10 Masterplan basisvaardigheden

Aan de orde is het tweeminutendebat Masterplan basisvaardigheden (CD 14/06).

De voorzitter:

Aan de orde is het tweeminutendebat Masterplan basisvaardigheden, als opvolging van het commissiedebat van 14 juni jongstleden. Ik heet de Kamerleden die zich hebben aangemeld van harte welkom, en ook de minister voor Primair en Voorgezet Onderwijs, de heer Wiersma, en de mensen die het debat in de zaal of op afstand volgen.

Meneer De Hoop, aan u het woord voor uw bijdrage namens de fractie van de PvdA.

De heer De Hoop (PvdA):

Dank, voorzitter. Ik heb twee moties. De eerste dien ik in samen met de fractie van de ChristenUnie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat het bijbrengen van de waarden van de democratische rechtsstaat een essentiële taak van het onderwijs is;

constaterende dat het burgerschapsonderwijs niet alleen bestaat uit het bijbrengen van kennis maar ook het bespreekbaar maken van maatschappelijk beladen thema's en het stimuleren van democratische attituden door het voeren van respectvolle dialoog;

overwegende dat de huidige polarisatie het bespreekbaar maken van beladen thema's gecompliceerd maakt en leraren vaak aangeven niet te zijn geëquipeerd in de vaardigheden benodigd om dat lastige gesprek te voeren;

verzoekt de regering alle lerarenopleidingen te ondersteunen om aankomende leraren vaardigheden bij te brengen tot het voeren van lastige gesprekken;

verzoekt de regering tevens om met de lerarenopleidingen te bezien hoe het voeren van lastige gesprekken onderdeel kan worden van het curriculum, en de Kamer hierover te informeren voor de OCW-begrotingsbehandeling,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Hoop en Segers.

Zij krijgt nr. 626 (31293).

De heer De Hoop (PvdA):

De tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het beroep van leraar ingrijpend is veranderd door de maatschappelijke spanningen over polariserende burgerschapsthema's die dagelijkse de klas binnenkomen;

constaterende dat burgerschap uitgedragen dient te worden binnen een democratische cultuur in een school en dat deze burgerschapsthema's voorgeleefd en voorgedragen worden door schoolleiding, leraren en leerlingen;

constaterende dat veel leraren zich onvoldoende gesteund voelen en geen handvatten hebben om moeilijk bespreekbare thema's aan te kaarten in hun lesprogramma's;

constaterende dat er lesprogramma's bestaan van verschillende aanbieders waarbij leeftijdsgenoten als rolmodel voor de klas staan om het gesprek over maatschappelijke en schurende thema's in de school open te breken en de verinnerlijking van democratische waarden te stimuleren;

constaterende dat de wens van leraren is om hier vaker gebruik van te maken;

verzoekt de regering om aanvullend op de rol en de inzet van de leraar in kaart te brengen hoe jonge rolmodellen met een gedeeld referentiekader en credible voice structureel meerwaarde kunnen leveren aan het stimuleren van de verinnerlijking van democratische waarden en de versterking van het onderwijs;

verzoekt de regering tevens in kaart te brengen op welke wijze scholen die op dit moment grote uitdagingen ervaren vanwege maatschappelijke spanningen die spelen binnen de school op korte termijn makkelijker gebruik kunnen maken van dergelijke programma's die zich reeds in de praktijk hebben bewezen, en de Kamer hierover voor de begrotingsbehandeling te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Hoop.

Zij krijgt nr. 627 (31293).

De heer De Hoop (PvdA):

De volgende keer maak ik een korte motie, voorzitter.

De voorzitter:

Dank, meneer De Hoop.

Dan geef ik graag het woord aan de heer Bisschop van de fractie van de SGP.

De heer Bisschop (SGP):

Het is een prachtige manier om stiekem je spreektijd nog even te verlengen, hè? De complimenten.

Voorzitter. Een tweetal moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat onderzoek duidelijk laat zien dat ouders een belangrijke rol kunnen vervullen bij het verbeteren van onder meer de leesvaardigheid van hun kinderen;

constaterende dat het ontbreken van gerichte ondersteuning er vooralsnog toe leidt dat scholen in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs slechts beperkt inzetten op het inschakelen van ouders;

verzoekt de regering, in het Masterplan basisvaardigheden ook te voorzien in specifieke subsidies waarmee ouders, ouderorganisaties en scholen worden ondersteund om gezamenlijk te werken aan verbetering van de basisvaardigheden van kinderen en daarbij gebruik te maken van het onderzoek naar goede praktijken op dit gebied,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bisschop en Peters.

Zij krijgt nr. 628 (31293).

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter.

De voorzitter:

Een ogenblik. Voordat u verdergaat met de tweede motie heeft de heer van Meenen een vraag hierover.

De heer Van Meenen (D66):

We zullen het straks lezen, maar zegt de heer Bisschop nu dat we ouderorganisaties financieel moeten gaan ondersteunen om de leesvaardigheid van kinderen te verbeteren? Versta ik dat goed?

De heer Bisschop (SGP):

Niet alleen ouderorganisaties. Ik heb een palet genoemd. Ouders, ouderenorganisaties en scholen kunnen dan gezamenlijk in de praktijk bewezen programma's ondersteunen die onder andere de leesvaardigheid en basisvaardigheden bevorderen. Ouderenorganisaties hebben daarin wat ons betreft een legitieme plek. Er zijn voorbeelden waaruit blijkt op welke manier dat een plek zou moeten krijgen. De motie heeft mede tot doel daar zicht op te krijgen.

De heer Van Meenen (D66):

Ik wacht even de reactie van de minister af.

De voorzitter:

Ja, u heeft dat goed verstaan.

Uw tweede motie, meneer Bisschop.

De heer Bisschop (SGP):

De tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat eenzijdige aandacht voor begrijpend lezen de taalontwikkeling van leerlingen niet ten goede komt en kansenongelijkheid kan vergroten;

constaterende dat de eindtoets en het eindexamen inzake Nederlandse taal sterk leunen op begrijpend lezen;

verzoekt de regering te onderzoeken op welke wijze in de eindtoets en het eindexamen Nederlands schrijfvaardigheid als onderdeel kan worden ingevoegd, en de Kamer te informeren binnen welke termijn schrijfvaardigheid als onderdeel wordt opgenomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bisschop.

Zij krijgt nr. 629 (31293).

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter, dat waren de moties. Dank u zeer.

De voorzitter:

Dank u zeer, meneer Bisschop, voor uw bijdrage en uw moties.

Tot slot geef ik het woord aan de laatste spreker van de zijde van de Kamer, de heer Peters van de fractie van het CDA.

De heer Peters (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Ik heb ook een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegend dat lesmethodes veelal onlosmakelijk verbonden lijken te zijn met het onderwijs;

overwegende dat steeds meer duidelijk wordt dat sommige methodes betere resultaten opleveren dan andere methodes als het gaat om basisvaardigheden van leerlingen zoals taal en rekenen;

constaterende dat het maken en ontwikkelen van lesmethodes nu veelal in handen ligt van commerciële organisaties;

overwegende dat het voor individuele docenten vaak te veel werk is om bij de aanschaf van nieuwe lesmethodes van alle methodes uit te zoeken wat de wetenschappelijke onderbouwing hiervan is en dat tot op heden voor hen geen mogelijkheden bestaan om bijvoorbeeld bij een onafhankelijke instantie advies hierover in te winnen;

verzoekt de regering te onderzoeken op welke wijze wetenschappelijke onderbouwing en gebruikerservaringen van leermiddelen transparant en inzichtelijk gemaakt kunnen worden voor leraren, en de Kamer hierover te informeren vóór de begrotingsbehandeling van OCW,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Peters.

Zij krijgt nr. 630 (31293).

De voorzitter:

Dank, meneer Peters, voor uw motie. De minister heeft aangegeven enkele minuten nodig te hebben voor de appreciatie van de moties, dus ik stel voor enkele minuten te schorsen, tot 14.27 uur.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Aan de orde is de voortzetting van het Tweeminutendebat Masterplan basisvaardigheden als opvolging van het commissiedebat van 14 juni jongstleden. We zijn aangekomen bij de beantwoording van vragen en de appreciatie van de moties van de Kamer. Het woord is aan de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs.

Minister Wiersma:

Voorzitter. Dank aan de Kamer, ook voor het gevoerde debat over basisvaardigheden. We zijn begonnen met de sneeuwbal die verder moet gaan rollen. Ik zeg u maar, dat moeten we lang volhouden. Dit is echt een tienjarenplan om een kentering te krijgen in de basisvaardigheden en die weer de weg omhoog te laten vinden. Ik zie de moties ook als ondersteuning daarvan. Ik zal van een aantal aangeven hoe we daar ook nu al mee bezig zijn.

De motie op stuk nr. 626 van de heer De Hoop en de heer Segers verzoekt om alle lerarenopleidingen te ondersteunen om aankomende leraren vaardigheden bij te brengen voor het voeren van lastige gesprekken en met hen te bezien hoe dat onderdeel kan worden van het curriculum. Zoals gezegd, ook in het debat, zijn de lerarenopleidingen bezig met het herijken van de kennisbasis. Samen met collega Dijkgraaf ga ik ook verzoeken om dit verzoek daarin mee te nemen. Daarmee kan ik deze motie oordeel Kamer geven.

De voorzitter:

Motie op stuk nr. 626, oordeel Kamer.

Minister Wiersma:

Dan de motie op stuk nr. 627 van de heer De Hoop. De heer Van Meenen noemde het nog aardig "een motie", maar het zou ook een boek kunnen zijn, dus het boek-De Hoop. Jonge rolmodellen kunnen heel goed werken om een goed gesprek te voeren over maatschappelijke en schurende thema's. Dus scholen mogen hen natuurlijk inzetten. Het kan ook deel zijn van de visie op burgerschap en de uitwerking daarvan. Mooi als ze daar ook programma's voor kunnen inzetten. Ik zal die ook nog eens onder de aandacht brengen van het expertisepunt burgerschap, dat net begonnen is. In de brief over sociale veiligheid, die u in september krijgt, geef ik ook de stand van zaken van die burgerschapsondersteuning. Dus ik zal dit punt daar ook sowieso in meenemen. Onderwijs moet natuurlijk wel altijd onder verantwoordelijkheid van een bevoegde docent plaatsvinden. Dat vindt de heer De Hoop ook. Dus een leerling kan niet zozeer die verantwoordelijkheid overnemen. Ook moet de school goed zorgen voor de sociale veiligheid van leerlingen. Juist door zo'n rolmodel is daar aandacht voor nodig. Ik zou dit wel bij scholen willen laten; ik ga niet over het hoe van burgerschapsonderwijs. Als ik de motie zo mag begrijpen, laat ik het oordeel graag aan de Kamer.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer De Hoop dat ook zo interpreteert, dus u mag dat. Motie op stuk nr. 627, oordeel Kamer.

Minister Wiersma:

De motie op stuk nr. 628 van de heer Bisschop en de heer Peters wil ik ontraden. In het Masterplan basisvaardigheden gaan we, zoals besproken, scholen extra ruimte geven, ondersteuning bieden, maar ook geld beschikbaar stellen om te werken aan die basisvaardigheden. Dat doen we op de manier die voor die scholen aansluit bij wat zij nodig hebben. Wij brengen, in lijn met het Nationaal Programma Onderwijs, ook weer bewezen effectieve methodes terug, maar de keuze daarvoor en de invulling daarvan zijn natuurlijk wel aan de school. We hebben ook een programma dat binnenkort naar de Kamer komt, de Rijke Schooldag, waarin wordt gekeken naar de school en de omgeving. Daar hoort bij dat we de omgeving van de school, maar ook de hulp van ouders beter benutten. Het zijn twee bewegingen die allebei in de school starten en daar vorm gegeven worden. Dus van bovenaf aan mij de opdracht opleggen dat ik aan hen opleg om dat op een bepaalde wijze te doen, vind ik daar niet mee stroken. De ontwikkeling van basisvaardigheden stopt overigens ook niet na de schoolbel. Ik ontken dan ook niet dat ouders daar een belangrijke rol in hebben. Ik vind het wel lastig dat ik hier van bovenaf zou moeten bepalen hoe scholen daar invulling aan moeten geven, vooruitlopend op de subsidie en financiering daarvoor. Die wil ik wel laten aansluiten bij wat zijn dan nodig hebben. Ik zal de motie op basis daarvan ontraden.

De voorzitter:

Motie op stuk nr. 628 ontraden.

De heer Bisschop (SGP):

Ik vrees dat er een licht misverstand in het spel is. De minister weet dat de SGP zo ongeveer de laatste is die van een minister verlangt dat die aan scholen voorschrijft wat zij zouden moeten gaan doen en hoe zij iets zouden moeten gaan invullen. Dat heeft alles met vrijheid van onderwijs te maken.

Minister Wiersma:

Zeg het maar, voorzitter.

De heer Bisschop (SGP):

Dat is totaal niet aan de orde. Het gaat erom in het Nationaal Programma Onderwijs ruimte te creëren door bijvoorbeeld een voorziening dat scholen gebruik kunnen maken van het inzetten van ouders als een onderdeel van hun programma van aanpak ten behoeve van de leerlingen. Daar moeten ze zo nodig financiële ondersteuning voor kunnen krijgen. Dat is de intentie van deze motie.

De voorzitter:

Verandert deze interpretatie de appreciatie?

Minister Wiersma:

Nee, die verandert de appreciatie niet. Maar ik wil het wel verduidelijken voor de heer Bisschop. Natuurlijk heeft hij gelijk; ik wil ook dat het aansluit op het masterplan bij wat in de school voor plan wordt bedacht. Als scholen daar een goed plan voor bedenken waar de betrokkenheid in zit en op een bepaalde manier georganiseerd is, dan staat het de scholen vrij om dit te betrekken bij hun goede aanpak en dat mee te nemen in het plan dat zij indienen en waar zij subsidie voor krijgen. Dat is iets anders dan dat ik dat als een soort voorwaarde of optie neerleg. Als scholen dit in hun plannen willen meenemen, staat ze dat sowieso vrij om te doen. Dan gaan we niet zeggen dat ze ineens geen subsidie meer krijgen; dat zou raar zijn. Als het een goed plan is, krijg je subsidie.

De heer Bisschop (SGP):

Oké, dat is eigenlijk wat deze motie ook vraagt. Dat onderstreept nog eens de waarde van ouderbetrokkenheid. Ik zie hier geen tegenstelling in, maar ik zou de minister willen vragen of dit het beleid versterkt dat hij op dit punt wensen te voeren. Daar sluit deze motie volgens mij naadloos bij aan.

Minister Wiersma:

Ik vind het multi-interpretabel; dat blijkt wel uit het debatje dat wij hier voeren. Het gaat ook om specifieke subsidies, waardoor de indruk zou kunnen ontstaan dat ouderorganisaties ons gaan bellen en zeggen: de heer Bisschop heeft gezegd dat u subsidie beschikbaar gaat stellen. Die indruk wil ik gewoon niet wekken. Ik vind het belangrijk dat we naar het plan van de school kijken, dat de scholen maximaal doen wat zij nodig achten voor hun leerlingen. Daarbij betrekken zij wat daarvoor nodig is en vervolgens krijgen zij van ons geld op basis van het goede plan. Alles kan onderdeel zijn van een goed plan, maar onder regie en als ontwerp van de school.

De voorzitter:

Gaat u verder. De motie op stuk nr. 629.

Minister Wiersma:

Voorzitter. De motie op stuk nr. 629 verzoekt de regering te onderzoeken op welke wijze in de eindtoets en het eindexamen Nederlands schrijfvaardigheid kan worden ingevoegd. Ik zou daarvan willen maken "onderzoeken of en op welke wijze". Dat vraag ik aan de heer Bisschop, want dan zouden we het zeker kunnen onderzoeken, en zou ik het mee willen nemen in het proces van actualisatie van de kerndoelen en de eindtermen. Maar het is ook om wijziging op wijziging te voorkomen. Dus als wij het curriculum, de kerndoelen, aanpassen, dan volgen de eindtoets en het eindexamen daar logisch op. In dat proces wil ik dit meenemen en het onderzoek daarbij betrekken. Als dat oké is, krijgt deze motie oordeel Kamer.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Bisschop daarmee instemt. Dat betekent dat hij de motie nog wijzigt met in ieder geval "of en op welke wijze".

Minister Wiersma:

Ja, en met de interpretatie die ik daarbij gaf.

Dan de laatste motie, van de heer Peters, die verzoekt om te onderzoeken op welke wijze wetenschappelijke onderbouwing en gebruikerservaringen van leermiddelen transparant en inzichtelijk gemaakt kunnen worden. Ik vind dit een goede oproep. Deze motie heeft ook tot doel dat er meer gebruik wordt gemaakt van evidence-informed leermiddelen. Ik ben daar zeer voor en ondersteun dat van harte. We zijn al met NRO en de leermiddelenmakers in gesprek om beter inzichtelijk te maken welke wetenschappelijke principes dan het beste werken in welke methode. Vervolgens willen we deze principes beter toepassen in de methodes en daarover ook goede afspraken maken met de sector en de leermiddelenmakers. Deze motie past daar heel goed in en daarom laat ik het oordeel graag aan de Kamer. Ik zeg u nog toe om na de zomer in meer detail daarop terug te komen, niet alleen in de nadere uitwerking van het masterplan, maar ook in mijn reactie op de evaluatie van de Wet gratis schoolboeken.

De voorzitter:

Daarmee krijgt de motie op stuk nr. 630 oordeel Kamer. Ik kijk nog even rond. Daarmee zijn wij aan het einde gekomen van de beraadslaging.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de ingediende moties zal aanstaande dinsdag worden gestemd. Ik dank de Kamerleden, de minister en de mensen die dit op afstand hebben gevolgd.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven