Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | nr. 16, item 73 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | nr. 16, item 73 |
Aan de orde is het tweeminutendebat Mbo (basisvaardigheden / positie en medezeggenschap van studenten) (CD d.d. 13/09).
De voorzitter:
Goedemiddag, allemaal. Ik heropen de vergadering voor het tweeminutendebat Mbo (basisvaardigheden / positie en medezeggenschap van studenten). De eerste spreker van de zijde van de Kamer is de heer Kwint. Hij spreekt namens de Socialistische Partij. Aan u het woord, meneer Kwint.
De heer Kwint (SP):
Dank, voorzitter. Dank, collega's en minister, voor een buitengewoon boeiend debat over mbo, moet ik eerlijk zeggen.
Maar dat betekent natuurlijk niet dat er niks meer te wensen overblijft. Ons eerste punt van zorg gaat over de zogenoemde groenpluk. We zien dat steeds meer werkgevers mbo'ers nog voordat zij een diploma halen, weghalen van hun opleiding. Waarom? Omdat het relatief goedkope werknemers zijn. Maar zij staan wel hun leven lang op achterstand als zij geen diploma halen. Daarom het volgende voorstel.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de uitval onder mbo-studenten hoger is dan deze in jaren was;
van mening dat het onverantwoord is om jongeren het mbo te laten verlaten zonder uitzicht op een startkwalificatie;
verzoekt de regering om in overleg met het bedrijfsleven te komen tot bindende afspraken om een jongere zonder startkwalificatie verplicht een leer-werktraject aan te bieden, teneinde zogenoemde groenpluk te voorkomen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Kwint (SP):
De tweede motie gaat over iets waarvoor ik in het debat ook al aandacht heb gevraagd, samen met mevrouw Westerveld, namelijk de overgang van het voortgezet speciaal onderwijs naar het mbo. Ingrado heeft daar een goed onderzoek naar gedaan. We zien gewoon dat er juist bij deze kwetsbare leerlingen een verhoogd risico op uitval is wanneer zij de overgang maken van de relatief beschermde omgeving van het voortgezet speciaal onderwijs naar de nogal grote en soms ook wat intimiderende omgeving van een heel groot roc. In dat onderzoek staan ook een aantal goede voorstellen om dat te verbeteren. Daarvan hebben wij er één in een motie vervat, die als volgt luidt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat zeker voor leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs de overstap naar het mbo een vergroot risico op uitval met zich meebrengt;
constaterende dat er in de uitvoering van de motie-Kwint/Özdil goede ervaringen zijn opgedaan met de verlengde begeleiding van mbo'ers door onder meer hun mentoren;
constaterende dat er in de uitvoering van de motie-Kwint/Westerveld suggesties zijn gedaan over de verlengde begeleiding van leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs in de overstap naar het mbo om het vergrote risico op uitval te verminderen;
verzoekt de regering in overleg met het voortgezet speciaal onderwijs en mbo-instellingen deze verlengde begeleiding ook aan te bieden voor leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs die de stap maken naar het mbo,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Kwint (SP):
Zag u, voorzitter, hoe ik in die laatste motie heel subtiel een soort van "best off"-compilatie heb gemaakt van allerlei eerdere voorstellen die ik heb gedaan?
De voorzitter:
Inderdaad. Ik kan niet anders dan u complimenteren. Goed werk, meneer Kwint! Dan is het woord aan de heer Krul. Hij zal spreken namens de fractie van het CDA.
De heer Krul (CDA):
Een drietal moties, voorzitter.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat uit onderzoek blijkt dat ouders cruciaal zijn als het gaat om het succesvol verloop van de studie, want het draagt bij aan goede leerprestaties en het voorkomt schooluitval;
constaterende dat het mogelijk is om een ouderraad in te richten maar geen enkele mbo-instelling dit heeft;
van mening dat een relatie tussen school en de ouders nodig is en het goed zou zijn als er organen bestaan waarin leerkracht, leerling en ouders samenkomen om te praten over inhoudelijke onderwerpen die hen verbinden;
verzoekt de regering te verkennen op welke wijze ouderinspraak en -betrokkenheid steviger vormgegeven kan worden binnen het mbo, en de uitkomsten hiervan in het eerste kwartaal van 2024 naar de Kamer te sturen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Krul (CDA):
Dan de motie over de bereikbaarheid van onze mbo-instellingen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het met name voor het mbo belangrijk is om het onderwijsaanbod in de regio te behouden en goed ov hiervoor essentieel is;
overwegende dat de minister van OCW voornemens is om de bijdrage voor het ov-studentenreisproduct significant te korten, als gevolg van het gebruik van een niet-representatief ijkjaar, met grote gevolgen voor studenten, onderwijsinstellingen en openbaar vervoer in de regio;
verzoekt het kabinet te wachten met de definitieve besluitvorming totdat de Onderwijsbegroting voor het jaar 2024 in de Kamer is behandeld;
verzoekt het kabinet voorafgaand aan de behandeling van de Onderwijsbegroting met een brief te komen met daarin mogelijke oplossingen en financiële consequenties,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Krul (CDA):
Tot slot.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de minister een expertgroep burgerschapsonderwijs heeft samengesteld en deze adviesgroep geadviseerd heeft om de wettelijke burgerschapsopdracht aan scholen te expliciteren in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) en dat de minister dit advies overneemt;
constaterende dat de expertgroep een instellingsexamen voor burgerschap wenselijk vindt maar de minister voornemens is om alleen een resultaatsverplichting in te voeren;
overwegende dat zonder instellingsexamen de kans groot wordt dat burgerschap, net zoals eerder ook bij rekenen het geval was, niet serieus genomen wordt door studenten;
overwegende dat bij het instellen van een instellingsexamen er nog veel vrije ruimte is voor de instellingen om te bepalen hoe ze dit examen vormgeven;
verzoekt de regering om bij de beoogde wetswijziging op te nemen dat voor burgerschap een instellingsexamen wordt ingevoerd,
en gaat over tot de orde van de dag.
Dank u wel. U praat heel snel, maar het was wel net binnen de tijd.
Dan is het woord aan mevrouw Pouw-Verweij, die spreekt namens de BBB.
Mevrouw Pouw-Verweij (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Ik weet niet of ik even snel kan praten als mijn collega, maar ik ga mijn best doen. Ik heb twee moties, eentje over het monitoren van basisvaardigheden en eentje over het aanpassen van referentiekaders.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat een opleiding aandacht vraagt voor de basisvaardigheden;
constaterende dat het mbo een beroepsopleiding is en geen opleiding om achterstanden van de vooropleiding weg te werken;
constaterende dat het nog altijd niet bekend is wat het gebrek aan beheersing van basisvaardigheden inhoudt;
constaterende dat het zicht op de beheersing van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap in het mbo op dit moment beperkt is;
verzoekt de regering om in het eerste kwartaal van 2024 de Kamer te voorzien van gegevens uit een eerste monitoring van het beheersingsniveau van basisvaardigheden in het mbo;
verzoekt de regering tevens de Kamer hierna periodiek te informeren over de voortgang van het monitoren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Pouw-Verweij (BBB):
Dan de tweede motie.
De voorzitter:
U heeft eerst nog een vraag over deze motie, van de heer El Yassini.
Mevrouw Pouw-Verweij (BBB):
Dat is fijn, dan kan ik weer even …
De voorzitter:
Ja, dan kunt u weer even op adem komen. Stelt u rustig uw vraag, meneer El Yassini.
De heer El Yassini (VVD):
Ik zal heel rustig mijn vraag stellen, dan kan mevrouw Pouw-Verweij even op adem komen en een glaasje water drinken. Ik hoorde de motie zojuist. Daarin vraagt BBB om te kijken naar de monitoring. We hebben in het debat een discussie gehad over de inzichtelijkheid van de basisvaardigheden. We hebben het er met name over gehad dat de inspectie hier alleen naar kan kijken bij het centraal examen. De VVD heeft gezegd dat het juist belangrijk is om inzichtelijk te krijgen hoe de instellingsexamens worden gemaakt, omdat daar nu geen centrale vorm voor is. Is mevrouw Pouw-Verweij het met de VVD eens dat het niet alleen gaat om de monitoring van de beheersing van de basisvaardigheden bij de centrale examens, maar ook bij de instellingsexamens, en dat we dus ook daar inzicht in moeten krijgen?
Mevrouw Pouw-Verweij (BBB):
Ja, absoluut. Wij denken juist dat er grote verschillen zitten tussen hoe dat gemeten wordt bij instellingen en hoe vaak erover gerapporteerd wordt. Dat voegt ook iets toe aan de onduidelijkheid over het niveau van de basisvaardigheden. Dat ben ik dus met de heer El Yassini eens.
De voorzitter:
Afsluitend, meneer El Yassini.
De heer El Yassini (VVD):
Dan zou ik mevrouw Pouw-Verweij willen vragen of de VVD haar motie kan medeondertekenen.
Mevrouw Pouw-Verweij (BBB):
Zeker!
De voorzitter:
Zo is iedereen gelukkig. Dan de tweede motie, mevrouw Pouw-Verweij.
Mevrouw Pouw-Verweij (BBB):
De tweede motie gaat over het aanpassen van referentiekaders.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de referentieniveaus die beschrijven wat studenten moeten kennen en kunnen herhaaldelijk worden geëvalueerd;
constaterende dat veel docenten echter moeite hebben om de referentiekaders te vertalen naar hun eigen taal- en rekenonderwijs;
overwegende dat het mbo is gebaat met ondersteuning die aansluit bij de onderwijspraktijk;
verzoekt het kabinet de referentieniveaus beter en sneller te laten aansluiten bij de onderwijspraktijk, en de Kamer te informeren op welke wijze dat kan gebeuren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Pouw-Verweij (BBB):
Als de heer El Yassini ook deze motie mede wil indienen, dan mag dat; van harte.
De voorzitter:
Nou, we moeten in ieder geval zeggen dat meneer El Yassini alles uit zijn Kamerlidmaatschap haalt.
Mevrouw Pouw-Verweij (BBB):
En terecht, voorzitter!
De heer El Yassini (VVD):
Ik kom naar de interruptiemicrofoon lopen omdat ik dacht — vergeef me als ik het verkeerd heb gehoord — dat ik mevrouw Pouw-Verweij "leerlingen" hoorde zeggen toen ze het over mbo'ers had. Volgens mij moet dat "studenten" zijn. Klopt het dat u het in de motie heeft over leerlingen in plaats van over mbo-studenten?
De voorzitter:
Als u dat niet aanpast, wil hij zijn naam er niet onder, hoor.
Mevrouw Pouw-Verweij (BBB):
Ik zie dat er geknikt wordt, dus ja, kennelijk wel. Ik zie aan het gezicht van de heer El Yassini dat ik daarmee een grote faux pas heb begaan.
De heer El Yassini (VVD):
Nou, nee, hoor.
Mevrouw Pouw-Verweij (BBB):
Excuses aan alle mbo-studenten in de zaal die nu meekijken. Ik zal het even aanpassen.
De heer El Yassini (VVD):
Het verzoek is inderdaad om de motie aan te passen zodat die straks gewijzigd naar de stemmingslijst kan, zodat er echt staat "studenten" op het mbo.
De voorzitter:
Dat doen we dan met terugwerkende kracht.
Mevrouw Pouw-Verweij (BBB):
Dat was 'm.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Pouw-Verweij. Dan is het woord aan de heer Teunissen, die spreekt namens Democraten 66.
De heer Hans Teunissen (D66):
Voorzitter. Ik vind het heel mooi om te zien hoe groot de betrokkenheid is bij het onderwijs en de studenten in het mbo. Dat geldt voor deze Kamer en voor deze minister. De betrokkenheid bij dat onderwijs is er ook bij de studenten zelf, maar studenten in het mbo hebben minder mogelijkheden om hierover mee te praten en mee te besluiten dan hun collega-studenten op hogescholen en universiteiten. Daar is inspraak op verschillende niveaus wettelijk verplicht, met specifieke taken en bevoegdheden: een trap van medezeggenschap. In het mbo is dit niet het geval. Daarom een motie om dit te regelen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in de Wet hoger onderwijs diverse medezeggenschapsorganen voor studenten op verschillende niveaus — zoals opleiding, afdeling, faculteit en locatie — geregeld zijn met formele taken en bevoegdheden;
constaterende dat er in het middelbaar beroepsonderwijs enkel een verplichting tot een (centrale) studentenraad bestaat en medezeggenschap voor studenten op andere niveaus afhankelijk is van wat instellingen zelf decentraal organiseren;
overwegende dat het mbo gelijk is aan andere onderwijsrichtingen in een brede waaier van vervolgonderwijs;
overwegende dat getrapte medezeggenschap wenselijk is, zodat ook studenten in het mbo overal kunnen meepraten en meebeslissen over hun specifieke opleiding, afdeling en/of locatie;
verzoekt de regering mbo-studenten meer medezeggenschap te geven over hun eigen onderwijs door formele taken en bevoegdheden van medezeggenschapsorganen op verschillende niveaus in het mbo zoveel mogelijk gelijk te trekken met het hbo en wo, en daarbij rekening te houden met de sectorspecifieke structuur,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Hans Teunissen (D66):
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Teunissen. Dan is het woord aan mevrouw Westerveld, die spreekt namens GroenLinks en wellicht ook de Partij van de Arbeid. Ja, ook namens de Partij van de Arbeid. Aan u het woord.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Klopt, voorzitter. Ik vind het ook mooi dat de Kamer zich steeds harder maakt voor mbo-studenten, natuurlijk samen met de minister. We zijn er nog niet. Dat verklaart, denk ik, ook het hele aantal moties dat hier wordt ingediend. Maar er worden wel echt stappen gezet om mbo-studenten als volwaardig te behandelen. Daar ben ik blij om. Ik heb ook twee moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat voor studenten in het mbo strengere voorwaarden en een kortere periode gelden waarin ze lesgeld terug kunnen vragen als zij vroegtijdig stoppen dan voor studenten in het hbo en wo;
constaterende dat de minister in de Werkagenda mbo heeft opgenomen deze ongelijkheid te onderzoeken en al eerder is verzocht om actie te ondernemen op dit punt;
verzoekt de regering om voor de begrotingsbehandeling van OCW te komen met een verkenning hoe te komen tot een gelijkwaardige behandeling van alle studenten als het aankomt op restitutie van het lesgeld, zodat mbo-studenten hier zo snel mogelijk profijt van hebben,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Deze motie is mede ingediend namens de heer Peters van het CDA, zeg ik tegen de voorzitter.
De voorzitter:
Waarvoor dank. Gaat u verder.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dan de tweede motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat mbo-, hbo- en wo-studenten een gelijkwaardige behandeling verdienen als het aankomt op het doen van extracurriculaire activiteiten;
constaterende dat de huidige wetgeving het moeilijk tot onmogelijk maakt voor minderjarige mbo-studenten om een vrijstelling te krijgen voor extracurriculaire activiteiten, in tegenstelling tot andere minderjarige studenten;
constaterende dat de huidige wetgeving het moeilijk tot onmogelijk maakt voor mbo-studenten zonder startkwalificatie om een vrijstelling te krijgen voor extracurriculaire activiteiten;
verzoekt de regering om te onderzoeken hoe het ook voor deze groep studenten mogelijk kan worden gemaakt om vrijstellingen te verkrijgen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dan heb ik het natuurlijk over activiteiten die we allemaal belangrijk vinden, maar die soms niet primair tot het onderwijs behoren en waarvan we allemaal zeggen: dat zouden ook mbo-studenten moeten doen.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Westerveld. Dan is tot slot het woord aan de heer El Yassini, die spreekt namens de VVD.
De heer El Yassini (VVD):
Voorzitter, dank. Ook dank aan de minister voor de beantwoording in het debat en de beantwoording van de vragen, niet alleen die van de VVD, maar ook die van de collega's. Ik wil ook de collega's bedanken voor het debat dat we hebben gevoerd. Het is ook wel heel mooi om te zien dat we met z'n allen zo vol passie kijken naar het beroepsonderwijs en met name ook naar het mbo. Zoals ik al zei: dank voor de vele toezeggingen.
Er is één puntje dat ik graag nog als motie zou willen indienen. Dat heeft te maken met de experimenten met betrekking tot het oriëntatiejaar. Collega Kwint sprak al over de voortijdig schoolverlaters. Daarvoor hebben we al heel veel proberen te doen als Kamer, maar alle beetjes helpen. Daarom heb ik middels deze motie een specifiek verzoek aan de minister.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het aantal voortijdig schoolverlaters met 30.242 het hoogste aantal sinds tien jaar is;
constaterende dat het ministerie van OCW een heldere doelstelling heeft geformuleerd waarin het toewerkt naar minder dan 18.000 nieuwe vsv'ers in 2026;
constaterende dat jongeren niet alleen uitvallen door groenpluk, maar bijvoorbeeld ook doordat zij nog onvoldoende weten wat voor baan zij na de opleiding willen doen;
overwegende dat het ministerie van OCW voornemens is in de nabije toekomst te experimenteren met oriëntatiejaren;
overwegende dat de eenjarige opleiding PitstopMBO jongeren helpt bij zowel basisvaardigheden als hun persoonlijke ontwikkeling;
verzoekt de regering bij de invulling van het experiment en/of de pilot van het oriëntatiejaar het opleidingsproject PitstopMBO mee te nemen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer El Yassini (VVD):
Ik hoop in ieder geval dat we jongeren kunnen helpen een goede keus voor hun opleiding te maken, kunnen begeleiden tijdens de opleiding en kunnen klaarstomen, niet alleen voor de arbeidsmarkt en een baan, maar ook gewoon voor de samenleving. Ik hoop dat we daarbij met z'n allen de schouders eronder kunnen zetten, zodat we er wat moois van kunnen maken. Het mbo is namelijk de ruggengraat van de samenleving. We kunnen niet zonder ze. We hebben ze keihard nodig. Laten we ze blijven waarderen en voor ze opkomen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer El Yassini. Na overleg met de minister schors ik voor twintig minuten tot 17.50 uur.
De vergadering wordt van 17.31 uur tot 17.49 uur geschorst.
De voorzitter:
Goedemiddag allemaal. Aan de orde is het tweeminutendebat Mbo (basisvaardigheden/positie en medezeggenschap van studenten). We gaan naar de reactie van en beantwoording door onze minister. Aan u het woord, minister.
Minister Dijkgraaf:
Dank u wel, meneer de voorzitter. Ik kijk ook terug op een heel inhoudelijk debat dat we hebben gevoerd. Ik wil ook graag alle Kamerleden hier danken voor hun vele inbreng, en voor de hart en ziel die zij voor het mbo hebben laten zien. Het is ook mooi om dan bij deze gelegenheid nog met elkaar te kunnen spreken. Ik loop de moties door.
Ik begin bij de motie op stuk nr. 578, van de heer Kwint, over hoe groenpluk tegen te gaan. Vlak voor de coronapandemie zijn door mijn voorganger afspraken gemaakt in een convenant. De pandemie heeft dit naar de achtergrond geduwd. Ik wil ook zeker in overleg gaan met het bedrijfsleven. Ik kan dus de motie op stuk nr. 578 oordeel Kamer geven als ik die zo mag lezen dat het mijn inzet is om met het bedrijfsleven stevige afspraken te maken. Dat gaan we trouwens ook in het actieplan vsv doen, dat ik deze week nog naar de Kamer hoop te sturen. Als ik het zo mag lezen dat het mijn inzet is om deze stevige afspraken te maken, kan ik de motie op stuk nr. 578 oordeel Kamer geven. Het is wel zo dat juridisch bindende afspraken met werkgevers maken niet in mijn macht ligt.
De heer Kwint (SP):
Dat is nog wel een verbeterpuntje, denk ik. Natuurlijk mag dat, maar dan zou ik het wel fijn vinden als in die gesprekken en afspraken specifiek gestuurd wordt op het leer-werktraject. Stel dat een werkgever wel besluit om in zee te gaan met iemand die zijn mbo-diploma nog niet heeft. Over de juridische houdbaarheid kunnen we discussiëren, maar dan moet er wel een afspraak komen waarin staat: jij moet dat leer-werktraject traject aanbieden en ervoor zorgen dat uiteindelijk die startkwalificatie er ligt.
Minister Dijkgraaf:
Dat kan ik toezeggen. Ik ben het ook met de heer Kwint eens hoe belangrijk het is om die startkwalificatie te hebben. Daar hebben we ook uitgebreid over gesproken. Een werk-leertraject is een hele goede weg daartoe.
De voorzitter:
Akkoord. Dan de motie op stuk nr. 579. Nee, meneer El Yassini, we gaan er niet over dimdammen. Het is uw motie ook niet.
Minister Dijkgraaf:
De motie op stuk nr. 579 gaat over de overstap van vso naar mbo. Die kan ik oordeel Kamer geven. Vso heeft al een wettelijke plicht tot nazorg, maar in de praktijk kan het zeker nog beter. Met het actieplan vsv, dat ik net noemde, willen we ook dat afspraken over begeleiding van vso naar mbo onderdeel worden van de nieuwe regionale programma's. De uitvoering van wat al wettelijk mogelijk is, gaan we dan verstevigen. Dan kunnen ook afspraken worden gemaakt over de rol van monitoren zoals in de motie verwoord. Oordeel Kamer, wat mij betreft.
Oordeel Kamer geldt ook voor de motie op stuk nr. 580, van de heer Krul. Prima om dit te verkennen en te bekijken welke behoefte er bestaat bij ouders, studenten en docenten. Ik ga dan ook de resultaten hiervan naar uw Kamer sturen.
De motie op stuk nr. 581 gaat over het ov en vraagt om uitstel van de herijking. Deze moet ik ontraden. Op 1 december moeten namelijk de nieuwe normbedragen voor prestatiebeurzen en dus ook van het studentenreisproduct worden vastgesteld. Daar ben ik wettelijk toe verplicht. Als we dit niet doen, stellen we in feite deze herijking wat de studenten betreft een jaar uit. Mogelijkerwijs betalen ze dan ook te veel. Die herijking vloeit voort uit contractuele afspraken. Ik zie zelf geen aanleiding daarvan af te wijken. Ik moet zeggen dat ik wel bezwaar maak tegen enige formuleringen in de motie. We weten namelijk nog niet wat de uitkomst van deze herijking is. Ik ben het er ook niet mee eens dat het bij voorbaat een niet-representatief ijkjaar zou zijn. Wat betreft mogelijke ongewenste consequenties voor het ov vind ik dat het in eerste instantie aan mijn collega van Infrastructuur en Waterstaat is om hier beleid op te voeren. Daarom kan ik deze motie alleen maar ontraden.
De voorzitter:
Meneer Krul, u krijgt het woord van mij, maar wel kort alstublieft.
De heer Krul (CDA):
Nou breekt echt mijn klomp. De minister wil niet vooruitlopen op mogelijke gevolgen voor het ov, maar we proberen al sinds maart hierover het gesprek aan te gaan. De sector heeft de noodkreet geuit dat het voor regionale vervoerders gewoon desastreus is. We hebben Kamervragen gesteld, waar geen antwoord op komt. We hebben een schriftelijk overleg aangevraagd, waar we gewoon geen antwoord op krijgen. Net hebben we gehoord dat het debat ook gesaboteerd is. Er wordt getraineerd vanuit het ministerie. We weten heel goed wat de consequenties zijn voor de regionale vervoerders. Ze gaan namelijk gewoon kopje onder, en dus laten we ook de mbo-student in de regio in de kou staan. Dat moet niet de bedoeling zijn. Om je nu te beroepen op een deadline van 1 december terwijl wij zelf al maandenlang hiermee bezig zijn, vind ik echt goedkoop. Ik vind het ook een niet te volgen redenering van de minister.
Minister Dijkgraaf:
Ik zie de passie voor het regionaal openbaar vervoer, maar dit is echt te bediscussiëren met mijn collega van Infrastructuur en Waterstaat. Ik ben het contractueel verplicht om deze herijking uit te voeren. Ik bekijk deze zaak ook vanuit onderwijs. Laten we eerlijk zijn: actieve ingrepen van mijn kant op dit beleid betekenen dat ook de kosten voor OCW zullen zijn, en uiteindelijk voor studenten en scholieren; dat gaat over de algemene OCW-begroting. Dan worden we eigenlijk gevraagd om hiermee het ov te subsidiëren. Dit is een goede discussie om te hebben, maar niet met mij.
De voorzitter:
Kort en afsluitend, meneer Krul.
De heer Krul (CDA):
Wat hier gesteld wordt, klopt gewoon niet. We hebben een bedrag gereserveerd vanuit OCW. Dan wordt gezegd: dat gaan we herijken; we nemen een jaar in coronatijd als ijkjaar. Maar toen is er gewoon veel minder gereisd door studenten. Nou, oké, wat een verrassing: er blijft geld over, dat dan gelijk ergens anders naartoe geschoven wordt; een kasschuif binnen OCW. Dat heeft niks met IenW te maken. Die herijking hoeven we nu helemaal niet te doen. Die kan je ook volgend jaar doen. Dan hoeft dat niet ten koste te gaan van iets anders, want het geld is er gewoon. Op die manier kun je er toch voor zorgen dat de studenten, waarvan wij willen dat ze goed onderwijs kunnen volgen — we hebben straks ook nog een debat over de kwaliteit in het onderwijs — ook nog gewoon bij hun onderwijsinstelling kunnen komen. Ik doe met klem een beroep op de minister om hiernaar te kijken en deze herijking uit te stellen. Anders gaat het er echt toe leiden dat studenten in de regio niet meer bij hun instelling kunnen komen, want de regiovervoerders kunnen die 260 miljoen niet ophoesten, terwijl het gewoon bij de minister op de begroting staat.
Minister Dijkgraaf:
Nogmaals, ik ben contractueel verplicht iedere drie jaar deze herijking uit te voeren. In onze ogen is nu het juiste moment. Daar ben ik contractueel ook aan gehouden. Nogmaals, ik snap de zorgen over het regionaal vervoer, maar onderwijsmiddelen zijn niet bestemd om het openbaar vervoer te subsidiëren. Het is heel belangrijk dat studenten ook een eerlijke prijs betalen, gebaseerd op de actuele reisbewegingen. Daarvoor hebben we deze procedure. Ik weet niet wat de uitkomst daarvan is. Daar lopen we misschien op vooruit, maar we hebben daar een procedure voor afgesproken en daar ben ik contractueel aan gehouden.
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld, als u echt nog een ander punt heeft, want … Oké. Kort dan. Aan u het woord.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Niemand in deze Kamer wil dat geld dat primair bestemd is voor onderwijs, gebruikt wordt om de kas van openbaarvervoersbedrijven te spekken. Tegelijkertijd is het wel onderdeel van de OCW-begroting. De vraag van een groot deel van de Kamer, in ieder geval van mijn fractie, is hoe het dan kan dat er op een moment is herijkt dat veel minder studenten gebruikmaakten van het openbaar vervoer en dat dat vervolgens deze consequenties heeft. Ik begrijp niet dat de minister, zoals de motie vraagt, dat besluit daarover niet wat naar voren schuift, omdat wij de kasschuif die momenteel wordt gedaan in de begroting, niet kunnen plaatsen.
Minister Dijkgraaf:
Allereerst gaat het niet over het aantal studenten die gebruikmaken van het openbaar vervoer. Het gaat om het gemiddeld aantal reiskilometers per student. Dat is niet hetzelfde. Nee, dat is absoluut niet hetzelfde. Je kan je heel goed voorstellen dat er demografische ontwikkelingen zijn waarbij het aantal studenten gaat teruglopen. Dat betekent dat hun reisgedrag anders kan zijn. Ik weet trouwens niet wat de uitkomsten zijn, maar we zien dat er na corona breed in de samenleving andere reisbewegingen en andere manieren van werken zijn, zoals het thuiswerken et cetera. Er zijn grote veranderingen in onze samenleving. Daar ga ik geen bespiegelingen over houden, maar dat is eigenlijk wat je hiermee probeert vast te stellen.
Nogmaals, als ik het OCW-beleid actief wijzig, dan zal de minister van Financiën zeggen dat ik daar verantwoordelijk voor ben en dat ik dat binnen de OCW-begroting moet opvangen. Dat betekent uiteindelijk toch dat deze mogelijke kosten ten laste komen van onze scholieren en studenten doordat we ons beleid binnen OCW concernbreed moeten opvangen.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 581 is ontraden. De motie op stuk nr. 582.
Minister Dijkgraaf:
Dan de motie op stuk nr. 582. Ik wil graag verzoeken om deze motie aan te houden. Ik heb de Kamer al eerder laten weten dat ik vooralsnog niet kies voor een instellingsexamen burgerschap, maar ik heb uw Kamer in het debat van 13 september toegezegd om te komen met een overzicht van de voor- en nadelen. Toen heb ik gezegd dat ik dat in de memorie van toelichting bij het wetsontwerp zal toesturen. Ik wil hier ook graag over in gesprek met de studentenorganisaties, de docenten, de MBO Raad en de NRTO. Maar ik denk dat het handig is dat we daar sneller een debat over hebben. Ik heb een voortgangsbrief basisvaardigheden begin 2024 toegezegd. Dan wil ik graag die voor- en tegenargumenten meenemen. Mijn vraag aan de heer Krul is of hij de motie kan aanhouden tot die voortgangsbrief.
De heer Krul (CDA):
Zo'n instellingsexamen voor burgerschap is heel belangrijk, maar we begrijpen ook het proces dat de minister schetst, dus wij houden haar aan.
De voorzitter:
Op verzoek van de heer Krul stel ik voor zijn motie (31524, nr. 582) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 583.
Minister Dijkgraaf:
Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 583 van mevrouw Pouw-Verweij over monitoring basisvaardigheden. Die geef ik graag oordeel Kamer. Ik heb de inspectie al gevraagd een peilingsonderzoek te doen naar de beheersing van de basisvaardigheden. Ik start met rekenen, maar ik ben van plan om dat ook voor taal te gaan doen. Verder biedt de Coöperatie Examens MBO instellingen dit jaar een nulmeting aan. Ook voor taal wil ik zo'n nulmeting mogelijk maken, maar pas na de herijking van het referentiekader taal. Ik ga ook kijken hoe ik de Kamer hier periodiek over kan informeren. Dit alles komt tot u in de voortgangsbrief basisvaardigheden die ik begin 2024 naar de Kamer stuur.
Dan de motie op stuk nr. 584, over het aanpassen van de referentiekaders. Ook deze geef ik oordeel Kamer. Ik heb, zoals ik net al zei, een expertgroep herijking Nederlandse taal ingesteld. Die gaat begin 2024 een advies uitbrengen. Ook dat kan ik dan in de brief basisvaardigheden meenemen en er zo over aan uw Kamer berichten.
Dan de motie op stuk nr. 585. Ook deze geef ik oordeel Kamer. Tijdens het vorige commissiedebat hebben we hier uitvoerig over gesproken. Ik heb toen ook benadrukt het belangrijk te vinden om de formele medezeggenschap van het hoger onderwijs niet een-op-een over te nemen in het mbo. Maar bij de uitvoering van deze motie kunnen we zeker onderzoeken welke vormen van formele medezeggenschap passend zijn voor het mbo en daarmee de medezeggenschap van de mbo-student vergroten. Natuurlijk ga ik inzetten op het zo veel mogelijk gelijktrekken van de formele medezeggenschap in de verschillende vormen van het vervolgonderwijs.
Dan de motie op stuk nr. 586 van mevrouw Westerveld en de heer Peters om u voor de begrotingsbehandeling te informeren over de mogelijkheden voor restitutie van lesgeld. Ik ben het inhoudelijk met u eens en heb in het debat al gezegd dat ik het ga verkennen. Ik wil het vraagstuk zorgvuldig bekijken en ook de samenhang bezien met de andere verschillen tussen mbo, hbo en wo. Daarom komt het te vroeg om dat voor de begrotingsbehandeling te doen en moet ik de motie ontraden. Ik wil wel vasthouden aan mijn toezegging om de Kamer hierover in het voorjaar van 2024 te informeren.
Dan de motie op stuk nr. 587, ook van mevrouw Westerveld. Die geef ik oordeel Kamer. Ik heb al in het debat van 13 september gezegd dat minderjarige mbo-studenten zonder startkwalificatie momenteel geen fulltime bestuursjaar kunnen doen. Ze hebben kwalificatieplicht en moeten volledig dagonderwijs volgen. Ik heb wel toegezegd dat ik ga verkennen wat de mogelijkheden zijn om ze toch de ruimte te bieden zo'n bestuursjaar te doen. Voor de zomer kom ik daarop terug.
Ten slotte de motie op stuk nr. 588 van de heer El Yassini. Ook deze laatste motie geef ik graag oordeel Kamer. De oriëntatieprogramma's zitten in het actieplan vsv, dat deze week uitkomt. Eind 2023 komt er een beleidsregel om die oriëntatieprogramma's binnen wettelijke kaders vorm te geven. We nemen dan zeker bestaande maatregelen zoals de PitstopMBO mee.
Dat was mijn beoordeling en appreciatie van de moties.
De heer El Yassini (VVD):
Ik wil even terugkomen op de motie op stuk nr. 578. We hebben namelijk oprecht de vraag hoe we straks bij de stemmingen het beste kunnen stemmen. De minister geeft aan dat hij graag afspraken maakt met bedrijven om aan de slag te gaan met het aanbieden van een verplicht werk-leertraject. Dat was een toezegging richting de heer Kwint. We hebben in Nederland 200.000 leerbedrijven met certificaten binnen de SBB. Dat is maar een fractie van alle bedrijven die we in Nederland hebben. Als we straks voor een verplicht werk-leertraject gaan, hoe gaan we het dan doen met alle bedrijven die volgens de SBB geen officieel leerbedrijf zijn?
Minister Dijkgraaf:
Dat is een goed punt. Het zijn er meer dan 250.000; ik geloof ongeveer de helft van alle bedrijven. Dat is trouwens iets waar we best trots op mogen zijn, vind ik. Ik moet eigenlijk gewoon kijken wat we kunnen doen. Ik snap dat dit bij de leerbedrijven een bestaand pad is. U vraagt eigenlijk wat ik ga doen met de andere helft, waar dit niet bestaat. Ik moet, denk ik, toch in gesprek gaan met bedrijven om te kijken wat er mogelijk is.
De voorzitter:
Misschien kunt u er voor de stemmingen nog op terugkomen middels een briefje. Kan dat?
Minister Dijkgraaf:
Ik weet niet of dat nodig is. Ik zeg gewoon toe dat ik ga kijken wat we daar kunnen doen, binnen de mogelijkheden. Nogmaals, het mooiste zou zijn als al die bedrijven leer-werkbedrijven worden. Dat zijn ze nog niet, maar ik denk dat we in ieder geval over het eerste deel zonder meer afspraken kunnen proberen te maken. Ik kan nu natuurlijk niet al deze bedrijven ineens over de streep trekken, om ze allemaal leerbedrijven te laten worden.
De heer El Yassini (VVD):
Sorry, voorzitter, kort, heel kort. Dat is voor ons heel lastig. Deze motie komt in stemming. Daar moet over gestemd worden, maar het moet natuurlijk wel behapbaar zijn, want u heeft aan de heer Kwint toegezegd dat u ook echt gaat inzetten op het maken van afspraken met het bedrijfsleven. We komen er nu achter dat het leer-werktraject met bedrijven die geen leerbedrijf zijn, eigenlijk niet kan. Ik moet dus ook weten of het überhaupt uitvoerbaar is, om te bepalen of wij straks voor of tegen de motie stemmen.
Minister Dijkgraaf:
Ik vind dit een hele verhelderende vraag van de heer El Yassini. In mijn appreciatie had ik misschien moeten zeggen dat ik het zo lees dat het mijn inzet is om bij de leerbedrijven dat leer-werktraject dan te gebruiken als instrument. Dus ik zou zeggen "waar mogelijk, waar bestaand, het leer-werktraject aan te bieden". Maar ik ga natuurlijk een oproep doen aan álle bedrijven.
De voorzitter:
Daar wil meneer Kwint graag iets aan toevoegen.
De heer Kwint (SP):
In een poging wel degelijk om eruit te komen. Volgens mij kunnen bedrijven die zelf geen leer-werktraject zijn desnoods nog iemand een leer-werktraject aanbieden bij een ander bedrijf. Ik snap het punt van de heer El Yassini. Terecht, want soms is er simpelweg niet een bestaand leer-werktraject. Daarover ben ik het volkomen eens met de minister. Dan moeten ze dat inderdaad in eerste instantie maar worden. Het probleem zit 'm nu juist — laat ik het gewoon maar zeggen — bij de maaltijdbezorgers, bij de pakketbezorgers, die helemaal geen ambitie hebben om een leer-werkbedrijf te worden. Ik snap dat de bindendheid van sommige afspraken daarin beperkt zou zijn, maar als we het alleen maar beperken tot bedrijven waar al een leer-werktraject is, dan denk ik dat we mijn motie nodeloos te klein maken. Ik denk dat de minister er wel mee uit de voeten kan, maar ook dat het de inzet moet zijn om iets te doen voor die jongeren die nu door de maaltijd- en pakketbezorgers worden weggeplukt.
Minister Dijkgraaf:
Ik denk dat dat goed geformuleerd is, dus onze inzet is om wat aan de groenpluk te doen via leer-werktrajecten. Als je al een leerbedrijf bent, kan dat. Als je geen leerbedrijf bent, moeten we kijken wat voor andere wegen er zijn. Maar we gaan dit instrument wel nadrukkelijk onder de aandacht brengen. Ik denk dat de heer Kwint een mooie optie heeft gegeven om te kijken of dat een soortgelijke instelling of bedrijf kan zijn dat wel een leerbedrijf is.
De voorzitter:
Dank u wel. Dank voor de beantwoording en de appreciaties. Daarmee komen we aan het einde van het tweeminutendebat Mbo.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik schors voor een enkele seconde, letterlijk, om direct daarna te beginnen met het tweeminutendebat Onderwijskwaliteit in het hoger onderwijs.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20232024-16-73.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.