Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | nr. 67, item 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | nr. 67, item 4 |
Wijziging van de Waterschapswet, de Waterwet en de Algemene wet bestuursrecht
Aan de orde is de behandeling van:
-het wetsvoorstel Wijziging van de Waterschapswet, de Waterwet en de Algemene wet bestuursrecht in verband met het versterken van de toepassing van het profijtbeginsel bij de watersysteemheffing, het geven van ruimte aan nieuwe ontwikkelingen en het oplossen van enkele knelpunten (36412).
De voorzitter:
Wat mij betreft kunnen we gelijk door met de volgende wet. Dat is de Wijziging van de Waterschapswet, de Waterwet en de Algemene wet bestuursrecht in verband met het versterken van de toepassing van het profijtbeginsel bij de watersysteemheffing, het geven van ruimte aan nieuwe ontwikkelingen en het oplossen van enkele knelpunten. Het is een lange titel.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik ben wel heel snel. De heer Grinwis is de eerste spreker en hij is er nog niet. De heer Sneller is er ook nog niet. Dan geef ik de heer Gabriëls het woord. Ik vraag dan wel toestemming aan de collega's om collega's het woord te geven als zij binnenkomen, en hen niet aan het einde toe te voegen. Is dat akkoord? Ja. Dan gaat nu als eerste de heer Gabriëls het woord voeren namens de fractie van GroenLinks-Partij van de Arbeid. Gaat uw gang.
De heer Gabriëls (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter, voor deze vrij lege zaal. De waterschapsbelasting. Ik moet eerlijk toezeggen dat ik het erg taaie kost vond, waarin de leefwereld en de systeemwereld wel heel ver uit elkaar staan. In de leefwereld gaat het erover dat een waterschap supergoede dingen doet, zeker in een tijd van klimaatverandering, zoals droge voeten houden en als er droogte en waterschaarste is weer voor voldoende water zorgen met stuwen. Dat is de leefwereld. Maar de systeemwereld bestaat uit categorieën, binnencategorieën, bandbreedtes, afwijkingen van bandbreedtes, woningen, niet-woningen, bebouwd, onbebouwd, met wegen, zonder wegen, tariefdifferentiatie en dergelijke. Ik vond het dus best een ingewikkelde zaak. Hoe dan ook, het is niet gelukt om dit belastingstelsel heel erg uitlegbaar te krijgen. Ik wil in ieder geval de heer Oudega, die mij daarmee heeft geholpen, heel erg bedanken.
Dan over de leefwereld. Nederland is waterland en kennis over water zorgt ervoor dat we goed met water weten om te gaan. Dat geldt voor zuivering, rivierbeheer, beekbeheer, waterschaarste en droogte. Ons land wordt geprezen omdat we een speciale overheidslaag hebben voor water. Die overheidslaag heeft veel kennis van kwalitatief en kwantitatief waterbeheer. En dat is nodig, zeker omdat waterschappen als eerste geconfronteerd worden — ik zei het net al — met de gevolgen en de kosten van klimaatverandering. We zien grotere periodes van droogte in de zomer en heftiger buien met meer neerslag in de winter. Dan weer moeten we water vasthouden, en dan weer versneld afvoeren. Soms zijn er ook tegenstrijdige belangen en is er intensief gebruik van ons landschap. De akkerbouw heeft last van hoge waterstanden terwijl de natuur ernaast verdroogt als je de waterpeilen zou verlagen. Bij De Peel, het gebied waar ik zelf woon, is dat ook heel erg zichtbaar. Daar moet water vastgehouden worden, maar de boeren in de omgeving hebben vaak last van hoogwater. Dat bijt elkaar daar dan soms. In KempenBroek, dat trouwens ook een heel mooi gebied is dat ik aan iedereen kan aanraden voor een bezoek, is er een heel groot waterbuffergebied waar hydrologische maatregelen ervoor zorgen dat het oorspronkelijke moeras weer is teruggebracht. Het houdt water vast als een spons en laat het los in droge tijden.
We trokken rivieren en beken recht en brengen nu de meandering weer terug. We doen aan beekherstel en hebben het steeds over bodemwatersturend. De plek waar waterlopen liggen heeft onze ruimtelijke ordening bepaald en gaat onze ruimtelijke ordening ook verder bepalen. Waterschappen nemen deel aan gebiedsplannen, werken aan betere waterecologie en doen ook aan soortenbeheer. Het werk van waterschappen is dus superrelevant en relevanter dan ooit tevoren. We mogen ons er dus ook echt meer van bewust zijn dat waterschappen fantastisch werk leveren en dat we daar dus ook voor moeten gaan betalen. Als we de belastingaanslag krijgen, is dat dus niet voor niets.
De OESO gaf in een rapport in 2014 aan dat we een stabiele financieringsstructuur hebben, maar dit rapport geeft ook aan dat er verbetering gewenst is op het vlak van het profijtbeginsel — wie profiteert, betaalt — en het principe van de vervuiler betaalt. Na bijna tien jaar ligt er dan nu dit wetsvoorstel, dat een eerste kleine stap zet in het opvolgen van de bevindingen van dit OESO-rapport. Waterschappen zijn verschillend, maar staan wel gezamenlijk achter dit voorstel en dat is belangrijk. Wat GroenLinks-Partij van de Arbeid betreft, heeft de opvolging van de adviezen van dit rapport te lang geduurd en zijn de stappen die gezet worden wel heel erg klein. Wij gaan altijd uit van het principe van de vervuiler betaalt, de gebruiker betaalt en degene die er het meeste profijt van heeft, betaalt. We vinden dat het eerlijkst, maar het is natuurlijk best wel moeilijk om te bepalen wie er dan het meest profiteert van het werk van het waterschap.
Toch zijn er in de loop van de jaren best wel veel oneerlijkheden in die waterschapsbelasting geslopen. Zo zijn woningeigenaren in de loop der jaren relatief meer gaan betalen. Ook komt er een groot percentage van de totale belasting terecht bij huishoudens, dus ook bij huurders. Bedrijven zijn daarentegen relatief minder gaan betalen. Ook natuurgronden betalen een groter deel van de belasting dan eerder en het is überhaupt de vraag waarom natuurgronden belasting zouden moeten betalen. Natuur kent juist vele baten voor waterbeheer.
Dit wetsvoorstel zet zoals gezegd een kleine stap in het eerlijker maken van de verdeling van waterschapsbelasting tussen groepen, is een consensus tussen waterschappen en is, denken we wel, voor nu het hoogst haalbare. Het is goed dat er met dit wetsvoorstel niet meer gekeken wordt naar economische waarden, maar naar gebiedskenmerken. Dat is een verbetering van het profijtbeginsel. Het is ook heel goed dat er nu expliciet in staat dat waterschappen klimaatadaptieve maatregelen mogen nemen: denk aan het stimuleren van groene daken, regentonnen en regenwater, dus niet iedereen tegeltuinen en dergelijke, maar meer infiltratie. Ook is het goed aan dit wetsvoorstel dat naast energieneutraal waterschappen nu ook klimaatneutraal kunnen worden. Dat is op termijn heel verstandig voor een lagere prijs van energie, wat alleen maar goed is voor de inwoners van de gebieden van een waterschap.
De heer Heutink (PVV):
Ik hoor de heer Gabriëls zeggen dat het goed is dat we nu gaan sturen op basis van gebiedskenmerken. Enerzijds delen wij die mening, maar maakt GroenLinks-PvdA zich niet heel veel zorgen over het feit dat de regering eigenlijk niet eens weet wat zo'n gebiedskenmerk dan precies is?
De heer Gabriëls (GroenLinks-PvdA):
Volgens mij staat duidelijk in het wetsvoorstel wat wel een gebiedskenmerk is, omdat het ook gaat over de hoeveelheid oppervlakte natuur- en landbouwgrond in een bepaald gebied, waarbij nu de waarde vooral op nummer één staat en er, als iets in waarde stijgt, een discrepantie bestaat wat betreft het betalen van belasting. Straks is het bij gebiedskenmerken echter zo dat degenen die het meest profijt hebben, ook het meest betalen. Dus ik vind dat correct.
De heer Heutink (PVV):
Inderdaad, dat specifieke gebiedskenmerk is genoemd in de wet, maar in diezelfde wet staat dat er de komende periode toegewerkt zal worden naar een voldoende verdeling van die bandbreedtes maar ook van die gebiedskenmerken. Dat betekent dat we toe gaan werken naar een uitputtende lijst van gebiedskenmerken die echter niet bij wet zijn vastgelegd. Gaat dat dan niet zorgen voor willekeur door de waterschappen? Is GroenLinks-PvdA er niet bang voor dat dit gaat gebeuren?
De heer Gabriëls (GroenLinks-PvdA):
Nee, ik denk juist dat het heel verstandig is om dat verder uit te werken, omdat op dit moment de vervuiler nog niet betaalt. Als het principe is dat de vervuiler betaalt, is het juist heel goed om uit te werken waar die vervuiling vandaan komt en wie het meest profijt heeft van het werk van de waterschappen en daarom ook het meest zou moeten betalen. Dus ik vind dat juist heel verstandig.
De voorzitter:
Afrondend, de heer Heutink.
De heer Heutink (PVV):
Dus als ik het goed begrijp, vindt meneer Gabriëls het verstandig dat we de komende twee jaar rechtsonzekerheid aan onze inwoners gaan bieden omdat ze niet weten of ze te veel of te weinig belasting hebben betaald, aangezien die gebiedskenmerken niet duidelijk zijn en we niet weten of die bandbreedtes terecht zijn toegepast? We gaan dus experimenteren met de nota van de waterschappen die op de deurmat van onze inwoners komt te liggen. En dat vindt meneer Gabriëls blijkbaar mooi.
De heer Gabriëls (GroenLinks-PvdA):
Nou, nee, de afgelopen tien jaar en ook daarvoor is er een hele grote oneerlijkheid in het belastingstelsel geslopen. Die oneerlijkheid is erop gebaseerd dat we uitgingen van de economische waarde van zaken in bepaalde gebieden. Dat wordt nu opgelost met een nieuwe formule die op gebiedskenmerken stuurt, waarin het profijtbeginsel en het principe van "de vervuiler betaalt" een hogere plek krijgen. Dat dat verder uitgewerkt moet worden, is juist heel logisch. Maar wij vinden het bijvoorbeeld juist heel onrechtvaardig dat woningeigenaren de afgelopen tien jaar veel meer hebben betaald dan eigenaren van bedrijfspanden omdat de WOZ van woningpanden veel meer is gestegen dan die van bedrijfspanden. Er zijn dus heel veel oneerlijkheden in de wet, die hiermee als eerste stap rechtgezet worden. Wij zien het niet als een experiment; wij zien het als het na tien jaar rechttrekken van iets wat al veel eerder rechtgetrokken had moeten worden.
De voorzitter:
De heer Gabriëls vervolgt zijn betoog.
De heer Gabriëls (GroenLinks-PvdA):
Ja. Ik was bezig met een lijstje met wat we goed vinden aan deze wet. Daar hoort ook bij dat waterschappen als verwerkers van afvalwater een bijdrage willen leveren aan de circulariteit door ook waardevolle stoffen als fosfaat terug te winnen uit afvalwater. Het is ook goed dat er dus een eerste stap gezet wordt om binnen de categorie gebouwd de tariefdifferentiatie toe te passen tussen woningen en niet-woningen. Ik zei het net al: de WOZ-waarde van de woningen is veel meer gestegen dan die van de bedrijfspanden, waardoor woningeigenaren relatief veel meer zijn gaan betalen dan bedrijven. Dat is oneerlijk en hier wordt een eerste stap gezet om dat tegen te gaan. Als de heer Sneller hier als eerste was geweest, had hij dat heel goed kunnen uitleggen, want hij heeft hier een heel erg goed amendement over, dat hij dadelijk gaat voorleggen. Dat gaat ook over het peiljaar. Het is niet zo dat de woningwaarde de afgelopen twee jaar gestegen is; dat is al veel langer bezig. Het is dus eerlijker om een ander peiljaar te gebruiken. Daar zal de heer Sneller over vertellen. We vinden niet goed …
De voorzitter:
Een ogenblik. De heer Olger van Dijk heeft daarover een vraag.
De heer Olger van Dijk (NSC):
Dit is, denk ik, wel een van de kernelementen van het debat van vandaag. Ik wil de heer Gabriëls daar dus een vraag over stellen. De heer Sneller zal dat zo dadelijk ook toelichten met zijn amendement. Ik denk dat de heer Gabriëls terecht aandacht vraagt voor die stijging. Daar vinden wij ook wat van. De minister heeft daarin een goede middenweg proberen te vinden. Het lastige is dat die woningprijzen al heel lang stijgen. Af en toe zit daar ook een knik in. De vraag is hoever je daarin terug kan gaan. Er zit ook een term in van rechtszekerheid en dergelijke. Kan de heer Gabriëls aangeven hoe GroenLinks-Partij van de Arbeid dat ziet? Waar zou je dan op uit moeten komen?
De heer Gabriëls (GroenLinks-PvdA):
Dat is best wel ingewikkeld. In het wetsvoorstel staat nu volgens mij "twee jaar". De heer Sneller heeft het in zijn amendement, dat dadelijk nog ingediend gaat worden, over 2018. Ik vond dat een prima peildatum, omdat er wel een soort van eerlijkheid in moet zitten omdat bedrijven dus ook al die jaren relatief minder zijn gaan betalen dan woningeigenaren. Daardoor sla je eigenlijk een grotere slag in dat eerlijkheidsprincipe. Ik denk dus dat 2018 een goed peiljaar zou zijn, omdat in zes jaar tijd die WOZ-waarde dusdanig gestegen is en er dus al langer een onrechtvaardigheid in die belasting bestaat.
De heer Olger van Dijk (NSC):
Tegelijkertijd zie je dus dat daar een knik in zit. Ik snap de afweging, maar in de periode van 2021 tot vorig jaar zijn de prijzen juist weer gedaald. Je zou 'm dus ook nemen vanaf vorig jaar, want nu zit die stijging er weer in; dan kom je misschien uit op het voorstel van de minister. Ik blijf het dus een beetje arbitrair vinden om 'm dan op 1 januari 2018 te zetten. Dus toch graag nog een reactie op de vraag waarom het dan specifiek 1 januari 2018 zou moeten zijn.
De heer Gabriëls (GroenLinks-PvdA):
We zien dat er een hele grote stijging is geweest van WOZ-waarden van woningen ten opzichte van bedrijfspanden. Als we gezamenlijk een mooie peildatum willen vinden waarmee dat op zo eerlijk mogelijke wijze rechtgezet wordt, kunnen we daar samen naar kijken. Het is altijd arbitrair, in elk voorstel, of het nou 2017, 2018 of 2019 wordt.
De heer Heutink (PVV):
Ik ga toch nog even door op dit punt. We hebben namelijk allemaal de nota naar aanleiding van het verslag gelezen. Daar staat een heel mooi grafiekje in van de ontwikkeling die WOZ-waarde in de afgelopen jaren. Er is eigenlijk overal toch wel een relatief groot verschil tussen de eigenaren van woningen en van niet-woningen, behalve in 2015. Toen was het gelijk. Is dat dan niet een goede peildatum, vragen we aan meneer Gabriëls.
De heer Gabriëls (GroenLinks-PvdA):
Het is heel technisch. Ik heb daar ook geen antwoord op. Wij vinden — ik denk dat we daar dadelijk samen over spreken — dat er in ieder geval op dat vlak iets rechtgezet dient te worden. Wij hebben in ieder geval 2018 als goed peiljaar gevonden. Misschien dat u er iets anders over denkt; overtuig mij van iets anders en misschien ga ik met u mee.
De heer Heutink (PVV):
Dan tot slot. We kunnen wel enigszins meegaan in dat rechtzetten, maar over de manier waarop kunnen we van mening verschillen. Ik ben wel even benieuwd hoe meneer Gabriëls dat dan voor zich ziet. Moeten dan straks de eigenaren van niet-woningen meer betalen dan de eigenaren van woningen? Gaan we achteraf, met terugwerkende kracht nog compenseren? Dat heeft niet onze voorkeur. Hoe kijkt meneer Gabriëls daar dan naar?
De heer Gabriëls (GroenLinks-PvdA):
Het lijkt mij niet verstandig om achteraf te gaan compenseren. Het lijkt mij wel verstandig om het recht te gaan zetten in een percentage, vandaar dat deze wet zegt dat er een verschil in tarief geregeld moet worden. Je kunt er dan ook nog over discussiëren of dat moet of dat dat aan de waterschappen gelaten gaat worden. Ik denk dat we daarover ook nog aan het discussiëren geraken vandaag, maar ik denk dat we samen moeten bepalen wat eerlijk is.
Ik was aan het uitleggen wat we wat minder goed vinden aan deze wet, nadat ik ook verteld had wat we wel heel goed vinden aan deze wet. Ik begon er dus mee dat de natuurgronden steeds meer belasting aan het betalen zijn, terwijl de natuur juist bijdraagt aan een betere waterhuishouding. Natuur buffert, natuur werkt als spons en natuur zorgt juist voor een betere hydrologische kringloop. Dat zijn allemaal baten, en toch zijn ze meer gaan betalen. Verder is het ook nog eens zo dat ook huishoudens nog steeds het grootste deel van de belasting betalen.
Ik noem het woord "natuur" en BBB komt direct naar voren.
De voorzitter:
Ja.
De heer Pierik (BBB):
Als ik het goed begrijp, vindt de heer Gabriëls het een beetje gek dat de natuur steeds meer moet betalen. Maar heeft de heer Gabriëls ook in de gaten wat de waterschappen allemaal doen om die natuur in stand te houden? Ik heb even een lijstje. Er wordt in de Peelvenen 45 miljoen euro geïnvesteerd in de natuur en in de vistrap bij Doesburg wordt 4 miljoen euro geïnvesteerd. Waterschappen investeren dus ook behoorlijk in de natuurontwikkeling. Hoe kun je dan tot de conclusie komen dat de natuur te veel betaalt? Het gaat ook over het profijtbeginsel, en de natuur profiteert dus wel degelijk van alle activiteiten die de waterschappen ondernemen.
De heer Gabriëls (GroenLinks-PvdA):
Ik woon in de Peelvenen, althans op een steenworp afstand daarvan. Ik zie dat daar heel veel gebeurt om het water vast te houden. Dat is nou juist het probleem. Wij hebben beken rechtgetrokken en heel veel aan waterbeheer gedaan, vooral omdat wij boerenland vaak met peilbeheer wilden beschermen, bijvoorbeeld akkerbouw tegen hoogwater en soms tegen droogtes. Doordat we dat hebben gedaan, zijn er in de natuur allerlei verdrogingsverschijnselen opgetreden. Je moet dan inderdaad met stuwen en andere zaken ervoor zorgen dat de hydrologie van die natuurgebieden weer wordt hersteld. Dat kost geld en dat kost werkzaamheden, maar dat komt niet door de natuur. Los daarvan heeft de natuur ook heel veel baten te brengen. Ik noemde net al het sponskarakter en het bufferkarakter. In deze berekening worden die baten niet voldoende meegerekend. Daar gaan we dadelijk ook een oproep toe doen en een vraag over stellen aan de minister. Je kunt de natuur er dus niet de schuld van geven dat zaken die wij als mens voor, laten we zeggen, de landbouw en het leven doen, veel geld kosten. Dat ze iets betalen is prima, maar niet meer. De vervuiler betaalt en de natuur vervuilt niet.
De heer Pierik (BBB):
Toch is het zo dat de natuurgronden in het huidige stelsel al heel weinig betalen ten opzichte van de agrarische gronden. Daar zit ongeveer factor tien tussen. Tegelijkertijd zien we dat de natuurgronden verschralen en verschalen. Dat komt niet ten goede aan de sponswerking van die natuurgebieden. Ik denk dus dat we heel veel argumenten hebben om te zeggen dat er op het gebied van die natuur eigenlijk toch een plusje op zou moeten komen, temeer omdat we natuurlijk ook zien dat in de landbouwwereld steeds meer stukjes natuurontwikkeling meetellen. Denk aan agrarisch natuurbeheer met bufferstroken en zo. In die balans denk ik dat we echt naar een plus moeten in de richting van de natuur, omdat de landbouw ook een deel van die natuurdoelen in zich draagt.
De heer Gabriëls (GroenLinks-PvdA):
Dat is de wereld op zijn kop. Dat is de wereld op zijn kop, want dan ga je dus omdat wij beken hebben rechtgetrokken, omdat wij de natuurlijke hydrologische kringloop in dit land hebben aangepast ten gunste van leven en ten gunste van landbouw — dat is allebei prima — de natuur, die een sponskarakter en een reinigingskarakter heeft, meer laten betalen. Dat kun je niet doen. Dat staat los van het feit dat ik best wil reageren op de opmerking die u plaatst over het verschralen van de natuur. Laten we de Peel als voorbeeld nemen. Omdat we daar enorm aan peilbeheer hebben moeten doen en het peilbeheer voor de agrarische sector daar vaak tot verdroging van natuurgebieden heeft geleid, vind ik het heel gek om uit uw mond te horen dat de natuur verschraalt. Dat zou juist niet zo zijn geweest als we dat niet hadden gedaan. Ik ben er wel heel erg voor om verschillende teelten op verschillende plekken aan te passen aan het waterpeil, dus om bijvoorbeeld rondom de Peel ook bouwgewassen te verbouwen; daar hebben we het eerder over gehad. Anders moeten we ook niet meer spreken over "bodem en water sturend", want dat zou dan een farce zijn.
De voorzitter:
Afrondend, de heer Pierik.
De heer Pierik (BBB):
Ik ben toevallig zelf twintig, dertig jaar pachter geweest van natuurgronden van Staatsbosbeheer. Ik wil de heer Gabriëls graag even meenemen om te laten zien hoe de verschraling zich in ieder geval in die gebieden voltrekt. Los daarvan denk ik dat we wat betreft het profijtbeginsel echt moeten kijken wat waterschappen op het gebied van die natuurgronden doen, en dat we die waterschappen dan in de gelegenheid moeten stellen om een adequate heffing in te richten om de kosten die zij in die natuurgebieden maken, ook een beetje te kunnen betalen. Is de heer Gabriëls dat met mij eens?
De heer Gabriëls (GroenLinks-PvdA):
Nee, dit is echt een BBB-mening.
De heer Sneller (D66):
Het is een genoegen om als simpele woordvoerder Belastingen weer tussen de watermannen te mogen debatteren. Kan de heer Gabriëls mij nog iets meer vertellen? Het gaat nu namelijk over "de natuur", maar vissen in het water worden op één hoop gegooid met natuurterreinen. Kan de heer Gabriëls mij nog iets meer meenemen in zijn gedachtegang over dat profijtbeginsel en waar "de natuur" daarbij nou ophoudt en begint?
De heer Gabriëls (GroenLinks-PvdA):
Dat is wel een hele moeilijke vraag. Ik noem bijvoorbeeld water en bodem sturend. Ik ben toevallig fysisch geograaf, dus ik weet wel iets af van waterlopen. Ik moet ook denken aan de tijd waarin ik op de universiteit les kreeg over grondwater van de onverzadigde zone en hydrologie en zo. Kijk, ik weet niet waar het precies begint en eindigt. Het waterschap doet dingen voor natuurbehoud. Dat is logisch. Het waterschap heeft ook met bevers, met soorten en met waterecologie te maken. Het maakt daar kosten voor. Ja, natuur mag daar een deel aan bijdragen. Maar denk ook aan de baten van natuur als sponskarakter. Je ziet in enorm natte tijden dat het rondom natuurgebieden in ieder geval niet zo droog is als het … Daarvan hebben boeren ook heel veel profijt. Daar zit een gedachte achter. Wij vinden namelijk dat natuur niet bovenmatig zou moeten bijdragen, zeker gezien de stijging die er nu is, ook al is die klein.
De heer Sneller (D66):
Die redenering snapte ik. Alleen, de heer Pierik heeft het over vissen die in het water zitten. Maar die vissen zwemmen toch ook in sloten die niet binnen het domein "natuurterrein" vallen? Dus al die investeringen die waterschappen voor "de natuur" doen, komen toch ook ten goede aan andersoortige terreinen dan de terreinen die sec zijn gedefinieerd als "natuurterrein"? Dat is een beetje de nuance die ik zocht wat betreft de investeringen die worden gedaan.
De heer Gabriëls (GroenLinks-PvdA):
Als u dat bedoelt, dan ben ik het natuurlijk heel erg met u eens. Als je überhaupt investeert in natuur, biodiversiteit en ecosystemen, heeft iedereen die hier op aarde leeft daar profijt van.
De voorzitter:
De heer Gabriëls vervolgt zijn betoog.
De heer Gabriëls (GroenLinks-PvdA):
Ik heb nog wat vragen aan de minister. Waarom heeft de minister gekozen voor de verplichting in tariefdifferentiatie tussen woningen en niet-woningen in de categorie "gebouwd"? Hij ziet verplichtingen om de doelen van de Kaderrichtlijn Water te halen normaal gesproken niet zitten, maar deze verplichting voor waterschappen nu plots wel. Ik vraag me dus af waarom er voor deze verplichting is gekozen. De waterschappen vragen namelijk om een kan-bepaling in die tariefdifferentiatie. Maar wij gaan dan in deze wet vaststellen dat het verplicht wordt.
Dan wil ik deze minister nog vragen of hij een overzicht kan geven van de maatregelen naar aanleiding van het OESO-rapport die het niet gered hebben. Hoe had hij het profijtbeginsel nog beter kunnen opnemen?
Tot slot vindt GroenLinks-Partij van de Arbeid het belangrijk dat het hierna niet stilvalt. Wij zien dit als een eerste stap richting een stelsel waarin gebruiker en vervuiler eerlijker gaan bijdragen aan de kosten die worden gemaakt. We overwegen in de tweede termijn een motie in te dienen om de minister te vragen om verdere stappen te gaan zetten in een stelsel dat beter uitlegbaar is en meer recht doet aan de principes die ik zojuist heb genoemd. Als het aan ons ligt, mag dat niet weer tien jaar duren.
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng. Ik geef nu het woord aan de heer Grinwis. Hij spreekt namens de ChristenUnie.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Voorzitter, dank u wel. Dank ook aan collega Gabriëls, die de honneurs waarnam als eerste spreker. Ik heb de eer en het genoegen om mede namens de CDA-fractie te spreken, in het bijzonder namens collega Eline Vedder.
Voorzitter. We spreken vandaag over de waterschappen. Dat is misschien wel mijn favoriete bestuurslaag. Dan hebben we het ook nog eens over belastingheffingen van de waterschappen. Als fiscaal woordvoerder is dat natuurlijk helemaal mooi. Het wetsvoorstel beoogt het profijtbeginsel beter te verankeren in de heffing en meer ruimte te bieden voor energieopwekking en klimaatadaptatie. U begrijpt het: daar heb ik wel zin in! Onze 21 waterschappen krijgen meer dan eens de mythische status toegedicht van het oudste nog bestaande democratische bestuursorgaan in ons land, dan wel ter wereld. Op dat "democratische" valt natuurlijk wel wat af te dingen. In de late middeleeuwen moest je namelijk toch echt grondbezitter zijn om mee te mogen praten in het waterschap. Maar laten we niet vergeten welke enorme veranderingen de waterschappen in de afgelopen decennia hebben doorgemaakt. Ik neem u even mee naar 1950. Er waren 2.647 waterschappen in Nederland. Hun totale belastingopbrengst? 20 miljoen. "De waterschappen verrichtten hun werk in isolement en werden min of meer gedoogd", aldus Vollaard en Binnema in hun prachtige boek van vorig jaar over de waterschappen.
Alles veranderde na de Watersnoodramp van 1953. Die vormde de aanleiding om grondig de bezem door de waterschappen te halen. Hun rol werd uitgebreid en versterkt. In 1983 werden de waterschappen opgenomen in de Grondwet. In 1992 kwam de Waterschapswet tot stand. Die werd in 2007 grondig herzien, in de Wet modernisering waterschapsbestel. Dat brengt ons in 2024. Nu halen de waterschappen geen luttele 20 miljoen aan belastinggeld op, maar bijna 4 miljard. Daardoor kunnen deze inmiddels moderne en volop democratische bestuursorganen hun heldere missie verwezenlijken: schoon water, veilige polders en dijken, en een gezonde leefomgeving.
Voorzitter. Toch kan het altijd beter, ook in de waterschapwereld. Dat concludeerde de OESO in 2014. Die onderzocht of het Nederlandse waterbeheer en de financiering daarvan toekomstbestendig zijn. Het rapport concludeert gelukkig dat de financiering van het Nederlandse waterbeheer een stabiele structuur kent. Tegelijkertijd werd aangegeven dat op een aantal punten voor de langere termijn verbeteringen zijn gewenst. Concreet moet het profijtbeginsel, het principe dat de vervuiler betaalt, beter verankerd worden.
De OESO beval de volgende zaken aan. Prijsprikkels moeten consistenter aan beleidsdoelen voor waterhuishouding worden gemaakt. In het bijzonder zouden grootwatergebruikers van oppervlakte- en grondwater en vervuilers meer moeten gaan bijdragen, net als projectontwikkelaars die bouwen in overstroombaar gebied. De kostenverdeling over gebruikers moet transparanter worden gemaakt en breder onderdeel worden van het publieke debat. En door middel van een onttrekkingsgrondslag moeten prikkels worden ingebouwd voor doelmatiger gebruik van water. Graag hoor ik van de minister in hoeverre voorliggend voorstel, tien jaar later, bijdraagt aan het halen van elk van deze door de OESO geformuleerde aanbevelingen. Want volgens mij is dat maar ten dele het geval. Ja, er komt meer transparantie door de berekening van grondgebruik per 1.000 inwoners, maar het zegt lang niet alles. De afwijkingsbevoegdheid blijft immers bestaan. Die kan zorgen voor een aanslag die de komende jaren 30% hoger of lager ligt. Voor de jaren daarna gaat het om 25%. Als een waterschap aan bepaalde kenmerken of voorwaarden voldoet, gaat het zelfs om tot 50% per categorie. Daarover komt nog een AMvB, een algemene maatregel van bestuur, naar de Kamer, maar de memorie van toelichting blijft op dit punt nogal vaag. Daarom de volgende vraag: kan de minister de criteria die hij aanlegt in de AMvB toelichten? Ik neem aan dat deze voorwaarden stevig begrensd worden. Immers, 50% afwijking is wel erg gortig. Veel inzet op peilbeheer, zoals de memorie stelt, is wat mij betreft veel te vaag, net als "veel agrarisch natuurbeheer". Hoe gaat de minister zorg dragen voor voldoende scherpe en kwantitatieve indicatoren? Want zulke vage formuleringen zijn te vrijblijvend. Leg de AMvB daarom maar voor aan de Kamer, vandaar ook het amendement ingediend door mij en collega Olger van Dijk. Immers, vertrouwen is goed, voorhangen is beter, zoals een collega van deze minister weleens pleegt te zeggen.
De heer Sneller (D66):
Een begrijpelijk amendement. Wat vindt de heer Grinwis van die 25% en van de clausulering die daarvoor in de wet zit?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Collega Sneller grijpt de vaagheid aan om in zijn amendement de hele bandbreedte terug te snoeien tot slechts 10%. Dat is mij te rigoureus. Immers, de casus voor 25% afwijking is goed te onderbouwen, ook gelet op de positieve bijdrage aan het waterbeheer die de categorie ongebouwd kan leveren. Denk aan de waterbergende functie van natuur, landbouw en polders. Sowieso is het wat mij betreft volstrekt logisch om een democratisch gekozen waterschapsbestuur de nodige beleidsvrijheid toe te kennen. De keuze van de minister zoals neergelegd in het wetsvoorstel vind ik daarom goed te begrijpen.
De heer Sneller (D66):
Dit leest de heer Grinwis allemaal mooi voor. Dat is heel goed voorbereid, maar dat was niet de vraag. De vraag was wat hij van het gebrek aan clausulering vindt als hij zo zwaar hangt aan die clausulering van de indicatoren voor de 50%?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Daar gingen mijn vragen over aan de minister. Ik zei: kom maar met de criteria die je aanlegt in de AMvB als het gaat om die potentieel 50% per categorie. Ik wil dat weleens precies zien, want het is wel erg gortig als het inderdaad naar 50% afwijking gaat. Maar ik vind de uiteindelijke keuze van de minister in het wetsvoorstel, namelijk een afwijkingsmogelijkheid van 30% de komende twee jaar en daarna van 25%, te billijken.
De heer Sneller (D66):
Ik heb het gevoel dat ik drie keer dezelfde vraag stel, maar ik zal het nog een keer proberen. Het verwondert mij dat de heer Grinwis voor de 50% een AMvB-voorhang, meer indicatoren en meer grip wil, maar dat hij voor die 25% eigenlijk helemaal niks wil. Ik probeer zijn argumentatie te begrijpen. Wat is dat hele grote verschil in bewijslast die nodig is om gebruik te maken van bijvoorbeeld die 25% versus die 50%?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik vind 25% een acceptabele vorm van beleidsvrijheid, ook gezien het huidige gebruik in de waterschappen. Maar ik bemerk nog veel vaagheid in hoe die 50% wordt toegelicht in de memorie van toelichting. Daar komt een AMvB over naar de Kamer. Enerzijds is het principe van beleidsvrijheid goed, maar anderzijds moet er nog veel worden geregeld in de AMvB en is het totaal niet duidelijk welke criteria er worden aangelegd. Dan vind ik dit een logische vraag. Ik zie daar geen tegenstelling in. Alleen, de heer Sneller maakt getuige zijn amendement een andere weging van wat een billijke beleidsvrijheid is.
De voorzitter:
Afrondend, meneer Sneller.
De heer Sneller (D66):
De heer Grinwis apprecieert nu mijn amendement. Maar daar zit niet alleen dat in. Het doel van deze wet is ook voorspelbaarheid. Die 25% moet uiteindelijk wel ergens vandaan gaan komen en mijn inschatting is dat de mate van voorspelbaarheid van die 25% te beperkt is.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ja, maar dan sluit ik toch aan bij het huidige gebruik binnen de waterschappen en ook de waterschappers zelf, die grosso modo aangeven dat voor de komende twee jaar 30% en 25% structureel een goede manier van werken is, en dat dat eigenlijk aansluit bij de huidige praktijk.
De heer Heutink (PVV):
Volgens mij is het laatste wat meneer Grinwis wil dat onze inwoners langere tijd in rechtsonzekerheid moeten leven. Hij merkte net terecht richting de minister op dat de AMvB nog te vrijblijvend is en gaat zijn, maar die AMvB komt ook pas met twee jaar. Dat gaat dus nog heel erg lang duren. Dat zorgt er dus voor dat onze inwoners twee jaar lang niet weten waar ze concreet aan toe zijn of waar ze recht op hebben gehad. Dat is gewoon een voldongen feit. Maar nu stelt de ChristenUnie dus voor om hem ook nog met een voorhangprocedure naar de Kamer te sturen. Op zich kun je niet tegen meer inspraak van de Kamer zijn, maar in dit geval wel omdat het dan mogelijk nog veel langer gaat duren voordat de Nederlanders die die nota op de mat gaan krijgen, weten waar ze nou echt aan toe zijn. Hoe kijkt de heer Grinwis daarnaar?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ten eerste zijn waterschappen een functionele democratie. De algemene besturen zijn democratisch gekozen. Ik begin met een grondhouding van vertrouwen richting de waterschappen. Als de onderliggende toon van de heer Heutink is dat het nu een zooitje zou zijn of dat de belastingheffing nu maar een staaltje willekeur zou zijn, dan ben ik het daar niet mee eens.
En wat betreft die twee jaar en dan vier weken voorhangen; sorry, dat vind ik bijna niet serieus. Ik vind dat je als Kamer je wetgevende werk goed moet doen. Ik zie in de memorie van toelichting hele vage criteria. Ik heb ze al geciteerd, hè: veel inzet op peilbeheer, veel agrarisch natuurbeheer. Ja sorry, dan is het volstrekt logisch dat we een in de ogen van de heer Heutink zo verstrekkend voorstel dat ingrijpt op belastingheffing, hier een beetje fatsoenlijk voorhangen en bespreken. En een normale voorhangprocedure duurt bij mijn weten een week of vier. Dus ja, waar hebben we het over?
De heer Heutink (PVV):
"Waar hebben we het over?" Precies over wat de heer Grinwis net zegt. We hebben het over een forse bandbreedte aan criteria waarbinnen de waterschappen straks kunnen afwijken. We hebben het over termen als "gebiedskenmerken", die niet gedefinieerd zijn. Dat betekent dus dat, als we deze wet gaan invoeren, de inwoners voor langere tijd niet weten waar ze aan toe zijn. Dat is concreet wat er gaat gebeuren, twee jaar lang. Ik snap dat meneer Grinwis zegt dat hij de waterschappen vertrouwt en dat hij ze enige vorm van beleidsvrijheid geeft. Daarmee spreekt hij zichzelf ook tegen, want hij wil ook voorhangen. Maar meneer Grinwis wil toch ook, net als wij, dat al die inwoners gewoon weten waar ze aan toe zijn?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Elke inwoner weet elk jaar als de beschikking van het waterschap op de mat valt, waar hij aan toe is. Als hij niet blij wordt van die beschikking, kan hij bij de volgende verkiezing een andere vertegenwoordiger kiezen die zorgt voor een betere aanslag. Die beleidsvrijheid is er nu al en daar komen fatsoenlijke, goed onderbouwde belastingaanslagen uit richting burgers en andere categorieën. Dat is één.
Twee. Wij zijn hiervoor systeemverantwoordelijk. Wij bepalen de randvoorwaarden waarbinnen er beleidsvrijheid is. Ik vind de afweging die de minister in het wetsvoorstel heeft gemaakt een goede. That's it. De argumentatie onder de AMvB en wat dan de criteria worden op basis waarvan je als waterschap tot wel 50% per categorie mag afwijken, zijn alleen niet goed uitgewerkt in mijn ogen. Daar vraag ik naar en daar wil ik helderheid over. Het is dan volstrekt logisch dat je, vanuit een fatsoenlijke rolopvatting over ons als medewetgever, het regelen van een voorhang als slot op de deur zet.
De voorzitter:
Afrondend, meneer Heutink. Dit is uw achtste interruptie en we zijn pas bij de tweede spreker.
De heer Heutink (PVV):
Voorzitter, sorry daarvoor, maar het is een belangrijke wet, die veel van onze inwoners gaat treffen en meneer Grinwis heeft ook een amendement hiervoor.
Voorzitter. Wat meneer Grinwis nu zegt, is natuurlijk gewoon volstrekt geklets. Als je een nota op je mat krijgt, kun je niet in bezwaar gaan door dan maar het bestuur naar huis te sturen bij de volgende verkiezingen. Dat werkt natuurlijk niet. Stel dat wij hier de wet wijzigen, een zootje maken van de bandbreedtes en rechtsonzekerheid creëren, en dan maar zeggen: sorry, bij de nota kiest u maar een ander dagelijks bestuur van de waterschappen. Dat gaat toch niet? We moeten er hier aan de voorkant toch een stokje voor steken, zodat die mensen niet in rechtsonzekerheid leven?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
De heer Heutink doet net alsof de huidige manier van belasting heffen van waterschappen een zootje is. Dat is gewoon niet zo; dat is gewoon niet zo. Het OESO-rapport uit 2014 zegt dat de waterschappen stabiel gefinancierd worden en dat het fantastisch is dat we onafhankelijke waterschappen hebben. Let wel, dit hele OESO-onderzoek en dat wat eraan voorafgegaan is, komen uit een tijd waarin het bestaansrecht van de waterschappen ter discussie werd gesteld, ook door de PVV. Gelukkig is dat afgewend. Daar heeft het OESO-rapport ook een rol in gespeeld. Het kan alleen nog beter. Het wetsvoorstel is daarop gericht. Bezwaar maken mag altijd als je een aanslag krijgt, maar in algemene zin is het gewoon een democratisch orgaan en binnen de kaders die wij hier stellen, heeft het de beleidsvrijheid om de belastingen op te leggen aan diverse belastingplichtigen. Zo is het geregeld en daar heb ik vertrouwen in.
Dat het waterbeheer een steeds duurdere aangelegenheid wordt in tijden van bijvoorbeeld klimaatverandering, daarover ben ik het heel snel met de Heutink eens. Waarover we het hier hebben, is geen sinecure. Maar ik begin met vertrouwen met een soort opvatting over beleidsvrijheid waarin ik de opvatting van de minister huldig en deel. Daarbuiten vraag ik om nadere toelichting op wat we vandaag bespreken en wat nog moet worden geregeld in een AMvB. We kunnen dat niet helemaal overzien, maar we bespreken het. Daarbij vraag ik om nadere toelichting en een voorhang. Het lijkt me een volstrekt logische redenering. Mocht de heer Heutink het anders willen, dan dient hij zelf een amendement in voor 0% beleidsvrijheid op dit punt. Ik zie dat met vreugde tegemoet, maar ik zal er ook met vreugde tegen stemmen.
De heer Gabriëls (GroenLinks-PvdA):
Ik heb een andere vraag. De heer Grinwis zegt: wij stellen de kaders. Tegelijkertijd zegt de heer Grinwis ook dat het heel erg belangrijk is om de waterschappen de democratische vrijheid te geven. We hebben ervoor gekozen, dus zij moeten de vrijheid hebben om ten aanzien van een tarief voor de niet-woningen of woningen — dat is de discussie die we net hadden — een verplichting op te nemen. De heer Grinwis zegt: nee, wij willen daarvan een kan-bepaling maken. Ik heb daar nog geen duidelijke mening over. Ik vraag eigenlijk of u mij ervan kunt overtuigen dat die kan-bepaling belangrijk is. Tegelijkertijd kan het namelijk voorkomen dat waterschappen, als het gaat om de oneerlijkheid tussen bedrijven en woningeigenaren — woningeigenaren zijn meer gaan betalen — geen ander tarief gaan gebruiken. Dan houd je daarmee de oneerlijkheid in stand. Dat vind ik een argument tegen het kiezen voor een kan-bepaling. Ik zou dus graag van u argumenten willen horen waarom wij voor een kan-bepaling zouden moeten zijn.
De voorzitter:
Dat was een ander onderdeel van de inbreng van de heer Grinwis.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ja, dat klopt. Ik kom nog terug op het punt van de heer Gabriëls. Ik licht mijn amendement eerst even toe. Is dat goed?
De voorzitter:
Ja, dat lijkt me verstandig. Dat bespaart iets meer tijd, hoop ik.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik vind het meer dan terecht dat de waterschappen de mogelijkheid wordt geboden om de tarieven voor woningen en andere gebouwen te differentiëren. Dat zeg ik ook tegen collega Gabriëls. De waarde van woningen is immers door de gekte op de huizenmarkt in de afgelopen jaren veel sterker toegenomen dan de waarde van stallen en loodsen. We kennen dit onderscheid niet voor niets al jarenlang in de ozb, de onroerendezaakbelasting. Het is goed om dit recht te trekken en om waterschappen de mogelijkheid te bieden om te differentiëren.
Dit is ook mijn antwoord op de vraag van de heer Gabriels. Ik vind een plicht echt voorbijgaan aan de democratische legitimiteit van waterschappen. Daarom stel ik samen met collega's Pierik en Vedder in het amendement op stuk nr. 17 voor om dit als bevoegdheid aan de waterschappen te geven. Ik neem aan dat zij deze bevoegdheid verantwoord gaan gebruiken, maar het lijkt mij wel goed om dit te zijner tijd bij de evaluatie te evalueren. Dit is gelijk een antwoord aan collega Gabriëls. Ik snap zijn vraag en het tegenargument, maar ik vind dit echt bij de beleidsvrijheid van waterschappen horen. Laten we t.z.t. goed evalueren of ze het verantwoord hebben gebruikt. Nogmaals, ik ga ervan uit dat ze dat zullen doen.
De voorzitter:
Dit roept een vraag op bij de heer De Groot.
De heer Peter de Groot (VVD):
Ik wil de heer Grinwis danken voor zijn bevlogen introductie in dit debat. Het is altijd een genot om naar hem te luisteren. Dat mag ook weleens gezegd worden. We kregen er een stukje historie bij. Ik wist helemaal niet dat er toen zo veel waterschappen waren, dus ik heb weer wat geleerd vandaag. Daar wilde ik even mee beginnen.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Heel goed. Lees dat boek.
De heer Peter de Groot (VVD):
Ik zag het al op uw desk liggen. Ik zal eens kijken. Misschien kan ik het wel overnemen, als u het twee keer van voor naar achter gelezen heeft. Dan hoeven we er niet meer te drukken.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Komt goed.
De heer Peter de Groot (VVD):
Maar nu mijn vraag. De heer Grinwis begon zo mooi door te zeggen dat het eigenlijk een beetje uit de pas is gelopen door de waardeontwikkeling van woningen. Ik heb het over het verschil tussen huiseigenaren en eigenaren van bedrijfspanden. Tegelijkertijd zegt hij: ik zie dat, maar ik wil daar vanuit de Kamer geen besluit over nemen. U zegt: ik wil het bij de waterschappen laten. Maar daarmee krijgen de mensen thuis niet de garantie dat er verandering in komt. We weten niet hoe de waardeontwikkeling van huizen zal verlopen. Als we kijken naar de tekorten op de woningmarkt, dan kan dit nog wel even doorgaan. De VVD-fractie is juist blij met de gebalanceerde lijn die de minister heeft gekozen, namelijk: laten we daar nu wel naar kijken, maar laten we niet teruggaan in de tijd tot 2015 om dat allemaal te corrigeren, want dan wordt het wel een heel groot verschil. Waarom kiest u er niet toch voor om te zeggen: we doen dat vanuit hier, want dan hebben we het via de gulden middenweg geregeld?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dank voor de aardige introductie. Misschien is het gewoon: agree to disagree. Ik zie dezelfde argumentatie waarom het logisch is om een onderscheid aan te brengen in de belasting, maar ik zie ook dat de waterschappen prima zelf kunnen afwegen of ze dat onderscheid in hun waterschap willen aanbrengen. Waarom zouden we dat van bovenaf verplichten voor al die 21 verschillende waterschappen, die allemaal verschillende gebiedskenmerken hebben en die ook verschillen ten aanzien van diverse waardeontwikkelingen? Waarom zouden we dit niet gewoon aan hen overlaten? Ik vind dat niet per se met elkaar in tegenspraak. We hebben dezelfde benadering, maar ik geef de mogelijkheid aan het dagelijks en algemeen bestuur om zelf een verantwoorde afweging te maken. Ik heb er vertrouwen in dat ze dat goed zullen doen.
De heer Peter de Groot (VVD):
Ik heb ook heel veel vertrouwen in de waterschappen. Ik ben blij dat ze na jarenlang overleg met de minister hebben gezegd: dit is een gebalanceerd voorstel. Maar we hebben ook gezien dat de kostentoedeling voor het gebouwde gedeelte voor huishoudens ruimschoots boven de 80% is gestegen. Dat is enorm gestegen. De VVD heeft een beetje een ongerust gevoel. Stijgt dat niet verder door? Is die kan-bepaling nu wel of niet een goed idee? Ik heb het amendement heel erg goed tot mij genomen, maar ik ben er wel een beetje ongerust over. Stijgt dat percentage niet verder door? Want dan is het wel heel erg uit balans. U vertrouwt op het goed bestuur van de waterschappen, maar in de afgelopen jaren hebben we gezien dat daar door de waterschappen niet op in is gegrepen. Daar ben ik een beetje naar op zoek.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Met dit amendement komt in deze wet een kan-bepaling en als het niet wordt aangenomen wordt er een verplichting opgelegd. Het wordt dus sowieso een expliciet gespreksonderwerp, als het dat niet al was, bij de vergadering waarin de criteria onder de belastingaanslag van het komende jaar worden vastgesteld. Dat is één.
Ten tweede val ik, denk ik, terug op wat ik al gezegd heb. Ik vind het gewoon goed om dit aan de waterschappen te laten. Maar laten we het wel grondig evalueren. Vandaar ook mijn vraag om bij de wetsevaluatie, die, zo neem ik aan, over vijf jaar is, te kijken hoe het is gegaan. Geeft de praktijk aanleiding om het aan te scherpen tot een verplichting? Of kunnen we het, als ons amendement wordt aangenomen, heel verantwoord een kan-bepaling laten blijven, omdat de waterschappen er inderdaad heel verantwoord mee zijn omgegaan? De gebiedskenmerken van de diverse waterschappen zijn immers heel verschillend. Dat is ook een reden om er in plaats van een verplichting een kan-bepaling van te maken.
De heer Olger van Dijk (NSC):
Van mijn kant is er waardering voor het betoog van de heer Grinwis. Het is fijn om de inhoudelijke basis van het debat wat op te liften, want zo zie ik dat. Dat maakt het debat weer een stuk inhoudelijker. Maar ook mijn zorg zit op dit punt. Ook ik heb goed naar het amendement gekeken. De prijzen gaan nu alweer skyhigh de lucht in. Ik heb het gevoel dat we niet vijf jaar kunnen wachten om te zien of de verhouding niet nog veel schever gaat raken. Ik zou de heer Grinwis toch de volgende vraag willen stellen. Stel nou dat we na de inwerkingtreding van deze wet zien dat in eigenlijk geen van de waterschappen van deze kan-bepaling gebruikt wordt gemaakt, terwijl de huizenprijzen wel met 10% of meer door het dak gaan. Dan zouden we dat gesprek toch veel eerder moeten hebben? Ik twijfel er dus heel erg over of dat amendement wel de goede keuze is. Mijn vraag is dus of de heer Grinwis met mij van mening is dat we die vijf jaar niet kunnen afwachten, maar dat we er toch eerder zicht op zouden moeten krijgen.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik heb er alle vertrouwen in dat de waterschappen gebruik gaan maken van die bepaling. Misschien doen niet alle 21 dat, bijvoorbeeld omdat de verschillen in sommige waterschappen zo klein zijn dat er helemaal geen reden toe is. In andere waterschappen is dat weer wel zo. Ik verwacht eigenlijk dat er vrij massaal gebruik van gemaakt gaat worden. Ik heb in voorbereiding op dit debat natuurlijk met onze eigen, aan de ChristenUnie gelieerde waterschappers gesproken en gevraagd wat zij ervan vonden. Zij zeiden: het is volstrekt logisch, maar het is ook volstrekt logisch dat wij dat zelf met elkaar kunnen bepalen. Vandaar, omdat zij dat zo goed kunnen, een kan-bepaling.
De heer Olger van Dijk (NSC):
Ik stel de vraag toch even in alle scherpte. Als na het eerste of de eerste twee jaar na de inwerkingtreding blijkt dat de waterschappen er geen gebruik van maken, dan schieten we met uw amendement toch het doel voorbij?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Nogmaals, een kan-bepaling stel je op in de veronderstelling ... Gezien de casus waarover we het hebben, namelijk de enorme verschillen in prijsontwikkeling tussen de verschillende categorieën van huizen en niet-huizen, verwacht ik dat de meeste waterschappen er gebruik van gaan maken. Dus als er na inwerkingtreding bij wijze van spreken 18 van de 21 waterschappen gebruik van maken, dan zou ik niet willen zeggen dat de andere 3 niet goed hebben opgelet. Nee, dat kan een bewuste afweging zijn geweest. Maar ik verwacht dat de meeste waterschappen er gewoon gebruik van gaan maken. Nogmaals, ik heb het besproken en het staat goed op het netvlies bij de waterschappen. Het is gewoon een hele bewuste afweging. Ze gaan er niet zomaar aan voorbij. Ze gaan het echt niet zomaar op één hoop gooien omdat het een kan-bepaling is geworden. Alsof dat een uitnodiging zou zijn om er niet over te hoeven nadenken en gewone burgers in gewone huizen de rekening te presenteren!
De heer Sneller (D66):
Bij welke uitkomst van de evaluatie over vijf jaar zegt de heer Grinwis: die kan-bepaling moet eruit?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dat is een beetje een wat-alsvraag. Maar ik geef het volgende als argumentatie. Eén. Ik heb vertrouwen dat waterschappen dat zelf heel verantwoord doen. Twee. Er is reden om het hier wel goed over te hebben, zowel in de waterschapsbesturen als hier. Er is de afgelopen jaren namelijk iets aan de hand met de huisprijsontwikkeling. Je moet hier dus heel serieus naar kijken. Drie. Er kunnen gebiedsspecifieke factoren zijn waardoor je geen gebruik maakt van zo'n kan-bepaling. En stel je voor dat uit zo'n evaluatie komt dat 10 van de 21 waterschappen er totaal geen gebruik van hebben gemaakt, terwijl er in een bepaald waterschap voldoende redenen zijn om onderscheid aan te brengen tussen woningen en niet-woningen. Dat vind ik een goeie aanleiding om te bespreken of we het misschien toch moeten gaan verplichten.
De heer Sneller (D66):
Dit voelt als een pragmatische oplossing voor een principiële keuze. De heer Grinwis zegt: wij vertrouwen die waterschappen. Dan is het ook aan hen om die afwegingen te maken. Dan moet je daar verder ook geen inhoudelijk oordeel over hebben. Of je hebt er een inhoudelijk oordeel over; dan zet je dat in de wet. Nu zegt de heer Grinwis: als het inhoudelijke oordeel mij over vijf jaar in te veel gevallen niet bevalt, gaan we dit wel schrappen. Of begrijp ik de heer Grinwis nu verkeerd?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Het is natuurlijk altijd gevaarlijk als je een wat-alsvraag gaat beantwoorden. Als je niet oplet, loop je dan in je eigen zwaard. Maar mijn hoofdargument is dat ik er vertrouwen in heb dat ze dit gewoon netjes zullen doen, maar als er geen moverende redenen zijn en als er hier voor ons als systeem- en stelselverantwoordelijken dus aanleiding is om te denken dat er niet verantwoord met die kan-bepaling wordt omgegaan, moet je met elkaar dat gesprek aangaan. Ik merk hier in de zaal dat verschillende mensen denken: we willen gewoon zekerheid voor de burger; dus hup, verplichten maar. Ik zit gewoon anders in de wedstrijd: ik begin gewoon vanuit vertrouwen en als het dan fout gaat, moeten we het repareren. Ik gruw ervan om op voorhand alles dicht te regelen van bovenaf en om de waterschappers en de gekozenen daar min of meer tot een soort uitvoeringsloket van het Rijk te maken.
De voorzitter:
Afrondend, de heer Sneller.
De heer Sneller (D66):
Die opvatting is consistent en ik probeer er ook helemaal geen "gotcha" van te maken, maar ik vind het wel flauw dat de heer Grinwis zegt dat ik er een als-danvraag van maak, terwijl hijzelf alle vragen die daarover komen, beantwoordt met: het is belangrijk om er in de evaluatie naar te kijken. Vanuit dezelfde redenering die de heer Grinwis heeft over "we moeten onze rol als wetgever serieus nemen", moeten we ook zeggen naar welke criteria we over vijf jaar bij die evaluatie willen kijken om te zien of er wel of niet op een goede manier gebruik van is gemaakt. Dat was de achtergrond van mijn vraag.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Oké, maar daar heb ik antwoord op gegeven: er moeten natuurlijk wel objectieve gegevens zijn om te bepalen waarom je bijvoorbeeld niet gebruik zou maken van zo'n kan-bepaling. Het is prima om daar inzicht in te hebben. Als er vanuit ons als stelselverantwoordelijken echt twijfels zijn over hoe waterschappen gebruikmaken van hun beleidsvrijheid, is dat altijd een reden om het met elkaar bij een wetsevaluatie daarover en op basis daarvan eventueel over een aanscherping van de wet te hebben. Maar op voorhand blijf ik erbij dat mijn rode draad bestaat uit vertrouwen en beleidsvrijheid. Ik ga uit van verantwoord omgaan daarmee.
De voorzitter:
De heer Grinwis vervolgt zijn betoog.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Het is meer dan terecht dat de waterschappen de mogelijkheid wordt geboden … O, dat heb ik zojuist eigenlijk al gezegd. Mijn amendement heb ik toegelicht en ik beveel het nogmaals van harte aan voor uw aandacht en steun.
Voorzitter. Dan kom ik ondanks de warme gevoelens die ik volgens mij al duidelijk heb gemaakt voor het wetsvoorstel bij de grootste makke van het voorstel. Het profijtbeginsel in de vorm van gebruik per hectare is iets anders dan "de vervuiler betaalt". Dat principe komt met dit wetsvoorstel nog niet echt tot een uitwerking. Dan zouden de meest vervuilende bedrijven — ik noem in dit verband nog maar eens Chemours — namelijk flink moeten gaan bijdragen. Deelt de minister dat dit wel de richting is die we op moeten met elkaar? En gaat hij de komende jaren gebruiken om dit concept verder uit te werken?
Het is meer dan terecht dat waterschappen de mogelijkheid wordt geboden om de tarieven voor woningen en andere gebouwen te differentiëren … Dat heb ik al gehad. Dan kom ik bij het volgende. Ik rond af met enkele zaken die het wetsvoorstel regelt. Het is mooi dat waterschappen extra mogelijkheden krijgen om klimaatadaptieve maatregelen te ondersteunen. Immers, regenwater kunnen we veel beter laten opnemen in de grond dan het te laten afvoeren via het riool. Iedere liter water die niet door een zuiveringsinstallatie hoeft, scheelt immers energie, capaciteit en financiën. Hoe gaat de minister de waterschappen aanmoedigen om gebruik te maken van hun bevoegdheden om financieel bij te dragen aan klimaatadaptieve maatregelen? Hoe wordt het instrumentarium bij waterschappen onder de aandacht gebracht? Wil de minister concrete doelen met de waterschappen op het gebied van klimaatadaptatie overwegen of wil hij ze in ieder geval vragen wat hun concrete doelen zijn?
Daarnaast ben ik altijd blij als een motie wordt uitgevoerd, in dit geval de motie van de leden Geurts en Dik-Faber om waterschappen meer energie te laten opwekken dan ze zelf gebruiken. Ze hebben immers een enorm potentieel aan opwek. Het wetsvoorstel begrenst deze mogelijkheden nog wel tot maximaal drie keer het primaire energiegebruik van de zuiveringstaak en twee keer het primaire energiegebruik van de watersysteemtaken. Dat is veel te veel volgens collega Heutink, als ik zijn amendement goed begrijp, maar wat de ChristenUniefractie betreft is het verstandig. Ik vraag de minister hier een vinger aan de pols te houden. Waterschappen hebben namelijk veel meer mogelijkheden om energie op te wekken: uit warmte, uit gas, met wind of zon. Laten we voorkomen dat de installaties om bijvoorbeeld groengas, biogas, of warmte uit afvalwater te winnen niet gebouwd gaan worden omdat de grens in zicht komt, of dat de aanleg van een zonneveld op een dijktalud ergens halverwege wordt gestopt omdat het waterschap aan de grens zit van wat opgewekt mag worden. Is de minister bereid om te monitoren in welke mate de waterschappen gebruik gaan maken van de mogelijkheden tot opwek van duurzame energie en welke ruimte zij nog hebben binnen de gestelde begrenzing? En deelt hij de mening dat voorkomen moet worden dat projecten niet van de grond komen omdat die grens bereikt wordt? Neemt hij dat t.z.t. mee in de wetsevaluatie? Ik vind dit een stap vooruit, maar we gebruiken helaas niet de volledige potentie. Als ik zie wat de opgaves zijn bij de collega-minister, minister Jetten, op het gebied van bijvoorbeeld groengas en welke belangrijke rol rwzi's, afvalwaterzuiveringsinstallaties, daarin kunnen spelen, dan denk ik: hm, is de begrenzing die wij aanleggen in het wetsvoorstel dan niet net te fors? Ik ben benieuwd hoe de minister daarop reflecteert.
Voorzitter, ik rond af. Ik ben ook bijna door mijn tijd heen. Niets is zo politiek als belastingheffing. Dat blijkt vandaag ook wel weer uit het debat dat we hier zojuist voerden, en dat zal ook zo zijn in het debat dat we nog gaan hebben. Ik zie uit naar de beantwoording door de minister.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng. De volgende spreker is de heer Sneller. Hij voert het woord namens D66. Gaat uw gang.
De heer Sneller (D66):
Even het spreekgestoelte … Wat een lange man is die Pieter Grinwis toch!
Dank, voorzitter. Ik zie u kijken: wat heeft die man een rood hoofd. Dus ik wou even kort beginnen met een persoonlijke verklaring daarvan. Het is een beetje een liefdesverklaring aan Den Haag. Binnenkort loop ik een marathon en vanochtend mocht ik 20 kilometer door eerst het Haagse Bos, daarna Clingendael en daarna Meijendel lopen. Dan kom je door die lappendeken van gebiedsbeheerders, van Staatsbosbeheermensen, Duneamensen en de mensen van de gemeente Wassenaar die Clingendael veilig en schoon houden. En dan heb je al die vijvers in het Haagse Bos, even uitzicht op de Noordzee, een vennetje en een goeie Hollandse bui op je dak en drinkwater onder je voeten. Het was wat dat betreft een mooie introductie op dit wetsvoorstel.
Een van de uitspraken van Els Borst was: mensen denken dat zorg als water gratis uit de kraan komt. 30 jaar later kun je eigenlijk hetzelfde zeggen over water zelf: we denken dat het gratis uit de kraan komt, terwijl er zo veel moet gebeuren. Dat is voor mij als niet-waterwoordvoerder eigenlijk ongelofelijk als je je dan weer verdiept in wat er allemaal speelt in de waterschappen en je de enorme bedragen ziet die erin omgaan, namelijk — het werd al genoemd — tussen de 3 en 4 miljard. Al eerder werd geschetst hoe de waterschapsrekeningen in de afgelopen jaren zijn gestegen. Dat weet je natuurlijk als belastingbetaler en als ontvanger van de aanslag. De cijfers en de verschillen zie je als belastingbetaler vaak niet. Ik krijg een mooie infographic met wat de waterschappen allemaal doen, maar voor alle verdelingen tussen de verschillende categorieën van ingezetenen, tussen "gebouwd" en "ongebouwd", moet je maar naar de website gaan. Maar ik denk dan: als je geïnformeerde kiezers en een hoge opkomst wilt hebben, dan lijkt het me juist belangrijk dat de waterschappen dat inzicht geven. Als je er dan naar kijkt, dan zie je — verschillende media hebben dat ook bericht — dat in de afgelopen jaren in veel waterschappen niet iedereen méér ging betalen, terwijl in 6 waterschappen boeren minder gingen betalen en in 10 andere van de 21 waterschappen de kosten voor boeren wel stegen maar minder dan die voor huishoudens.
Voorzitter. Ik denk dat dat ook een bruggetje is. De strekking van het wetsvoorstel is al goed toegelicht door de eerdere sprekers. Het is een bruggetje naar een van de imperfecties die ik zie in het wetsvoorstel van de minister. Dat gaat over de correctie voor de scheefgroei van groep 4, van de woningeigenaren en de bedrijven. Aan de ene kant zegt de minister, ook in zijn wetsvoorstel, dat hij ziet dat er een onrechtvaardigheid is ingeslopen. Die waardeontwikkeling is sinds 2015 — zeg ik tegen de PVV-fractie — heel ongelijk geweest. Proportioneel is dat tussen 2015 en 2021 voor woningen +35,8% en voor niet-woningen -2,3%. Dat was ten tijde van het schrijven van de memorie van toelichting, maar die trend is de afgelopen jaren niet significant anders geworden. Sterker nog, die trend heeft zich doorgezet. De minister zegt — daarover gaat mijn eerste vraag — dat hij de analyse deelt dat dat oneerlijk is. Aan de andere kant trekt hij wel de conclusie dat hij die oneerlijkheid van de afgelopen jaren voor de toekomst wil inbakken, door deze te bevriezen op het niveau van twee jaar vóór inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.
In de nota naar aanleiding van het verslag hangt de argumentatie om niet verder terug te gaan vooral op de terugwerkende kracht die dit zou hebben. Ik hoor graag of er nog meer substantieve argumenten zijn. Het klinkt als een juridisch argument. Op zich ben ik daar gevoelig voor, alleen vind ik het in dit geval niet zo sterk. Het gaat namelijk om de vraag hoe je belastingen voor de toekomst indexeert. Volgens mij heeft de belastingwetgever gewoon de vrijheid om de belastingen in het belastingplan voor volgend jaar te verhogen, met een ander peiljaar voor hoe hoog je die toekomstige belasting vaststelt, zonder naheffingen, aanslagen over het verleden of iets anders. Ik begrijp ook niet goed waarom artikel 1 van het eerste protocol hier in stelling wordt gebracht om daartegen te pleiten.
Ik vraag me ook af of de Raad van State, die eigenlijk laat doorschemeren dat het een bijzondere keuze is die niet helemaal volgt uit de analyse in de memorie van toelichting, ernaar zou vragen als er inderdaad met terugwerkende kracht juridische problemen zijn. Ik vraag me dat af en zou daar graag een reflectie van de minister op krijgen.
Tot slot vraag ik me af of er niet slechts een gradueel verschil is tussen wat de minister zelf voorstelt, namelijk twee jaar vóór inwerkingtreding, en iets langer vóór inwerkingtreding. Ik ben het helemaal eens met de heer Olger van Dijk: of het nu 2018 of 2015 is; volgens mij zijn we het erover eens dat "voor de grote divergentie" de achterliggende gedachte voor beide jaartallen is. Dat is volgens mij waar de breed gevoelde oneerlijkheid vandaan komt. Dan vind ik de mooie middenweg van de heer Peter de Groot een ietwat gekunstelde formulering voor wat er in het wetsvoorstel wordt gedaan. Volgens mij ligt de middenweg eerder bij de oplossing om een jaartal van in ieder geval vijf jaar terug te pakken.
De heer Olger van Dijk (NSC):
Het is mooi om te zien dat we het eens zijn over het feit dat er een correctie moet komen en dat het goed is om dat vast te leggen. Het gaat hier inderdaad over de manier waarop. De heer Sneller geeft aan gevoelig te zijn voor het argument van terugwerkende kracht. Dat is mijn fractie ook. Dat moeten we ook wegen met elkaar. Maar hij daagt mij ook uit om misschien nog een argument te noemen. Ik gooi er toch nog even de rechtszekerheid in. Als je een wet aanneemt, en je gaat verder terug in de tijd … In dit geval is dat twee jaar en niet één jaar. De minister geeft aan dat dit te maken heeft met wanneer je weet welke ontwikkeling er was. Hoe verder je teruggaat, hoe meer je het element uit het verleden dat je niet hebt meegewogen erin brengt. Dat heeft ook met die terugwerkende kracht te maken. Hoe ziet de heer Sneller dat, ook richting mensen die het aangaat, zoals bedrijven of niet-woningen?
De heer Sneller (D66):
Volgens mij wordt in een discussie die legitiem is, namelijk over hoe je de stijgende lasten wilt verdelen, een juridisch argument over terugwerkende kracht gesmokkeld. Maar het gaat om de legitieme vraag hoe je het wilt verdelen voor de toekomst en wat je ervan vindt dat mensen of bedrijven dat moeten gaan betalen. Als je vindt dat mensen daarop moeten kunnen anticiperen, dan zou ik dat eerder oplossen met een inwerkingtredingsbepaling. Dat is iets anders dan de vraag naar de rechtvaardigheid van de verdeling. Dat is volgens mij de vraag die hier voorligt. Daar zeg ik van: laten we naar een eerder peiljaar zoeken.
De heer Olger van Dijk (NSC):
Toch nog een tweede poging. Die divergentie is natuurlijk al langer aan de gang. Die was al voor de kredietcrisis aan de gang. In 2003 was de eerste. Dat blijft toch wel mijn punt: hoever ga je daarin terug? Ik vind het logisch om naar een wet te gaan waarin je niet te ver terugkijkt. Dat heeft ook met die rechtszekerheid te maken. Zou de heer Sneller toch nog op dat begrip willen reflecteren?
De heer Sneller (D66):
Ja, misschien met het volgende antwoord. Stel dat we niet naar de peiljaren zouden kijken, maar zouden zeggen: van welk deel vinden we het relevant dat bedrijven het moeten betalen en van welk deel dat niet-bedrijven het moeten betalen? Welk deel moeten woningeigenaren betalen en welk deel niet-woningeigenaren? Stel dat we zeggen: we vinden dat het dit en dat percentage moet zijn. Dat is eigenlijk dezelfde discussie als die we aan het voeren zijn. Dat is gewoon wat ik zeg: de vraag over de rechtvaardigheid van de verdeling. Het peiljaar is toevallig iets wat je kiest omdat er met die Waarderingskamer en de WOZ-waarde een harde basis is om het op te ankeren. Maar het gaat om de principiële vraag: wat vind je daarbij een rechtvaardige verdeling? Ik zie daar wederom niet wat de terugwerkende kracht daaraan is, behalve het ontlenen van een toevallig indexcijfer op basis waarvan je die cijfermatige reeks kan maken.
De heer Peter de Groot (VVD):
De heer Sneller van D66 sprak mij aan en zei dat ik een uitspraak heb gedaan over een mooie middenweg, maar dat was in relatie tot die kan-bepaling. Ik zie het gewoon als een geheel. Ik zie het geheel van het voorstel van de minister, uw amendement en het amendement van de heer Grinwis, die zegt: eigenlijk moeten waterschappen nog steeds die vrijheid houden. Dat kan in dat geval betekenen dat er helemaal niks verandert en het gewoon doorgaat. Zoals ik uw woorden hoor, steunt u wel het voorstel van de minister om wat te doen aan die waardestijging en dus aan wat er gebeurt met de aanslag bij de mensen thuis en met de aanslag bij de bedrijven. Dat is gewoon wat er praktisch gebeurt. Ik vind het moeilijk om te begrijpen dat we hier niet praten over die mensen, maar over een juridisch kader. Voor de VVD gaat het er gewoon over wat dat betekent in de portemonnee van mensen. Het gaat ook over de portemonnee van bedrijven. Daarom vraag ik u: vindt u het terecht dat zij de komende jaren in verhouding meer zouden moeten gaan betalen — misschien wel over acht jaar, als je acht jaar terug gaat — dan de mensen die een huis hebben? Dat is eigenlijk wat u voorstelt. Het heeft gewoon financiële implicaties als we verder terug gaan. Even los van of het juridisch terecht is of niet, heb ik het over wat het betekent voor de portemonnee van de mensen thuis en voor de balans van bedrijven. Daar gaat mijn vraag over.
De heer Sneller (D66):
Dat is een terechte vraag. Dat is volgens mij de precies de discussie die je moet voeren. Daarvan zeg ik inderdaad: laten we naar een moment zoeken waarop die divergentie minder groot was. Dan is dat inderdaad de consequentie.
De heer Heutink (PVV):
Even in relatie tot die kan-bepaling. Ziet meneer Sneller ook dat het amendement van meneer Grinwis en dit amendement niet samengaan?
De heer Sneller (D66):
Dan moet ik even de samenloop in de wetstechniek … Nee, volgens mij zie ik dat niet. Ik ben het niet eens met het amendement van de heer Grinwis, maar het is een legitieme keuze om te zeggen dat het hoort tot de beleidsvrijheid van waterschappen. Maar je kan prima zeggen: als u ervoor kiest, dan is dit de manier waarop u die systematiek dient toe te passen. Volgens mij zouden ze prima kunnen samenlopen. Ik ben benieuwd wat de minister daarvan vindt. Volgens mij zou je ze allebei kunnen aannemen en zouden er geen problemen ontstaan.
De voorzitter:
Helder. De heer Sneller vervolgt zijn betoog.
De heer Sneller (D66):
Volgens mij is alles gepasseerd ten aanzien van dit amendement.
Dan het tweede amendement. Er werd al aan gerefereerd. Dat gaat om de afwijking die er mag zijn ten aanzien van groep twee, die een relatief groot deel van de algehele kosten draagt, en de mate waarin daarbij kan worden afgeweken van de formule die in de wet staat. Het wetsvoorstel zegt: ik geef de ruimte om in de eerste paar jaar 30% en daarna 25% af te wijken. Maar de doelstelling van de wet is, zoals ik net ook al zei, meer zekerheid bieden. Het vorige debat dat ik met de heer Grinwis over dit mooie onderwerp had, ging over het afschaffen van de geborgde zetels. Ik ben overigens benieuwd welk amendement er deze keer in de tweede termijn komt, maar dat terzijde. Maar er blijven geborgde zetels voor natuurterreinen en voor agrariërs. Dat zijn precies de twee categorieën waar deze afwijkingsmogelijkheid voor geldt. We hebben net, ook tijdens de inbreng van de heer Gabriëls, een aantal argumenten gehoord waarom dat profijtbeginsel voor die groepen aannemelijk kan zijn, maar bij een neerwaartse bijstelling moet het wel ergens anders van worden betaald. Dan moet het dus, als mijn rekensom klopt, door een andere groep worden opgebracht. Uiteindelijk gaan de kosten namelijk niet dalen. Hoe groter je de bestuurlijke vrijheid maakt voor de mensen met geborgde zetels, voor bedrijven, privépersonen of eigenaren of hoe je het wil noemen, hoe meer die kosten ergens anders zullen moeten worden opgebracht. Dat doet dus afbreuk aan de mate van voorspelbaarheid voor die andere groepen. Die 25% is tamelijk ongeclausuleerd en past bij de huidige praktijk en daarom is mijn gevoel: laten we die verkleinen tot 10%. Maar ik hoor graag nog nader van de minister waarom hij toch zegt dat die 25% echt nodig is. Ik vind dat in de memorie van toelichting en ook in nota naar aanleiding van het verslag de argumentatie heel erg hangt op "in de overgangsjaren naar de nieuwe situatie is het nodig" in plaats van op een inhoudelijke onderbouwing waarom die 25% daadwerkelijk nodig is.
De heer Peter de Groot (VVD):
Ik probeer in dat licht het amendement van de heer Sneller goed te begrijpen. De heer Sneller wil eigenlijk de vrijheid van de waterschappen inperken. Hij zegt dat 10% wel genoeg is. Ook op het moment dat er in het gebied meer gedaan zou moeten worden en dat er misschien wel een bijstelling naar de bovenkant zou moeten worden gedaan, is die beperkt tot 10%. Als er een hele grote opgave ligt voor die categorieën, natuur en landbouw, dan wilt u dat beperken tot 10%. Als die opgave groot is, kan dat betekenen dat het terechtkomt bij bijvoorbeeld huishoudens of bedrijven. En u zegt een correctie tot eerder in de tijd te willen tussen huishoudens en bedrijven. Wat u eigenlijk zegt, en daar wil ik u over bevragen, is dat u het met het ene amendement wilt beperken en dat u met het andere amendement de tijdsbepaling anders wilt zetten. Dit kan dus betekenen dat die rekening uiteindelijk helemaal bij de bedrijven terechtkomt. Is dat zo of is mijn redenatie niet correct?
De heer Sneller (D66):
Het is niet correct dat die rekening helemaal bij de bedrijven terechtkomt. Dat is ook denk ik niet wat de heer Peter de Groot eigenlijk bedoelt. Theoretisch bestaat de mogelijkheid dat daardoor de rekening vergroot wordt als het — maar dat lijkt mij de onaannemelijke situatie — een opwaartse bijstelling zou zijn in die categorie en dat ook nog eens die andere groep daarvoor dan moet opdraaien, waardoor daarbinnen de bedrijven meer gaan betalen. Dat ene is inderdaad een overgangsfase en de rest is natuurlijk: wat gebeurt er daarna gewoon standaard? Voor mij ligt hier ook een relatie met de systematiek van die geborgde zetels. Naarmate je die meer afschaft, vind ik het logischer om een andere insteek te kiezen bij deze beleidsvrijheid.
De heer Peter de Groot (VVD):
Dat laatste punt begrijp ik heel erg goed, maar we kunnen niet helemaal in een glazen bol kijken en zien wat per waterschap of per gebied de opgave over bijvoorbeeld drie jaar is. Als we zien dat we er al tien jaar mee bezig zijn geweest om deze wet te veranderen en om iedereen op één lijn te krijgen, is het wel een fundamentele discussie of die ruimte van 10% al dan niet voldoende is, ook gelet op de effecten die dat heeft op andere categorieën. Dat is precies de reden waarom ik toch wel heel voorzichtig ben met enerzijds die kan-bepaling en anderzijds het verder teruggaan in de tijd. Uiteindelijk wordt het namelijk een dubbelopbelasting voor die bedrijven als je de komende jaren niet uitkijkt. Misschien dat de heer Sneller dat anders weegt, maar ik zou hem dat toch graag mee willen geven.
De heer Sneller (D66):
Dat waardeer ik zeer. Overigens betalen natuurlijk nog steeds de woningeigenaren binnen die categorie een veel groter deel dan de bedrijven. Dus het is volgens mij niet het geval dat "de bedrijven er allemaal voor op gaan draaien". Ik zou de heer De Groot willen uitnodigen om dan toch met een amendement te komen om de redenen en de argumentatie voor die bijtelling naar boven of naar beneden, wat strakker in de wet op te nemen zodat het dit ook daadwerkelijk reflecteert, in plaats van dat het afhangt van de politieke voorkeur in een waterschap of neerkomt op het tellen tot 50% plus één. Nu is het namelijk nogal een open formulering die redelijk makkelijk kan worden "misbruikt".
De voorzitter:
Meneer De Groot, kort, afrondend.
De heer Peter de Groot (VVD):
Afrondend. Ik neem kennis van de woorden over misbruik die de heer Sneller nu gebruikt. We hebben het hier wel over een bestuurslaag in Nederland die gekozen is. Ik vind het dan lastig om te zeggen dat er sprake kan zijn van misbruik. Het gaat om de keuzes die daar gemaakt worden. Wij hebben ons te verhouden tot datgene wat we hier in het kader van deze wet met elkaar bespreken. Overigens, de verhouding tussen huiseigenaren en bedrijven is volgens mij 82 om 18; het is dus niet zo dat het ineens naar fiftyfifty zal gaan. Dat wil ik hier dan ook maar duidelijk naar voren brengen, want anders lijkt het net alsof ik hier alleen maar die enorme stijging voor de bedrijven wil voorkomen. Het gaat mij echt om de fair balance, die wat mij betreft wel door de minister in het wetsvoorstel is aangebracht.
De heer Sneller (D66):
We moeten uitkijken dat we niet vervallen in het vergelijken met andere discussies. De VVD-fractie zegt nu eigenlijk: de besluiten die daar worden genomen over de kostenverdeling moeten we aan hen overlaten en daar moeten we ze in vertrouwen. Ik moet zeggen dat ik die houding bij u wel af en toe mis in de discussies over de beleidsvrijheid van gemeenten om bepaalde keuzes te maken, aangezien dan gezegd wordt: we moeten dat toch wat verder clausuleren en meer inkaderen. Als we als wetgever vinden dat die 25% of die 10% voor bepaalde doeleinden gebruikt moet kunnen worden, moeten we dan niet meer houvast in de wetstekst zelf opnemen ten aanzien van waar dat dan aan moet voldoen? Ofwel: waarom wel een AMvB voor die 50% maar niet voor die 25% of 10%?
De voorzitter:
Nu echt afrondend, meneer De Groot, want de interrupties dijen uit en er komen hierna nog meer collega's. Bovendien hebben we nog heel veel debatten vandaag.
De heer Peter de Groot (VVD):
Zeker, voorzitter, kort. Op het tweede deel hoef ik niet te reageren. Het gaat mij om het eerste deel, over die vrijheid. Dat is ook namelijk de reden waarom ik namens de VVD aangeef dat we over die kan-bepaling twijfelen, want dat geeft meer vrijheid. Dus dat is eigenlijk hetzelfde wat u aangeeft, namelijk dat ik wel vaker pleit voor die inkadering. Nou, daar zit dus die inkadering.
De heer Sneller (D66):
Ja, maar dat is een inkadering in de zin van "gij zult het toepassen". Maar dan geef je niet aan wanneer die 25% naar boven of naar beneden mag worden ingeroepen. Vinden wij als wetgever, los van de vraag of het gaat gebeuren en of je uit vertrouwen handelt, dat het potentieel openstaat voor politiek handjeklap? Of zeggen wij: nee, dit zijn de voorwaarden en de criteria waarbinnen dat moet gebeuren, zoals dat bijvoorbeeld wordt gezegd voor die 50%? Dat is volgens mij de vraag.
De heer Gabriëls (GroenLinks-PvdA):
Ik heb een gesloten vraag. Bedoelt de heer Sneller in de discussie die we nu hebben, niet gewoon het volgende te zeggen. We hebben twee methodes. We hadden een andere methode, namelijk één die gebaseerd was op de economische waarde. Daar kwam een percentage uit voor de tweede en de derde categorie. We hebben nu een nieuwe methode, op basis van gebiedskenmerken, voor de tweede en derde categorie. Als die tweede objectiever is, is het ook logischer om er niet zo sterk van af te kunnen wijken. Is dat wat u bedoelt?
De heer Sneller (D66):
Het enge van deze gesloten vraag is dat de heer Gabriëls verwacht dat ik ja of nee ga zeggen. Daar komt natuurlijk dan wel de vraag achter vandaan wat dan inderdaad die objectieve criteria zijn en de vraag of die ook dwingend zijn, of het imperatieve criteria zijn. Of hebben we in de wet het haakje gecreëerd en hebben we daarna eigenlijk niks meer te zeggen? Dat kan ook een keuze zijn. Sommige fracties maken die keuze en dat is een legitieme keuze. Het is alleen niet mijn keuze om te zeggen dat het dan helemaal open is.
De heer Pierik (BBB):
Ik heb even een korte vraag. Ik hoorde de heer Sneller zeggen dat hij ook wel bang is dat die 30% misbruikt wordt. Er is best wel een groot verschil tussen een bandbreedte van 10% of 30%. Ik denk dat we de waterschappen zo veel mogelijk vrijheid moeten geven om dat op een adequate manier in te vullen. Dat is de laatste jaren natuurlijk ook altijd heel aardig gebeurd. Is de heer Sneller dan bang dat de waterschappen dat de komende jaren anders gaan aanvliegen?
De heer Sneller (D66):
Dat zijn korte vragen. Ik zette er aanhalingstekens bij. De vraag is gewoon of je vindt dat het moet kunnen, of dat het gewoon politieke afwegingen zijn. Ik vind dat er voor kiezers et cetera niet echt inzicht is in die politieke keuzes en ik vind dat er niet echt een gelijk speelveld is waarbinnen die politieke keuzes plaatsvinden. De heer Pierik en ik hebben toch net een verschillende waardering voor en reflectie op wat er de afgelopen jaren binnen de waterschappen is gebeurd.
De voorzitter:
De heer Sneller rondt zijn betoog af, of hij vervolgt zijn betoog.
De heer Sneller (D66):
Ja, voorzitter, er staat hier dat ik nog 6 minuten en 19 seconden heb. Ik zal het relatief kort houden. Tot nu toe gaat het allemaal over het drogevoetendeel, terwijl er ook allerlei andere heffingen zijn. Die gaan bijvoorbeeld over de kwaliteit van het oppervlaktewater. Omdat de kosten steeds stijgen — dat zei ik al — voor waterschappen, is dit ook iets wat mij doet vragen of we niet nog meer aandacht moeten hebben voor het principe "de vervuiler betaalt". Een aantal keren zijn er ook moties aangenomen om bijvoorbeeld milieudelicten strenger aan te pakken. In plaats van dat er gewoon belasting betaald wordt, worden er door waterschappen ook veel kosten gemaakt die uiteindelijk het gevolg zijn van illegale dumping door drugscriminelen en illegale lozingen door bedrijven die ervoor kiezen om niet volgens de regels te spelen. Oftewel, is het niet belangrijk om daarin nog meer te doen?
Voorzitter. Ik zal dit even combineren met mijn conclusie. Een van mijn oud-fractiegenoten zei: we moeten van "achteraf repareren" naar "vooraf investeren". We besluiten hier nu hoe we de steeds stijgende kosten verdelen. Het is niet de kern van dit wetsvoorstel, maar ik zou de minister toch willen uitnodigen om iets meer te reflecteren op de vraag wat we aan bronbeleid moeten doen om te zorgen dat die kosten niet doorstijgen. Volgens mij is het gevoel hierachter dat we dweilen met de kraan open, om in watertermen te blijven. Dat geldt zowel voor waterkwantiteit en klimaatverandering als voor waterkwaliteit en de discussies die de collega's vaker met deze minister hebben over de Kaderrichtlijn Water. Wat kunnen we daarbij nog meer doen om te zorgen dat die kosten, die zo stijgen voor de waterschappen, niet verder stijgen?
Dan, voorzitter, had ik als laatste ook het punt over dat profijtbeginsel en de ecosysteemdiensten — zo had ik het maar genoemd in mijn spreektekst — die worden geleverd door de natuur, en ook door agrarische natuurbeheerders, zeg ik richting de heer Pierik. Hoe wordt dat nou meegewogen? Uiteindelijk vervuilen de natuurterreinen zeer beperkt en dragen die wel bij aan taken die je ook van het waterschap verwacht. Dus hoe wordt dat nou meegewogen? Zeker omdat we het hebben over die leidende term "profijtbeginsel" vond ik dat een opvallend punt.
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng. De heer Heutink gaat nu het woord voeren namens de Partij voor de Vrijheid. Gaat uw gang.
De heer Heutink (PVV):
Voorzitter. Allereerst willen we de regering een compliment maken. Dat doen we niet vaak, maar de regering wil dat mensen die minder profijt hebben van de waterschappen, ook minder hoeven te betalen. Dat klinkt ons natuurlijk als muziek in de oren. De koopkracht van Nederlanders staat fors onder druk: boodschappen zijn onbetaalbaar en de brandstofprijzen schieten door het dak. Ook de waterschapsbelastingen zijn de afgelopen jaren gestegen, en soms dus onterecht, zo blijkt uit dit wetsvoorstel. Dat is dan ook de reden dat we het profijtbeginsel toejuichen. Een oprecht compliment dus aan deze minister vanuit onze kant. Wen er maar niet aan. Daar blijft het dan ook bij, want enkel en alleen op basis van deze gedeelde gedachtegang kunnen wij als PVV positief zijn over dit deel van het wetsvoorstel. Er zitten namelijk ook genoeg elementen in waar we echt niet over te spreken zijn. Laat mij uitleggen waarom we toch niet helemaal enthousiast worden van dit wetsvoorstel.
Voorzitter. De regering wil dat waterschappen straks op basis van gebiedskenmerken kunnen aangeven of bepaalde groepen binnen een waterschap meer of minder belasting moeten betalen. Maar niemand weet wat deze gebiedskenmerken zijn. Zelfs de regering weet het niet. Blijkbaar moet dat nog worden uitgezocht. Niemand weet dus wat de impact van zo'n gebiedskenmerk gaat zijn op de belastingaanslag die straks op de deurmat valt, en dat simpelweg omdat de regering vergeten is op te schrijven wat nou precies die gebiedskenmerken zijn. Met andere woorden, waterschappen kunnen straks op basis van een gebiedskenmerk, waarvan dus nog moet worden uitgezocht wat dat precies is, op basis van complete willekeur bepalen hoeveel de Nederlander moet gaan betalen. Wie kan ons garanderen dat de Nederlander niet met torenhoge aanslagen komt te zitten? Dat scenario kan echt niet! Daar willen we een reactie op van de minister.
Voorzitter. Dit is nog maar het begin. Dit is nog niet eens het ergste van dit wetsvoorstel. De regering heeft namelijk nog meer in petto voor de Nederlandse belastingbetaler. De regering wil door middel van dit wetsvoorstel de mogelijkheid creëren voor waterschappen om het geïnde belastinggeld, dus het geld dat door de Nederlander is opgehoest, te kunnen gebruiken om — ik verzin dit niet — klimaatneutraal te worden. De waterschappen krijgen namelijk de mogelijkheid om voor energiemaatschappij te gaan spelen. De bedoeling van deze minister is namelijk dat de waterschappen uiteindelijk veel meer energie gaan opwekken dan zij eigenlijk nodig hebben, om de broeikasgassen die ze uitstoten te kunnen compenseren. Wie mag dat gaan betalen? De gewone Nederlander natuurlijk, in de vorm van die willekeurig bepaalde belasting.
Voorzitter. De waterschappen zijn al verder heen dan we dachten. Ze zijn doordenkt van links klimaatbeleid. Want terwijl we in Nederland knokken voor onze bestaanszekerheid, geven alle waterschappen in de zogenaamde Blue Deal miljoenen aan waterschapsbelastinggeld uit. Nederlands belastinggeld wordt uitgegeven in landen als Ethiopië, Ghana, Roemenië, Mali, Kenia en zelfs in de Palestijnse Gebieden. Voorzitter, ik heb nog twee zinnen. Ze houden zich zelfs in die landen bezig met — ik verzin dit niet — sociale inclusiviteit en gender. Niemand, maar dan ook helemaal niemand kan dit uitleggen aan de gewone Nederlander.
De heer Sneller (D66):
Zouden waterschappen het wel mogen doen als de Nederlandse burgers er financieel van profiteren?
De heer Heutink (PVV):
De PVV is voor het afschaffen van de waterschappen. De waterschappen houden zich steeds meer bezig met taken waar ze zich niet mee bezig moeten houden; dat heb ik net ook geprobeerd toe te lichten. Wat ons betreft gaan de taken naar de provincie. Ik heb net geprobeerd uit te leggen dat ze zich ook bezighouden met sociale inclusiviteit en gender in bijvoorbeeld Ghana, maar toen was meneer Sneller de interruptie al aan het voorbereiden. Per saldo moeten ze zich bezighouden met hun primaire taken. Dat is het zuiveren van water. Dat is ervoor zorgen dat we onze voeten drooghouden. Dat is niet voor energiecentrale spelen. Daarvoor moet meneer Sneller maar naar een energiemaatschappij gaan, niet naar een waterschap.
De heer Sneller (D66):
Ik heb wél geluisterd. De heer Heutink zei: de Nederlandse belastingbetaler draait ervoor op. "Mag ervoor betalen" zei hij letterlijk, geloof ik. Toch? De heer Heutink heeft het even teruggelezen en het klopt. Daarom was mijn vraag: maakt dat nou uit? Oftewel, stel dat waterschappen daardoor juist de lasten voor burgers kunnen verlagen, omdat ze daarmee opbrengsten hebben, zou het dan wel mogen van de PVV-fractie?
De heer Heutink (PVV):
Maar dat is niet wat hier gaat gebeuren. Wat hier gaat gebeuren, is dat ze de broeikasgassen gaan compenseren. Dat is de reden waarom ze klimaatneutraal willen worden. In deze wet staat niet dat het geld dan teruggaat naar de burger. Dat gaat niet gebeuren, anders hadden we daar wel iets over gezegd. Maar dat is niet zo. We zien dus dat de waterschappen zich bezighouden met dingen waar ze zich niet mee bezig moeten houden. Dat is de reden waarom wij een amendement gaan indienen om dat tegen te houden; daar kom ik straks op.
De voorzitter:
Afrondend, meneer Sneller.
De heer Sneller (D66):
De heer Heutink zegt: dan moet de heer Sneller maar naar energiemaatschappijen gaan.
De heer Heutink (PVV):
Ja.
De heer Sneller (D66):
Die energiemaatschappijen zouden instappen omdat ze er winst mee kunnen maken, toch? Als de waterschappen het dus zelf doen, kunnen ze daar eventueel winst mee maken. Anders zou de heer Heutink mij namelijk doorverwijzen naar failliete bedrijven. De waterschappen kunnen de lasten dus eventueel verlagen met die opbrengsten. Dat is toch niet een heel ridicuul verhaal?
De heer Heutink (PVV):
Met uw goedvinden, voorzitter: het klimaatbeleid van onder andere D66 heeft al miljarden uit de zak van de gewone Nederlander geklopt. Dan zouden we nu, terwijl we het hebben over de wijziging van de belastingaanslagen voor de waterschappen, ook nog eens het risico gaan lopen dat de aanslag nog veel hoger gaat worden. Dat is toch het laatste wat we willen? We willen een lagere rekening voor de Nederlander. We willen geen klimaatonzin. Dat D66 daar anders naar kijkt … We hadden het net over vlaggen en wimpels op schepen; bij ons gaat die vlag net even de andere kant op.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik wilde eigenlijk net zeggen: tjonge, er is een bevlogen algemeen waterschapsbestuurder aan de heer Heutink verloren gegaan. Maar toen zei hij: maar de PVV wil de waterschappen gewoon afschaffen. Hij wil het oudste Nederlandse democratische orgaan dus gewoon, hup, bij het oud vuil zetten. Ik vind het werkelijk ongelofelijk. Ik vind het historisch gezien ook niet echt verantwoord.
Maar mijn vraag gaat over een ander punt. De PVV blijft liever aan het gas hangen van onvrije landen in het Midden-Oosten, dan dat zij de potentie benut die we hier hebben wat betreft groengasproductie via afvalwaterzuiveringsinstallaties. Er is veel meer groengas te winnen uit die afvalwaterzuiveringsinstallaties dan nu gewonnen wordt. Waarom zou je die ongebruikt laten liggen? Waarom zou je het niet gewoon gaan gebruiken? Die energiepotentie is er. Die is er niet omdat ze energieleverancier zijn, maar omdat zo'n afvalwaterzuiveringsinstallatie per definitie gewoon energie kan leveren. Dat is groengas, van eigen bodem. Wat wil de heer Heutink nog meer?
De heer Heutink (PVV):
Het verschil zit 'm in het feit dat je als waterschap weliswaar energie kunt opwekken voor je eigen doeleinden, maar dat dit wetsvoorstel ervoor zorgt dat er meer energie mag worden opgewekt dan nodig is. Daarvoor wordt het belastinggeld gebruikt dat de Nederlanders hebben opgehoest voor de primaire taken van een waterschap. Dat is wat dit wetsvoorstel wil doen, en dat willen wij niet.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dat is omdat de energieopwekpotentie van waterschappen veel en veel groter is dan alleen hun eigen energieverbruik. Zo simpel is het. Groengas wordt niet om niet geleverd; dat wordt gewoon verkocht. Het is dus geen vrijwilligerswerk of liefdadigheid van de waterschappen. Het is het benutten van de potentie die er is, ten bate van ons land. De minister stelt daar nota bene grenzen aan. De grens wordt eigenlijk gelegd op klimaatneutraliteit. Je kunt erover twisten of dat zo moet of niet. Waarom zou je de potentie niet gewoon ten volle benutten? Maar ons land ligt vol met afvalwaterzuiveringsinstallaties met zo veel potentie voor warmte voor groengas. Het ligt vol met dijktaluds op het zuiden die je fantastisch kunt gebruiken voor energieopwek. Energie van eigen bodem: wat willen we nog meer?
De heer Heutink (PVV):
We willen vooral een lagere rekening voor de Nederlander. Wat we nu met dit wetsvoorstel zien, is het volgende. Meneer Grinwis zegt het zelf ook: hoe mooi zou het zijn als we veel meer energie kunnen opwekken? Maar dan was het ook een valide businesscase geweest. Dan hadden de waterschappen niet door Nederland opgehoest belastinggeld hoeven te gebruiken om die businesscase uit te kunnen voeren om zo energie op te wekken. Wat we nu gaan doen, is ervoor zorgen dat de waterschappen zo meteen hun hand kunnen ophouden bij de belastingbetaler om meer energie op te kunnen wekken. Dat lijkt ons niet de goede route. Als het echt een goede businesscase was geweest, zoals meneer Grinwis voorstelt, dan hadden we dit niet hoeven doen.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
De waterschappen doen het al. De waterschappen benutten hun afvalwaterzuiveringsinstallaties voor bijvoorbeeld groen gas. De potentie is alleen veel groter, omdat ze op dit moment worden beperkt. Ze voorzien alleen in hun eigen energiebehoefte, per saldo. Daar zit dus veel meer potentie. Die is er gewoon uit te halen. Nogmaals, groen gas of elektriciteit wordt niet om niet aan de straatstenen verkocht. Nee, daar staan harde pegels tegenover. Dus ja, de waterschappen moeten zich primair richten op hun kerntaken, maar die energiepotentie is er. Dan zou het toch gek zijn om die links of rechts te laten liggen en niet te benutten?
De heer Heutink (PVV):
Maar dat geld hoeft niet opgebracht te worden door de Nederlandse belastingbetaler. Nogmaals, als het een valide businesscase zou zijn, waar wij overigens niet in geloven, dan kunnen waterschappen ook gewoon een lening aanvragen of weet ik veel hoe ze het doen, maar ze moeten niet hun hand ophouden bij de Nederlandse belastingbetaler. Maar dat is wel waar dit wetsvoorstel voor pleit.
De voorzitter:
Dit is al de vierde, hè?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ja, sorry. Mijn punt is gewoon het volgende. Waarom moeten de waterschappen dat doen? Die afvalwaterzuiveringsinstallaties zijn van hen. Daar kun je niet een derde in gaan laten roeren. Dat moet een waterschap zelf doen. Dat is de reden dat zo'n waterschap de bevoegdheid moet krijgen om meer te doen dan ze nu mogen, maar oké, daar zijn we het niet over eens. Dat is duidelijk.
De voorzitter:
Dat klopt, denk ik.
De heer Heutink (PVV):
Het klopt niet wat meneer Grinwis zegt. In het wetsvoorstel staat dat we er zo meteen toestemming voor geven dat belastinggeld mag worden gebruikt om investeringen te doen teneinde klimaatneutraal te worden. Investeringen! Dan hebben we het over een businesscase. Wij van de PVV willen niet dat de belastingbetaler gaat opdraaien voor die businesscase.
De heer Gabriëls (GroenLinks-PvdA):
Ik hoorde iets over een amendement van de PVV. Is dat een amendement om de waterschappen af te schaffen of wat bedoelde u? Dat zou ik graag willen weten.
De heer Heutink (PVV):
Het zou zorgwekkend zijn als we dat nu even snel per amendement zouden regelen. Maar nee, het amendement ziet erop om de artikelen uit de wettekst te halen waarin we de ruimte geven aan waterschappen om belastinggeld te mogen gebruiken teneinde klimaatneutraal te worden. De wet is opgedeeld in drie onderdelen. Dit is het tweede onderdeel en dat zouden we eigenlijk uit deze wet willen halen.
De voorzitter:
Dat is dus het amendement op stuk nr. 14.
De heer Gabriëls (GroenLinks-PvdA):
Oké. Nou ja, wij zijn het daar niet mee eens, maar dat zal ik straks nog wel vertellen.
De heer Heutink (PVV):
Niet? Dat is jammer!
De heer Peter de Groot (VVD):
Ik ga proberen om de heer Grinwis nog een beetje verder te helpen in zijn gedachtevorming. Ik ga door op zijn ingezette lijn van hoe het nou precies zit met energieopwekking rondom bijvoorbeeld rioolwaterzuiveringsinstallaties. Dat kost nu gewoon energie en geld; ik probeer het even heel plat te slaan. Hoe mooi zou het zijn als dat geen energie kost, zodat het geen geld kost en dat geld, in uw woorden, terug kan naar die hele gewone normale Nederlander die die belasting moet ophoesten? Dan is er toch sprake van een win-winsituatie? Want dat betekent gewoon dat de waterschapsbelasting naar beneden gaat.
De heer Heutink (PVV):
Dan is het broekzak-vestzak. Dan moet de belastingbetaler eerst die investeringen ophoesten die de waterschappen moeten doen om meer energie te kunnen opwekken dan ze nodig hebben, en vervolgens zeggen ze: bedankt voor uw belastinggeld, meneer De Groot, hier hebt u het weer terug. Dat kan toch niet? Het enige wat je dan doet, is je broeikasgassen compenseren. Nou, wat heb je dan? Niks!
De heer Peter de Groot (VVD):
Nee, dan heb je niet niks. Dan heb je minder energiekosten en daarmee dus lagere kosten als waterschap, waardoor je minder belasting hoeft te heffen. Maar oké, agree to disagree, zou ik willen zeggen. De heer Heutink van de PVV geeft hier gewoon aan: wij willen niet dat dat gebeurt; wij willen niet dat er in de toekomst mogelijk lagere waterschapsbelastingen zijn. Dat kunnen we ook gewoon tegen mekaar zeggen, want dan zijn we er ook uit.
De heer Heutink (PVV):
Dit is dus echt geklets. We lezen in het wetsvoorstel dat heel veel waterschappen al energieneutraal zijn. Dat geeft de minister ook aan. Dat betekent dat ze al voldoende energie kunnen opwekken om te voldoen in hun eigen energiebehoefte. Dat is ook wat meneer De Groot zegt. Met dit wetsvoorstel gaan we meer investeren, zodat ze meer kunnen opwekken dan ze nodig hebben. Dat noemen we klimaatneutraal, zeg ik tegen meneer De Groot. Al die investeringen moeten worden betaald door de belastingbetaler. Volgens meneer De Groot wordt er dan gezegd: weet je, dan kunnen we de rekening verlagen. Dat is toch niet de manier, zeg ik tegen meneer De Groot via, u, voorzitter. We moeten toch per saldo de lasten verlagen en het niet eerst gaan uitgeven aan onzinnige doelen zoals klimaatneutraliteit, terwijl we dat geld ook prima hadden kunnen gebruiken voor andere dingen, zoals lastenverlichting?
De voorzitter:
De heer Heutink vervolgt zijn betoog.
De heer Heutink (PVV):
Als we het dan hebben over lastenverlichting: vorig jaar maakten de waterschappen bekend de belastingen te verhogen vanwege inflatie, sommige met wel 10% extra. Vervolgens wordt dit geld doodleuk uitgegeven aan projecten duizenden kilometers verderop. De Nederlander kan dus weer opdraaien voor de zoveelste verhoging van het belastinggeld. Wat hebben de Nederlandse waterschappen in vredesnaam te zoeken in Kenia en Roemenië? Waarom bemoeien onze waterschappen zich met kwesties die mijlenver van hun portefeuille en hoofdtaken afliggen? Laat de waterschappen zich toch enkel en alleen bezighouden met Nederland en de Nederlanders die hier wonen. Daar is dat belastinggeld voor bedoeld.
Voorzitter. Wat ons betreft zijn de waterschappen overbodig. Ik heb dat net al gezegd. Ze zijn ten eerste veel te duur. Ze eigenen zichzelf steeds meer overbodige taken toe. Ze zorgen ervoor dat de Nederlander ten onrechte nog meer geld in de zak houdt. De provincies kunnen deze taken wat ons betreft prima overnemen. Daarom dus ook onze benadering van dit wetsvoorstel van vandaag.
Ik zie meneer Olger van Dijk bij de interruptiemicrofoon staan, dus ik dacht: ik wacht maar even bij een punt.
De heer Olger van Dijk (NSC):
Ik hoor de heer Heutink natuurlijk allerlei beweringen doen. Fair enough dat je vraagt welke taken bij een waterschap horen en welke niet. Maar als de bewering wordt gedaan dat ze veel te duur zijn, zou ik daar toch wel wat nadere duiding op willen hebben. Volgens mij zijn de waterschappen al eeuwenlang een belangrijke bestuurslaag in dit land. Ze zorgen er niet alleen voor dat we droge voeten houden, maar ze zorgen ook voor goed drinkwater en een goede kwaliteit van het water. Waarop baseert de heer Heutink dat het zo duur is en dat de provincies het goedkoper zouden kunnen doen?
De heer Heutink (PVV):
Ik zou willen dat ze zich alleen maar bezighouden met droge voeten, en schoon en goed water. Maar ik heb net ook uitgelegd dat ze zich bezighouden met projecten in — wat was het? — Mali, Roemenië en Kenia, en met sociale inclusiviteit en gender. Nou als er toch iets is waarmee een waterschap zich niet bezig moet houden, dan is dat het. Er gaat ruim 10 miljoen euro in om, 5 miljoen van het Rijk en 5 miljoen euro van de waterschappen. Dat lijkt me toch echt wel even belastinggeld dat we anders kunnen besteden.
De heer Olger van Dijk (NSC):
We hebben gehoord dat er 4 miljard omgaat in de waterschappen in totaal. Bij provincies is dat zelfs nog iets meer. Zij hebben een open huishouding. Zij kunnen nog veel meer keuzes maken. Bij de waterschappen is dat juist veel meer beperkt. Ik herhaal toch mijn vraag waarop de heer Heutink baseert dat de waterschappen de taken die ze nu uitvoeren veel te duur doen.
De heer Heutink (PVV):
Per saldo is het hanteren van meerdere bestuurslagen in een land duurder dan het samenvoegen van die bestuurslagen. Je hebt namelijk gewoon minder personeel nodig. Je hebt minder gebouwen nodig. Dus ja, wij zijn daarvoor. Maar het is geen discussie over het al dan niet afschaffen van de waterschappen. Die hebben we net gehad bij het debat over de geborgde zetels, die we het liefste ook volledig afgeschaft hadden willen zien. Maar goed, toen zette een amendement van meneer Grinwis de boel op z'n kop. Of was het meneer Sneller? Nou goed, een van beiden. Ah, het was toch meneer Grinwis. Dat zie ik in de zaal. Wij willen het liefst een efficiëntieslag doorvoeren en de waterschappen afschaffen. Dat standpunt hanteert de PVV al jaren.
De voorzitter:
De heer Olger van Dijk, afrondend.
De heer Olger van Dijk (NSC):
Ja, het is mijn laatste vraag. Hoor ik nou de heer Heutink beweren dat de PVV zegt dat het samenvoegen van bestuurslagen of überhaupt het samenvoegen van bestaande waterschappen, gemeenten of provincies altijd goedkoper en voordeliger is, en dus na te streven is?
De heer Heutink (PVV):
Het is altijd een goed streven om te pleiten voor een kleinere overheid.
De heer Stoffer (SGP):
Er stond net een civiel ingenieur aan de desk, maar hier staat er nog één. Ik moet eerlijk zeggen: het is altijd wel een beetje een links geluid om die waterschappen te willen afschaffen, dus de PVV schuift wel op wat dat betreft.
Maar even terug naar het samenvoegen. Als de provincie er straks over gaat, gaan er heel veel bussen rijden. Maar hoe gaat het dan met de dijken? Heeft de PVV weleens nagedacht over de dijken die je dan nodig hebt en wat daarmee gebeurt als dat ergens in de provinciebesturen een beetje versmoezelt?
De heer Heutink (PVV):
Volgens mij hoeft dat niet te versmoezelen in een provinciebestuur. Die dijken zijn ontzettend belangrijk. Sterker nog, die kunnen ook bijdragen aan klimaatadaptatie, waar wij wel voor zijn. Volgens mij hoeft het samenvoegen en het efficiënter inrichten van bestuurslagen geen impact te hebben op de manier waarop we de dijken organiseren.
De heer Stoffer (SGP):
Maar het gaat dan op in zo'n bestuurslaag. Die moet de afweging maken: gaan we het geld stoppen in de dijken of gaan we het geld stoppen in iets wat ... Het feit dat je daar geen geld meer in stopt, merk je pas op het moment dat het hoogwater wordt. Ik weet niet of de heer Heutink nog weleens terugdenkt aan 1993 en 1995. Ik weet niet of hij toen al geboren was.
De heer Heutink (PVV):
Ja, in 1993.
De heer Stoffer (SGP):
Ik heb de beelden van die jaren nog heel scherp mijn netvlies staan. Ik was toen net aan het studeren. Dat heeft heel veel impact gehad op mij. Ik dacht: we moeten ervoor zorgen dat we de dijken op orde houden. Ik ben zelf waterschapsbestuurder geweest, dus ik ben wat dat betreft natuurlijk ook een beetje besmet. Ik zou de PVV willen oproepen om na te denken over wat er kan gebeuren als je het allemaal met elkaar laat concurreren en als je de dijken een beetje laat versmoezelen. Als het dan hoogwater wordt, staat half Nederland, waar de PVV zo trots op is ...
De voorzitter:
Ik wil de oproep doen om niet alle onderwerpen die raken aan water in Nederland en de hele geschiedenis van de waterschappen bij dit debat te betrekken, want dan zijn we vannacht nog bezig.
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter, mijn oproep was helder. Ik ga nu luisteren. Ik stop ermee.
De heer Heutink (PVV):
Het enige wat ik kan doen, is de oproep van meneer Stoffer overnemen. Daar gaan we over nadenken. Ik heb verder ook geen vraag gehoord, dus ik ga, met uw goedvinden, verder met mijn bijdrage.
De voorzitter:
Graag.
De heer Heutink (PVV):
Voorzitter. Om te voorkomen dat er nog meer belastinggeld verdwijnt in potjes voor taken waar het waterschap in de kern niets te zoeken heeft, dienen wij vandaag een wijziging in op dit wetsvoorstel. Ik heb dat net al uitgebreid toegelicht. De PVV wil koste wat het kost een stokje steken voor het feit dat de waterschappen over de rug van de belastingbetaler voor energiemaatschappij mogen gaan spelen. De Nederlander betaalt al meer dan genoeg belasting. Aan bijvoorbeeld de Blue Deal is te zien dat dit geld compleet verkeerd wordt besteed. Wat ons betreft hoeven de belastingen niet te worden verhoogd, en al helemaal niet als ze besteed worden aan klimaatdoelen. De uitgaven van de waterschappen moeten daar heen gaan waarvoor ze zijn bedoeld: het zuiveren van afvalwater en het droog houden van ons prachtige Nederland.
Voorzitter. Het laatste dat we met dit wetsvoorstel willen, is dat de bevoegdheid van waterschappen wordt uitgebreid om het zuurverdiende belastinggeld nog harder over de toonbank te smijten. Vandaar ons ingediende amendement. Dit heeft helemaal niets meer te maken met het profijtbeginsel of met het eerlijker verdelen van de lasten.
Voorzitter. Ook op andere onderdelen in dit wetsvoorstel schiet de regering tekort als het gaat om een eerlijke verdeling. De gedachtegang "wie profiteert, betaalt" zou volgens onze fractie moeten betekenen dat de jarenlange oneerlijke verdeling op z'n minst moet worden hersteld. Dat laat dit wetsvoorstel na als het gaat om eigenaren van een eigen woning. In het huidige systeem wordt de verdeling van het aandeel belasting gekoppeld aan de stijgende economische waarde van panden. Voor de woonhuizen wordt daarvoor de WOZ-waarde gebruikt. We hebben de afgelopen jaren gezien dat de WOZ-waarden van woningen door het dak zijn geschoten, maar de stijging van de WOZ van bijvoorbeeld bedrijfspanden beperkt is gebleven. Jarenlang hebben woningeigenaren dus veel meer moeten afdragen dan eigenaren van die bedrijfspanden. Dat is gewoonweg "scheef" te noemen.
De oplossing in dit wetsvoorstel is dan ook gerust "tenenkrommend" te noemen. De regering is niet van plan de in het belastingstelsel ontstane scheefgroei tussen woningbezitters enerzijds en niet-woningbezitters anderzijds recht te trekken. Nee, de regering stelt voor om in elk geval het aandeel van beide partijen te bevriezen, zodat ze in de toekomst niet meer of minder zullen gaan betalen. Dat wordt dan verpakt in een er vriendelijk uitziend jasje, waardoor het lijkt alsof de regering meedenkt met de woningbezitters. Maar dat klopt niet. De bestaande scheefgroei, waarin een woningbezitter meer betaalt dan bijvoorbeeld een bedrijfspandeigenaar, staat immers haaks op het feit waarover we het in het begin van dit betoog nog eens waren, namelijk: wie profiteert, die betaalt meer. Hoe krom is het dan dat een normaal Nederlands gezin met een doorsnee koophuis wordt geacht in verhouding veel meer te moeten blijven betalen dan een onderneming met een groot bedrijfspand? In onze ogen draagt dat geenszins bij aan een eerlijke verdeling van de lasten en zorgt het des te meer voor een onevenredige draaglast voor de gewone Nederlander. Wij vragen aan de minister wat hij kan doen, ook met alle ingediende amendementen, om deze kloof te overbruggen.
Voorzitter. Resumerend komen we op het volgende. Het wetsvoorstel is wat ons betreft niet het beste paard van stal. Zoals in dit betoog al eerder is aangegeven, is het achterliggende idee van de regering "nobel" te noemen, maar laat het in de uitvoering simpelweg te wensen over. De voorgestelde wijzigingen aangaande het belastingstelsel van de waterschappen, waarbij mensen die meer profiteren ook meer zouden betalen, is naar onze mening niets meer dan een rookgordijn dat vanwege de willekeur ervan vooral onzekerheid bij de mensen gaat creëren.
Bovendien stelde ik in mijn betoog al vast dat het wetsvoorstel ook beoogt om de bevoegdheden van waterschappen uit te breiden naar die van doorsnee energiemaatschappijen. Ook hierbij moeten we gewoon concluderen dat de regering niet denkt aan de belastingbetaler. Die kan namelijk de gehele rekening voor deze energieopwekking op zich gaan nemen, als het aan dit kabinet ligt.
Voorzitter. We zijn er nog niet, want ik heb nog meer, maar ik zie alweer twee mensen staan. Dus ik wil met alle plezier verdergaan, maar ...
De voorzitter:
U zei "resumerend", dus ik dacht ...
De heer Heutink (PVV):
Ja, maar ik ben nog niet helemaal klaar. Ik heb nog twee dingen.
De voorzitter:
Dan laat ik de heer Gabriëls toch interrumperen.
De heer Gabriëls (GroenLinks-PvdA):
Ik vond het begin van het betoog van de heer Heutink duizelingwekkend. Het ging alle kanten op. Er werden daar absoluut bizarre dingen gezegd. Maar daarna heeft de heer Heutink, denk ik, goeie dingen gezegd over de scheefgroei tussen woningen en niet-woningen binnen de categorie bebouwd. Hoe denkt de PVV dan dat die discrepantie, dus het verschil dat tussen die twee groepen is ontstaan, is op te lossen? Gaat het amendement van de heer Sneller in de goede richting?
De heer Heutink (PVV):
Dat gaat in de goeie richting, maar het zit 'm in de uitwerking ervan. De minister geeft hopelijk nog antwoord, want je hebt er verschillende oplossingen voor. Je kunt de peildatum terugzetten en kijken: Hoe gaan we dit compenseren? Betekent dit dat de eigenaren van niet-woningen per saldo meer moeten gaan betalen dan eigenaren van woningen? Maar goed, dat betekent misschien wel dat eigenaren van woningen bijvoorbeeld een rechtszaak kunnen starten, omdat ze compensatie willen omdat ze al die jaren te veel hebben betaald. Ik weet het niet, maar ik kan me voorstellen dat je verschillende smaken hebt in de uitvoering, dus in de manier hoe je het gaat doen. Wat dan de beste manier is om het te doen, hoor ik graag van de minister. Maar het amendement van collega Sneller is zeker in de goeie richting.
De heer Peter de Groot (VVD):
Ik wil eigenlijk even een verduidelijkingsvraag stellen aan de heer Heutink van de PVV. Ik denk dat wij het erover eens zijn dat er scheefgroei is door de hoge WOZ-ontwikkeling van de afgelopen jaren. Maar de heer Heutink gaf ook aan dat er echt een grote scheefgroei is tussen de twee categorieën die ik maar even "huiseigenaren" en "bedrijven" noem. Er zijn meer dan 2 miljoen bedrijfspanden en ongeveer 8 miljoen huizen. Op zich is die verdeling dus toch wel redelijk? Die is ongeveer 2,3 miljoen op 8 miljoen, dus ongeveer 77% tegenover 23%. Het is scheefgegroeid; daar ben ik het mee eens. Maar wat bedoelt de heer Heutink precies als hij zegt dat het niet in evenwicht is?
De heer Heutink (PVV):
Wat we gewoon zien, is dat de afgelopen jaren de prijs van woningen en niet-woningen en de aanslag die door waterschappen werd geheven, op basis van de WOZ-waarde werden bepaald. Maar als je het profijtbeginsel nu toepast op de ontstane situatie, heb je gewoon te maken met scheefgroei. Dan kun je niet anders dan concluderen dat er nu een discrepantie is ontstaan op het punt van: wie het meest profiteert, betaalt. Op basis daarvan moet je dat op de een of andere manier zien te bevriezen of te corrigeren of moet je daar wat mee doen. Volgens mij zijn daar oplossingen voor, maar dat is het oude scenario met het nieuwe scenario dat we gaan volgen met deze wet.
De heer Peter de Groot (VVD):
Dan is het helder, want dan gaat het echt over de WOZ-waarde en wat ik maar even "de scheefgroei tussen huizen en bedrijven" noem. Het is u dus niet te doen om de hele post; het is u er dus niet om te doen dat daar eigenlijk een te groot verschil zit tussen huishoudens en bedrijven. Helder.
De heer Heutink (PVV):
Ja.
De voorzitter:
U gaat uw betoog nu afronden, hè?
De heer Heutink (PVV):
Ja. Nou, ik ben nog niet helemaal klaar. Ik heb nog twee A4'tjes, dus ik moet nog wel even door. Maar dat doe ik met alle liefde, want we zijn er nog niet met dit wetsvoorstel. Naast de punten die ik in dit betoog al heb aangehaald, gaat de strekking van het wetsvoorstel nog een stuk verder. Maar om mijn collega's gerust te stellen: over dat laatste stuk kan ik wel het meest positief zijn. De regering is namelijk voornemens om de wijze waarop we de hoeveelheid afval in ons water meten, op de schop te gaan gooien. Op dit moment worden methoden toegepast waarmee we door middel van schadelijke stoffen als kwik en zilver kunnen aantonen hoe vervuild het water exact is. Het werken met deze stoffen is vanzelfsprekend ontzettend risicovol. Als het aan de PVV ligt, stoppen we hier dan ook per direct mee. Nu gaat de regering kwik en zilver weliswaar afschaffen, maar introduceert zij stikstof. U weet het vast nog wel: dat vreselijk enge goedje waardoor het hele land door dit kabinet op slot is gezet.
Waar het gezonde verstand nog steeds te wensen overlaat — nu ga ik even een uitstapje maken, maar het gaat wel over water — bleek vorige week uit het bericht van Vitens. Het grootste drinkwaterbedrijf van Nederland maakte toen bekend dat het zogenaamd "plezierwater" wil gaan belasten. Met andere woorden, het sproeien van een tuin is straks alleen nog weggelegd voor degenen met een dikke portemonnee. Dat wil zeggen dat er van hogerhand bepaald zou mogen in welke mate de Nederlander thuis water mag gebruiken. Alles daarboven zou je niet nodig hebben en alles wat men niet per se nodig heeft of wat leuk is, wil dit kabinet dan maar gaan belasten. Is dat serieus wat dit kabinet wil gaan doen? De reden waarom ik hier nu over begin, is dat de PVV zich zorgen maakt over deze ontwikkelingen. In combinatie met de inhoud van het wetsvoorstel van vandaag, waarmee de regering dus eigenlijk zegt dat wie profiteert van het waterschap, daar dan ook voor betaalt, willen wij ook graag het punt duidelijk maken dat plezier, comfort en het gebruik van drinkwater nooit onder de noemer van profijt mogen vallen. Ik weet dat dit gaat over drinkwaterbedrijven; ik zie meneer Stoffer al.
De voorzitter:
Ik ga nu ook ingrijpen, want dit gaat echt over een ander onderwerp. Er zijn aparte schriftelijke vragen over ingediend. Die worden ook beantwoord. U opent nu weer een heel nieuw debat. Er zijn vandaag na dit wetgevingsdebat nog zes debatten gepland. We zijn pas halverwege de eerste termijn. Zo gaat het vandaag niet lukken. Ik roep u dus op om door te gaan met uw betoog en geen andere onderwerpen hierbij te betrekken die ook raken aan water, maar niet aan dit wetsvoorstel.
De heer Heutink (PVV):
Voorzitter, dat is allemaal leuk en aardig, maar toen ik hier vorige week stond om een debat aan te vragen en om daar een meerderheidsdebat over te krijgen, stonden hier meerdere collega's aan de katheder die zeiden: u kunt dit betrekken bij het debat over de waterschapsbelasting of bij het commissiedebat over het water. Ik doe dat nu bij het debat over de waterschapsbelasting. Ik zie meneer Gabriëls nee schudden, maar er waren wel collega's die dat zeiden. Dat doe ik dus en dat kunt u mij dus niet ontzeggen, voorzitter. Maar goed, ik ben ook bijna klaar.
Voorzitter. Profijt is dus wat anders dan plezier. Dit is ook nog eens een onbehoorlijke manier van besturen, want eerst wordt landelijk een NK Tegelwippen georganiseerd, waarin half Nederland zijn tuin heeft zitten vergroenen, maar als we niks doen, heeft de Nederlander straks twee keuzes voor die tuin, namelijk dood laten gaan of er extra voor betalen. Dat kan toch niet waar zijn? Water is de eerste levensbehoefte, niet alleen voor mens en dier. Ook planten hebben water nodig. Niemand zit te wachten op een overheid die ons komt opleggen en vertellen hoeveel water je mag gebruiken, wanneer en waarom. Dat kan niet. Dat mag niet. We zullen er dan ook alles aan doen om het tegen te houden. En daar beginnen we hier vandaag mee.
Voorzitter, dank u wel.
De voorzitter:
Dank. Toch nog een vraag van de heer Stoffer. Nee? Dan ga ik even schorsen, want er is behoefte aan een sanitaire stop. Daarna ga ik de eerste termijn toch vol maken. Dan schorsen we later voor de lunch. Dat is de enige manier om nog een beetje vandaag door te komen, omdat er nog zes debatten hierna moeten komen. Anders moeten we twee keer lang schorsen, voor de lunch en voor de voorbereiding door de minister. We schorsen nu drie minuten voor een sanitaire stop en daarna gaat de heer Stoffer verder met de eerste termijn.
De vergadering wordt van 13.06 uur tot 13.10 uur geschorst.
De voorzitter:
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Waterschapswet. We zijn halverwege de eerste termijn van de Kamer. Ik geef het woord aan de heer Stoffer namens de Staatkundig Gereformeerde Partij.
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. Laat ik met het goede nieuws beginnen, niet alleen voor u, namelijk dat ik een korte bijdrage heb, maar ook voor het kabinet, namelijk dat de SGP positief is over het wetsvoorstel. Van harte steun! De minister heeft het wetsvoorstel zorgvuldig voorbereid, waardoor er een breed draagvlak is. De wetswijziging is ook hard nodig. De invulling van het profijtbeginsel voldoet niet meer en waterschappen hebben onvoldoende ruimte om te investeren in duurzame-energieproductie, terwijl hier juist kansen liggen.
Op een paar onderdelen heb ik nog vragen. De SGP deelt de analyse dat de wijze waarop het profijtbeginsel nu wordt toegepast, aanpassing verdient. De waarde van onroerend goed is geen goede indicator voor het profijt van grond- en woningeigenaren. Denk aan het verschil in waardestijging tussen woningen en bedrijfspanden. Ik noem ook de categorie "ongebouwd", waarbij de waardestijging van infrastructuur zomaar een hogere heffing voor agrarische ondernemers kan betekenen. In 2012 heeft de huidige informateur en mijn voorganger, Elbert Dijkgraaf, al een amendement aangenomen gekregen om ervoor te zorgen dat de waterschappen de ruimte krijgen om onevenredige heffingen voor agrarische ondernemers als gevolg van het grote aantal infrastructuren in de categorie "ongebouwd" te voorkomen. Het is goed dat er nu een structurele oplossing ligt met een kostentoedeling op basis van gebiedskenmerken. We moeten daarbij niet vergeten dat onder meer agrarische ondernemers niet alleen profiteren van goed waterbeheer, maar ook in natura wat terugdoen door bijvoorbeeld het onderhouden van sloten. De SGP vindt dat de waterschappen voldoende ruimte moeten hebben om de kostentoedeling te laten aansluiten op het gebied en om te grote lastenverschuivingen te voorkomen. De aanpassing van het profijtbeginsel kan immers forse verschuivingen met zich mee brengen. Ik wil dat de waterschappen en de lokale democratie voldoende ruimte houden om hun eigen lijn te kiezen. Het amendement van collega Sneller om de voorgestelde bandbreedte in te perken, zal ik daarom niet steunen.
De waarde van woningen is veel sneller gestegen dan de waarde van bedrijfspanden en andere niet-woningen. Dat betekent dat de watersysteemheffing voor de categorie "gebouwd" relatief steeds zwaarder drukt op woningeigenaren. Het is goed dat waterschappen ten minste de ruimte krijgen om tariefdifferentiatie toe te passen. De minister wil dat verplichten. Daar zet ik, net als een aantal collega's, vraagtekens bij. Waarom laten we dat niet over aan de waterschappen en de lokale democratie, is mijn vraag dan ook. Ook gemeenten hebben bij de ozb ruimte om te kiezen of ze wel of geen verschil maken tussen woningen en niet-woningen.
De SGP is in principe positief over de plusvoorzieningen voor wateraanvoerprojecten. Ik denk aan de zoetwaterproblematiek in Zeeland. Op Schouwen-Duiveland wordt met akkerbouwers gekeken naar de aanleg van bijvoorbeeld een pijpleiding. De voorgestelde plusvoorziening zou de mogelijkheid bieden om als waterschap zo'n pijpleiding aan te leggen en via een plus op het tarief een gedeelte van de kosten bij de betrokken akkerbouwers neer te leggen. Maar hier doet zich wel een vraag voor. Zo'n bijdrage aan de zoetwatervoorziening is niet alleen in het belang van de akkerbouwers, maar ook in het algemeen belang. We willen vanuit het oogpunt van voedselzekerheid zuinig zijn op onze vruchtbare landbouwgronden. Zo geldt voor andere projecten dat het profijt voor een specifieke groep ook in het algemeen belang kan zijn of deels in het algemeen belang. Mijn vraag is: hoe gaan we voorkomen dat de rekening eenzijdig bij direct belanghebbenden wordt neergelegd, terwijl er ook sprake is van algemeen belang?
De termijn voor beslissing op bezwaar bij de belastingaanslag van het waterschap wordt fors opgerekt, van zes weken naar de rest van dat jaar. Ik zag een waterschap dat de aanslagbiljetten in maart verstuurt. Je hebt dan zes weken om een bezwaar in te dienen, waarna je vervolgens misschien ruim een halfjaar moet wachten voordat je beslissing op bezwaar krijgt. Zeker met de voorgestelde wijzigingen kunnen zich significante verschuivingen voordoen. In individuele gevallen kan dat mogelijk fors aantikken. In die gevallen zou je graag snel duidelijkheid willen. Mijn vraag is of daarvoor gezorgd kan worden. Eenvoudigweg zeggen dat gemeenten die termijn ook mogen hanteren, is mij wat te snel. Waarom is er niet gekozen voor bijvoorbeeld een maximale termijn van twaalf weken?
Voorzitter. Ik heb nog een puntje: de evaluatie. De minister wil de wet na tien jaar evalueren. Waarom pas na tien jaar en niet eerder? Ik hoor graag hoe de minister aankijkt tegen het amendement van collega Van Dijk om deze termijn op vijf jaar te zetten.
Voorzitter. Daarmee ben ik aan het eind gekomen van mijn bijdrage. Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw bondige bijdrage. De heer Pierik gaat nu spreken, namens BBB. Hij heeft heel veel minuten opgegeven. Ik hoop niet dat hij die allemaal nodig heeft. De heer Pierik.
De heer Pierik (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Ik ga mijn best doen om het wat sneller te doen, maar ik durf dat niet te beloven. Het is een belangrijk onderwerp. We staan er ook wel positief in. Het is in ieder geval goed om te zien dat er een nieuw wetsvoorstel ligt. De hoofdlijn is dat we heel veel dingen in dat wetsvoorstel zien die we kunnen waarderen.
We bespreken hier een wijziging van de Waterschapswet, die belangrijk is omdat het iedereen raakt en omdat het gaat over een eerlijke verdeling van de lasten. Het kabinet heeft daarbij gekozen voor de toepassing van het profijtbeginsel. In de basis lijkt dat een goed uitgangspunt. Het is immers logisch dat je niet heel veel hoeft te betalen voor iets waarvan je weinig profijt van hebt. Aan de andere kant gaat dat principe natuurlijk niet helemaal op. Veel algemene belastingen gaan immers uit van solidariteit. Die solidariteit zien we ook terug bij de waterschapsheffing voor ingezetenen, die gebaseerd wordt op de WOZ-waarde. Deze heffing laat het kabinet in stand. Er wordt dus eigenlijk gekozen voor zowel een solidariteitsbeginsel als een profijtbeginsel.
De waterschapsbelastingen zijn bestemmingsbelastingen en hebben een concreet doel: linksom of rechtsom profiteert iedereen van het werk van de waterschappen. In die zin is de combinatie van solidariteit en profijt heel goed uit te leggen. Maar dan moet de verdeling wel kloppen. In het huidige systeem dat gebaseerd is op de economische waarde, zit een ongewenst effect dat met de wijziging van de wet aangepakt moet worden. Zo heeft een verhoging van de waarde van de infrastructuur effect op de hele categorie ongebouwd en leidt dit tot hogere belastingen voor bijvoorbeeld agrariërs. De verhoging van de WOZ-waarde zorgt ervoor dat huiseigenaren relatief meer zijn gaan betalen dan bedrijven. Het is begrijpelijk dat het kabinet deze tekortkomingen wil aanpakken. Maar ik vraag me af of deze wetswijziging haar doel gaat bereiken.
Laat ik beginnen met het profijtbeginsel. Toepassing van het profijtbeginsel impliceert dat degene die meer betaalt ook meer profiteert. Daar wringt de schoen al. Hoe bepalen we nou precies wie er het meest profiteert van het werk van het waterschap? Zijn dat de bewoners in laaggelegen gebieden die droge voeten willen houden? Zijn dat de vrachtschepen die kunnen blijven varen? Zijn dat de drinkwaterbedrijven die drinkwater betrekken uit het oppervlaktewater? Zijn dat agrariërs die hun peil willen kunnen beheren? Zijn dat de natuurbeheerders die natte natuur willen? Wie profiteert er nu eigenlijk het meest en hoe zet je dat om in een deugdelijk tarief? Ik zie deze afweging niet terug.
Er wordt verwezen naar gebiedskenmerken; eerdere sprekers hadden het er ook al over. Maar wat is eigenlijk een gebiedskenmerk? Zoals het nu omschreven is, is dat toch gewoon de hoeveelheid bebouwd en de hoeveelheid onbebouwd in een gebied? In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat ook de taakuitoefening van de waterschappen wordt meegewogen in de kostentoedeling. Daarbij horen ook de diensten die agrariërs en natuurbeheerders verrichten aan de waterschappen. Kan de minister toelichten of er nagedacht is over het vergoeden van het opvangen van water door agrariërs? Zit dit in het systeem verwerkt? Zo nee, ziet de minister mogelijkheden om dat te doen?
Behalve het opvangen van water schonen agrariërs ook de sloten. Sterker nog, als ze dit niet doen, volgen er vaak vervelende dwingende brieven. Het voelt niet terecht dat zij deze diensten gratis moeten uitvoeren en wel betalen voor de diensten als een waterschap de sloten schoont. Dat lijkt ons meten met twee maten. Graag een reactie van de minister.
In de memorie van toelichting staat dat economische waarde geen goed instrument is gebleken, terwijl we die wel handhaven voor ingezetenen. Ik vind het merkwaardig dat argumenten willekeurig ingezet lijken te worden. Het is hinken op twee gedachten. Misschien kan de minister nog eens een poging doen om dat uit te leggen. Als een huis meer waard wordt, zegt dat immers niets over de mate waarin een bewoner profiteert van het waterschap. Als het gaat om de zuiveringsheffing, dan kappen we dat af op drie vervuilingseenheden, terwijl juist het aantal bewoners van belang is als het gaat om het principe "de vervuiler betaalt". Het lijkt een gemiste kans dat er met deze wijziging niet keihard wordt gekozen voor één principe, maar dat die door elkaar heen worden gebruikt. Voor de ingezetenen telt de economische waarde, voor bedrijven geldt "de vervuiler betaalt" als ze vies water lozen, en voor huishoudens geldt een maximum van drie vervuilingseenheden. Het gaat alle kanten op. Waarom zouden we dit niet rechttrekken? Graag een reactie van de minister.
Voor agrariërs is voldoende water van zeer groot belang. Ook voor de natuur is watertoevoer een belangrijke factor. Sterker nog, de afgelopen maanden hebben we gezien dat wateraanvoer en -afvoer voor iedereen van groot belang is. De dompelpompen waren niet aan te slepen. Kelders, tuinen en sloten liepen over. Veel mensen hadden last van een te hoog waterpeil. Hoe vertaal je dit in een rechtvaardige verdeling van het betalen van belasting? Graag een reflectie hierop van de minister.
Voorzitter. Dan ga ik naar het concrete punt van de belastingen die door deze wetsaanpassing waarschijnlijk opgelegd gaan worden. In de memorie van toelichting staan tabellen die aangeven wat het effect zal zijn op de te innen belasting. Als ik kijk naar de hoogst mogelijke aanslag, zie ik dat een agrarisch bedrijf in het waterschap Rijnland maar liefst €1.954 meer kan gaan betalen. Dat is een stijging van bijna 50%. Dan is het leuk om te praten over bandbreedtes van 25%, waarbij het doel is om de voorspelbaarheid in de hand te houden, maar we willen ook dat de aanslagen niet schoksgewijs omhooggaan. Ik vind die schoksgewijze ontwikkelingen niet toelaatbaar, zeker in een tijd waarin veel agrariërs het al moeilijk hebben en we een groot beroep doen op die agrariërs om te verduurzamen.
Voorzitter. Ik lees in de toelichting dat deze wet nu eenmaal niet over het verdienvermogen van agrariërs gaat, maar ik vind het te makkelijk om over deze aanslagen heen te stappen. Het kabinet, met daarin alle ministers en staatssecretarissen, is verantwoordelijk voor het beleid. Het kabinet hoort te komen met een samenhangend beleid dat agrariërs ook de mogelijkheid geeft om te verduurzamen. Het is niet de bedoeling dat agrariërs simpelweg worden gebruikt als melkkoe voor waterschapsheffingen. In aanvulling daarop nog het volgende. Door het kabinetsbeleid gaat het aantal boeren in hard tempo achteruit. Veel landbouwgrond verdwijnt ten behoeve van woningbouw, infrastructuur, natuur en andere bestemmingen. Op welke wijze wordt daar rekening mee gehouden bij de voorgestelde toedeling? Of is hier alleen die bandbreedte voor bedoeld? Het is duidelijk dat er de komende jaren fors minder agrarische bedrijven zullen zijn. Het lijkt mij onwenselijk dat die wel hetzelfde aandeel voor landbouw moeten gaan ophoesten. Kan de minister hierop ingaan?
Voorzitter. Dan nog de tariefdifferentiatie en de plusvoorzieningen. De tariefdifferentiatie en het proces rondom de plusvoorzieningen zullen veel werk met zich meebrengen. Ik zie daar geen berekeningen van terug, maar waarschijnlijk leidt het wel tot hogere heffingen. Dit roept de volgende vragen op. Over welke orde van grootte gaat het? Wat als er weinig belastingplichtigen zijn in een gebied waar plusvoorzieningen nodig zijn? Is de plusvoorziening dan nog wel betaalbaar? Ontstaat er zo geen rechtsongelijkheid tussen de gebieden? Graag een reactie van de minister.
Ik heb ook mijn bedenkingen bij de draagvlakmeting voor plusvoorzieningen. De Raad van State was hier ook kritisch op. Ik wil de minister verzoeken om te kijken of dit niet op een andere manier wat robuuster kan worden ingevuld.
Voorzitter. De watersystemen en de waterzuiveringsheffingen zijn bedoeld om kosten te dekken. Alle kosten die een waterschap maakt, komen voor rekening van de bekende vier categorieën in een waterschapsgebied. Waar het in het wetsvoorstel niet over gaat, is de doelmatigheid. Hoe bewaken we nu dat waterschappen doelmatig met geld omgaan? Spelen daarbij de waterschapsgrenzen niet een belemmerende rol? Juist dit wetsvoorstel zou een goede gelegenheid kunnen zijn om over de grenzen heen te kijken.
Ik geef een voorbeeld, een voorbeeld dat daadwerkelijk zichtbaar is bij een van de waterschappen. Stel, een waterschap zit aan de Duitse grens en krijgt sterk verontreinigd water binnen. Dit water voldoet niet aan de Nederlandse normen. Dan zal de minister zeggen dat ook Duitsland aan schoner water moet werken en dat we hierover in overleg zijn. Als het desbetreffende waterschap geen rekening houdt met het vaststellen van de vervuilingsnormen van water dat binnenstroomt, is de situatie nu echter dat de vier categorieën belastingbetalers in het gebied de kosten moeten dragen voor het schoonmaken van het water uit Duitsland. Aangezien het waterschap die kosten toch in rekening kan brengen bij een belastingbetaler, is er voor het schap een beperkte incentive om dit anders op te pakken. Ik vind dit niet wenselijk.
Op het moment dat er sprake is van bestemmingsheffingen, zoals in de Waterschapswet het geval is, zou er veel aandacht moeten zijn voor een efficiënte en doelmatige besteding van geld. Het waterschap van het voorbeeld is bezig met het toevoegen van de vierde trap aan de rioolwaterzuivering. Deze vierde trap gaat vele miljoenen kosten en waarschijnlijk weinig opleveren. Het zou veel meer opleveren als een deel van het geld ook aan de Duitse kant geïnvesteerd zou worden. Graag verneem ik van de minister hoe hij hierover denkt en of het misschien zinvol is om ook bepalingen toe te voegen aan de wetswijziging. Ik doel dus enerzijds op het kunnen investeren buiten de waterschapsgrenzen en anderzijds op een sterker toezicht op de inzet van de middelen.
Voorzitter. In het voorstel wordt nu niet gesproken over een wijziging in het systeem van vervuilingseenheden voor de zuiveringsheffing. Er wordt nu een aanslag opgelegd voor één vervuilingseenheid of voor drie; andere mogelijkheden zijn er niet. Dat is geen eerlijk systeem. Ik wil de minister dan ook vragen om stappen te zetten om tot een andere verdeling te komen. Verder mis ik in het geheel resten van medicijnen en drugs in het water. Deze komen in het water doordat ingezetenen deze gebruiken. Ze zijn van grote invloed en ook heel moeilijk uit het water te halen. Waarom ontbreekt dit in het wetsvoorstel? Heeft de minister er niet aan gedacht, of vindt de minister dat er voldoende mogelijkheden zijn binnen de huidige systematiek om op een juiste manier deze kosten in rekening te brengen? In het kader van "de vervuiler betaalt" lijkt mij dit een interessant onderwerp, want wie is dan de vervuiler? Is dat de gebruiker of de producent? In feite kunnen dezelfde vragen gesteld worden over drugsdumping. Graag een reactie.
Ten slotte, de bandbreedte. Waterschappen geven zelf aan dat ze die op 30% willen houden, omdat er nu eenmaal heel veel verschillen zijn tussen waterschappen en tussen de samenstellingen van die gebieden. Zij willen graag die flexibiliteit en autonomie in die afweging behouden. BBB is het daarmee eens. Wat is nu precies het grote bezwaar van dit minister? Waarom wil hij dit niet doen en de bandbreedte op 25% zetten?
Voorzitter. Ik sluit af, en dat ruim binnen de 20 minuten.
De voorzitter:
Dat klopt.
De heer Pierik (BBB):
Deze materie is complex, met tariefdifferentiaties, bandbreedtes en de toepassing van allerlei principes. Ik vind dat we goed moeten nadenken over de gevolgen van deze wetswijziging en dit zorgvuldig moeten bespreken. Ik ondersteun de inzet en wens een paar wijzigingen aan te brengen. Daarover zullen straks wat moties volgen. Voorop staat dat we het beoogde doel blijven halen. Ik ben dan ook heel benieuwd naar de antwoorden van de minister.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. De heer Grinwis.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
De heer Pierik heeft wat kritiek op die vervuilingseenheden van een of drie. Dat kennen we in de gemeentelijke belastingen ook. Dat is in de wet verankerd. Maar wat is dan zijn alternatief? Mijn vraag die daaronder ligt, is: hoe maakt de heer Pierik de afweging tussen rechtvaardigheid en uitvoerbaarheid?
De heer Pierik (BBB):
Dank voor de vraag. Uitvoerbaarheid en … Wat was de andere ook alweer?
De voorzitter:
Rechtvaardigheid.
De heer Pierik (BBB):
Rechtvaardigheid, ja. Voor de BBB is het ontzettend belangrijk om in ieder geval te kijken naar het profijtbeginsel, dus: wie profiteert, betaalt. Als er huishoudens zijn met meerdere vervuilingseenheden, dan vinden we het ook rechtvaardig dat daar wat meer belasting door betaald wordt. We hebben daar dus het profijtbeginsel voor ogen. En dat lijkt mij ook heel uitvoerbaar.
De voorzitter:
Oké. Dank voor uw inbreng en voor het antwoord op deze interruptie. De heer Olger van Dijk gaat nu spreken namens Nieuw Sociaal Contract. Gaat uw gang.
De heer Olger van Dijk (NSC):
Dank, voorzitter. Ik constateer dat dit een mooi debat is waarin al veel inhoud aan de orde is gekomen. De heer Grinwis heeft belangrijke literatuur genoemd, maar bij Nieuw Sociaal Contract hebben we iets recentere literatuur die voor ons belangrijk is. Ik mocht van de gewaardeerde collega Van Hijum zijn promotieonderzoek Kostelijk Water ontvangen. Dat gaat over de organisatie en bekostiging van het Nederlands waterbeheer, jawel. Het is me dan ook een genoegen om vandaag te spreken over een wijziging van de Waterschapswet, die vooral beoogt hier verdere verbetering in aan te brengen, en wel een verbetering door versterkte toepassing van het profijtbeginsel bij de watersysteemheffing. Daarnaast geeft deze wetswijziging natuurlijk ruimte aan een aantal ontwikkelingen en lost deze wetswijziging enkele knelpunten op.
Voorzitter. Mijn fractie heeft waardering voor dit wetsvoorstel en de integrale benadering ervan. Het is goed dat met de versterkte toepassing van het profijtbeginsel ook het principe "de vervuiler betaalt" beter tot uitdrukking komt. Na de schriftelijke behandeling willen we nog voor enkele punten aandacht vragen en doen we op twee meer procedurele onderdelen een voorstel voor verbetering.
Voorzitter. Deze wetswijziging zorgt voor tariefdifferentiatie bij de watersysteemheffing binnen de categorie gebouwd, tussen woningen en niet-woningen. Dit gebeurt in de vorm van een bevriezing van de lastenverdeling in de categorie gebouwd om lastenverschuiving tussen woningen en niet-woningen in de toekomst tegen te gaan. Inmiddels betalen huishoudens ruim 80% van de totale opbrengst van de watersysteemheffing. Deze verschuiving wordt veroorzaakt door de enorme verschillen in de ontwikkeling van de WOZ-waarde. We spraken er al over. Steun van mijn fractie om dit nu te stoppen en de lasten voor huishoudens relatief gezien niet verder te laten oplopen. Compensatie van een groot deel van de eerdere lastenverschuiving zien wij hierbij als onwenselijk, want dit heeft een vorm van terugwerkende kracht. We delen de opvatting van de minister dat je daar terughoudend mee moet omgaan, zeker als het belastend is. Dat is het voor bedrijven en niet voor woningen.
Een vorm van rechtszekerheid speelt hier ook in mee. En daarnaast is er de praktische vraag: hoe gaan we dan dat peiljaar bepalen? Wat mijn fractie betreft heeft de minister een goede middenweg gevonden door het peiljaar op twee jaar voor de inwerkingtreding te zetten.
De heer Gabriëls (GroenLinks-PvdA):
Het is toch niet "met terugwerkende kracht"? Volgens mij zien we het als volgt. Al die jaren hebben bedrijven daarin te weinig betaald door een sterkere stijging van de WOZ-waarde van woningen. Er is niets van compensatie aan de hand, maar het is gewoon: te weinig betalen, te weinig betalen, te weinig betalen. Je gaat terug naar dát peiljaar en niet naar dat van twee jaar. Hoe ziet de heer Van Dijk dit?
De heer Olger van Dijk (NSC):
Dit wetsvoorstel introduceert juist de differentiatie, om daar onderscheid in aan te brengen. Er is te veel betaald, want dit was de systematiek in de wet. Het inzicht van nu is dat die scheefgroei niet langer wenselijk is. Op het moment dat je dan verder terug in de tijd gaat, ga je dat compenseren. Dat was in de afgelopen jaren bij bedrijven bijvoorbeeld niet bekend. Het is wel een nieuwe manier, maar je gaat een deel van wat er in de afgelopen jaren ontstaan is daarmee ook meenemen. We hebben de discussie hier eerder gevoerd vandaag. Daar moet je een goede middenweg in zien te vinden. Wij denken dat de keuze die de minister maakt — ook bij de nota van wijziging — om twee jaar voor de inwerkingtreding te gaan een goede keuze is. Daarbij hopen we natuurlijk wel dat deze wet snel in werking kan treden.
De heer Gabriëls (GroenLinks-PvdA):
Ik laat het even aan de heer Sneller. We zijn het hiermee in ieder geval niet eens.
De voorzitter:
Dan de heer Sneller.
De heer Sneller (D66):
Compensatie is volgens mij zoiets als bij de pechgeneratie, waar de NSC ook wel wat ervaring mee heeft opgedaan. Mensen zijn geld misgelopen en krijgen daar vervolgens een vergoeding voor. Dan zou een voorstel zijn om het verschil dat de afgelopen jaren door huishoudens is betaald boven op wat het met de huidige formule zou zijn geweest, te compenseren. Daar heeft dit amendement echter helemaal niks mee te maken. Dus ik zou de heer Olger van Dijk willen uitnodigen om niet steeds het woord "compensatie" te introduceren als het volledig gaat over de vraag hoe we een belasting voor de toekomst indexeren.
De heer Olger van Dijk (NSC):
Ik neem dat ter harte in hoe ik het duid, maar uiteindelijk gaat het om de vraag welk peiljaar we kiezen. Ik vind dat de minister hier een goede weging maakt tussen de verschillende belangen door dat te bepalen op twee jaar voor inwerkingtreding. Mijn vraag is wel of, als wij en ook de Eerste Kamer deze wet spoedig behandelen, de datum van 1 januari 2025 nog wel haalbaar is zodat 1 januari 2023 het peiljaar kan zijn, aangezien in 2023 weer een aanzienlijke scheefgroei is ontstaan.
De voorzitter:
De heer Van Dijk vervolgt zijn betoog.
De heer Olger van Dijk (NSC):
Enkele fracties hebben ook gepleit voor een facultatieve bepaling. Dat maakt de voorspelbaarheid lastig voor bedrijven en inwoners. Binnen de categorie gebouwd is er een vergelijkbaar belang, ongeacht de kenmerken van het gebied. Maar mijn zorg is vooral dat als deze bevriezing van de lastenverdeling een optie wordt, dit niet doorgaat in veel van de 21 waterschappen, wat betekent dat huishoudens relatief steeds meer gaan bijdragen. Wat mijn fractie betreft is het daarom verstandig om dit landelijk te verzekeren, zoals dit wetsvoorstel doet. De andere bepalingen in deze wet laten voldoende ruimte voor de belangrijke beleidsvrijheid van de waterschappen.
Voorzitter. Het is echt van belang dat we proberen huishoudens niet onnodig verder op kosten te jagen, ook vanuit bestaanszekerheid geredeneerd. We zien dat dit jaar de lasten bij waterschappen weer flink zijn gestegen. Dat komt onder andere door de uitdagingen die gepaard gaan met steeds langer durende periodes van droogte en van extreme neerslag. Ook de stijgende kosten van materieel en personeel spelen hier een rol in. En dat zal naar verwachting de komende jaren niet beter worden. Denk ook aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water en de dijkversterking van het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Mijn vraag aan de minister is of hij hierop wil reflecteren en welke kostenstijgingen hij de komende jaren verwacht. Biedt dit wetsvoorstel nou ook handvatten om deze kostenstijgingen te beperken of zijn er alternatieve voorstellen en maatregelen om die kostenstijgingen te beperken? Hoe bekijkt hij de mogelijke uiteenlopende lasten tussen de diverse waterschappen voor huishoudens?
De heer Heutink (PVV):
Met uw goedvinden, voorzitter, ga ik toch nog even terug naar het bepalen van de peildatum. We zien in het wetsvoorstel dat die twee jaar voor inwerkingtreding wordt bepaald. Dat zou dan 2023 zijn. Maar als ik naar de WOZ-waardeontwikkeling kijk, zie ik dat het verschil nog nooit zo groot is geweest als in 2023, namelijk bijna 15% als ik naar het grafiekje kijk. Is dat volgens de heer Van Dijk dan de goede peildatum of moeten we toch wat verder terugkijken? De kloof was bijvoorbeeld in 2018 aanzienlijk kleiner dan in 2023.
De heer Olger van Dijk (NSC):
De essentie van het wetsvoorstel is om het te bevriezen. Daar zijn we het mee eens. Vervolgens gaan we kijken: hoever terug? De minister doet het voorstel, breder geredeneerd, ook vanuit rechtszekerheid en al dan niet met een vorm van terugwerkende kracht, om het twee jaar voor inwerkingtreding te doen. Ik zie met de heer Heutink dat er in het jaar 2023 inderdaad een aanzienlijke verdere scheefgroei heeft plaatsgevonden doordat de WOZ-waarden zo enorm gestegen zijn. Het zou heel mooi zijn als de wet op 1 januari 2025 in werking zou kunnen treden, zodat de peildatum 1 januari 2023 wordt. Als ik het goed heb begrepen, zou je dat deel kunnen verdisconteren in de manier waarop je dan gaat heffen.
De voorzitter:
De heer Van Dijk vervolgt zijn betoog.
De heer Olger van Dijk (NSC):
Voorzitter. In het kader van de lasten voor huishoudens wil ik, net als de BBB, aandacht vragen voor een andere heffing in de Waterschapswet. Momenteel zijn er twee tarieven bij de zuiverings- en verontreinigingsheffing: die voor eenpersoonshuishoudens, namelijk één vervuilingseenheid, en die voor twee of meer personen, namelijk drie vervuilingseenheden. Dat betekent dus dat een huishouden met twee personen hetzelfde betaalt als een huishouden met, zeg, zes personen. Hoe eerlijk is dat inderdaad, als we het erover hebben dat de vervuiler betaalt en dat de gebruiker betaalt? Kan de minister aangeven hoe dit te rijmen is met dat uitgangspunt? Is hij bereid te onderzoeken of het stelsel van vervuilingseenheden moet worden herzien, juist ook met het oog op de toenemende belastingdruk?
Voorzitter. Ik ga terug naar de watersysteemheffing. Daarin zit ook het voorstel van de bandbreedte. Het is positief om daar enige vorm van beleidsvrijheid te houden voor de waterschappen.
De voorzitter:
Een ogenblik. Volgens mij heeft de heer De Groot nog een vraag over wat u daarvoor zei.
De heer Peter de Groot (VVD):
Ik heb het zonet niet aan de heer Pierik van de BBB gevraagd, dus dan stel ik de vraag maar aan u, want u vraagt het nu aan de minister. Wat vindt u zelf? Ik hoor vaak dat het niet heel veel uitmaakt of je acht of negen kinderen hebt qua investering in je huis en wat daarvoor nodig is, want je kunt de stoeltjes weer opnieuw gebruiken en zo. Datzelfde principe zou natuurlijk ook gelden voor de kosten die een waterschap maakt voor dat gezin. Ik ben er een beetje bang voor dat we straks een uitbreiding van het systeem krijgen van één, twee, dan misschien niet drie maar wel vier. Et cetera, voorzitter, want ik kan deze interruptie natuurlijk heel lang maken. Daar ben ik overigens ook goed in.
De voorzitter:
Liever niet.
De heer Peter de Groot (VVD):
Liever niet.
De voorzitter:
Dit is trouwens uw twaalfde interruptie. Maar ga door.
De heer Peter de Groot (VVD):
Misschien dat de twaalfde of dertiende dan ook niet zo veel uitmaakt. Daar ben ik het misschien wel mee eens. Ik zal 'm dus gewoon afmaken. Ik stel de vraag hoe de heer Olger Van Dijk daarnaar kijkt. Dan ga ik weer rustig zitten.
De heer Olger van Dijk (NSC):
De zuiveringsheffing is de heffing voor het water dat je op het riool afvoert. Dat heeft te maken met watergebruik. We weten allemaal dat er veel gedoucht wordt. De tijd dat we de kinderen allemaal in één bad stopten hebben we volgens mij wel achter ons gelaten. Tegelijkertijd kan ik me voorstellen dat je ook wel rekening houdt met bepaalde gezinsgrootten. Het voorbeeld dat wij hebben meegekregen en dat vandaag ook op de agenda staat, is van een mevrouw die met iemand anders in een huis woont en het onrechtvaardig vindt dat zij voor drie vervuilingseenheden wordt aangeslagen. Ik ben die opvatting eigenlijk ook wel toegedaan. Ik wil niet vooruitlopen op hoe het systeem precies moet worden vormgegeven. Ik kan me voorstellen dat je één, twee, drie en misschien vier doet en dan grotere gezinnen ook onder die vier laat vallen. Daar moet je goed naar kijken. Ik ben heel benieuwd of de minister bereid is om hier in ieder geval naar te kijken. Het argument is vooral dat de belastingdruk verder gaat oplopen. Dat vind ik een extra reden om hier eens goed naar te kijken.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
De heer Olger van Dijk (NSC):
Dank u wel. Ik was alweer terug bij de watersysteemheffing en de bandbreedte, waarover we eerder hebben gesproken. Collega Sneller heeft hier ook naar gevraagd. Ik zou nog wel een reactie willen op zijn zorgen dat dit in de praktijk kan betekenen dat je het vooral afwentelt op eigenaren van infrastructuur en agrarische terreinen, categorie B of D, omdat de categorie natuur het simpelweg niet kan opbrengen. Dat is de systematiek die we hebben bij de bandbreedte. In welke mate wordt dan het beoogde effect van de tariefdifferentiatie en het niet verder verschuiven naar woningen weer tenietgedaan?
Voorzitter. Deze bandbreedte is de eerste twee jaar 30% en vervolgens 25%. Dat lijkt mijn fractie redelijk. Er is een goede balans tussen voorspelbaarheid en bestuurlijke ruimte voor waterschappen. De huidige kostentoedeling is dan bijna volledig in te passen. Dat roept dan natuurlijk wel de vraag op in hoeverre de doelstelling van dit wetsvoorstel — die is: zorgen dat degenen die relatief meer profiteren van de werkzaamheden van het waterschap, ook meer gaan betalen — dan ook wordt behaald ten opzichte van de huidige situatie. Graag een reactie van de minister op dit punt.
Er is ook een verruimde bandbreedte van zelfs 50% als er voldaan wordt aan per maatregel van bestuur gestelde regels. Deze verhoging of verlaging vindt net als de 25% plaats aan de hand van gebiedskenmerken, maar in dit geval moeten die vastgelegd worden in een AMvB. Deze AMvB kan waterschappen dus veel ruimte geven om af te wijken van de wet. Daarom luistert het ook heel nauw welke voorwaarden in die AMvB komen te staan. Mijn fractie wenst daarom in dit geval een lichte voorhang van die AMvB, zodat de Tweede Kamer hier ook bij betrokken wordt. Ik heb hiervoor met collega Grinwis een amendement ingediend. Ik sluit me ook aan bij de vragen die hij daarover eerder heeft gesteld.
Voorzitter. Dan kom ik bij de zogenaamde plusvoorzieningen. Collega Pierik vroeg daar ook al naar. Dan gaat het dus over de inzet van waterschappen bij taken die verdergaan dan hun wettelijke taak. Denk bijvoorbeeld aan wateraanvoerprojecten voor agrarische gronden, bijvoorbeeld voor de bestrijding van schade door droogte of verzilting. Er wordt voorgesteld om de kosten hiervoor voortaan in rekening te brengen bij degenen die er profijt van hebben, en niet langer bij alle belastingplichtigen. Wat mijn fractie betreft is dit een goed uitgangspunt. Omdat de verplichte heffing een zwaar middel is, is ervoor gekozen om voor deze plusvoorzieningen een draagvlakmeting in te voeren. Dat begrijpen wij, maar we hebben wel wat vragen over de manier waarop die draagvlakmeting wordt vormgegeven. De opkomst moet minimaal 50% zijn en twee derde van de potentieel heffingsplichtigen moet voorstemmen. Dat is een hoge horde. Wij vragen ons af wat dit in de praktijk zal betekenen. Mijn vraag aan de minister is of dit er niet toe gaat leiden dat men zal afzien van deze mogelijkheid. Heeft hij ook een goed beeld bij de uitvoeringslasten en weet hij of waterschappen van plan zijn om deze mogelijkheid ook daadwerkelijk te gaan toepassen? Kan hij aangeven of en hoe gemeenten de draagvlakmeting bij de BIZ, de regeling waar dit op is gebaseerd, toepassen?
Voorzitter. Het lijkt ook mijn fractie verstandig om dit specifieke element na vijf jaar te evalueren. In de wet zelf wordt nu op twee elementen een wetsevaluatie na tien jaar aangekondigd. Het lijkt ons dus goed dat dit element al na vijf jaar wordt geëvalueerd, en ook daarvoor heb ik een amendement ingediend.
Voorzitter. In het wetsvoorstel zijn verder veel kleine, relatief technische, wetswijzigingen verwerkt, die vanuit eerdere onderzoeken zijn aangedragen. Denk aan het beter inspelen op waardevol afvalwater door het stimuleren van het winnen van fosfaat uit afvalwater. Het is mooi om zo de economie weer iets circulairder te maken en wij geven steun aan deze maatregelen. Ik heb wel een vraag bij het toestaan dat waterschappen meer energie opwekken dan ze zelf verbruiken. Daar zijn voorwaarden aan verbonden, ook ten aanzien van de afzetmarkt. Op dat punt heb ik een vraag. Zoals bekend is netcongestie een groot thema. Hoe verhoudt deze mogelijkheid zich hiertoe, en zorgt dit niet voor extra belasting van het net? Is er ook afstemming tussen netbeheerders en waterschappen? Die is er al voor een deel. Maar is er ook al een beeld van welke waterschappen in welke mate zouden willen terugleveren aan het net? Zijn er dan ook voldoende waarborgen ingebouwd zodat dit niet tot extra problemen leidt? Graag een reactie van de minister.
Voorzitter. Nu is onlangs ook een motie-Grinwis aangenomen. Ik hoor u denken: een van de vele. Die motie verzoekt om zeker te stellen dat waterschappen bij calamiteiten uitgesloten worden van de verplichting om de aansluit- en transportovereenkomst na te komen. Onlangs, tijdens het hoogwater hadden waterschappen voor de poldergemalen meer vermogen nodig dan met de netbeheerders was overeengekomen. Nu wordt deze mogelijkheid van extra opwekking geboden. Kan de minister aangeven of een surplus aan elektriciteit bijvoorbeeld ook kan worden opgeslagen in batterijen, voor het geval deze extreme situaties zich weer voordoen?
Voorzitter. Dan nog een laatste vraag, ten aanzien van het bijdragen aan klimaatadaptatie. Ook boeren kunnen bijdragen aan klimaatadaptatie door waterreservoirs aan te leggen en daarmee waterschappen te ontlasten. Het PBL kijkt hier ook al naar. Ziet de minister mogelijkheden om dit verder te verkennen?
Voorzitter, ik rond af. Alles bij elkaar ligt hier een prima wetswijziging voor, die een flink aantal verbeteringen bevat, waardoor er eerlijker belast wordt en beter kan worden ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen. Wat mijn fractie betreft is het goed om dit wetsvoorstel, met een enkele wat meer procedurele wijziging, zoals ik heb toegelicht, op korte termijn aan te nemen, zodat de inwerkingtreding binnen afzienbare termijn plaats kan vinden.
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng. Dan is de laatste spreker in de eerste termijn de heer De Groot. Hij spreekt namens de VVD. Gaat uw gang.
De heer Peter de Groot (VVD):
Dank, voorzitter. Wellicht kan ik u blij maken, want er is al zo ontzettend veel gewisseld dat ik een aantal stukjes uit mijn bijdrage kan schrappen. Ik heb natuurlijk ook al heel veel interrupties gepleegd. Dat ben ik met u eens. Ik ga dus mijn best doen.
Voorzitter. De VVD wil dat niemand in Nederland zich zorgen hoeft te maken over het watersysteem of over schoon water. Dat heeft betrekking op zowel de kosten als de kwaliteit van het water. Natuurlijk gaat dit ook over droge voeten houden. We zien namelijk steeds meer berichten opduiken waaruit blijkt dat dit in Nederland niet vanzelfsprekend is en dat waterbeheer in Nederland wordt geconfronteerd met een groot aantal ontwikkelingen, van zeespiegelstijging tot veel water in de herfst, winter en het voorjaar, en steeds vaker droogte in de zomer. Daarom is het goed dat wij vandaag de aanpassingen van de Waterschapswet bespreken. Al deze ontwikkelingen zullen namelijk een grote impact hebben op de taakuitoefening van de waterschappen.
Voorzitter. Twee weken geleden was ik op bezoek bij een van de 21 waterschappen in Nederland, namelijk op Texel. Daar zag ik dat al die opgaven samenkomen: droge voeten houden, de waterkeringen, de verziltingsproblematiek, het zuiveren van water en de zoetwaterbeschikbaarheid; ik kan nog wel even doorgaan. Daarom wil ik vooral vooraf tegen al de mensen die dag en nacht werken voor de waterschappen, zeggen: dank voor de bevlogenheid en het invullen van deze belangrijke functie in ons land.
Voorzitter. Dan wat over de inhoud van dit wetsvoorstel. Allereerst dank aan de minister en zijn team voor de aanpassingen in dit voorstel. Het is een goed voorstel. Ik begrijp dat het een lang traject is geweest om met de 21 waterschappen en alle andere belanghebbenden te spreken. De minister heeft ervoor gekozen om met het voorstel een correctie door te voeren waar wij het vandaag al veel over hebben gehad. Die betreft het verschil tussen de stijging van de WOZ-waarde voor huiseigenaren en de WOZ-waarde van bedrijfsbezit. De VVD snapt die correctie. Het is immers te volgen in de loop der tijd. Juist alleen de huiseigenaren zijn in deze categorie meer kosten gaan dragen, zeker in de jaren vanaf 2016.
De taakuitoefening is eigenlijk hetzelfde gebleven. Ik heb daar nog een aantal vragen over. Ik heb geprobeerd om die formules echt goed te bestuderen, maar het is toch altijd nog behoorlijk complex. Hoeveel gaan huiseigenaren er nou eigenlijk per saldo op vooruit? Want als we kijken naar de bandbreedtes, zien we dat eenpersoonshuishoudens met een koopwoning en meerpersoonshuishoudens er vaak op vooruitgaan. Maar in sommige gevallen zien we ook achteruitgang. Ik wil graag van de minister weten hoe dit mogelijk is, aangezien het doel van het voorstel juist is om huishoudens te ontzien. Een tweede vraag is: in hoeverre is het bedrijfsleven meegenomen in de totstandkoming van deze wet? Het ziet ernaar uit dat het bedrijfsleven in deze wet meer gaat betalen. Wat vindt het bedrijfsleven van dat gevolg?
Ik had beloofd een aantal stukjes over te slaan. Ik ga dus door naar het volgende stuk. We hebben een positieve grondhouding ten aanzien van de punten in de wet die gaan over een actieve bijdrage van waterschappen aan klimaatadaptatie en circulariteit. Laat ik dat gewoon even concreet maken. Er komen steeds vaker hoosbuien voor in Nederland. Tot wel 30% van het regenwater komt nog steeds terecht in de waterzuivering. Zeker op het moment dat er hoosbuien zijn, is er sprake van overbelasting van de waterzuivering, waardoor er vaak direct sterk vervuild water geloosd wordt. Dat is natuurlijk zonde. Het is zonde om ontzettend veel geld te besteden aan de uitbreiding van de capaciteit gericht op pieken, terwijl waterschappen juist met het wetsvoorstel de uitvoering van hun zuiveringstaak kunnen verfijnen. Maar het is dan wel de vraag welke handvatten de waterschappen meekrijgen om juist samen met de gemeente bijvoorbeeld in de wijk waterpieken te voorkomen. Denk bijvoorbeeld aan infiltratie, wadi's, wijkbuffers en ga zo maar door. De goede taakuitoefening van die waterschappen gaat dus gepaard met de ruimtelijke ontwikkeling en de ontwikkeling van nieuwe woonwijken. De VVD benadrukt dat er ook een wisselwerking moet zijn tussen bedrijven, waterzuiveringen en waterschappen, bijvoorbeeld met betrekking tot waardevol afvalwater. Mijn vraag aan de minister is: is de ruimte in deze wet voldoende geborgd?
Voorzitter. Dan zou ik gelijk door willen gaan naar de afsluiting. Ik heb nog twee punten. De voorgaande spreker, Olger van Dijk van NSC, heeft al wat gevraagd over de plusvoorzieningen en over de drempel. Die vraag sla ik dus ook over; daar had ik ook vragen over namens de VVD. Als laatste heb ik nog de vraag hoe er in dit wetsvoorstel omgegaan wordt met de totale kosten voor Nederland voor het hele waterschapssysteem. Worden die met dit wetsvoorstel een beetje in toom gehouden? Heeft de minister daar een beeld van? Of kunnen die in de toekomst wellicht nog gedrukt worden, zodat de wet niet eigenlijk voor de toekomst een indirecte belastingverhoging voor heel Nederland is?
Daar wil ik het voor nu bij laten. Dan kunnen we afronden.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Daarmee zijn we aan het einde van de eerste termijn.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
We gaan schorsen voor de lunch, maar ook voor een periode waarin de minister zich voorbereidt op zijn beantwoording.
De vergadering wordt van 13.52 uur tot 14.36 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20232024-67-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.