvB liggen. Dat gezien in combinatie met die bestuurlijke bandbreedtes, kunnen we hier vandaag dus met elkaar vaststellen dat de Nederlander in principe twee jaar in rechtsonzekerheid leeft. Die feitelijke vaststelling kunnen we dan toch wel doen, vraag ik de minister.

Minister Harbers:

Nee, want het gaat geen twee jaar duren. Het moet óók op voorhand. Bij de invoering moeten waterschappen natuurlijk weten op welke basis ze de heffing doen en moeten ze dat voor hun gebied ook onderbouwen.

De heer Heutink (PVV):

Maar dat gaat dan toch mank met het streven in de memorie van toelichting? Daarin staat dat het streven is om toe te werken naar een systeem. Het gaat dan ook over de bandbreedtes. Om invulling te geven aan de memorie van toelichting: die geeft daadwerkelijk ruimte aan de waterschappen om het in te kleuren. Wat is het nou? Moeten de waterschappen het setje op 1 januari 2025 klaar hebben of geven we ze de tijd om het in te vullen? In het laatste geval leven de inwoners namelijk gewoon in rechtsonzekerheid. Welke van de twee is het?

Minister Harbers:

Het is beide. Het systeem is gebaseerd op de relatieve omvang van de categorieën, zoals ik u zojuist noemde. Dat staat gewoon vast; dat kan ieder waterschap uitrekenen. Vervolgens is het de beslissingsbevoegdheid van een waterschap om te kijken of zij vinden dat er omstandigheden zijn die maken dat de bandbreedte van maximaal 25% naar boven of beneden benut zou moeten worden. Dat zullen ze zelf dienen te motiveren en onderbouwen.

De voorzitter:

De minister vervolgt zijn betoog.

Minister Harbers:

Kijk, doen ze niets, dan is het standaard gebaseerd op het aantal hectare van een categorie. Vervolgens begint voor het benutten van die bandbreedte de eigen discretionaire beslissingsruimte. Maar die zullen ze zelf moeten onderbouwen.

De heer Pierik zei dat de waterschappen aangeven dat ze de bandbreedte graag op 30% willen houden, waar wij het voorstel doen om haar tot 25% te beperken en alleen in de eerste twee jaar op 30% te stellen. De heer Pierik vroeg mij naar het grote bezwaar om de bandbreedte op 30% te houden. Ik verwijs dan eerlijk gezegd kort naar het debat in de eerste termijn, waarbij ook hier in de Kamer bij diverse sprekers de opvattingen uiteenliepen. De een vindt het toepassen van bestuurlijke bandbreedtes te onzeker voor de belastingbetaler. Een ander, zoals de heer Pierik, zegt: zet het nou gewoon op 30%. Precies in dit dilemma hebben wij als kabinet ook een balans proberen te zoeken. We proberen een balans te vinden tussen, aan de ene kant, rechtszekerheid voor de belastingbetaler en, aan de andere kant, ruimte voor de waterschappen. Daarbij speelt mee dat er bij 25% vrijwel geen lastenverschuivingen hoeven plaats te vinden en de waterschappen tegelijkertijd een zekere mate van beleidsvrijheid hebben. Dat is de onderbouwing waarop wij als kabinet tot ons voorstel zijn gekomen.

De heer Gabriëls (GroenLinks-PvdA):

Daar heb ik een vraag over, want de minister zegt dat er dan geen lastenverschuivingen hoeven plaats te vinden, terwijl het volgens mij juist de bedoeling is om meer aandacht te schenken aan het profijtbeginsel en het principe dat de vervuiler betaalt. Ik begrijp dat dus niet helemaal goed. Je had een oud systeem dat was gebaseerd op economische waarde en je hebt een nieuw systeem dat is gebaseerd op gebiedskenmerken. Ik heb mijn mening daarover nog niet vastliggen. Ik ben gewoon heel overtuigbaar en nieuwsgierig. Als het enige argument is dat de lasten dan niet zo veel hoeven te verschuiven, ben ik het daar volgens mij mee oneens, omdat ik juist denk dat dat nieuwe systeem er is om het objectiever te maken. Als het alleen maar gaat om "we willen geen lasten verschuiven", waarom verander je het systeem dan überhaupt?

Minister Harbers:

Ik begrijp de wens van waterschappen dat bij de inwerkingtreding geen enkele lastenverschuiving plaatsvindt, om daarmee ook de uitlegbaarheid naar de inwoners en de bedrijven gewoon overeind te houden. Dat is bijvoorbeeld ook waarom we in de eerste twee jaar de ruimte geven voor 30%. Dit betekent natuurlijk niet dat het vervolgens statisch is in de loop van de tijd, want deze categorietoedeling wordt iedere vijf jaar herzien. Dan wordt dus de stand opgenomen van het gebied, van het waterschap, om te zien of er veranderingen zijn tussen de verschillende categorieën. Daarnaast hebben de waterschappen ook de volgende mogelijkheid; ze hoeven dus niet vijf jaar te wachten. Als er in het democratisch gekozen waterschapsbestuur overwegingen zijn om te zeggen "we zijn nog niet aan die vijf jaar, maar we zien nu al dat dit afwijkt van de rest", mag het ook eerder dan na vijf jaar die categorie-indeling herberekenen. Het is dus een dynamisch systeem dat daarmee uiteindelijk wel rechtvaardiger is en meer recht doet aan het profijtbeginsel. Alleen bij de invoering en bij de overgang is er de grote wens, die ik begrijp, om het daar zo veel mogelijk lastenneutraal te doen, afgezien van woningen en bedrijven, waar ik straks op kom.

De heer Gabriëls (GroenLinks-PvdA):

Dank u wel voor de uitleg, maar klopt het dat het ook andersom kan werken? Als er een hele grote lastenverschuiving plaatsvindt op basis van het nieuwe systeem, kan men dan ook zeggen dat men daar helemaal geen zin in heeft omdat dat een bepaalde belangengroep treft — ik laat even in het midden of dat nou gaat om boeren, natuur of wat dan ook — en dat men het daarom niet wil? Dan kan die grote bandbreedte ervoor zorgen dat een objectief, eerlijk iets toch tenietgedaan wordt door een belang. Klopt dat, minister, of zie ik dat verkeerd?

Minister Harbers:

Ik ga niet treden in alle besluiten die een democratisch gekozen orgaan en een medeoverheid kan nemen, maar aan de andere kant ben ik ook niet zo bezorgd dat het zo zou gaan uitpakken. We weten — want dat is ook uitvoerig met de waterschappen overlegd — dat met een bandbreedte van 25% meteen bij inwerkingtreding, dus niet van die 30%, bij vijf waterschappen een beperkte lastenverschuiving zou plaatsvinden voor de categorie natuur. Bij andere categorieën belastingbetalers zijn er geen lastenverschuivingen te verwachten. Maar hoe waterschappen vervolgens in de komende jaren omgaan met die bandbreedte van 25%, is aan hen ter onderbouwing. Als garantie hier voor de Tweede Kamer herhaal ik de toezegging die ik zojuist deed: we blijven die kostenverdeling en de onderbouwing en motivering daarvan vanzelfsprekend monitoren en zo nodig komen we terug met een voorstel om die bij te stellen.

Dan vroeg de heer Sneller: waarom dan wel een AMvB voor de extra mogelijkheid om een afwijking van 50% te doen en niet voor die 30% en later 25%? Dat is de afweging die ik als wetgever heb gemaakt tussen aan de ene kant beleidsvrijheid voor democratisch gekozen besturen en aan de andere kant duidelijkheid voor de belastingbetaler. Ik heb er vertrouwen in dat de algemene besturen verstandig omgaan met een bandbreedte van 25% zonder vooraf gestelde regels. Als stelselverantwoordelijke wil ik ergens een grens trekken bij de beleidsvrijheid. Dat doen we soms ook bij andere belastingdomeinen van medeoverheden. Dat heb ik dan gedaan bij 25%, ook vanwege die soepele overgang van het ene naar het andere stelsel.

De heer Van Dijk heeft op dat punt overigens ook een amendement voor een lichte voorhang voor de AMvB. Die behoefte aan een voorhangbepaling begrijp ik heel goed. Ik zal straks bij de appreciatie van de amendementen het oordeel over dit amendement dus aan de Kamer laten.

De heer Pierik bracht het dilemma naar voren dat de aan- en afvoer van water voor iedereen van groot belang is, zoals we de afgelopen maanden ook hebben kunnen zien, en vroeg hoe je dat vertaalt in een rechtvaardige verdeling van te betalen belastingen. De heer Pierik schetst terecht dat deze watersysteemtaken van algemeen belang zijn. Daarom betaalt iedereen er sowieso aan mee. Maar er is ook een relatie met de oppervlakte die een categorie inneemt en met de mate waarin het waterschap water aan- of afvoert voor deze categorie. Onze invulling van de rechtvaardige verdeling is dus dat iedereen betaalt. Maar wat ons betreft is de door een categorie ingenomen oppervlakte een belangrijke factor, die goed past bij een rechtvaardige verdeling.

Tot slot in dit blok. Volgens de heer Pierik voelt het tegelijkertijd niet terecht dat agrariërs betalen voor het schonen van de sloten. Het is inderdaad logisch dat boeren tegemoet kunnen worden gekomen voor de werkzaamheden die zij doen. Waterschappen kunnen straks rekening houden met werkzaamheden die agrariërs verrichten, bijvoorbeeld door de tarieven daarop aan te passen en daarmee de bandbreedte van maximaal 25% te benutten via een aanpassing van de kostentoedeling. Op die wijze is voorzien in de zorg van de heer Pierik.

Voorzitter. Ik kom dan bij de tariefdifferentiatie. Zoals eerder in het debat aangegeven, is dat de verandering in de benadering van woningen en bedrijfspanden. Een van de in de eerste termijn opgeworpen vraagstukken is: wat is dan het peiljaar? Het zal niet verwonderen dat ik me erg goed kan vinden in de redenering van de heer Van Dijk, aangezien hij nog verder onderbouwt waarom ook de regering tot die keuze is gekomen. Een van de vraagstukken die op tafel liggen, is of je dan niet verder terug moet in de tijd. 2018 en 2015 zijn genoemd als jaren waarin beide categorieën eigenlijk uit elkaar gingen lopen. Nu is het wel zo dat er, bijvoorbeeld als je 2018 als peiljaar neemt, meteen na inwerkingtreding een hele grote lastenverschuiving optreedt, vanwege het feit dat woningeigenaren ook sinds 2018 een groter aandeel zijn gaan betalen. Dat zou betekenen dat bedrijven meteen na inwerkingtreding — ik ga getallen noemen, maar die zijn niet exact omdat die afhankelijk zijn van de specifieke waardeontwikkeling in een waterschap — meer gaan betalen aan waterschapslasten, met een ordegrootte van 25% tot 40% in een jaar tijd. Daartegenover staat slechts een lastendaling van ordegrootte 3% voor woningeigenaren. Deze lastenstijging ineens vonden wij als kabinet uiteindelijk groter dan onze voorkeur heeft. Dat is dus de reden waarom wij gekozen hebben voor dat peiljaar van twee jaar daarvoor. Waarom dan niet één jaar of nul jaar? Dat is omdat je wel over de actuele gegevens moet kunnen beschikken. Om die reden hebben we het daarop vastgeklikt. Je kunt van alles vinden over wat er in de afgelopen vijf tot tien jaar of langer geleden is gebeurd, maar dan wil ik ook teruggrijpen op de bedoeling van de wetgever in het verleden toen we dit stelsel in 2009 invoerden. Nu is het moment om dat te wijzigen, maar het is ook best ingewikkeld om dit tot zoveel jaar terug te herzien.

De heer Gabriëls (GroenLinks-PvdA):

Dank u wel voor de uitleg. Er kan dus in een keer een heel grote verschuiving plaatsvinden. Begrijp ik dan goed dat er al die jaren veel te weinig is betaald door bedrijven? Dan is het misschien wel in een keer heel veel, maar in al die andere jaren hebben ze eigenlijk te weinig betaald en profijt gehad. Dat zet je hiermee recht. Ik snap de argumentatie dat je in een keer veel meer gaat betalen niet goed. De woningeigenaren hebben al die jaren te veel betaald. Wat is daar eerlijk aan volgens het kabinet?

Minister Harbers:

In het debat kwam het ook naar voren: er is een verschil tussen compensatie en de toekomstige belastingen. Ik probeer daar uit te blijven, want het wordt helemaal onmogelijk om nu nog meer te gaan heffen bij bedrijven en daarmee woningeigenaren te gaan terugbetalen. Het is een kwestie ter weging, ook naar de toekomst toe. Vanuit de regering vonden wij het een enorme stap om in een keer bij de eigenaren van bedrijfspanden veel meer te gaan heffen. In het overgrote deel van de bedrijfspanden zitten mkb'ers. Een stijging van de lasten op dit gebied van 25% tot 40% in een jaar vonden wij fors; te fors. Daarom hebben wij gekozen voor een peiljaar dat minder ver in het verleden ligt. Daarmee beantwoord ik denk ik ook meteen de vragen van de heer Sneller en de heer Heutink over een appreciatie van de amendementen. Ik kom daar straks bij de bespreking van de amendementen nog op terug, maar het zal al duidelijk zijn welke opvattingen ik daarover inbreng.

Dan ga ik naar de vraag van de heer Gabriëls. Die vraag hoort eigenlijk nog bij het vorige blok, excuus. Hij vroeg naar de baten die de categorie natuur zou opleveren. Hij vroeg: waarom stijgt de bijdrage voor de categorie natuur? Natuur heeft het kleinste aandeel van alle categorieën. Daarnaast kunnen waterschappen met de bestuurlijke bandbreedtes rekening houden met de baten van de natuur, als dat speelt in het waterschap. Uit onze berekeningen blijkt dat met de nieuwe methodiek de bijdrage van de natuur grosso modo niet stijgt.

Excuus, voorzitter. Ik heb een paar vragen die eigenlijk bij het vorige blok pasten. Die rond ik dan meteen maar even af.

De heer Sneller vroeg naar een waardering van bestuurlijke vrijheid waarbij er sprake is van geborgde zetels. Ik denk dat bestuurlijke vrijheid en geborgde zetels goed samengaan. Ook bestuurders met een geborgde zetel moeten alle belangen afwegen en meewegen als zij gebruikmaken van de bestuurlijke vrijheid. Dat geldt overigens ook voor alle andere bestuurders. Alle bestuurders stemmen zonder last, ook diegenen met een geborgde zetel.

Tot slot kom ik in dit blok over tariefdifferentiatie op de vragen van de heer Grinwis, de heer Stoffer en anderen. Die vragen gaan over de kan-bepaling. Zij vroegen waarom we de mogelijkheid om tariefdifferentiatie toe te passen niet overlaten aan de waterschappen en de lokale democratie. We zien dat woningeigenaren de afgelopen jaren steeds meer zijn gaan betalen door de stijgende huizenprijzen. De stijging van die huizenprijzen heeft zich in meer of mindere mate in het hele land, dus in alle waterschappen, voorgedaan en doet zich nog steeds voor. Daarom heeft de regering de voorkeur gehad om dit effect in alle waterschappen op een gelijke wijze te behandelen, door middel van een verplichte toepassing. Bij de waterschappen is het onderliggend principe van de watersysteemheffing en de bestemmingsheffing het profijtbeginsel. De onroerendezaakbelasting is niet gebonden aan een dergelijk principe. Bovendien maakt deze heffing, als je die vergelijkt met de onroerendezaakbelasting, een relatief klein deel uit van de totale inkomsten van gemeenten. Gemeenten hebben daarom een grote beleidsvrijheid hierin. Dat is de reden waarom het kabinet niet voor een kan-bepaling heeft gekozen. Tot slot was er een rekenvraag. De heer De Groot vroeg om voor te rekenen hoeveel huiseigenaren erop vooruitgaan. Ik kan de vraag hoeveel huiseigenaren erop voor- of achteruitgaan, helaas niet in algemeenheid beantwoorden, want dit kan per waterschap verschillen. Dit hangt ook af van de bestuurlijke keuzes die waterschappen maken.

Voorzitter. Dan kom ik bij de zuiveringsheffing. In de eerste plaats gaat het veel over het vraagstuk over de verschillen tussen eenpersoonshuishoudens met één vervuilingseenheid en meerpersoonshuishoudens met drie vervuilingseenheden. Dit vraagstuk is met name door de heren Van Dijk en Pierik aangehaald. De gemiddelde vervuiling van een huishouden in Nederland komt neer op drie vervuilingseenheden. Het is daarom niet onlogisch om dit gemiddelde aan ieder meerpersoonshuishouden op te leggen. In het verleden heeft de Kamer alleen een uitzondering willen maken voor eenpersoonshuishoudens, omdat men het onredelijk vond om hen ook voor het gemiddelde te belasten. Daarnaast is het voor huishoudens en kleine bedrijven ook niet doelmatig om heel exact te meten hoeveel zij vervuilen, want die metingen zouden de kosten van de heffing behoorlijk omhoogstuwen. Vandaar dat in de wet een forfait van drie vervuilingseenheden is opgenomen. Alleen voor grote bedrijven die veel lozen is het doelmatig om te meten hoeveel zij exact vervuilen. Ik zeg toe dat we in het traject na dit wetsvoorstel wel opnieuw zullen bekijken of die tarieven nog steeds aansluiten bij de actuele vervuiling van huishoudens. Als je voorstellen over verdere differentiatie nodig acht of wilt ontwikkelen, moet je ook kijken naar de administratieve lasten voor waterschappen. Die moeten dan goed in de gaten worden gehouden. Het is namelijk echt wel een grote uitvoeringslast als je de huishoudenssamenstelling veel actiever moet volgen dan nu gedaan is met de indeling op één of drie vervuilingseenheden. Het zou kunnen dat je in de toekomst bijvoorbeeld daarbij de mate van drinkwatergebruik betrekt, die mogelijk ook een maatstaf is en ook gemeten wordt. Maar we hebben dit wetstraject daar nog niet mee willen belasten. Ik zeg u toe dat we daar in het vervolgtraject nog verder op zullen studeren.

Dan vroeg de heer Pierik hoe we bewaken dat waterschappen doelmatig met geld omgaan en vooral of de grenzen van een waterschap, ook richting het buitenland, daar niet een belemmerende rol spelen. Het bewaken van de doelmatigheid ligt primair bij het algemeen bestuur van de waterschappen. Daarnaast monitoren de waterschappen de doelmatigheid onderling met de benchmark die we "Waterschapsspiegel" noemen. Waterschapsgrenzen zijn juist zo gekozen dat deze goed passen bij een stroomgebied. Dat maakt dat het watersysteembeheer ook logisch kan worden vormgegeven. Gezien het principe "de vervuiler betaalt" vind ik het vervolgens niet logisch om Nederlands belastinggeld te besteden aan het zuiveren van het water in de buurlanden. Waar we eerder spraken over waterkwaliteit, heb ik al gedeeld met de Kamer dat ik in gesprekken met mijn buitenlandse collega's er op dit moment al op aandring dat het inzetten op een betere waterkwaliteit mijn grote prioriteit heeft, zodat wij in Nederland minder last hebben van grensoverschrijdende vervuiling. Daarom vinden we ook de Europese grensoverschrijdende samenwerking op dit gebied zo belangrijk.

De heer De Groot vroeg nog naar de wisselwerking tussen bedrijven en waterschappen in de waterzuivering als het gaat om afvalwater. Is die ruimte in deze wet voldoende geborgd? De onderhavige wijziging van de Waterschapswet staat de wisselwerking tussen bedrijven en waterschappen op het gebied van waterzuivering niet in de weg. Bestaande samenwerking kan gewoon worden doorgezet. De wet is hier verder niet op aangepast. Dat blijft in essentie hetzelfde.

Voorzitter. Dan de plusvoorzieningen. Soms zijn er bepaalde groepen die een specifiek belang hebben bij het werk dat waterschappen doen. Bij zogenaamde wateraanvoerprojecten kan dat het geval zijn. Het waterschap zorgt dan dat er zoetwater beschikbaar is voor gebieden waar sprake is van droogte of verzilting of waar schade kan ontstaan door nachtvorst. Het waterschap is niet verplicht dit te doen. Als het waterschap dat wel doet, worden de kosten nu gedragen door alle belastingplichtigen in het waterschap. Het wetsvoorstel maakt het mogelijk — het is geen verplichting — om de kosten bij alleen die belastingplichtigen te leggen voor wie het waterschap dat additionele werk doet. Dat is ook weer een voorbeeld van waar het profijtbeginsel beter kan worden toegepast. Het is wel van belang dat daar draagvlak voor is. Van degenen die meer gaan betalen, moet daarom bij een peiling de helft gestemd hebben; dat is de opkomstdrempel. Twee derde daarvan moet vóór hebben gestemd; dat is de uitkomstdrempel. Bovendien gaat het waterschap daarmee alleen aan de slag als er een verzoek is van iemand voor wie het wateraanvoerproject bedoeld is.

De heren Pierik en Stoffer vroegen: hoe voorkom je dat de rekening bij direct belanghebbenden wordt neergelegd, terwijl er ook sprake is van een algemeen belang? Ik wijs er dan wel op dat het bij een plusvoorziening gaat om een extra inspanning van de waterschappen, boven op de reguliere taak. Dat gaat dus om voorzieningen die vanuit het perspectief van een waterschap misschien wel gewenst kunnen zijn, maar niet noodzakelijk. Dat rechtvaardigt het ook om hier het profijtbeginsel op toe te passen.

De tariefdifferentiatie en het proces van plusvoorzieningen kunnen veel extra inzet gaan kosten, stelt de heer Van Dijk. Is die plusvoorziening dan nog wel betaalbaar? Mijn antwoord is dat de waterschappen hebben aangegeven dat zij niet verwachten dat hier significant veel extra mensuren voor nodig zijn. Hier is dan ook geen berekening van gemaakt. Maar als blijkt dat dit toch een drempel vormt voor het invoeren daarvan, dan zal ik vanzelfsprekend daarover in overleg gaan met de waterschappen en die kwestie opnieuw op de agenda zetten.

De heer Van Dijk vroeg zich ook af of de drempel bij de draagvlakmeting niet te hoog is. Daaraan verbonden was de vraag of ik dat kan gaan evalueren. Ik wijs er nog wel op dat mede in het kader van water en bodem sturend ik het wel belangrijk vind dat we die mogelijkheid van de plusvoorziening hebben, zodat er conform de principes van water en bodem sturend niet afgewenteld wordt van privaat naar publiek. Ik zeg de heer Van Dijk toe — vanzelfsprekend zou ik haast zeggen, want ik wil het zelf ook weten — dat we de toepassing van die plusvoorziening en de bijbehorende werklast zullen monitoren en als er te veel drempels zijn voor de waterschappen om dit toe te passen, we met hen gesprek gaan om te kijken hoe we deze weg kunnen nemen. Er wordt algemeen verondersteld dat de draagvlakmeting te veel inzet en energie van de waterschappen kost. Die hebben we vormgegeven gebaseerd op de ervaringen met bedrijfsinvesteringszones. De BIZ-heffing van gemeenten is hiermee vergelijkbaar. Daarmee zijn juist goede ervaringen opgedaan, ook met deze drempels. Maar de toezegging staat: we gaan dit ook monitoren en evalueren. Dan meen ik dat ik alle vragen over de plusvoorzieningen heb beantwoord.

Dan zijn er nog een aantal overige vragen, in de eerste plaats over de kostenontwikkeling zelf. Daar vroegen de heren Van Dijk en De Groot naar. Daar past de veronderstelling dat de kosten voor de waterschappen verder zullen toenemen. Het gaat bijvoorbeeld om kosten voor het energiegebruik van de rioolwaterzuiveringen. Ik kom zo meteen op de mogelijkheden voor de inzet van duurzame energie. Maar het gaat bijvoorbeeld ook om bouwkosten voor het versterken van dijken. Uiteindelijk is er een grotere opgave door klimaatverandering. Die kosten zijn voor een groot deel afhankelijk van de kenmerken van het waterschap, zoals de hoeveelheid primaire keringen. Het is daarom logisch dat de kosten per waterschap verschillen en dat past ook weer bij het profijtbeginsel. Daar waar het bij wijze van spreken echt uit de hand zou lopen, hebben we er wel voor gekozen om daar onderling ook een solidariteitsmechanisme in te bouwen, met name bij het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Daar verschillen de opgaven namelijk wel heel erg tussen de verschillende waterschappen. Uiteindelijk zijn de waterschappen dan ook democratisch gekozen bestuursorganen, die ook zelf beslissingsruimte hebben en zelf de druk kunnen voelen om zo efficiënt mogelijk hun werkzaamheden in te richten. Richting de heer De Groot zeg ik daarbij dat dit wetsvoorstel op zichzelf niet gaat over de kostenontwikkeling, maar alleen over de wijze waarop die kosten vervolgens gedeeld worden onder de diverse inwoners en belanghebbenden.

De heer Grinwis vroeg of ik concrete doelen voor klimaatadaptie bij de waterschappen wil overwegen. Het korte antwoord is ja, want concrete doelen voor klimaatadaptatie zijn belangrijk. Dit blijkt ook uit de evaluatie van de Nationale klimaatadaptatiestrategie en het Nationale Uitvoeringsprogramma klimaatadaptatie. Daarom is dit ook een belangrijk speerpunt voor de nieuwe Nationale Klimaatadaptatiestrategie. In het kader daarvan wil ik hierover ook met de waterschappen afspraken maken op weg naar de vaststelling van die nieuwe strategie in 2026.

Dan vraagt de heer Grinwis mij ook nog om waterschappen aan te moedigen om gebruik te maken van hun bevoegdheden om bij te dragen aan klimaatadaptieve maatregelen en om het instrumentarium onder de aandacht te brengen. Vanzelfsprekend doe ik dat, al denk ik ook zomaar dat de waterschappen hier weinig aanmoediging voor nodig hebben. Alleen al vanwege de kostenbesparing is het namelijk voor waterschappen interessant om in te zetten op klimaatadaptatie, bijvoorbeeld om ervoor te zorgen dat er minder hemelwater op een rioolwaterzuivering komt. De waterschappen hebben bovendien ook zelf gevraagd om dit instrumentarium. Ze zijn hier dus al mee bekend. Maar wellicht ten overvloede, ik zal dit ook niet aflatend onder hun aandacht blijven brengen.

De heer Grinwis verzoekt om te monitoren in welke mate waterschappen gebruikmaken van de mogelijkheden tot het opwekken van duurzame energie. Hij spreekt zijn zorgen uit over de begrenzing die aan dat instrument is gebonden. Op dit moment brengen de waterschappen jaarlijks de Klimaatmonitor uit. Hierin rapporteren zij in hoeverre zij al klimaatneutraal zijn en hoeveel energie zij zelf opwekken. Daarbij wordt ook gekeken of de aangepaste wet de waterschappen voldoende mogelijkheden geeft om te investeren. Ik deel met de heer Grinwis de opvatting dat voorkomen moet worden dat er onvoldoende projecten van de grond kunnen komen. De wetsevaluatie — die komt straks ook nog langs — is dus mede bedoeld om te monitoren of de waterschappen met de factor die in de wet staat voldoende ruimte hebben en, zo niet, om eventueel tot aanpassing over te gaan. Als je zegt "duurzame energie", dan zeg je tegenwoordig helaas in Nederland soms ook gelijk in een zin "netcongestie". En dat deed ook de heer Van Dijk. Het klopt ook dat waterschappen aanlopen tegen netcongestie bij het terugleveren van elektriciteit. Er is een intensieve afstemming met de netbeheerders over het terugleveren. Hoeveel dat precies wordt, moet nog gaan blijken. De waterschappen ondertussen willen zo veel mogelijk hun eigen opgewekte energie gebruiken en onderzoeken ook zelf nu of opslag in batterijen of andere innovatieve zaken tot de mogelijkheden behoren. Waterschappen streven ernaar ook lokaal andere partijen van energie te voorzien, bijvoorbeeld via smart energy hubs. Ik kan mij zomaar voorstellen dat de heer Van Dijk ook in de toekomst hierover nog meer wil weten, dus zeg ik toe dat we in de eerstvolgende verzamelbrief voorafgaand aan het commissiedebat Water — dat zal na de inwerkingtreding van de wet zijn, ik denk, eind van dit jaar — ook ingaan op de wijze waarop de waterschappen plannen maken voor zowel netcongestie als het gebruikmaken van duurzame opwekking van energie.

De heer Sneller vroeg nog naar bronbeleid om te voorkomen dat de kosten voor waterschappen te snel stijgen. We zetten in op diverse terreinen van bronbeleid om zo veel mogelijk vervuiling te voorkomen. Voorbeelden zijn beleid voor gewasbeschermingsmiddelen, betere handhaving bij indirecte lozingen, inzet op productbeleid voor vlamvertragers in textiel, meubels en elektronica, het convenant met de medische sector en uiteindelijk ook het beperkingsvoorstel voor pfas, in Europa het REACH-voorstel. Dat alles neemt helaas niet weg dat er nog steeds meer gezuiverd moet worden door rioolwaterzuiveringsinstallaties, ook om de doelen van de Kaderrichtlijn Water te halen.

De heer Sneller betrok daar ook de illegale lozingen bij. Hoewel de problematiek van de milieudelicten buiten de scope van de discussie over dit wetsvoorstel valt, ben ik het wel met hem eens dat het belangrijk is om hier iets aan te doen. Daarom zijn we ook met de waterschappen in gesprek over het versterken van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Daarin worden ook illegale lozingen en milieudelicten meegenomen. De heer Pierik breidde het verder uit naar medicijnen en drugsdumping. Wie als vervuiler belast moet worden, is soms een complexe vraag. Die vraag kan dus niet in zijn algemeenheid worden beantwoord. Met de implementatie van de aanstaande EU-richtlijn stedelijk afvalwater gaan we hier verder invulling aan geven, met de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid die hierin staat. Dat geldt bijvoorbeeld voor medicijnen en cosmetica. Drugsdumping is een duidelijk milieudelict. Dat zal echt meegenomen moeten worden in de verdere versterking van het VTH-stelsel.

Het was de heer Heutink opgevallen dat waterschappen ook meedoen aan Blue Dealprojecten die zich elders in de wereld afspelen. De Blue Deal wordt betaald uit rijksgelden, via de HGIS-begroting. Dat is geld dat is bedoeld voor ontwikkelingssamenwerking en kennisuitwisseling. De waterschappen leveren hier alleen een bijdrage in door van tijd tot tijd capaciteit te leveren. Dat draagt ook weer bij aan de ontwikkeling van medewerkers bij de waterschappen. Het kabinet heeft gemeend dat het belangrijk is dat zij die mogelijkheid hebben. Maar het belastinggeld dat erin zit, zit dus in de HGIS-begroting van de rijksoverheid.

De heer Heutink (PVV):

Het laatste waar een waterschap zich mee bezig zou moeten houden, zijn toch zaken als sociale inclusiviteit en gender in landen als Kenia, Roemenië en Mali? Dat hoeft een waterschap toch niet te doen?

Minister Harbers:

Ik laat dat ter beoordeling van de democratisch gekozen waterschapsbesturen, zoals ik eerder in het debat een paar keer heb gezegd.

De heer Heutink (PVV):

Dat kan de minister wel zeggen, maar tegelijkertijd stellen we net vast dat er wel rijksgeld naartoe gaat, weliswaar niet uit het potje van de minister, maar er gaat wel gewoon geld vanuit de rijksbegroting naar al die projecten. Moeten we daar niet mee stoppen, vraag ik aan de minister.

Minister Harbers:

In zijn algemeenheid vind ik kennisontwikkeling, ook bij waterschappen … Ik zeg tegen de heer Heutink dat we ook uit het buitenland echt nog wel kennis kunnen opdoen die we in Nederland weer kunnen toepassen. Dat vind ik voor een professionele organisatie wel belangrijk. Maar de mate waarin et cetera, is echt aan de democratisch gekozen waterschapsbesturen.

De heer Heutink (PVV):

Tot slot. Hoe draagt het bij aan de primaire taken van een waterschap, namelijk het zuiveren van ons water en het zorgen dat we droge voeten houden, dat een waterschap zich in landen als Mali bezighoudt met sociale inclusiviteit en gender? Wat draagt het bij voor het geld dat de Nederlandse belastingbetaler ophoest voor dit soort projecten?

Minister Harbers:

Ik blijf mijn antwoord herhalen. Ik kan daar van alles van vinden, maar ik laat het ter beoordeling aan het waterschapsbestuur dat daarover gaat. Zo hoort het ook in onze democratische verhoudingen in Nederland.

De voorzitter:

De minister vervolgt zijn betoog.

Minister Harbers:

Dan de bezwaartermijnen, waarvoor de heer Stoffer aandacht vroeg. Op zichzelf is er een sterke prikkel voor waterschappen om niet meer tijd te nemen dan nodig is voor de beslissing op bezwaar. Dat is op grond van artikel 6 EVRM, dat stelt dat geschillen worden afgedaan binnen een redelijke termijn en er anders recht is op schadevergoeding. Voor het afhandelen van bezwaren geldt een termijn van een halfjaar. Daarbovenop geldt dat er schadevergoedingen zijn als die termijn niet wordt gehaald.

De heer Stoffer vroeg zich vervolgens af waarom niet is gekozen voor een maximale termijn van bijvoorbeeld twaalf weken. Voorgesteld wordt om aan te sluiten bij de beslistermijn voor gemeentelijke belastingen, al is het maar omdat het versturen van aanslagen voor de waterschapsbelastingen en de gemeentelijke belastingen vaak wordt uitbesteed aan belastingkantoren. Er wordt dan gebruikgemaakt van één aanslagbiljet voor de gemeentelijke belastingen en de waterschapsbelastingen. Verschillende bezwaartermijnen voor één aanslag kunnen ook weer verwarrend zijn. Ik wijs er bovendien op dat sprake is van een piekbelasting, aangezien de beschikkingen voor de belastingen allemaal rond dezelfde tijd worden verstuurd. Daarnaast gaan veel bezwaren over vermeende fouten in basisgegevens, waarvoor geregeld een controle ter plaatse nodig is. Dat kost nu eenmaal wel een beetje tijd.

De heer Stoffer vroeg waarom de wet pas na tien jaar wordt geëvalueerd. Die evaluatiebepaling is alleen gekoppeld aan het voorstel voor waterschappen om meer hernieuwbare energie op te wekken dan nodig is voor de taakuitoefening. Waterschappen hebben door de termijn van tien jaar investeringszekerheid. Voor andere onderdelen in het wetsvoorstel zal worden bezien of monitoring of evaluatie mogelijk is. Maar dan kom ik wel gelijk bij het amendement op dit gebied van de heer Van Dijk. Dat ziet bijvoorbeeld op een evaluatiebepaling voor de draagvlakmeting bij plusvoorzieningen. Ik zal zo uitleggen dat ik geen bezwaar heb tegen dat amendement. Ik zal dat dus oordeel Kamer geven.

Dan vraagt de heer Van Dijk nog naar bijdragen die boeren kunnen leveren aan klimaatadaptatie door waterreservoirs aan te leggen. Het antwoord op die vraag is dat waterschappen op dit moment al een lager tarief in rekening kunnen brengen voor gebieden die de functie van waterberging hebben. De waterschappen kunnen deze diensten vervolgens ook gaan meewegen in de kostentoedeling aan de categorie ongebouwd. Ik zal kijken of dat voor de toekomst voldoende is, of dat hierover wellicht nog iets opgenomen moet worden in de AMvB die er op dat gebied komt.

De heer De Groot vroeg nog welke handvatten waterschappen krijgen om juist in de gemeente of in de wijk waterpieken vast te houden. Hij noemde infiltratie, wadi's en buffers. De waterschappen kunnen nu enkel subsidies verstrekken om de afvoer van hemelwater op de riolering en de zuiveringsinstallaties te beperken. Met dit wetsvoorstel kunnen zij ook andere maatregelen nemen. Het gaat bijvoorbeeld om grote projecten, zoals eerder een parkeergarage in Rotterdam die tevens als wateropvang dient, of om een speelplein in Tiel. In deze ontwikkelingen hebben de objecten niet alleen hun gebruikelijk functie, maar dienen ze ook als reservoir om hemelwater op te vangen. De handvatten op zichzelf zitten niet in dit wetsvoorstel. Dat concretiseren we in het Deltaprogramma Zoetwater en het Deltaprogramma Ruimtelijke adaptatie. Maar ik ben zeer voor deze ontwikkelingen. We bieden de waterschappen ook die mogelijkheden.

De heer Peter de Groot (VVD):

Dank aan de minister voor dit antwoord, want dit zou natuurlijk ook een mogelijkheid kunnen zijn om de kosten van de waterschappen wat te verlagen. Dat zit natuurlijk met name in de rwzi's, de zuiveringsinstallaties. Hoe verhoudt zich dat dan tot wat u net aangaf, namelijk dat de mogelijke kosten van de waterschappen in totaliteit wel gaan stijgen? Is wat zij besteden aan waterzuivering dus naar verhouding weinig ten opzichte van de andere taken? Hoe moet ik dat zien?

Minister Harbers:

Het is allemaal een grosso-modobenadering, maar het aantal ontwikkelingen dat op ons afkomt en dat maakt dat de kosten stijgen, is waarschijnlijk wel groter dan het aantal mogelijkheden om nog verdere efficiëntie te bereiken. Maar ik ben zeer voor dit soort zaken. Hemelwater is op zichzelf heel zuiver, maar doordat het in de zuiveringsinstallaties komt, wordt de hoeveelheid te zuiveren water veel groter. Juist daarom zijn dit soort projecten dus wel heel erg interessant, ook om voor de waterschappen de kosten verder te beperken.

De heer De Groot vroeg hoe het bedrijfsleven is meegenomen. Voorafgaand aan dit wetsvoorstel is met diverse stakeholders contact geweest, waaronder VNO-NCW en MKB-Nederland. Verder is er voor de mkb-toets gevraagd of er ondernemers wilden reageren op het voorstel, maar hebben die aangegeven hiervoor de internetconsultatie te benutten. Dat hebben ze vervolgens ook gedaan. Het is dus via de internetconsultatie meegewogen.

Dan heb ik tot slot een korte reactie op de vraag die in dit wetsvoorstel niet aan de orde komt, maar die wel om een korte reactie vraagt. Dat is de vraag van de heer Heutink over hogere tarieven voor drinkwatergebruikers, voor gebruikers van wat in de pers "comfortwater" begon te heten. We hebben het daar ook een paar weken geleden in het vragenuur over gehad. Mijn stellingname is dat we bewust en zuinig met het beschikbare drinkwater moeten omgaan. Vandaar dat we ook met alle betrokken instanties inzetten op het plan om uiterlijk in 2035 20% minder drinkwater te gebruiken. Dat wordt het nationaal plan van aanpak drinkwaterbesparing, dat nog voor de zomer naar de Kamer komt. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar beprijzing van drinkwater. Maar ondanks de stelligheid waarmee in de pers kwam dat wij besloten zouden hebben dat dat gaat gebeuren, is dat gewoon niet aan de hand.

Ik vind het om te beginnen belangrijk dat drinkwater betaalbaar blijft. Als je die maatregelen neemt, moet je precies weten wat het in de praktijk uithaalt. We weten ook dat drinkwater heel goedkoop is. Dus al zou je de prijs met een factor x verhogen, dan nog zal je als huishouden waarschijnlijk een relatief bescheiden bedrag betalen voor drinkwater. Ik wil dus ook inzicht hebben in de gevolgen. In de pers werd heel stellig gezegd "voor bepaalde toepassingen moet je meer gaan betalen" of "wat is een acceptabele hoeveelheid drinkwater per persoon?" Dat vond ik allemaal heel stellig. Ik wil dat eerst laten onderzoeken, en ook wat dat vervolgens betekent. Heb je op dat terrein dan handelingsopties of niet?

Dus kan ik u geruststellen? Dat ook weer niet, want het is wel noodzakelijk dat we drinkwater besparen. Maar het is ook niet zo dat er al ergens een wetsvoorstel ligt voor de beprijzing van comfortwater. Ik vind dat we die discussie met elkaar moeten voeren op basis van de juiste cijfers en inzichten, die dus later volgen uit onderzoek. Ik weet niet of ik de heer Heutink helemaal gerustgesteld heb. Ongetwijfeld niet, maar ik hou wel mijn verstand erbij, ook bij dit thema.

Voorzitter. Ik heb het gevoel dat ik daarmee alle vragen heb beantwoord. Dan zal ik de amendementen nog even langslopen.

Bovenop heb ik het amendement op stuk nr. 11 liggen, van de heer Van Dijk. Dat amendement gaat over het na vijf jaar evalueren bij de plusvoorzieningen. Dat geef ik oordeel Kamer.

Het amendement op stuk nr. 12, van de heer Sneller, die de bestuurlijke bandbreedte wil beperken tot 10%, ontraad ik onder verwijzing naar wat ik straks heb gezegd. Ik denk namelijk dat we met 25% mooi de balans hebben gevonden.

Het amendement op stuk nr. 14, van de heer Heutink, ontraad ik ook. Ik heb daar net al wat over gezegd in het debat. Om te beginnen zijn waterschappen zelf grote energieverbruikers, maar het opwekken van eigen energie maakt de waterschappen ook onafhankelijker van marktprijzen. Daar waar ze een overschot aan energie opwekken, kunnen ze dat natuurlijk tegen marktconforme prijzen aan de man brengen. Dat helpt weer om zelf de kosten te beheersen.

Dan het amendement op stuk nr. 15, van de heren Van Dijk en Grinwis, over de voorhang bij die AMvB voor de bandbreedte van 50%. Dat begrijp ik, dus dat amendement geef ik oordeel Kamer.

Dan het amendement op stuk nr. 17. Uiteindelijk kun je over alles verschillend denken en kan de Kamer altijd haar oordeel vormen, maar vanuit mijn perspectief wil ik dit amendement toch ontraden. Dat doe ik om de reden die ik net in het debat noemde, namelijk dat je de stijging van de huizenprijzen eigenlijk in heel Nederland ziet, en hiermee dus in alle waterschappen. Het heeft daarom de voorkeur van de regering dat dit effect in alle waterschappen wordt gestopt door een verplichte toepassing van de tariefdifferentiatie.

Het amendement op stuk nr. 18 was het laatste. Dat is het amendement van de heer Sneller over de peildatum van 2018. Dat ontraad ik ook, met verwijzing naar de argumenten die ik zojuist in mijn bijdrage gaf.

De voorzitter:

Ik mis nog één ander amendement, namelijk dat van de heer Pierik op stuk nr. 16 over de structurele bandbreedte naar 30% brengen.

Minister Harbers:

Ja, sorry. Dat heb ik over het hoofd gezien. Dat ontraad ik ook, ook weer met verwijzing naar mijn inbreng zojuist.

De voorzitter:

Helder. Dank voor uw inbreng in de eerste termijn. Dank ook voor de appreciaties van de amendementen. We gaan gelijk door met de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Ik stel voor dat we de oorspronkelijke volgorde aanhouden. Als eerste krijgt de heer Grinwis dus het woord namens de ChristenUnie. Gaat uw gang.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Voorzitter, dank u wel. Dank aan de minister en al zijn ambtenaren voor de adequate beantwoording en de voorbereiding daarvan. Ik dank mijn collega's voor het prettige debat in de eerste termijn. Ik heb één motie meegebracht. Die dien ik gelijk maar in, want het is een lang verhaal. Je mag tegenwoordig van collega Bontenbal niet meer zo veel moties indienen, maar hij heeft niks over de lengte gezegd.

De voorzitter:

Nee, maar daar zegt de voorzitter vaak wat van. Maar bij een wetsbehandeling heeft u de tijd.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het profijtbeginsel in het huidige wetsvoorstel is uitgewerkt op basis van het aantal hectares van een betalerscategorie;

overwegende dat het aantal hectares niet altijd wat zegt over het profijt of de vervuiling van een bepaalde categorie, bijvoorbeeld omdat natuurterreinen door waterberging en waterzuivering of agrarische bedrijven met ecosysteemdiensten bijdragen aan doelen van het waterschap;

overwegende dat het principe "de vervuiler betaalt" hierdoor niet volledig doorwerkt in de voorliggende wetswijziging;

overwegende dat toepassing van het profijtbeginsel louter op basis van hectares daardoor kan leiden tot onterechte belastingverhogingen voor sectoren die een nettobijdrage leveren aan de doelen van het waterschap;

verzoekt de regering de Kamer jaarlijks te informeren over de belastingopbrengst per waterschap, de verdeling tussen de categorieën en de relatieve en absolute stijging en daling van de lasten per categorie;

verzoekt de regering binnen vijf jaar na inwerkingtreding van het huidige wetsvoorstel onafhankelijk onderzoek uit te laten voeren naar de toepassing van het "de vervuiler betaalt"-principe binnen de waterschapsbelastingen en hierbij de maatschappelijke kosten en baten (relaterend aan hun bijdrage aan de doelen van het waterschap en de mate waarin ze vervuilen) van en voor de diverse categorieën in het waterschap te onderzoeken, en de resultaten hiervan aan de Kamer toe te zenden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Grinwis, Gabriëls, Stoffer en Vedder.

Zij krijgt nr. 19 (36412).

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de appreciatie van de amendementen. Hoewel hij begrip uitsprak voor de kan-bepaling in het amendement op stuk nr. 17, ben ik natuurlijk wel een beetje treurig over het feit dat hij toch tot het oordeel "ontraden" kwam. Hij heeft toegelicht waarom hij hier toch voor eenduidigheid kiest. Ik heb toch nog één vraag daarbij: heeft hij dan niet het vertrouwen dat waterschappen hier verantwoord mee om zouden gaan? Ik vraag dit omdat de waterschappen in mijn achterban, maar ik denk in de achterbannen van meerdere collega's die hier zitten, zelf hebben aangegeven dat zij hier heel weloverwogen en welbewust mee zullen omgaan, maar dat zij wel prijs stellen op deze ruimte om die afweging te maken. Ik doe nog één poging om er een "oordeel Kamer" uit te krijgen — wie weet — want dat verhoogt natuurlijk de kansrijkheid van zo'n mooi amendement.

Voorzitter, tot zover.

De voorzitter:

Dank voor uw tweede termijn. De heer Sneller is nu aan de beurt. Hij spreekt zoals gebruikelijk namens D66. Gaat uw gang.

De heer Sneller (D66):

Dank, voorzitter. Dat wil ik inderdaad graag zou houden, dus ik ga mijn best doen. Ik dank de minister voor zijn rappe beantwoording. We zijn gewend dat dat weleens anders is. Ik ben ook blij dat het profijtbeginsel en de toepassing in deze wet expliciet door hem "pas een eerste stap" is genoemd en dat we hierna nog meer inzicht gaan krijgen in de waarde van bijvoorbeeld de ecosysteemdiensten. Ik hoop dat die discussie vervolgd wordt.

Ik vroeg breder naar het bronbeleid en naar wat we kunnen doen om te zorgen dat die kosten niet zo zullen stijgen. Ik las bijvoorbeeld in Nature dat er weer een onderzoek is gedaan naar de enorme kosten die er zullen zijn als we niks doen aan klimaatverandering. Ik hoop dat we in dat kader een vervolgstap kunnen zetten door die discussie een keer breder te voeren, ook met behulp van de MKBA-systematiek, die bij IenW welbekend is.

Ik ben blij met de woorden van deze minister over het belang van het aanpakken van milieudelicten. Ik moet zeggen dat ik die actie de afgelopen jaren een beetje heb gemist bij zijn collega, de staatssecretaris op hetzelfde departement, maar ook bij de minister van JenV. Dat geldt ook voor de uitvoering van de moties die daarover zijn aangenomen. Ik hoop dus dat hij dat punt mee wil nemen naar het kabinet, om dat verder te bevorderen.

Voorzitter. Dan als laatste mijn amendement op stuk nr. 18 over het verschuiven van de peildatum. Ik begrijp dat de minister zegt: dan gaat het mkb behoorlijk meer betalen. Ik heb goed geluisterd naar de collega's en ik kan ook zetels in de Eerste Kamer tellen. Ik zou de minister willen vragen om toch nog even mee te denken met ons. Want uit de redenering uit de memorie van toelichting volgt duidelijk dat de onrechtvaardigheid de afgelopen jaren is toegenomen en dat die elk jaar dat het langer duurt, verder toeneemt. Volgens mij zou je vanuit die redenering toch moeten willen bekijken of er niet een middenweg is om een paar jaar terug te gaan. Misschien zou hij daarbij ook nog de vraag in acht kunnen nemen wat nou precies de waardepeildatum is die we moeten nemen en in welk jaar het in werking treedt. Want de WOZ-systematiek werkt natuurlijk altijd met een jaar vertraging. Stel dat wij bijvoorbeeld de grote stijging van 2023 van 17% erbuiten zouden willen houden en we kijken of we in de Kamer tot een wat meer gedragen voorstel kunnen komen. Wat zouden we dan wat hem betreft in de wet moeten opnemen en wat zou hij er dan van vinden? Ik hoop dat hij dat niet als een als-danvraag beschouwt.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank voor uw inbreng in de tweede termijn. De heer Gabriëls gaat nu spreken namens de fractie van GroenLinks-Partij van de Arbeid. Gaat uw gang.

De heer Gabriëls (GroenLinks-PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Ik wil de minister ook gelijk bedanken voor de hele uitleg en zeker voor de eerste paar minuten waarin hij in sneltreinvaart deze taaie kost uit de systeemwereld die waterschapsbelasting heet, besprak. Dank u wel daarvoor. Ook bedankt voor de toezegging dat u aan het einde van het jaar nog komt met een brief of met een behandeling — ik weet niet precies wat u zei — waaruit in ieder geval blijkt dat dit geen eindpunt is, maar een startpunt voor een eerlijker verdeling van belastingen. GroenLinks-Partij van de Arbeid zal altijd blijven sturen op: de gebruiker betaalt, de vervuiler betaalt en diegene die profiteert betaalt. Dan weet u dat alvast. Als u dat kunt meenemen, zien wij het met vertrouwen tegemoet.

Tot slot wil ik mijn respect uitspreken voor de waterschappen. In het veranderende klimaat met veel hoosbuien, veel droogteperioden en bij de vele gebiedsprocessen die nu gaande zijn, is het soms onzichtbaar, maar superbelangrijk werk. Daarom wil ik toch nog even zeggen, ook tegen de PVV, dat het ontzettend belangrijk is om de waterschappen te behouden met de kennis die we hebben en die niet zomaar af te schaffen of over te hevelen naar de provincies.

Ik bedacht nog dat we net op tijd zijn voor de excursie die er vanmiddag is naar het Binnenhof. Ik heb ook gehoord dat het water daar tot onder de zaal is doorgedrongen. Ik weet niet of het waterschap of de gemeente daar verantwoordelijk voor is, maar we zijn in ieder geval op tijd om dat nog te gaan zien.

Bij dezen: dank u wel nog en we zien de brief tegemoet.

De voorzitter:

De Hofvijver lekt. Ik weet niet of het waterschap daarvoor verantwoordelijk is. De heer Heutink gaat nu spreken en hij spreekt namens de Partij voor de Vrijheid.

De heer Heutink (PVV):

De collega's hebben mij hier net iets langer dan een halfuur laten staan, dus ik ga het nu kort houden. Ik heb één motie meegebracht, maar ik wil wel eerst nog even van de gelegenheid gebruikmaken om in ieder geval de minister te bedanken. Ik was niet helemaal tevreden met de antwoorden, maar hij heeft toch zijn best gedaan, dus via deze weg: bedankt.

Dan de motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de waterschappen bij invoering van het wetsvoorstel de belastingtarieven mogen wijzigen op basis van gebiedskenmerken;

constaterende dat er geen allesomvattende lijst van gebiedskenmerken bestaat op basis waarvan de belastingtarieven mogen worden aangepast;

constaterende dat waterschappen derhalve zelf mogen bepalen welke gebiedskenmerken van invloed zijn;

constaterende dat het niet duidelijk is wanneer een AMvB inhoudende de gebiedskenmerken zal worden opgesteld;

van mening dat dit kan leiden tot willekeur en daardoor van negatieve invloed zal zijn op de rechtszekerheid van de belastingbetalers;

verzoekt de regering om scherp toezicht te houden op hoe de waterschappen het begrip "gebiedskenmerken" invullen en waar nodig aan te sturen, waardoor de rechtszekerheid in stand blijft;

verzoekt de regering tevens om zo snel als mogelijk de gebiedskenmerken en diens elementen in een AMvB vast te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Heutink.

Zij krijgt nr. 20 (36412).

De heer Heutink (PVV):

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank. Dan is het woord aan de heer Pierik.

De heer Pierik (BBB):

Dank u wel, voorzitter. Er zijn nog een aantal vragen blijven liggen, vooral over landbouw, maar die zal ik in een later stadium nog even bij de minister neerleggen. Wij hebben de volgende moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de wijziging van de Waterschapswet uitgaat van hantering van het profijtbeginsel;

constaterende dat agrariërs werkzaamheden verrichten ten behoeve van het watersysteem of grond beschikbaar stellen ten behoeve van waterberging;

overwegende dat ook de andere categorieën heffingsplichtigen daar profijt van hebben;

verzoekt de regering om te onderzoeken hoe het leveren van diensten ten behoeve van het watersysteem door agrariërs verdisconteerd kan worden in de kostentoedeling van de waterschapslasten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Pierik, Vedder en Stoffer.

Zij krijgt nr. 21 (36412).

De heer Sneller (D66):

Ik heb in mijn tweede termijn de minister geprezen om zijn toezegging om het profijtbeginsel verder te onderzoeken. De heer Gabriëls en ik hebben die vraag eigenlijk spiegelbeeldig gesteld. Ik heb erkenning gegeven voor het agrarisch natuurbeheer, maar de vraag spiegelbeeldig gesteld over natuurterreinen. Waarom dient de heer Pierik nou toch die motie in? Wat is er niet genoeg aan de toezegging van de minister?

De heer Pierik (BBB):

Als we kijken naar het agrarisch natuurbeheer en naar wat de landbouw in algemene zin doet als het gaat om natuur, dan zien we dat dat stevig is. Dat moeten eigenlijk verdisconteerd kunnen worden in de tariefbepaling. Om even een voorbeeld te noemen: natuurterreinen leveren op dit moment €5 per hectare op aan waterschapslasten, maar bij landbouwgrond is dat iets van €80, die orde van grootte. Je ziet dat heel veel landbouwarealen geconfronteerd worden met vrij hoge waterschapslasten. Als je die beter kunt verdelen, dan heb je win-win, want dan groeien landbouw en natuur wat meer naar elkaar toe.

De heer Sneller (D66):

Ik snap heel goed welke belangen de heer Pierik hier probeert te verdedigen en dat is ook zijn goed recht. Maar mijn vraag is wat er niet genoeg is aan de toezegging van de minister. Die heeft namelijk gezegd: dit is een eerste stap en ik ga verder onderzoeken of ik dit daarin mee kan nemen. Mijn punt is dat dit dus volgens mij al is toegezegd.

De heer Pierik (BBB):

Ik ben ook heel blij met die toezegging, maar ik wil in deze motie nog even de puntjes op de i zetten.

De voorzitter:

De heer Gabriëls staat te twijfelen of hij wil interrumperen.

De heer Gabriëls (GroenLinks-PvdA):

De reden dat ik hier zo sta te twijfelen is dat het lijkt alsof het dezelfde motie is. Maar door hetgeen de heer Pierik in de hele context erbij betrekt, is het dat natuurlijk niet. Hij zet er namelijk bij dat de landbouw heel veel positieve effecten heeft op de natuur. Ik kan nog wel een paar effecten van de landbouw op de natuur noemen waarbij dat niet het geval is. Dat is één. Twee. Als we niets doen aan waterbeheer en dus niet naar peilverlaging gaan, omdat bijvoorbeeld akkerbouw heel veel last heeft van peilverhoging, dan is dat voor de natuur vaak goed, omdat natuur, zoals veen, water nodig heeft. Maar voor de agrariërs is dat dus juist niet goed. Ik wil eigenlijk zeggen dat de hele context die de heer Pierik eromheen schetst het tot een andere motie maakt dan de heer Sneller en ik hiermee bedoeld hebben. Is de heer Pierik dat met mij eens of niet? Ziet hij een andere nuance?

De heer Pierik (BBB):

Als ik naar deze twee dingen kijk, dan zie ik het volgende. Agrariërs betalen waterschapslasten en zij betalen voor het schonen van de sloten. Zij hebben een heel nadrukkelijke rol als het gaat om slotenbeheer. Nu betalen zij eigenlijk twee keer. Ik had een kleine boerderij met 30 hectare en ik heb jarenlang €2.000 betaald om die sloten te schonen en daar kreeg ik nog eens €500, €600 of €700 waterschapslasten bij. Om die dingen wat netter te zwaluwstaarten, is dit een hele goede motie, denk ik.

De heer Gabriëls (GroenLinks-PvdA):

In deze uitleg dat de agrariërs iets doen om het werk van het waterschap verlichten, kan ik voor een klein deel meekomen. Maar we wachten wel af hoe de minister dit in de toezegging die hij aan ons gedaan heeft over die brief aan het einde van het jaar, waar we het net over hadden, gaat meenemen. Maar in ieder geval zal er een extra stap gezet moeten worden met betrekking tot het profijtbeginsel en het principe van de vervuiler betaalt en de gebruiker betaalt. Daarin is het natuurlijk zo dat natuur een veel, veel, veel kleiner percentage toebedeeld krijgt dan de agrarische sector.

De heer Pierik (BBB):

Ik hoorde geen vraag.

De voorzitter:

Dat klopt, dat klopt. Dan gaat u nu verder met de motie.

De heer Pierik (BBB):

Dan ga ik verder met de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de wijziging van de Waterschapswet uitgaat van het profijtbeginsel;

constaterende dat het natuurbeleid sterk inzet op het aanpakken van de waterhuishouding in (kwetsbare) natuurgebieden;

overwegende dat dit een grote inzet van de waterschappen vraagt;

verzoekt de regering in beeld te brengen welke kosten de waterschappen moeten maken voor verbetering van de natuurkwaliteit,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Pierik en Vedder.

Zij krijgt nr. 22 (36412).

Dank u wel. De heer Olger van Dijk gaat nu het woord voeren voor zijn tweede termijn, wederom namens Nieuw Sociaal Contract. Gaat uw gang.

De heer Olger van Dijk (NSC):

Dank u wel, voorzitter. In de eerste plaats dank aan de minister voor de heldere beantwoording van de vele vragen. Als we naar het debat van vandaag kijken, is een grote meerderheid in deze Kamer blij dat een stap is gezet om meer te gaan heffen op basis van gebruik en op basis van "de vervuiler betaalt". Ik denk dat dit een hele mooie stap vooruit is. Tegelijkertijd zullen we de komende jaren kijken hoe dat nog meer vormgegeven kan worden. Ik kom daar zo nog op met een motie.

Ik ben blij met een aantal toezeggingen, waaronder die ten aanzien van de energieopwek en hoe die richting netcongestie kan werken en om dat in de gaten te houden, te monitoren. Ik denk dat dit belangrijk is. We zien dat met belangstelling tegemoet aan het einde van het jaar.

Laat ik in ieder geval zeggen dat ik blij ben met het oordeel Kamer op de amendementen die wij vanuit Nieuw Sociaal Contract hebben ingediend ten aanzien van de vijfjaarsevaluatie voor de zogenaamde plusvoorzieningen. Daarnaast zijn wij blij met het oordeel Kamer op de voorhang voor de AMvB voor de 50% van de bandbreedte.

Dan kom ik tot slot bij de zuiveringsheffing. We hebben daar een aantal vragen over gesteld. Ik hoorde de minister toelichten hoe het indertijd is gekomen, ook op verzoek van de Kamer, dat er een onderscheid bestaat tussen eenpersoonshuishoudens en twee- en meerpersoonshuishoudens. Tegelijkertijd zijn wij van mening dat er een goede reden is, nu de lasten toenemen, om ook daar, bij die heffing, nog eens heel helder te gaan kijken, ook met het oog op de toekomst, hoe je het profijtbeginsel en in dit geval ook "de vervuiler betaalt" meer een plek kan geven. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de huidige heffingssystematiek van de zuiverings- en verontreinigingsheffing alleen onderscheid gemaakt wordt tussen eenpersoons- en meerpersoonshuishoudens;

constaterende dat een tweepersoonshuishouden wordt aangeslagen voor hetzelfde aantal vervuilingseenheden als een drie- of hogeraantalpersoonshuishouden;

overwegende dat het wenselijk en eerlijker is dat huishoudens een belasting betalen die past bij hun omvang;

verzoekt de regering te onderzoeken hoe de zuiverings- en verontreinigingsheffing meer op basis van de omvang van huishoudens geheven kan worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Olger van Dijk en Pierik.

Zij krijgt nr. 23 (36412).

Dank u wel. Tot slot van de inbreng van de zijde van de Kamer is het woord aan de heer De Groot, die namens de VVD zijn tweede termijn uitspreekt.

De heer Peter de Groot (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Ik heb geen moties voor in deze tweede termijn, maar ik vind het wel zo netjes om de minister via u, voorzitter, vanaf deze plek te bedanken voor de antwoorden.

Ook de VVD ziet dat er brede steun in de Kamer is om met deze wet een eerste stap te zetten richting "de vervuiler of degene die profijt heeft, betaalt". Tegelijkertijd denken wij van de VVD ook dat er een goeie middenweg gekozen is wat betreft de vraag wat je in deze wet eigenlijk vastlegt voor de waterschappen en welke ruimte je hun geeft om hun taken als democratisch gekozen bestuur uit te oefenen. Ik zeg dat natuurlijk ook een klein beetje in de richting van de heer Sneller. Ik ben overigens ook benieuwd wat de beantwoording van de minister zal zijn over hoe hij aankijkt tegen de vraag welk peiljaar we met elkaar zouden moeten nemen in relatie tot het amendement van de heer Sneller.

Voorzitter. Dat wilde ik hier nog even meegeven. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. We zijn daarmee aan het einde gekomen van de tweede termijn van de zijde van de Kamer. We gaan schorsen tot 16.00 uur. Dan krijgen we van de minister een appreciatie op de vijf ingediende moties en een antwoord op een aantal vragen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van het wetsvoorstel. Het is een wijzigingswet van de Waterschapswet. Hij gaat over het versterken van de toepassing van het profijtbeginsel daarin. We zijn toe aan de tweede termijn van de zijde van de regering.

Ik geef de minister van Infrastructuur en Waterstaat het woord.

Minister Harbers:

Voorzitter. Ik beantwoord een paar vragen en doe dan de moties.

De heer Pierik memoreerde dat hij nog geen antwoord had gehad op een vraag. Ik ben inderdaad een vraag tegengekomen die ik niet had beantwoord; die had ik even terzijde gelegd omdat het antwoord op dat moment niet in het betoog paste. Het was zijn vraag hoe je rekening houdt met het feit dat er ook landbouwgrond verdwijnt en het aantal boerenbedrijven afneemt. Dat zou namelijk ook iets kunnen betekenen voor de heffingen. Hier geldt het antwoord dat ik ook in het begin van mijn betoog gaf: de waterschappen stellen in principe iedere vijf jaar een nieuwe kostentoedelingsverordening vast. Als er grote wijzigingen zijn in het gebied, wordt het daarin dus vanzelf meegenomen. Ook als ze tussentijds ontwikkelingen zien waardoor ze denken dat het dan al niet meer klopt, kunnen ze besluiten om de kostentoedeling eerder dan na vijf jaar te veranderen.

De heer Grinwis vroeg mij hoe ik aankijk tegen het vertrouwen in het bestuur van de waterschappen als ze een kan-bepaling zouden hebben. Uiteraard heb ik alle vertrouwen in het democratisch bestuur van de waterschappen. Dat is het probleem niet. Ik vind dit een kwestie van of je een beetje kunt zorgen dat het over het hele land gelijk uitlegbaar is en verstaan wordt. De huizenprijzen zijn immers in het hele land harder gestegen dan de waarde van bedrijfspanden. Vandaar nog steeds onze insteek om dat dan ook in alle waterschappen op die wijze toe te passen.

De heer Sneller vroeg nog om een nadere verduidelijking van het bronbeleid, ook in relatie tot klimaatverandering. Klimaatmitigatie is niet mijn onderwerp, maar klimaatadaptatie wel. Ook daarvoor hebben we alle realistische mogelijkheden bij het bronbeleid nodig, omdat we weten, bijvoorbeeld uit de klimaatscenario's maar ook uit de eerste resultaten van het Kennisprogramma Zeespiegelstijging, dat de situatie rond water hoe dan ook verandert, in welk scenario van klimaatverandering dan ook. Zelfs als de klimaatverandering vandaag volledig gestopt zou zijn, dan nog zou die situatie wijzigen. Dat is dus eens te meer een incentive, ook voor de waterschappen, om daar op een hele slimme manier mee om te gaan.

Hij vroeg mij ook om aandacht voor de moties die op het terrein van VTH zijn ingediend. Ik heb zelf overleg geïnstigeerd met de waterschappen om ook de VTH-vergunningverlening, het VTH-toezicht en de VTH-handhaving te verbeteren, maar ik zal hier ook alert op zijn.

De heer Sneller had een ingewikkelde denkoefening. Misschien erkende hij wel dat het peiljaar 2018 te ver terug is, maar wat kunnen we dan wél doen? Ik moet heel eerlijk zeggen dat ik het heel ingewikkeld vind om in deze fase, ook van het debat, vanuit mijn kant een peildatum weer aan te passen in de wet, terwijl er behalve de amendementen ook geen andere voorstellen vanuit de Kamer liggen. Ik zou het dus toch willen houden bij de systematiek van de wet, die zegt dat we bij de inwerkingtreding twee jaar teruggaan. Ik kon daar ook niets anders van maken.

De heer Sneller (D66):

Op zich snap ik het standpunt van de minister dat hij bij zijn eigen standpunt blijft, maar ik heb een specifieke vraag gesteld. De minister kiest een systematiek die zegt: twee jaar vóór de inwerkingtreding. Daarmee zegt hij dat de waardepeildatum twee jaar ervoor ligt. Het is niet zo dat ik zelf van 2018 ben afgestapt, maar ik heb ook naar de collega's geluisterd en in tegenstelling tot de minister ben ik wél bereid om mijn standpunt eventueel aan te passen als dat tot een groter draagvlak in de Kamer leidt. De waardestijging van woningen bedroeg in 2023 17%. Als wij daarvoor willen gaan zitten, klopt dan mijn aanname dat we als waardepeildatum 1 januari 2021 moeten nemen? Dat was mijn vraag.

Minister Harbers:

Volgens mij is het dan 1 januari 2022; dat kreeg ik mee.

De heer Sneller (D66):

Oké, dank.

Minister Harbers:

Voorzitter. Dan kom ik bij de moties, eerst bij de motie op stuk nr. 19 van de heer Grinwis over een onderzoek binnen vijf jaar naar het principe dat de vervuiler betaalt. Die motie geef ik oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 20 van de heer Heutink gaat over toezicht houden op de gebiedskenmerken en het zo snel mogelijk opstellen van de AMvB. Ook die geef ik oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 21 van de heer Pierik en anderen gaat over watersysteemdiensten. Dit is precies zoals het gaat werken en zoals we het ook meenemen in de monitoring van de kostentoedelingsverordeningen in de komende jaren. Oordeel Kamer.

Dan de motie op stuk nr. 22. Ik zeg u eerlijk dat ik het debat dat zich daarover ontspon, weer zo ingewikkeld vond. Ik wil het dus maar als volgt doen. Wat in het verzoek staat, heb ik al aangegeven; ik heb voor alle categorieën aangegeven dat we doorgaan. De toezegging die ik deed, is overigens dat we, als we dit wetstraject hebben gehad, gaan kijken wat wij verder nog moeten doen, ook met het OESO-rapport in de hand. Dat zal de komende jaren, waarin we dat uitwerken, een stap-voor-stapbenadering zijn. Ik ga de Kamer voor het eind van het jaar een brief sturen waarin ik beschrijf welke stappen we zullen doen, in welke prioriteitsvolgorde en hoe wij dat in de tijd voor ons zien. Dat komt allemaal in de brief. Daar kunnen we dan ongetwijfeld nog een debat over hebben als dat nog tot andere inzichten zou moeten leiden. Maar wat hier staat, gaan we al doen. Volgens mij heb ik dat ook in het debat aangegeven. Ik kan de motie oordeel Kamer geven. Ik denk dat zij ook licht overbodig is. Laat ik het maar eens een keer omgekeerd doen. Als de motie wordt aangenomen, wil ik haar als volgt uitvoeren: ik doe dit dan, maar ik doe dat dan ook voor de andere categorieën. Want dat is precies wat ik de Kamer heb toegezegd. Dan hebben we dat ingewikkelde debat wat mij betreft ook weer afgerond.

De voorzitter:

Oordeel Kamer dus voor de motie op stuk nr. 22.

Minister Harbers:

Maar ik leg het breder uit.

Dan de motie op stuk nr. 23 over hoe een zuiverings- en verontreinigingsheffing meer op basis van de omvang van huishoudens geheven kan worden. Dat is een hele mond vol. Die motie geef ik oordeel Kamer.

De voorzitter:

Hartelijk dank. O, er is toch nog een vraag van de heer Heutink.

De heer Heutink (PVV):

Ik wil toch de heer Bontenbal — hij zit er niet — een beetje tegemoetkomen. Waarom neemt de minister de motie op stuk nr. 22 niet gewoon over? Dan hoeven we er namelijk niet over te stemmen. Dat scheelt weer een motie.

Minister Harbers:

Dat heb ik ook overwogen, maar dat leek me geen recht doen aan het debat dat zich toch ontspon over die motie.

De voorzitter:

Dat is een helder antwoord. Dank. We zijn aan het einde van dit wetgevingsdebat.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

We gaan stemmen op dinsdag 23 april aanstaande over de wet, de amendementen en de vijf ingediende moties. We gaan nu even kort schorsen. We gaan een wisseling door qua bewindspersoon. Ik dank de minister en zijn ondersteuning. Ik dank ook de leden. We gaan zo dadelijk door met een tweeminutendebat Klimaat en Energie.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven