3 Scholen aan de slag met subsidie basisvaardigheden

Aan de orde is het tweeminutendebat Scholen aan de slag met subsidie basisvaardigheden (31293, nr. 654).

De voorzitter:

We gaan vandaag beginnen met het tweeminutendebat Scholen aan de slag met subsidie basisvaardigheden. Ik heet de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, de heer Wiersma, welkom. Ik geef allereerst het woord aan de heer De Hoop van de PvdA.

De heer De Hoop (PvdA):

Dank, voorzitter. Goedemorgen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van oordeel dat het van groot belang is dat de gelden die worden aangewend voor de uitvoering van het Masterplan basisvaardigheden niet alleen worden besteed, maar ook vooral effect sorteren in termen van een betere beheersing van de basisvaardigheden door scholieren in het basis- en voortgezet onderwijs;

overwegende dat basisvaardigheden ten dele relatief makkelijk meetbaar zijn, maar ten dele ook moeilijk meetbaar zijn;

constaterende dat ook de dramatisch gekelderde plaats van Nederland in de rankings van de PISA- en de PIRLS-onderzoeken een veeg teken aan de wand vormt, maar niet helemaal alles zegt;

verzoekt de minister om bij zijn Masterplan basisvaardigheden — op een zeker abstractieniveau — afrekenbare doelen vast te leggen in termen van een verbeterde beheersing van de basisvaardigheden voor taal en rekenen door scholieren in het reguliere basis- en voortgezet onderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Hoop.

Zij krijgt nr. 657 (31293).

Dank u. Ik zie een interruptie van de heer Van Meenen voor u.

De heer Van Meenen (D66):

Ik vraag aan de heer De Hoop wat deze motie wijzigt aan het kabinetsbeleid. Volgens mij is het namelijk allang onze bedoeling dat we veel beter gaan beschrijven wat we verwachten dat leerlingen leren. Onze bedoeling is dat we niet alleen beschrijven waarnaar we streven, maar dat het ook echt gebeurt. Dat is gewoon het beleid van dit kabinet. Dus wat gaat deze motie veranderen aan het kabinetsbeleid?

De heer De Hoop (PvdA):

Ik zie dat toch een beetje anders. Ik maak me er echt zorgen over hoe effectief we het geld voor het Masterplan basisvaardigheden inzetten. We hebben veel gesprekken in de commissie gehad over de meetbaarheid daarvan en over de meetbaarheid van de doelen die we willen bewerkstelligen. Ik denk dat we daar door middel van deze motie nog net iets meer zekerheid over hebben. Het is gewoon een blijvende zorg, dus het leek mij verstandig om daarover een motie in te dienen. Als de minister aangeeft "joh, dit is echt totaal overbodig, De Hoop", dan ben ik ook helemaal niet te min om 'm dan weer in te trekken.

De heer Van Meenen (D66):

Nog één vraag daarover. Terloops zegt de heer De Hoop twee keer dat de basisvaardigheden niet allemaal zo makkelijk te meten zijn. Maar als we het hebben over de basisvaardigheden taal en rekenen, en niet over andere basisvaardigheden, dan denk ik dat dat dé basisvaardigheden zijn die wél goed te meten zijn. Ik vraag de heer De Hoop: wat is er niet goed te meten aan taal of rekenen?

De heer De Hoop (PvdA):

Voordat we in een semantische discussie terechtkomen, wil ik het volgende zeggen. Ik maak mij gewoon zorgen over de basisvaardigheden. Dat doen we allemaal in deze commissie. We zien ook weer heel veel nieuwe berichten daarover. Ik maak mij zorgen over de meetbaarheid daarvan. Ja, natuurlijk is het Nederlandse rekenen tot op zekere hoogte heel goed meetbaar. Ik maak me echter zorgen over de ontwikkeling daarvan, ook in relatie tot de PISA. De basisvaardigheden gaan namelijk heel hard achteruit. Ik hoor graag van de minister hoe hij de motie leest. Ik denk dat die een toegevoegde waarde kan hebben. Als dat niet het geval is, dan hoor ik dat zo ook.

De voorzitter:

Dank u. Dan ga ik naar mevrouw Westerveld van GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Iedereen maakt zich inderdaad zorgen over de dalende basisvaardigheden bij leerlingen, of je nou van een linkse of van een rechtse politieke partij bent, en of je nou lang of kort in de Kamer zit. We vinden dus allemaal dat de basisvaardigheden op orde moeten zijn en dat er flink wat kan verbeteren. We kunnen ons echter wel afvragen of de manier waarop we ons zorgen maken soms niet verschilt.

Ik lees dat de minister op korte termijn én de basisvaardigheden wil verbeteren door basisteams naar scholen te sturen én de kerndoelen concreet wil maken en opleveren én meer toezicht wil houden op scholen door middel van verplichte peilingen en leerlingvolgsystemen én leraren meer tijd en ruimte wil geven voor professionalisering én een nieuw financieringsinstrument wil ontwikkelen om scholen te stimuleren meer kennis te delen én een systeem van periodiek curriculumonderhoud wil inrichten. Dat is natuurlijk allemaal heel ambitieus, maar het merendeel van deze agenda moet al in 2023 en 2024 worden uitgevoerd. Ik begrijp dat al deze zaken prioriteit hebben en ik begrijp dat deze Kamer veeleisend is. Het lijkt me ook een goede zaak dat de Kamer het kabinetsbeleid goed controleert en heel veel zaken van deze minister vraagt, maar wij willen de minister toch onze zorg hierover meegeven. Lukt dat wel in deze tijd? Zou niet meer gekozen moeten worden voor een focus op echt datgene wat de grondslag is van goed onderwijs: een goede, goed gekwalificeerde leraar voor de klas die de tijd en ruimte heeft om het beroep uit te oefenen? Wij zijn bang dat het onderwijsveld misschien wel te veel overspoeld wordt door allerlei verschillende initiatieven. Individueel gezien is daar op zich niks op aan te merken, en voor een groot deel heeft de Kamer daar ook om gevraagd, maar tegelijkertijd vragen wij daardoor misschien wel te veel van het onderwijsveld.

Voorzitter. Ik wil nog een concrete vraag stellen over de basisteams die naar scholen gaan. De basisteams bestaan natuurlijk ook weer voor een groot deel uit mensen die anders misschien voor de klas hadden gestaan. Ik weet dat de minister antwoordt: dit zijn mensen die nu niet voor de klas staan en die zetten we op deze manier in. Maar zou niet juist meer focus moeten liggen op een vast team voor de klas in plaats van dat we nu ook basisteams hebben? Die doen heel goed werk, maar je kunt personeel natuurlijk maar één keer inzetten.

De voorzitter:

Dank u. Dan ga ik door naar de volgende spreker. Dat is mevrouw Paul van de VVD.

Mevrouw Paul (VVD):

Dank, voorzitter. De VVD is heel blij dat deze minister en scholen voortvarend aan de slag gaan met de basisvaardigheden, in eerste instantie met lezen, schrijven en rekenen. Ik wil de minister vragen of hij nog steeds op schema is met de voorbereidingen voor de volgende stap, en die gaat over digitale vaardigheden en burgerschap. Ik weet dat we daar in deze Kamer geregeld over hebben gesproken. Ik weet dat de meningen daarover verdeeld zijn, maar het standpunt van de VVD is heel duidelijk: ook díe onderdelen horen tot de basisvaardigheden. Vandaar geen motie, maar een vraag. Hoe staat het met de planning op dat vlak? Wij zijn ervan overtuigd dat ook die elementen belangrijk zijn om kinderen goed voorbereid en goed geëquipeerd de wijde wereld in te sturen.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u. De heer Van Meenen heeft nog een vraag ondanks dat er in de commissie natuurlijk al een debat is geweest.

De heer Van Meenen (D66):

Ja, maar niet op deze manier, zoals mevrouw Paul het nu zegt. Volgens mij was de overtuiging daar breed dat we ons moeten richten op taal en rekenen. Dat vindt mijn partij de basisvaardigheden. Mijn vraag aan mevrouw Paul is: is zij het met D66 eens dat we voor taal en rekenen nu eerst moeten vaststellen wat er geleerd moet worden en wat daarvan het beslag is op het curriculum voordat we verder kunnen?

Mevrouw Paul (VVD):

Het was in het debat heel duidelijk dat er wel wat licht zit tussen het standpunt van de VVD en dat van een aantal andere partijen. Ik blijf daarbij. Ik geloof dat het ongelofelijk belangrijk is om in te zetten op de basis van lezen, schrijven en rekenen. Ik herinner de heer Van Meenen eraan dat we in het coalitieakkoord met elkaar glasheldere afspraken hebben gemaakt over wat direct daarachteraan komt. Ik herinner de heer Van Meenen en, indirect, de minister er ook aan dat we om heel duidelijke redenen als tweede stap direct daarachteraan aan de slag gaan met digitale vaardigheden en burgerschap. Daarom is het een heel open vraag aan de minister: wat is de planning die hij voor ogen heeft? Wat is een realistische planning? Want ik kan me ook vinden in de woorden van mevrouw Westerveld. Er staat heel veel op stapel en we willen vooral dat het goed landt in de klas. Dat is mijn vraag.

De voorzitter:

Dank u. Tot slot, meneer Van Meenen? Nee? Klaar.

Dan gaan we door naar de heer Kwint van de SP.

De heer Kwint (SP):

De minister zegt "hij vergeet zijn tekst", maar twee minuten uit het hoofd moet net lukken. Dat zeg ik nou wel, maar we moeten eerst maar eens kijken hoe ik hierdoorheen kom. Ik heb eigenlijk twee vragen, en één daarvan ligt in het verlengde van de vraag van mevrouw Westerveld. Het is goed dat er meer aandacht komt voor de basisvaardigheden. Ik heb nog steeds wel, ook enige tijd na de presentatie van het plan, wat moeite om concreet te krijgen op welke manier scholen in hun dagelijkse praktijk nou ondersteuning gaan ondervinden van de basisvaardighedenteams die nu geformeerd gaan worden. En ik wil hier toch ook nog een keer aandacht vragen voor de vulling van die teams, want eerder is gezegd dat het geen vliegende brigades moeten worden die gaan uitleggen hoe docenten hun werk moeten doen, maar we horen ook wel dat er wel degelijk redelijk veel mensen met een onderwijsbevoegdheid in zo'n team komen. Op welke manier bewaak je nou dat daar wel expertise zit, maar dat we niet gaan concurreren met scholen die zo zitten te springen om docenten? En ik snap best dat de uitkomst daarvan kan zijn dat je dat nooit helemaal kan uitsluiten, maar ik wil hier in ieder geval nog een keer benadrukken dat we daar wel scherp rekening mee blijven houden.

Mijn tweede vraag gaat over de definitie van basisvaardigheden. Want ik weet niet of de heer Van Meenen daar straks bijvoorbeeld nog een motie over heeft, maar we hebben eerder in de Kamer natuurlijk wel de voorkeur uitgesproken om die basisvaardigheden in eerste instantie echt te vernauwen tot rekenen en schrijven. Ik zal de kijkers thuis niet vermoeien met alle discussies over eindtermen en curricula die daarmee samenhangen, maar er zijn goede inhoudelijke redenen om daarmee te beginnen, nog los van het feit dat daar de problemen ook vrij groot zijn. En dan zien wij toch dat in die basisvaardigheden ook digitale geletterdheid en burgerschap terugkomen. Dat is ontzettend belangrijk, zeker burgerschap, maar hoe gaat de minister er nou zorg voor dragen dat deze toevoeging aan het werkveld van die basisvaardighedenteams ook niet tot een soort van verwatering gaat leiden? Want wij willen dat al die energie op dit moment gaat zitten in rekenen en schrijven, en op het moment dat die teams zich ook bezig moeten gaan houden met digitale geletterdheid, ben ik bang dat we straks nuttige krachten gaan inzetten om uit te leggen hoe een grafische rekenmachine werkt. Dat zou ik zonde vinden. Dus ik hoop dat de minister mijn zorgen kan wegnemen. En dan ben ik toch door die twee minuten heen gekomen!

De voorzitter:

Dank u. Ik kijk even naar de minister, of hij direct tot beantwoording kan overgaan. Dat kan hij, dus dan gaan we naar de beantwoording van minister Wiersma.

Minister Wiersma:

Voorzitter, dank. Ik heb één motie en een aantal vragen. We hebben met de Kamer gesproken over het masterplan, of specifiek over de manier waarop het extra geld dat daarvoor beschikbaar is, effectief kan worden ingezet. Er is ruim geld voor beschikbaar gekomen in het coalitieakkoord: voor kwaliteit in het onderwijs 1 miljard, en voor kansengelijkheid ook 1 miljard. Daarbij hebben we het gehad over waar dat geld dan naartoe moet: moet het naar scholen, schoolbestuurders? De hele discussie zit daaraan vast. Hoe weten we dan hoe dat goed terechtkomt? Die discussie zit er ook aan vast. En hoe zorgen we dat het effectief is? Dat is eigenlijk een beetje de vraag die net ook gesteld werd, en die zit daar ook aan vast. Alle drie zijn ze nog best ingewikkeld. Vandaar dat we daar een heel plan voor hebben gemaakt en naar uw Kamer hebben gestuurd, met daarin de momenten waarop u daarover hoort. Dat betekent dat er over een heleboel thema's die genoemd zijn nog brieven naar uw Kamer toe komen. U ontvangt bijvoorbeeld nog een beleidsreactie over het advies van de Onderwijsraad over taal en rekenen. En we hebben ook een tussenbalans van de actualisatie van het curriculum toegezegd. Die is belangrijk omdat we het net hadden over wat die basisvaardigheden zijn. We hebben gezegd: we beginnen bij de absolute basisvaardigheden, en dat zijn taal en rekenen. Dat krijgen we hier dan in de Kamer, en dan maken we daar de balans van op. We hebben dan zo meteen een tussenbalans, en dan kijken we of we naar de volgende stap gaan. Ik kom zo op de vragen die daar specifiek over gesteld zijn hoor, maar ik wilde in ieder geval zeggen dat dat de brieven zijn die nog naar de Kamer komen.

En ik denk dat het verstandig is dat we daar dan ook heel regelmatig het gesprek met elkaar over hebben, juist om vanuit de Kamer al geluiden te horen over of het te doen is, of we nog de goede dingen doen en of we die dingen dan goed doen. Ik denk dat er reden is om daar dan ook echt goed bij stil te staan, omdat dit een beweging is die wat mij betreft niet voor twee of drie jaar is, maar echt voor tien à twintig jaar. Dat moet je wel met elkaar doorzetten. En als dat tot ongenoegen leidt en er over twee of drie jaar partijen bij een nieuw kabinet zijn die ervoor willen kiezen om dat geld toch nog anders te besteden, dan hebben we het niet goed gedaan. Dus ik vind het belangrijk dat we juist met z'n allen die koers opgaan. Dat mevrouw Westerveld mij helpt om een soort disclaimer te leggen op mijn eigen succes, is altijd goed. Ik heb er wel behoefte aan — en dat zeg ik wel vaak — om wat richting te hebben. Dus als er echt ergens twijfel over is, mag u een vraag stellen. Maar als er echt iets niet goed is, dan moeten we het ook niet doen, want dan doen we het niet goed. Dus als het te veel is, moeten we ook aangeven wat er dan te veel is. Dat is niet zo gemakkelijk. Dat realiseer ik mij ook. Te veel is in dit geval ook zorgen dat het curriculum geüpdatet wordt en dat duidelijk is wat er wel in hoort en wat er niet in hoort. Is dat dan te veel? We doen het juist om het makkelijker te maken. In het onderwijsakkoord hebben we extra geld voor bijscholing, professionalisering en het voorbereiden van lessen. Dat doen we juist omdat je die tijd wil hebben. Die tijd is er nu niet altijd en daarom hebben we ook de werkdrukmiddelen toegevoegd. Dat klinkt als allemaal extra, maar dat is extra geld om het beter te kunnen organiseren. Er zit dus wel een gedachte achter. Mevrouw Westerveld doet overigens ook niet alsof dit er niet achter zit. Maar het is dus niet een stapeling die automatisch tot verzwaring leidt. Dat is niet de bedoeling. Als het effect is dat elk iets tot een verzwaring leidt, dan is het niet goed. Het gaat mij erom dat het duidelijk is wat we willen en verwachten en wat er vervolgens gerealiseerd is. Dat moet duidelijk zijn en dat is nu soms te vaag. Bovendien moeten we dan betrokken zijn om te helpen en de hand uit te steken, wat die hulp ook is. Soms gaat het om iemand die advies geeft, soms is het een leerkracht en soms is het meezoeken bij de vacatures aangezien twee meer weten dan een. Het is dus echt het hele pakket aan dingen. Over de vraag of het dan wel of niet gaat bijdragen aan de workload, moeten we het dan ook hebben, maar de bedoeling van deze stappen is juist dat ze eraan bijdragen om dat proces onder controle te krijgen. Als we dat niet kunnen realiseren, dan heb ik daar graag de hulp bij van de Kamer.

Dan kom ik op de motie van de heer De Hoop en daarna zal ik ingaan op de vragen van mevrouw Westerveld, mevrouw Paul en de heer Kwint, en natuurlijk ook op de vraag van de heer Van Meenen die hij bij interruptie stelde. Ja, ik luister altijd heel goed naar de heer Van Meenen, voorzitter, nu het nog kan.

De voorzitter:

Een beetje puntigheid zou niet verkeerd zijn, gezien ook de andere tweeminutendebatten, minister.

Minister Wiersma:

Ik dacht: eens even kijken hoe pittig de voorzitter is. Maar dit gaat goed. Grapje. Ja, je moet ook nog een beetje kunnen lachen.

De motie van de heer De Hoop is op zich een duidelijke motie. Er wordt daarin gesproken over afrekenbare doelen. Zoals aangegeven in de voortgangsbrief van november werken we aan een uitgebreid onderzoeksprogramma, juist met het oog op de implementatie én om de resultaten en de prestaties zo meteen te kunnen zien. We zijn nu ook met iedereen in gesprek, van wetenschap tot onderwijs en leerkrachten, om tot realistische en concrete doelen te komen en om de indicatoren daarvoor helder te hebben. Dat zijn ook altijd opmerkingen van de Rekenkamer, dus dat zijn we nu aan het doen. In april informeren we de Kamer over hoe dat eruit komt te zien, dus over de indicatoren en de doelen die we daarbij hanteren. In de Kamerbrief wordt ook gesproken over het meerjarig onderzoeksprogramma en over het vaker doen van peilonderzoeken. In 2025 moet iedere school werken met een erkend leerlingvolgsysteem et cetera. Er is dus sprake van een heel arsenaal, waar ook mevrouw Westerveld op wees. Als we willen weten of iets werkt, moeten we namelijk ook kunnen zien óf het werkt. Dan moet je dingen bij elkaar weten te leggen, wat we nu nog onvoldoende doen. Deze motie zijn we eigenlijk al aan het uitvoeren. Dus ik zou willen voorstellen om deze motie over te nemen.

De voorzitter:

Akkoord?

De motie-De Hoop (31293, nr. 657) is overgenomen.

Minister Wiersma:

Dan ga ik naar de vragen. Mevrouw Westerveld stelde een aantal terechte vragen. Zo heeft zij gevraagd of de aandacht zich niet wat meer zou moeten richten op de gekwalificeerde leraar. Mijn antwoord daarop is ja. Daarom zei ik al iets over de aantrekkelijkheid van het vak, het verlagen van de werkdruk, ruimte om lessen voor te bereiden en om bij te scholen, een vaste baan, extra uren betaald krijgen et cetera. Dat zijn we allemaal aan het doen. Dat zit deels heel veel in workload, ook bij het ministerie. Het is ook iets waar we op moeten letten, want veel voor het onderwijs is ook veel voor ons. Dus we moeten misschien eens een keer gaan zeggen: dit is echt te ambitieus, dit lukt niet. Maar ik hoor bij u ook de uitnodiging om dat dan maar duidelijk te zeggen, ook als we dat terughoren uit het onderwijs. Dus dat waardeer ik. Dus als u dat als Kamer terughoort uit het onderwijs, laat het ons dan weten en dan kunnen we dat in deze debatten ook afwegen.

De heer Kwint heeft specifiek gevraagd naar de basisteams. Die zijn nu begonnen. In ben blij dat er inmiddels minder scepsis over is dan in het begin. Hier zit eigenlijk de simpele gedachte achter: kunnen wij vanuit de overheid alleen maar alle wensen van de Kamer en het ministerie doorsluizen naar scholen en daarbij een zak geld geven om er een soort van goed gevoel aan over te houden, of moeten we ook naar die scholen zelf gaan en vragen wat voor hulp daar nodig is en wat we daarbij kunnen doen? Soms hebben scholen daar allemaal dingen voor bedacht, maar dat zijn soms dingen op de private markt. Soms zitten er dingen tussen waarvan wij hier met elkaar zeggen dat we die eigenlijk niet willen: zou dit niet een soort van publieke dienst moeten zijn? Die gedachte zit daarachter: kunnen wij scholen helpen om een aantal dingen die zij nu misschien uitbesteden aan de markt, weer zelf te kunnen? Dat doen we juist om te voorkomen dat scholen steeds in dat soort markten stappen. Dan denken ze: ik heb extra hulp nodig, dus ik huur die adviseur in of ik ga dat bijlesbureau vragen om hier de huiswerkbegeleiding te doen. Ik vind het belangrijk dat we dat dan als overheid kunnen organiseren. We gaan nu ook ontdekken wat dat dan betekent: wat moeten wij dan bieden?

Zo zien wij die basisteams ook. 144 scholen hebben aangegeven dat ze daarmee aan de slag willen. Met 107 daarvan hebben we een eerste intakegesprek gehad. Ik ben ook bij een paar daarvan geweest. Die intakes zijn heel breed, maar ik merk daarbij dat het heel erg helpt om het gewoon op een rijtje te zetten: wat zijn we nu aan het doen en wat is behulpzaam?

Ik noem één voorbeeld, voorzitter, en dan kom ik op dit punt tot een einde. Er wordt bijvoorbeeld heel veel gewerkt aan nieuwsbegrip, waarbij er dan heel veel discussie is of een methode het beste werkt of niet, of dat je een andere aanpak moet kiezen, zoals close reading. Daar zijn hele goede voorbeelden van. Heel veel scholen zijn eigenlijk diezelfde beweging aan het maken, maar zoeken naar hulp om dat te kunnen doen. Dan helpt het als wij allerlei publieke partijen hebben die dat kunnen doen. Zo zit het met die basisteams. De mensen daarin komen die expertise brengen. Soms gaat het om hele concrete hulp. Maar het is niet automatisch een leerkracht. Als die behoefte er is, gaan we daar natuurlijk wel naar zoeken met die scholen. Maar het is heel breed. We gaan er ook achter komen hoe dat in de praktijk uitwerkt. Dat moeten we dus ook nog gaan zien. Maar dat loopt nu volop, dus daar kan ik binnenkort, in april, iets meer over zeggen.

Dan had de heer Kwint een klein interruptiedebatje met de heer Van Meenen over de definitie van "basisvaardigheden". Daar hebben we nu een volgordelijkheid in aangebracht. We beginnen dus met taal en rekenen. Daarna maken we een afweging. Digitalisering, digitale geletterdheid en burgerschap hebben we natuurlijk heel bewust met elkaar besproken, omdat we daarbij zien dat het curriculum al een tijdje achterloopt. Vorige week zagen we bijvoorbeeld ook die discussie met heel veel partijen over de Holocaust: wat weten jongeren daar nou van? Daarbij speelt bijvoorbeeld ook mee of je desinformatie kan herkennen en onderscheiden. Dan zie je dat dat eigenlijk te weinig in het curriculum zit. Maar dat vinden we met elkaar wel belangrijk. Als we geschiedenis belangrijk vinden, moet je dat ook organiseren. Als dat recent nog is gedaan, kan je nog zeggen dat je erop kan vertrouwen. Maar bij burgerschap en digitale geletterdheid hebben we dat eigenlijk heel lang niet gedaan. Dat moeten we dus gewoon updaten. Ook dat vinden we met elkaar belangrijk. Maar er zit een volgorde in. Die komt ook naar uw Kamer.

De voorzitter:

Dan komt dit tot een afronding. Tot slot op dit punt, de heer Kwint.

De heer Kwint (SP):

Dit is het deel waarbij ik het wel met de minister eens ben, maar de vraag is natuurlijk welke rol die teams daar dan in hebben. Volgens mij krijgen die nu wel degelijk een rol, maar die gaan niet het curriculum herschrijven. Daar zijn namelijk al meer dan genoeg mensen al heel lang mee bezig. Zij hebben echt niet nog meer mensen nodig.

Minister Wiersma:

Ja, dat zijn weer andere teams: geen basisteams maar ontwikkelteams. Ik hoop dat iedereen het nog kan volgen. Ik ben vorige week maandag bij een team geweest dat daarmee bezig is op taal. Zij werken heel specifiek aan die opdracht, dus aan de leerdoelen op taal. Op rekenen doen ze hetzelfde. Daar horen heel veel discussies bij, maar er komt nu echt wat uit. We gaan dat aan uw Kamer presenteren. En als we dat dan inderdaad zo gaan doen, gaat een ander team aan de slag met de rest. Maar we gaan dat stapsgewijs doen, zodat we daar elke keer een afweging in kunnen maken. We gaan ook elke keer even terug naar de Kamer, zodat de discussie niet zo groot wordt dat-ie megalomaan, niet te behappen en alleen maar voer voor discussie is. We knippen die discussie elke keer in wat kleinere en soms ook wat saaiere of technische stukjes.

Ik zeg "saai" en de heer Kwint haakt meteen af. Ik heb 'm!

De voorzitter:

Kunt u tot een afronding komen?

Minister Wiersma:

Ja.

Mevrouw Paul is daar ook mee bediend. We komen heel snel terug naar uw Kamer met die tussenbalans. Daar zit ook de planning voor burgerschap en digitale geletterdheid in.

De voorzitter:

Dank u. Dan was dit het einde van het tweeminutendebat Scholen aan de slag met subsidie basisvaardigheden.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De motie is overgenomen, dus daar gaat u niet meer over stemmen.

Naar boven