5 Vragenuur: Vragen Omtzigt

Vragen van het lid Omtzigt aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over onbeantwoorde schriftelijke vragen inzake het artikel "Universiteit van Amsterdam geeft Netflix belastingadvies vermomd als wetenschappelijk onderzoek" op onderzoeksplatform Follow the Money.

De voorzitter:

Ik nodig de heer Omtzigt uit voor het stellen van de mondelinge vraag aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die ik van harte welkom heet in ons midden, over onbeantwoorde schriftelijke vragen inzake het artikel "Universiteit van Amsterdam geeft Netflix belastingadvies vermomd als wetenschappelijk onderzoek".

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):

Voorzitter. Sorry, ik sprak de minister even aan omdat hij net gisteren een rede heeft gehouden aan de Universiteit Twente. Daar had ik langs kunnen lopen en dan had ik het geweten.

Voorzitter. Het nieuwe academische jaar is geopend. Ik heb nog steeds vragen openstaan over het oude academische jaar, over een serie artikelen over wetenschap op bestelling. De afdeling Belastingrecht van de Universiteit van Amsterdam is een onderzoeksproject gestart naar de fiscale aspecten van de digitale economie. Wie zijn de sponsoren? Netflix €557.000, Ernst & Young €400.000 en een Italiaans belastingadvieskantoor, Gatti Pavesi Bianchi Ludovici, met ook nog €120.000. Via de Wet open overheid kwamen er sideletters naar boven. Dat waren ware sponsorcontracten. In ruil voor sponsoring zegt de UvA aan Netflix een stem toe in de academische discussies over hoe bedrijven als Netflix in de toekomst belast moeten worden. Netflix krijgt zelfs een stem in de aanbeveling die de UvA doet aan beleidsmakers. Denk daarbij aan de OESO, de EU of Nederlandse ambtenaren; zie paragraaf 1 van de sideletter. Als klap op de vuurpijl belooft de UvA Netflix te zullen helpen met het beter uitleggen aan de samenleving dat Netflix niet aan agressieve belastingontwijking zou doen; paragraaf 4 van de sideletters. Wat vindt de minister hiervan? Hij heeft hier acht weken over kunnen nadenken. En voldoet de UvA aan de beleidslijn integriteit van de universiteit? Want daar is een code voor.

De voorzitter:

Het woord is aan de minister.

Minister Dijkgraaf:

Dank u wel, voorzitter. Laat ik beginnen met de heer Omtzigt te danken voor deze vragen en met het aanbieden van mijn excuses omdat we de vragen nog niet eerder schriftelijk hebben kunnen beantwoorden. Ik heb weliswaar een uitstelbrief geschreven, maar we zijn voorbij de termijn. Dat heeft gedeeltelijk te maken met het reces, ook in het ministerie en bij de Universiteit van Amsterdam, want ik had nog enkele vervolgvragen aan haar, die ik pas vanochtend beantwoord heb gekregen. Ik kan de heer Omtzigt dus toezeggen dat de schriftelijke beantwoording vanmiddag plaatsvindt. Maar laat ik een paar algemene dingen zeggen over dit belangrijke onderwerp.

In z'n algemeenheid is samenwerking tussen de wetenschap en bedrijfsleven een belangrijk element in ons hele kennissysteem: voor het aangaan van maatschappelijke uitdagingen en het stimuleren van innovatie. Maar het moet natuurlijk te allen tijde worden geborgd dat er geen vermenging gaat plaatsvinden van commerciële belangen en de inhoud van wetenschappelijk onderzoek. Die verantwoordelijkheid voor wetenschappelijke integriteit ligt in eerste instantie bij de instellingen. Ze dienen zich te houden aan de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit. Die gaat uit van zelfregulering.

Nu over deze casus. De heer Omtzigt noemt dit memo, sideletter, een memo getiteld Benefit of Partnering. Daar staan een aantal dingen in die inderdaad de aandacht vragen. Ik ben geen belastingrechtsdeskundige, maar dit roept ook voor mij toch wel de schijn op van belangenverstrengeling. U noemde al het feit dat dit bedrijf een stem wordt toegezegd in de academische discussie over het reguleren van deze zelfde industrie, en het verbeteren van de perceptie van deze industrie, onder andere in de ogen van de overheid en klanten. Het is dus een hele goede vraag waarom zo'n memo verschenen is en waarom de schijn van afhankelijkheid en belangenverstrengeling is opgeroepen.

Verdere navraag leert dat de UvA, de Universiteit van Amsterdam, aangeeft dat de in de memo opgenomen of aangeboden voordelen geen onderdeel zijn van de uiteindelijk afgesloten overeenkomst. Ik heb er nog extra navraag naar gedaan en gehoord dat in de praktische uitwerking van dat contract deze elementen niet zijn vormgegeven. De UvA heeft ook aangegeven dat ze een interne evaluatie gaan doen naar de uitvoering van dit betreffende onderzoeksproject, mede in het licht van die Nederlandse code wetenschappelijke integriteit. Ik heb de Universiteit van Amsterdam ook nadrukkelijk gevraagd of bij deze evaluatie de vraag kan worden meegenomen hoe het heeft kunnen gebeuren dat dit memo is opgesteld. Er zijn ook goede indicaties dat dit niet het enige is. Dat betekent dat er bij mij vragen zijn over de processen en procedures rondom wetenschappelijke integriteit in deze specifieke vakgroep. Ik ga de UvA ook nadrukkelijk vragen of er nog andere sponsorcontracten zijn die deze aandacht behoeven. Dat roept natuurlijk ook de vraag op in hoeverre de cultuur in de instelling, met name in deze vakgroep, zodanig is dat de implementatie van de code wetenschappelijke integriteit op een goede wijze is geborgd.

Dit is in zekere zin natuurlijk een incident. Ik wil ook nog even zeggen: als ergens in het universitaire bedrijf dit soort situaties voorkomen … Nogmaals, de memo is dan weliswaar niet geactualiseerd in het contract, maar het feit dat je dit aanbied is denk ik gewoon al fout. Die memo had in mijn ogen niet in deze vorm moeten worden aangeboden. Daarmee schaad je volgens mij niet alleen de reputatie van die specifieke vakgroep, maar eigenlijk ook van het universitaire gebeuren in zijn geheel. Er ligt een grote verantwoordelijkheid bij de instellingen en de raden van toezicht om ervoor te zorgen dat de cultuur die op alle plekken in de organisatie aanwezig moet zijn, de wetenschappelijke integriteit borgt.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):

Ik dank de minister voor het feit dat hij daar zo nadrukkelijk afstand van neemt. Het is niet alleen zo in de Wet open overheid. Follow the Money vroeg of er nog meer voorbeelden waren en na twee jaar kwamen die boven tafel, namelijk Ernst & Young en Gatti Pavesi Bianchi Ludovici. Ernst & Young heeft zelf een commercieel blockchainproduct ontwikkeld dat EY TaxGrid heet. Dat krijgt precies dezelfde voordelen. Hetzelfde geldt voor het Italiaanse advieskantoor. Het zijn er dus meer. Het is geen incident.

En dat zit me dwars, want de vakgroep fiscaliteit van de Universiteit van Amsterdam, de laatste universiteit waar ik zelf gewerkt heb — helaas was dat niet die van Twente — bestaat vooral uit parttimehoogleraren die aan de Zuidas werken. Zij sluiten niet één keer maar drie keer zo'n contract af en niemand grijpt in. De Universiteit van Amsterdam heeft de afgelopen acht weken ook nog niet aan de bel getrokken en gezegd: dit doen we niet! We hebben in Nederland tig hoogleraren die over de vennootschapsbelasting gaan, over de winstbelasting en de manier waarop je die kunt ontwijken. Voor Netflix is €557.000 natuurlijk leuk, maar dat is een bedrijf dat per kwartaal anderhalf miljard dollar winst maakt. Voor dat bedrijf is dus het peanuts en daarmee verdedigt het ook zijn model.

Weet u wat we niet hebben? We hebben geen hoogleraar toeslagen in dit land. We hebben tig problemen met toeslagen, bijvoorbeeld wat betreft de vraag hoe je die moet inrichten, maar geen enkele hoogleraar belastingrecht neemt de moeite om het toeslagenstelsel te bekijken. En weet u waarom? Dat is zo vanwege dit soort verwerpelijke contracten. Wilt u deze week nog een gesprek met de UvA aangaan en vertellen dat dit niet kan? Wilt u er bij de UvA op aandringen dat er binnen een jaar een hoogleraar toeslagen komt, omdat iedereen hier iets met die toeslagen wil en omdat het ook een urgent beleidsprobleem is?

Minister Dijkgraaf:

Ten eerste geeft de heer Omtzigt terecht aan dat er andere partijen zijn waarmee niet alleen dit soort relaties bestaan, maar waarbij er ook zo'n soort sideletter is aangeboden. Ik weet dat er vragen van de heer Kwint zijn over EY. Ik ben er nog niet aan toegekomen om die te beantwoorden, maar als je kijkt naar het memo, dan zie je grote parallellen met deze constructie.

We hebben eerder gesproken over wat de juiste balans is tussen parttimehoogleraren die een duidelijke band hebben met maatschappelijke organisaties of het bedrijfsleven, en fulltimehoogleraren. Mijn eigen visie is dat er een goede balans moet zijn. Er moet een soort harde kern zijn binnen de universiteit, in alle vakgroepen en faculteiten, van hoogleraren en wetenschappelijke medewerkers die voor honderd procent vrij zijn om te doen wat ze willen, omdat ze alleen die ene functie hebben. Ik weet ook dat deze vakgroep moeite heeft om zo'n fulltimehoogleraar te vinden. Je kan allerlei redenen bedenken waarom dat zo is. Juist bij contacten met het bedrijfsleven, juist rondom belastingrecht, zie je duidelijk — dat kan iedereen die hiernaar luistert, begrijpen — wat de voordelen zijn voor zo'n bedrijf. Dan denken we natuurlijk snel aan vragen als "zijn er sluipwegen?" et cetera. Dus ik denk dat je daarbij nog extra voorzichtig moet zijn.

Ik kan de heer Omtzigt zeker toezeggen dat ik deze week dat gesprek ga voeren met de UvA, om meer van hen te horen. Nogmaals, ik ga dan ook vragen in hoeverre ze in hun interne evaluatie niet alleen maar bekijken wat de aard van het contract is en hoe het wordt uitgevoerd, maar ook hoe het zo heeft kunnen komen dat dit soort aanbiedingen worden gedaan, die wat mij betreft zo op het eerste gezicht voorbij de grenzen van de integriteit gaan.

Wat betreft de vraag waar een universiteit uiteindelijk de leerstoel op inzet: dat is aan de instelling zelf. Maar we hebben natuurlijk vaak gesprekken met universiteiten. Dan bevestigen ze ook dat ze een belangrijke, maatschappelijke functie hebben. Ik weet dat er vele onderwijsinstellingen zijn die zowel in het onderwijs- als het onderzoeksprogramma zich veel gelegen laten liggen aan de burgers die getroffen zijn door de toeslagenaffaire. Ik weet bijvoorbeeld van een prachtig project in Friesland — geloof ik — waar hogescholen en mbo-scholen aan meewerken. Dus er zijn een aantal mooie voorbeelden. Maar ik denk dat u er terecht op wijst dat ze een belangrijke, maatschappelijke functie hebben. Ik denk dat ik een algemeen gesprek ga voeren met de Universiteit van Amsterdam over dit punt, maar ik ga dit zeker ook nog een keer persoonlijk onder de aandacht brengen.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):

Dank. Dan hoor ik graag terug wat de Universiteit van Amsterdam toegezegd heeft naar aanleiding hiervan, want ze hebben acht weken te tijd gehad om over hun zonden na te denken. Ik hoor ook graag terug van de universiteiten — dat kan deze universiteit of een andere zijn — of ze onderzoeksprogramma's naar het toeslagenstelsel als zodanig starten. Ze zijn wel bezig met de vraag hoe om te gaan met de slachtoffers, maar het stelsel is ingewikkeld. Iedereen worstelt ermee: wat moet ermee gebeuren? Als de universiteiten in Nederland alleen maar dingen doen waarvoor ze gesponsord worden, dan zijn we echt op de verkeerde weg.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Er komt — ik kijk even naar de minister — een schriftelijke terugkoppeling van het gesprek naar de Kamer. Dank u zeer.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Fijn om weer terug te zijn. De minister gaf in zijn beantwoording aan dat er aanwijzingen zijn dat er wel meer bedenkingen zijn over deze vakgroep. Dat weet ik wel zeker. Naast de heer Omtzigt hebben eerder al eens de heer Kwint en ook onze fractie vragen gesteld over andere situaties. De minister gaf ook aan dat de code uitgaat van zelfregulering. Ik heb 'm vanochtend doorgelezen. Ik weet trouwens ook dat ie geëvalueerd wordt. Maar de code gaat uit van zelfregulering. Mijn vraag aan de minister is: wordt het niet tijd dat een externe instantie, bijvoorbeeld de Onderwijsinspectie, eens goed onderzoek gaat doen naar deze vakgroep, naar wat er allemaal is gebeurd, naar dit soort contracten, naar integriteit, naar openbaarheid? Dan laten we dit echt over aan bijvoorbeeld de inspectie.

Minister Dijkgraaf:

Ik snap deze vraag, maar ik ben er zelf toch echt van overtuigd dat uiteindelijk die zelfregulering, dat zelfonderzoek, heel belangrijk is. Dat is trouwens niet alleen zo op het thema wetenschappelijke integriteit. We hebben dezelfde discussie rondom sociale veiligheid en kennisveiligheid. Het is heel belangrijk dat de cultuur binnen een organisatie wordt gedragen, uitgedragen en ook geborgd door iedereen die daarbij een leidinggevende functie heeft. Ik voel dat en als minister van Onderwijs heb ik dat gesprek al met de instellingen en met de raden van toezicht, die ik op hun verantwoordelijkheid kan wijzen. We kunnen op alle mogelijke manieren dat gesprek voeren met de instellingen, maar de beste garantie dat er uiteindelijk geen misstanden plaatsvinden, is als dat gedachtegoed eigenlijk overal in de organisatie aanwezig is. Dat is iets waar een verantwoordelijkheid ligt, denk ik, voor iedereen die in een leidinggevende functie zit, of dat nou de leiding is van de vakgroep, een decaan van een faculteit of uiteindelijk een college. Dat moet eigenlijk een hele universiteit doordringen van het belang van wetenschappelijke integriteit. Uiteindelijk is er ook een stelselverantwoordelijkheid, ook vanuit het ministerie, dat we gewoon het wetenschappelijk bedrijf integer houden.

De heer Kwint (SP):

Zes Zuidasconsultancykantoren hebben zich ingekocht bij vier universiteiten. Ze dicteren het onderzoeksprogramma, ze verdeelden de bijzondere hoogleraarschappen en ze schenden het aanzien van de wetenschap. Dan werkt die code toch niet? Dan vraag ik wel aan de minister wanneer hij vindt dat hij vanuit zijn stelselverantwoordelijkheid daar echt moet ingrijpen.

Minister Dijkgraaf:

Ik snap de zorg. Nogmaals, ik heb al gezegd dat misstanden, incidenten of twijfel die op één plek wordt opgeroepen, uiteindelijk de hele universiteit en ons hele hoger onderwijs raken. Vandaar dat ik het ook belangrijk vind om dat gesprek, in dit geval met de UvA, te voeren en ook te kijken wat men daar precies gaat doen bij de interne evaluatie. Ik ga hun ook boodschappen meegeven, zoals ik al zei. Ik zal uw Kamer informeren wat de aard van dat gesprek is geweest.

De voorzitter:

De heer Kwint, tot slot.

De heer Kwint (SP):

Dat is geen antwoord op mijn vraag. De minister verwijst net zelf naar zijn stelselverantwoordelijkheid en hij zegt nu dat hij in gesprek gaat. Dat is prima, maar ik wil ook weten wat er gebeurt wanneer dat gesprek niet bevredigend is. Of die sideletter van de UvA nou wel of niet geleid heeft tot een contract, feit is dat de UvA adverteert met het verloochenen van de eigen wetenschappelijke integriteit. Of ze dat dan uiteindelijk doen of niet — deze minister is zelf wetenschapper, dus ik twijfel niet aan hoe belangrijk hij het aanzien van die wetenschap vindt — dat zou toch het moment moeten zijn om te zeggen: oké, dan gaan we nu ingrijpen?

Minister Dijkgraaf:

Zoals ik al zei, is het erg belangrijk voor wetenschappelijke integriteit en al die andere onderwerpen waarover u zich zorgen maakt en waar je als stelsel verantwoordelijkheid voor hebt, dat de beste garantie is dat de cultuur binnen de instelling goed geborgd is. Over al deze onderwerpen hebben wij gesprekken. Dat zijn soms pittige gesprekken, ook met raden van toezicht, die ik ook regelmatig zie. Daar ga ik dit ook nog een keer onder de aandacht brengen. Het is ook zo dat als ergens op één plek vragen worden opgeroepen, dat niet betekent dat het op alle andere plekken per definitie akkoord is. In een cultuur waar we enerzijds van een instelling vragen om zich maatschappelijk te verbinden, met bedrijven, waar we ook de voordelen van zien, denk ik dat het een hele precaire balans is om uiteindelijk ook die academische vrijheid en de wetenschappelijke integriteit staande te houden. Ik voel dat de weg om te bewandelen is om het gesprek te voeren en vragen te stellen. Dat gesprek kan op een gegeven moment ook nog wel pittiger worden. Maar in eerste instantie en, denk ik, waarschijnlijk ook in laatste instantie ligt die verantwoordelijkheid echt bij de instellingen zelf.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik wil de minister bedanken voor zijn beantwoording. Er komt nog een terugkoppeling richting de Kamer. Hiermee zijn we echt aan het einde gekomen van het mondelinge vragenuur. Ik schors de vergadering voor een enkel moment. Dan gaan we over tot onder andere de beëdiging van een nieuwe collega.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven