9 Drugsbeleid

Voorzitter: Tielen

Drugsbeleid

Aan de orde is het tweeminutendebat Drugsbeleid (CD d.d. 22/02).

De voorzitter:

Goedemiddag, allemaal. We gaan de vergadering hervatten, en wel met het tweeminutendebat Drugsbeleid. Daarover is een commissiedebat geweest op 22 februari jongstleden en dat zetten we vandaag voort in de plenaire zaal, met zes deelnemers van de zijde van de Kamer. De aanvrager van dit tweeminutendebat is mevrouw Bikker van de ChristenUnie, dus ik geef haar als eerste het woord voor haar bijdrage.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Voorzitter, dank u wel. Drugs is niet normaal en dat gaat het niet worden ook. Gebruik en criminaliteit brengen schade toe aan mens, samenleving en natuur. Dat was voor mij de afdronk van het debat, maar naar aanleiding daarvan heb ik nog twee vragen en één motie.

Allereerst de vragen. We hebben in het commissiedebat gesproken over lachgas en handhaving, en die handhaving is gelukkig al gaande. Het is schadelijk spul, dus het is heel goed dat er handhaving is, maar die wordt nog niet in de volle breedte in het land uitgerold, zoals dat zo mooi heet. Ik vraag de minister of dat vanaf 1 juli wel lukt.

Ten tweede het drugstoerisme. Dat trekt een enorme wissel op onze steden, maar ook op onze grensgebieden. In het debat gaf de minister aan dat ze in Q1, dus in het eerste kwartaal, of in elk geval ruim voor de zomer, met een aanpak drugstoerisme zou komen, naar aanleiding van de motie-Bikker/Slootweg. Ik heb die aanpak nog niet gezien. Wanneer kunnen we deze verwachten?

Voorzitter. Ten slotte nog een motie over het weerbaar maken van boeren.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat boeren kwetsbaar kunnen zijn voor de verleiding van drugscriminaliteit, zoals blijkt uit het feit dat een op de vijf boeren in Noord-Brabant weleens is benaderd door drugscriminelen;

constaterende dat ZLTO en diverse Brabantse gemeenten middels een convenant weerbaar buitengebied een effectieve aanpak ontwikkelen om boeren weerbaarder te maken tegen drugscriminelen, onder meer met de aanstelling van een vertrouwenspersoon, modelhuurcontracten en mogelijkheden om huurders te controleren;

verzoekt de regering met ZLTO, politie en OM toe te werken naar een landelijke uitrol van deze aanpak zodat ook in andere gebieden boeren weerbaarder worden tegen drugscriminaliteit en de drempels om hulp te vragen worden verlaagd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bikker, Michon-Derkzen, Kuik, Van der Plas en Bisschop.

Zij krijgt nr. 525 (24077).

Dank u wel, mevrouw Bikker. Ik heb net verzuimd beide ministers welkom te heten, dus laat ik daar toch even een moment voor nemen. Minister Yeşilgöz-Zegerius van Justitie en Veiligheid en minister Kuipers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, fijn dat u er bent; logisch ook dat u er bent.

Laten we verdergaan met het debat. De volgende spreker is mevrouw Kuik van het CDA.

Mevrouw Kuik (CDA):

Voorzitter, dank. Ik heb twee moties, waarvan één naar aanleiding van de uitbreiding van het wietexperiment. Politie en OM hebben aangegeven dat er risico's zijn als het gaat om twee handhavingsregimes, dus om twee stromen. Dit betreft de gedoogde en de gereguleerde producten. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering voornemens is voor de aanloopfase van het wietexperiment, die tot zes maanden kan duren, deelnemende shops in Tilburg en Breda toe te staan zowel binnen het wietexperiment geteelde wiet als illegaal geteelde wiet te verkopen;

overwegende dat deze overgangsperiode, waarin beide producten mogen worden verkocht voor het experiment zelf, op zes weken is vastgesteld en dat een te lange overgangsfase onwenselijk is vanuit het handhavingsperspectief en tegenstrijdig is aan de doelstelling van het experiment, namelijk het bezien of een gesloten coffeeshopketen mogelijk is;

verzoekt de regering ook voor de aanloopfase in Breda en Tilburg een overgangsfase van ten hoogste zes weken te hanteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kuik en Bikker.

Zij krijgt nr. 526 (24077).

Ik zie dat u verder wilt gaan, maar ik geef eerst de heer Sneller de gelegenheid voor een interruptie.

De heer Sneller (D66):

Ik hoor dat politie en OM risico's zien, maar het klopt toch ook, vraag ik aan mevrouw Kuik, dat politie en OM hebben gezegd dat ze hiermee uit de voeten kunnen. Dit was toch ook een van de voorwaarden die wij in het najaar aan deze ministers hebben meegegeven om te verkennen of dit mogelijk was?

Mevrouw Kuik (CDA):

Politie en OM hebben aangegeven dit als risico te zien en hebben daarbij ook gezegd: dit sluit eigenlijk niet aan bij de kern van het experiment. Daar ben ik het helemaal mee eens, want dit experiment is bedoeld om ook te controleren of het werkt of niet. Als je twee verschillende stromen hebt, namelijk het kopen van de gereguleerde wiet en het kopen van de gedoogde wiet, kun je in die periode niet controleren of dat wel of niet effectief is. Dat vinden wij wel belangrijk.

De heer Sneller (D66):

Dit is wat mij betreft tijdens het commissiedebat onvoldoende gewisseld op deze manier. Ten eerste, dat was mijn vraag niet. Politie en OM hebben toch gezegd dat dit kan? Anders had deze minister van Justitie dat hier nooit voorgelegd. Ten tweede, ten aanzien van het experiment en het evalueren daarvan is sprake van een overgangsfase. Pas daarna begint het meten. En pas daarna gaan ook de andere gemeenten meedoen. Dat is het experiment dat uiteindelijk wordt geëvalueerd. Dit is juist bedoeld om ervoor te zorgen dat het experiment zo meteen een goede start krijgt, niet om daartussendoor nog allerlei andere dingen te gaan doen.

Mevrouw Kuik (CDA):

De regering heeft ervoor gekozen om zaken naar voren te halen. Dan vinden wij het wel belangrijk dat we dezelfde voorwaarden hanteren als die we ook voor het experiment hebben vastgesteld, dus dat de overgangsperiode zo kort mogelijk is. We hebben afgesproken dat die zes weken zal bedragen.

En om nog even terug te komen op het eerste punt van de heer Sneller dat de politie en het OM hiermee uit de voeten kunnen. Ze hebben aangegeven: het is uiteindelijk een keuze van de politiek om dit te doen. Maar wat ze hebben aangegeven, namelijk dat dat wel risico's zijn, dat staat natuurlijk nog steeds. En dat deel ik.

De voorzitter:

In laatste instantie, meneer Sneller.

De heer Sneller (D66):

Mijn tweede vraag is niet beantwoord. Ik vroeg: dit gaat toch niet de evaluatie van het experiment beïnvloeden of de validiteit van het experiment dat we na die aanloopfase in al die gemeenten gaan doen?

Mevrouw Kuik (CDA):

Ik geef nogmaals aan dat het voor ons wel belangrijk is dat als je toch eerder wil beginnen, je ook in die periode iets kan meten. Dat is voor ons wel belangrijk. Dan vinden wij een periode van zes maanden erg lang, helemaal als we hebben afgesproken dat die overgangsfase bij de daadwerkelijke start van het experiment op zes weken staat.

Voorzitter. Dan heb ik een tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het festivalseizoen is begonnen en dat op bepaalde festivals drugsgebruik eerder regel dan uitzondering is;

overwegende dat de gebruikers van drugs niet alleen schade toebrengen aan zichzelf en de samenleving, maar ook een crimineel verdienmodel in stand houden;

overwegende dat het bezit van drugs weliswaar bij wet verboden is, maar gebruikershoeveelheden worden gedoogd en onbestraft kunnen blijven;

verzoekt de regering om in gesprek te gaan met het Openbaar Ministerie om het bezit van een gebruikershoeveelheid drugs gepaard te laten gaan met in ieder geval een boete, omdat het van belang is dat gebruikers de consequenties voelen van het drugsgebruik;

verzoekt de regering om samen met gemeenten drugspreventieplannen onderdeel te laten zijn van de vergunningverlening van festivals;

verzoekt de regering de Kamer hierover te informeren voor de begrotingsbehandeling van 2024,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kuik en Bikker.

Zij krijgt nr. 527 (24077).

Dank u wel, mevrouw Kuik. Dan is het woord aan de heer Sneller namens D66.

De heer Sneller (D66):

Dank u wel, voorzitter. Drugs kunnen verrijken, verzachten of verlichten, maar drugs kunnen ook een vlucht zijn en drugs kunnen ook vernielen. De redenen om drugs te gebruiken zijn even veelzijdig als de typen drugs die gebruikt worden. En een effectief drugsbeleid moet gebaseerd zijn op die verscheidenheid. Of zoals de minister van VWS het verwoordde in het commissiedebat: "Een drugsbeleid dat pragmatisch, humaan, realistisch en waar mogelijk ook wetenschappelijk onderbouwd is." En in vergelijking met sommige landen scoort ons land op die criteria heel goed.

In Singapore werd vorige maand weer een man opgehangen, omdat hij medeplichtig was aan het smokkelen van 1 kilo cannabis. Ik ben dan ook blij dat de minister heeft toegezegd in het commissiedebat dat hij een internationale alliantie voor drugsbeleid gaat vormen dat gericht is op het terugdringen van gezondheidsschade door het gebruik van drugs. Om dat doel te bereiken is er in Nederland nog het nodige te winnen. En dat begint met meer regulering van drugs, omdat we mensen dan beter kunnen beschermen. Want illegale dealers controleren niet op een minimumleeftijd. Illegale dealers houden zich niet aan een maximumhoeveelheid. Illegale dealers checken niet wat er precies in hun pillen zit. Illegale dealers hebben geen voorlichtingsplicht en geven geen gezondheidswaarschuwingen. Illegale dealers kijken niet naar hoe hard of soft een drug precies is. Illegale dealers doen niet aan preventiebeleid. Illegale dealers verwijzen niet door naar de verslavingszorg. En illegale dealers kun je geen keurmerk en kwaliteitsstandaard opleggen. Dat kan zelfs niet met de coffeeshops in Nederland, zo liet de minister van Justitie weten tijdens het commissiedebat. En dan heb ik het nog niet eens over alle criminele geldstromen en de bijbehorende effecten, die de rechtsstaat ondermijnen. Kortom, ik blijf ervan overtuigd dat een weldoordacht reguleringsbeleid uiteindelijk de weg is naar een gezondere en veiligere samenleving.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Sneller. Dan vraag ik meneer Stoffer om naar voren te komen voor zijn bijdrage namens de SGP.

De heer Stoffer (SGP):

Voorzitter. Ik sta hier in plaats van de heer Bisschop. Hij heeft een debat elders. Vandaar dat ik voor hem een motie indien. Die luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat shishalounges in toenemende mate het decor zijn van geweldsincidenten zoals schietpartijen, bedreigingen en aangetroffen handgranaten;

overwegende dat shishalounges met een gewone horecavergunning gevestigd kunnen worden en buiten het zichtveld van inspecties vallen;

overwegende dat het ontbreekt aan regelgeving, transparantie en registratie van het aantal shishalounges;

constaterende dat uit verkennend onderzoek van RIEC Brabant-Zeeland blijkt dat bij driekwart van de onderzochte zaken er volgens de autoriteiten in meer of mindere mate een link met criminaliteit bestaat;

verzoekt de regering een landelijke aanpak voor shishalounges te ontwikkelen en de regelgeving rond shishalounges te verscherpen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Stoffer en Bisschop.

Zij krijgt nr. 528 (24077).

De heer Stoffer (SGP):

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. De laatste spreker van de Kamer is mevrouw Helder namens de PVV.

Mevrouw Helder (PVV):

Dank u wel, voorzitter. In het commissiedebat van 22 februari jongstleden heb ik gevraagd waarom het ministerie van VWS primair verantwoordelijk is geworden voor het wetsvoorstel waarbij de Opiumwet wordt gewijzigd, waaraan een derde lijst wordt toegevoegd waarop nieuwe psychoactieve stoffen worden opgenomen. Het antwoord luidde dat de Opiumwet onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van VWS valt, omdat daarin middelen worden verboden die een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Omdat er ook een justitieel belang is, is het wetsvoorstel dat ik net noemde, wel gezamenlijk met het ministerie van JenV ingediend.

Voorzitter. Ik blijf het hiermee oneens, niet omdat ik de minister van VWS niet aardig vind, maar omdat er een lange voorgeschiedenis is bij dit wetsvoorstel. Ik was er al eerder bij betrokken, vanaf 2012 om precies te zijn. Het is steeds behandeld in de commissie voor J&V en ook door het ministerie van JenV. Belangrijker echter is dat ik van mening ben dat het ministerie van JenV veel sneller op de hoogte zal zijn of er eventuele nieuwe stoffen zijn, of dat er uitvoeringsproblemen zijn waardoor deze wet — het moet nog een wet gaan worden — mogelijk toch bijgesteld zal moeten worden. Iedereen weet dat met name de georganiseerde criminaliteit steeds nieuwe manieren vindt om de Opiumwet te omzeilen. Reden waarom dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk naar de Kamer moet, maar die naar mijn mening na inwerkingtreding steeds goed door het ministerie van JenV in de gaten gehouden moet worden in combinatie met toekomstige ontwikkelingen. Daar wil ik graag een reactie op.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Helder. Daarmee zijn we aan het eind van deze termijn van de Kamer. De ministers hebben ongeveer vijf minuten nodig om hun reacties op de ingediende moties en de gestelde vragen voor te bereiden, dus ik schors voor vijf minuten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Wij hervatten dit tweeminutendebat drugsbeleid met als eerste de reactie van minister Kuipers, minister van VWS.

Minister Kuipers:

Dank u wel, voorzitter. Allereerst het antwoord op een vraag van mevrouw Helder ten aanzien van het wetsvoorstel NPS en de primaire verantwoordelijkheid. Het wetsvoorstel wordt primair getrokken door VWS en gaat in eerste instantie om gezondheidsrisico's. Ter illustratie, er staan op de lijsten ook geneesmiddelen, bijvoorbeeld morfine, bepaalde kalmeringsmiddelen, maar ook een middel als ritalin. Uiteraard is het zo — ik kijk ook naar mijn collega-minister Yeşilgöz — dat we daarin zeer nauw gezamenlijk optrekken.

Dan, voorzitter, aan mij om iets te zeggen over de motie op stuk nr. 256 van mevrouw Kuik. Wij ontraden deze motie. Zoals de minister van JenV en ik hebben toegelicht in de Kamerbrief van 30 maart jongstleden vinden wij de aanloopfase nodig om voorafgaand — ik zeg nadrukkelijk voorafgaand — aan de start van het experiment alle processen en systemen te oefenen, zodat de start van het experiment in alle steden soepel verloopt. Daarom past de aanloopfase goed bij de doelstelling van het experiment. We hebben met alle betrokken partijen gesproken over de aanloopfase, dat is in het debat ook besproken. We hebben de genoemde zorgpunten vanuit het OM en politie meegenomen in het besluit. En juist vanuit het handhavingsperspectief hebben we besloten om de aanloopfase kleinschalig te houden. We hebben daarbij goede afspraken gemaakt met de twee burgemeesters die hier toezicht op houden, en de burgemeesters voeren goed overleg met de lokale driehoek. Een aanloopfase van zes weken zoals voorgesteld in de motie is te kort om verbetering in de processen en systemen door te voeren als dat nodig is. Daarnaast zal dit betekenen dat de levering van gereguleerde cannabis langer op zich zal laten wachten, en naar verwachting niet dit jaar zal kunnen plaatsvinden. Wij ontraden deze motie.

De voorzitter:

De motie-Kuik/Bikker op stuk nr. 256 is ontraden, maar eerst geef ik de gelegenheid aan mevrouw Michon-Derkzen voor een interruptie.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):

Dank aan de minister voor dit heldere antwoord. Ook in het kader van de aanloopfase in deze twee gemeenten zou ik de minister willen vragen wat dat voor de aanbieders betekent. Klopt het, zeg ik maar even heel direct, dat er meerdere aanbieders gereed moeten zijn om deze aanloopfase te laten starten?

Minister Kuipers:

Ja, dat klopt. Zoals in dit debat al eerder besproken streven wij ernaar dat er minimaal drie aanbieders zijn voordat deze aanloopfase van start gaat.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):

Is een streven een eis? Dit om het even scherp te hebben.

Minister Kuipers:

Ja.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):

Er zijn drie aanbieders vereist om de aanloopfase te starten. Is dat nu het geval?

Minister Kuipers:

Op dit moment is dat nog niet zo, als ik af moet gaan op de meest recente informatie die wij van de telers zelf krijgen en die eerder ook al naar buiten is gekomen. Dat is het volgende: één ervan is daadwerkelijk al enige tijd begonnen en een tweede geeft aan naar verwachting binnen zeer korte termijn, enkele weken, te kunnen beginnen. En als we kijken naar waar we eerder in een debat bij hebben stilgestaan, onder andere bij de bankrekening et cetera, zien we progressie: de telers geven aan dat er nu zeven zijn die een bankrekening hebben. Dus wij zien duidelijk progressie en we hebben gezegd: er moeten er drie daadwerkelijk kunnen leveren om voor de betreffende twee steden voldoende continue levering te kunnen hebben.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Ik ben heel licht in verwarring over de uitleg van het dictum van de motie door de minister. Ik onderscheid de aanloopfase en de overgangsfase. Dus de aanloopfase is vanzelfsprekend langer dan de overgangsfase, waarin twee verschillende producten worden aangeboden, namelijk de legale, gereguleerde en de illegaal geteelde producten. Mijn beeld is dat de motie zich alleen richt op die overgangsfase, qua het beperken van de verkoop van twee verschillende producten, en dat je die niet langer moet maken dan zes weken, omdat het qua handhaving bijvoorbeeld de nodige moeite met zich meebrengt. Maar ook qua lessen die je kunt leren gedurende die overgangsfase, bij het eerste experiment, is het zinnig om ook te kijken hoe je dat dan juist in die fase, die zes weken, goed kan doen. De minister gaf net naar mijn idee een andere uitleg aan het dictum, dus misschien kan hij dat verhelderen.

Minister Kuipers:

Zoals het experiment oorspronkelijk bedoeld was, zou het in alle steden tegelijkertijd van start gaan, om in een periode van maximaal zes weken een overgang te maken naar het volledig legale traject. Dus het zou maximaal zes weken zijn, in alle steden tegelijk. Wat we nu zien, werkende weg, is dat het niet gelukt is om alle telers vrijwel gelijktijdig te laten starten, en dat er een verzoek is van een tweetal gemeenten, die vragen: kunnen we dan die eerdere fase al gebruiken om, met minimaal een drietal telers die al klaar zijn, in de voorbereiding alvast de aanvoer en de systemen te testen? Dat betekent dat we dat afgesproken hebben na alle gesprekken hierover, en dat we daarbij hebben gezegd: we hebben een periode van maximaal zes maanden. Dus die periode van zes weken bij de start van het experiment blijft staan, maar voor twee gemeenten geldt daarvóór een periode van zes maanden, waarin ze met aanlevering van in elk geval drie telers wel van start kunnen gaan.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Voorzitter, excuus. Hier is een brief over gekomen na het commissiedebat, dus in principe zijn dit typische dingen die je in een commissiedebat wisselt. Maar als ik het dan goed begrijp, is het gedurende die zes maanden volgens de minister mogelijk dat én de regulier geteelde cannabis verstrekt wordt én de illegale, dus dat die twee naast elkaar staan. Dan vind ik wel veel pleiten voor die motie waar mijn handtekening onder staat, en dat we zeggen: nee, dat moet wel tot die zes weken beperkt zijn. En daar houd ik het ook bij hoor, voorzitter.

Minister Kuipers:

Maar dan kom ik echt terug. Ik heb bewust uitgebreid een aanvullende toelichting gegeven, waarom wij deze motie nadrukkelijk ontraden. Het betekent dat je die aanloop, waar zorgvuldig over gesproken is met beide collega's — ik kijk nu naar mijn collega — maar ook met de burgemeesters en het OM. Daarbij werd nadrukkelijk gezegd: gebruik daar nou een iets langere periode voor. Als je die ook vastzet op een maximum van zes weken, dan maak je feitelijk die aanloopfase onmogelijk en maak je ook de lessen die we daaruit willen leren ten aanzien van het oefenen met processen en systemen feitelijk onmogelijk.

De voorzitter:

Mevrouw Michon, kort.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):

Kan de minister in zijn volgende brief over de stand van zaken van het wietexperiment ingaan op de aanbieders, de telers? Het gaat immers altijd over het wel of geen bankrekening hebben — die discussie voeren we vaak — maar de selectie van de telers is alweer jaren terug gebeurd. En je ziet dat er bij die groep die toen is ingeloot, zoals je het bijna kunt zeggen, om hieraan mee te doen, een paar klaar zijn en een paar nog niet eens begonnen zijn. Dat zit niet alleen maar in de bankrekeningen. Er zijn ook weer telers die toen de boot hebben gemist, maar die misschien wel klaar zijn. Dus ik kan me voorstellen dat dit nu te ver voert; dit hadden we in een debat moeten bespreken. Kan de minister in de brief die we periodiek krijgen, ingaan op die telers en op de vraag of het mogelijk is om als nieuwe teler nog toe te treden? Wil hij ook nog eens kritisch bekijken of de groep die nu de gouden wikkel heeft, inderdaad de aanbieders zijn met wie we dit gaan doen?

Minister Kuipers:

Ja, die toezegging wil ik van harte doen.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik heb een vraag naar aanleiding van het antwoord dat op de interruptie van mevrouw Bikker werd gegeven. Misschien klopt mijn conclusie niet, daarom deze interruptie. Mocht de motie van collega's Kuik en Bikker worden aangenomen, betekent dat dan eigenlijk dat de pilot van die twee gemeenten om eerder te mogen starten, om zeep wordt geholpen?

Minister Kuipers:

Als die aangenomen wordt, dan klopt dat, ja.

De voorzitter:

Gaat u verder. Of was u al aan het einde van uw bijdrage?

Minister Kuipers:

Ja, dat was het.

De voorzitter:

Dank u wel, minister Kuipers. Dan geef ik het woord aan minister Yeşilgöz-Zegerius van Justitie en Veiligheid.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dank u wel, voorzitter. Als u het goedvindt ga ik direct naar de vragen die gesteld zijn. De vraag van mevrouw Helder over die hele ontwikkeling rondom de nieuwe psychoactieve stoffen is al door mijn collega beantwoord. We blijven daarin gezamenlijk optrekken.

Mevrouw Bikker had twee vragen voor mij. Ze vroeg wat de stand van zaken is als het gaat over de motie-Bikker over de aanpak van drugstoerisme en of dat nog goed loopt. Ik heb in februari aangegeven dat we de uitwerking voor de zomer naar de Kamer zullen sturen. Dat is nog steeds het geval, dus dank voor de checkvraag. Wij zijn nog steeds op koers. Mochten we meer tijd nodig hebben, dan zorg ik dat we dat actief melden. Voor de Handelingen zeg ik er even bij dat mevrouw Bikker en ik ook goed zijn in non-verbale communicatie, maar dat is in deze zaal niet altijd handig. Dat moeten we ergens anders doen.

Dan de tweede vraag. Gaat het lukken om vanaf 1 juli het lachgasverbod volledig te handhaven? We zijn en blijven in nauw contact met politie en Openbaar Ministerie over de implementatie van het lachgasverbod en ook het doorgroeimodel. Ik heb geen signalen ontvangen dat we 1 juli niet zouden halen. Ook hiervoor geldt: mocht daaraan iets wijzigen, dan zorgen we dat we dat proactief melden, maar het ziet er vooralsnog goed uit.

Dan ben ik bij de eerste motie. De motie op stuk nr. 525 van mevrouw Bikker krijgt oordeel Kamer. Als zij het goedvindt, ga ik direct door naar de andere moties die er nog liggen.

De motie op stuk nr. 527 van mevrouw Kuik en mevrouw Bikker betreffende de festivals krijgt ook oordeel Kamer, als ik haar als volgt mag invullen. Het is natuurlijk een gezamenlijke verantwoordelijkheid van mij en de collega van VWS om ook met het OM in gesprek te gaan. De vergunningen voor festivals zijn echt een verantwoordelijkheid van de gemeenten. Die ligt daar en moet daar ook blijven. We moeten dus bezien hoe we dat gezamenlijk op de agenda kunnen krijgen. Preventie is al een wezenlijk onderdeel van die vergunningen. Dat is misschien goed om te onderstrepen. De motie op stuk nr. 528 wordt ontraden. Sorry, meneer Stoffer. Dat heeft ermee te maken — ik heb hier veel tekst, maar ik vat het kort samen — dat er op dit terrein al heel veel gebeurt en ook al heel veel kan, maar dat de verantwoordelijkheid en het maatwerk echt bij de gemeenten liggen. In al onze contacten met de gemeenten wordt ook echt om ruimte gevraagd voor maatwerk. Dat is de reden dat ik geen voorstander ben van een landelijke aanpak. De zorg, het kunnen handelen en een handelingsperspectief deel ik allemaal wel. Nog veel belangrijker, dat ligt ook echt bij de gemeenten en dat pakken ze ook echt op. Als ik het op die manier mag samenvatten, dan is dat de reden waarom deze motie ontraden is. Laat het vooral bij maatwerk bij de gemeenten.

De voorzitter:

Dank u wel. Dat betekent dat we aan het einde gekomen zijn van dit tweeminutendebat Drugsbeleid.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de vier ingediende moties zal aanstaande dinsdag worden gestemd. Ik schors even kort en daarna zal deze vergadering verdergaan met het debat over het burgerinitiatief Abortus is geen misdaad.

De vergadering wordt van 15.02 uur tot 15.07 uur geschorst.

Naar boven