33 Voorziening Rijksoctrooiwet 1995 COVID-19

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Tijdelijke voorzieningen voor de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de uitbraak van COVID-19 (Tijdelijke rijkswet voorziening Rijksoctrooiwet 1995 COVID-19) ( 35449 -(R2147)).

De voorzitter:

Aan de orde is het wetsvoorstel Tijdelijke voorzieningen voor de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de uitbraak van COVID-19.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Ploumen van de PvdA.

Mevrouw Ploumen (PvdA):

Voorzitter, dank u wel. De wereld wacht met smart op een vaccin of een medicijn tegen het coronavirus. In een snelheid die we tot voor kort bijna ondenkbaar achtten, wordt er gewerkt, wordt er onderzoek gedaan en worden er proeven gedaan om zo snel mogelijk tot een medicijn en/of een vaccin te komen. Wanneer dat wordt ontdekt, is het belangrijk dat dat ter beschikking komt voor iedereen: arm en rijk, waar je ook woont en wie je ook bent. Het moet beschikbaar komen en toegankelijk zijn voor iedereen; het moet natuurlijk ook betaalbaar zijn voor iedereen.

De voorbeelden van de trucs die de farmaceutische industrie uithaalt om de eigen winst te maximaliseren, zijn genoegzaam bekend. Dat is dezelfde industrie die nu ook meewerkt aan het ontwikkelen van een vaccin. Het is een goede zaak dat de industrie dat doet, maar het is niet goed dat de farmaceutische industrie de afgelopen jaren de winstmarges heeft opgekrikt door zich steeds meer te gaan richten op het aangaan van lucratieve financiële constructies in plaats van op de ontwikkeling van medicijnen. In geen enkele sector zijn de winstmarges zo hoog. Ik zeg dat niet om onaardig te zijn — ik zou het liever ook anders zien — maar omdat dit de context is waarbinnen de ontwikkeling van een vaccin en/of een medicijn tegen het coronavirus plaatsvindt. En dat betekent — dat is de conclusie van de Partij van de Arbeid — dat we op onze hoede moeten zijn. We moeten ervoor zorgen dat de belangen van de volksgezondheid — ik noem betaalbaarheid en toegankelijkheid — geborgd worden. We kunnen daarvoor een aantal middelen inzetten.

Voorzitter. Een van die middelen is het afgeven van een zogenaamde dwanglicentie. Dat betekent dat de overheid, als er een vaccin of een medicijn ontwikkeld is, in het algemeen belang derde partijen toestemming kan geven om een medicijn tegen een acceptabele vergoeding te produceren. Dat betekent dus dat we meer opties hebben dan alleen maar die ene farmaceut, om een middel te kunnen ontwikkelen.

Voorzitter. Nou ga ik aan deze minister iets moeilijks vragen. Dat ga ik er meteen bij zeggen. Hij moet namelijk — hoe zal ik dat nou netjes zeggen? — een deel van zijn macht gaan afstaan. Het is de minister van Economische Zaken die zo'n dwanglicentie mag afgeven. Ik zou ervoor willen pleiten om ook de minister van Volksgezondheid de mogelijkheid te geven om in het belang van de volksgezondheid zo'n dwanglicentie af te geven. Daartoe heb ik een amendement ingediend op deze tijdelijke rijkswet. Ik heb dat gedaan omdat ik vind dat we maximaal moeten waarborgen dat alle mogelijkheden om een vaccin of een medicijn ter beschikking te stellen aan de mensen in ons land, aangegrepen worden. De regering heeft al een paar goede stappen gezet door mee te doen aan een patentpool waarin alle kennis en onderzoek verzameld wordt. De Wereldgezondheidsorganisatie beheert dat. Maar ik denk dat het goed is om er een extra waarborg bij te doen. Duitsland en Canada, toch niet de minste landen en tevens onze vrienden, hebben recent hun octrooiwetgeving aangepast om zodoende snel en effectief die dwanglicenties in te kunnen roepen. Dus mijn verzoek aan het kabinet is heel simpel. Het is goed dat de mogelijkheid van de dwanglicentie er is. Mijn oproep is: beleg die optie niet alleen bij de minister van Economische Zaken maar laat hem die optie delen met de minister van VWS, die in het belang van de volksgezondheid dan ook kan oordelen of een dwanglicentie nodig is.

De voorzitter:

Een interruptie van de heer Veldman.

De heer Veldman (VVD):

Ik hoef mevrouw Ploumen denk ik niet uit te leggen wat de wet die we vanavond behandelen, eigenlijk beoogt. Dat heeft vrij weinig te maken met de huidige situatie rond het coronavirus. Ik vind het dan ook een beetje jammer dat ze deze gelegenheid aangrijpt om dan in zijn algemeenheid iets te zeggen over het inzetten van dwanglicenties, een mogelijkheid die bestaat. In een van haar amendementen verwijst zij er ook zelf naar, artikel 57 van de Rijksoctrooiwet. Dus die mogelijkheid bestaat al. Dus waarom nu deze gelegenheid van een goede tijdelijke wet gebruiken om iets te bepleiten wat a al kan en b misschien zelfs wel een verzwakking inhoudt van wat al kan, namelijk door niet meer naar het algemeen belang te kijken maar naar nog maar één belang?

Mevrouw Ploumen (PvdA):

Eerst dat laatste punt. Ik denk dat de heer Veldman de zaak verkeerd voorstelt als hij zegt dat er nog maar naar één belang gekeken wordt. Ik zeg dat voor heel veel mensen op dit moment het belang van de volksgezondheid nog nooit zo zwaar heeft gewogen. Los daarvan pleit ik er niet voor om het weg te halen bij de minister van Economische Zaken. Nee, ik zeg: beleg het ook bij de minister van Volksgezondheid en geef ook die minister de optie om zo'n dwanglicentie op te roepen.

En dan de vraag waarom ik deze gelegenheid gebruik. Ja, ik doe mijn werk in het belang van Nederlanders. Ik ben op zoek naar manieren om te borgen dat straks voor iedereen een vaccin of medicijn ter beschikking komt. De overheid heeft daar een rol in, vind ik. Ik wil die rol van de overheid versterken en het kabinet aanmoedigen om van die mogelijkheid gebruik te maken, als het meent dat dat aan de orde is.

De heer Veldman (VVD):

Dat doel delen we. We willen volgens mij allemaal dat als er straks een vaccin ontwikkeld is dat ons gaat helpen in het bestrijden van het coronavirus, dat dan toegankelijk en voor iedereen beschikbaar is. Dat doel delen we. Het aardige is ook — daar gaan de voorstellen van mevrouw Ploumen dus ook niet bij helpen — dat eigenlijk alle grote farmaceuten in de wereld die op dit moment bezig zijn met onderzoek, al gezegd hebben: als wij iets ontwikkeld hebben en het werkt, dan gaan we dat tegen kostprijs beschikbaar stellen. Ook die zien het belang van onze volksgezondheid. Ook die zien het belang van dat samen met elkaar doen. Daar gaat die dwanglicentie niets aan veranderen, dus wat is dan de toegevoegde waarde om het te beperken naar één doel? En als u dan die beperking aanbrengt, had u dan niet toch wat breder moeten kijken? U stelt nu namelijk voor om hierin ook de minister van Volksgezondheid mee te nemen, zodat hij ook een afweging kan maken. Tja, als je het zo verbreedt en niet meer naar het algemeen belang kijkt, vraag ik me af waarom u niet ook de minister van Landbouw heeft genoemd? Er worden immers ook vaccins ontwikkeld voor dieren, voor diergezondheid. Dat lijkt me toch ook van belang? Is het dan niet veel verstandiger om uiteindelijk met elkaar, zoals we het netjes geregeld hebben in de Rijksoctrooiwet, artikel 57, het algemeen belang te wegen en de verantwoordelijkheid neer te leggen bij de minister van Economische Zaken?

Mevrouw Ploumen (PvdA):

Ik hoop van harte, met u en heel veel mensen, denk ik, dat als er straks een vaccin of een medicijn is, de farmaceutische industrie dat dan inderdaad tegen kostprijs voor iedereen in de wereld ter beschikking zal stellen. Ik hoop het van harte. En als dat zo is, ben ik de eerste om te applaudisseren. De ervaring leert echter dat het zo niet werkt. De ervaring leert dat aandeelhouders toch zullen blijven drukken om het verdienmodel van de farmaceutische industrie maximaal uit te nutten. Daarom vind ik dat we alle mogelijkheden moeten aangrijpen.

Ik zeg het volgende er ook even bij tegen de heer Veldman. De geschiedenis heeft ons iets geleerd. Alleen al het enkele feit dat een dwanglicentie ingeroepen kan worden, kan ervoor zorgen dat degene die het aan zou moeten spreken, om het zo maar even te zeggen, soms net dat ene duwtje de goede kant op krijgt en soms net die ene CEO die wil opstaan tegen z'n aandeelhouders een middel in handen geeft om te zeggen: laat ons nu zelf het goede doen, voordat we gedwongen worden om het goede te doen.

Dan nog even over dat punt over de minister van Landbouw. We hebben hier twee weken geleden — de heer Futselaar was er ook bij, meen ik — gedebatteerd over de uitbraak van het coronavirus in nertsenfokkerijen. Dat is voor de mensen die nertsen houden natuurlijk een verschrikking, want zij kunnen zich dan zelf ook niet meer vrij bewegen. We hebben toen gesproken, ook op voorstel van mevrouw Ouwehand van de Partij voor de Dieren, over hoe belangrijk het is dat niet alleen de minister van Landbouw iets te zeggen heeft over wat de volgende acties zijn maar ook de minister van VWS. Hij was daarom ook aanwezig bij dat debat. Dus als we in een gezondheidscrisis zitten, lijkt het mij heel aangelegen om juist die minister die over de gezondheid van ons allemaal gaat, hierbij te betrekken. Vandaar mijn voorstel.

De voorzitter:

De heer Veldman, tot slot.

De heer Veldman (VVD):

Het doel waarmee mevrouw Ploumen bezig is, wordt helder. Het gaat dus eigenlijk gewoon om de prijsstelling van een vaccin. Daar waar de farmaceuten gezegd hebben dat ze het gewoon tegen kostprijs beschikbaar gaan stellen, is het doel dus eigenlijk om iets aan die prijs te doen. Dan gebruikt u de verkeerde instrumenten, want een dwanglicentie is niet primair bedoeld om iets aan de prijs te doen. Een dwanglicentie heb je voor het geval dat bedrijf X, dat misschien iets ontwikkeld heeft, aangeeft dat het zelf niet voldoende capaciteit beschikbaar heeft om het te doen, maar niet bereid is om het te delen. Dan kun je een dwanglicentie inzetten om te zorgen dat ook anderen, die wel de capaciteit hebben om te produceren, het kunnen gaan produceren. Het zegt primair niks over de prijsstelling.

Mevrouw Ploumen (PvdA):

Ik heb een aantallen casussen waarbij dwanglicenties juist daarin een rol spelen. In 2016 heeft Colombia een dwanglicentie uitgegeven omdat Novartis een middel dat leukemiepatiënten kan helpen, tegen een krankzinnige prijs aanbood op de Colombiaanse markt. Colombia heeft gezegd: in het belang van de volksgezondheid vinden we dat dit middel beschikbaar moet zijn, ook voor de mensen in Colombia met leukemie. Toen hebben ze dus die dwanglicentie ingeroepen. Ze zijn daarvoor uiteraard door allerlei partijen aangevallen, maar ze hebben het wel gedaan en ze hebben ook gelijk gekregen.

Dit voorbeeld ontleen ik aan een artikel dat ik samen met Edith Schippers in 2016 heb geschreven voor The Lancet, waarin wij zeggen dat het systeem van medicijnontwikkeling zoals we dat nu hebben, eigenlijk failliet is en waarin wij zeggen: laten we zoeken naar alternatieve mogelijkheden. Een dwanglicentie is niet per se de geprefereerde weg, maar in dit geval — de wet ligt nu voor — wil ik alle opties openhouden, zodat een vaccin en een medicijn voor alle mensen beschikbaar komen en niet alleen maar voor degenen die het kunnen betalen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Veldman van de VVD.

De heer Veldman (VVD):

Voorzitter. Het is goed dat wij op deze korte termijn spreken over het wetsvoorstel dat vanavond voorligt, want ondernemers hebben het zwaar. Veel ondernemers gaan gebukt onder de onzekerheid over hoelang het coronavirus nog onder ons zal blijven en welke gevolgen dat zal hebben voor hun bedrijf. Dat begrijp ik heel goed. Je zal maar ondernemer zijn en zien dat het bedrijf waar je jarenlang hard aan gewerkt hebt, door de coronacrisis stil komt te liggen, met alle gevolgen van dien. Je zal maar net een bedrijf zijn gestart en zien dat je droom, die je van plan was te verwezenlijken, in duigen dreigt te vallen omdat opdrachten wegvallen. Of je zal maar een innovatief bedrijf hebben dat een octrooi heeft aangevraagd op een prachtige innovatie, maar tot de conclusie komen dat je door de coronacrisis tijdelijk niet de middelen hebt om het octrooi op de innovatie te verlengen. Dat is een nachtmerrie. Deze ondernemers verdienen onze steun.

Het is daarom goed om te zien dat het kabinet met man en macht werkt aan maatregelen om ondernemers te helpen in deze moeilijke tijden. Het is ook goed om te zien dat het kabinet niet alleen werkt aan de broodnodige financiële maatregelen, maar ook verder nadenkt en werkt aan maatregelen die ondernemers op andere manieren helpen. Dit wetsvoorstel is daar een goed voorbeeld van. Deze wet is een oplossing voor het laatste voorbeeld dat ik zojuist noemde, de innovatieve ondernemer met een octrooi. Dit wetsvoorstel beoogt voor hen te voorkomen dat octrooien van rechtswege komen te vervallen. Om dit te bereiken wordt de directeur van het Octrooicentrum Nederland de mogelijkheid geboden om wettelijke termijnen voor octrooien op te schorten. Ook stelt deze wet het bedrag dat ondernemers verschuldigd zijn om het octrooi aan te vragen of te verlengen, voor zolang als dat nodig is op nihil. Daarmee wordt zekerheid geboden aan ondernemers om de innovatie die ons land nodig heeft, te kunnen blijven ontwikkelen. Dat is goed voor de Nederlandse economie en dus ook voor onze werkgelegenheid.

Voorzitter, ik rond af. De coronacrisis vraagt om creatieve oplossingen. Deze wet is zo'n creatieve oplossing. De VVD zal dit wetsvoorstel daarom ook steunen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik kijk even naar de minister of hij direct door kan met de beantwoording. Dat is het geval, dus het woord is aan de minister.

Minister Wiebes:

Voorzitter. In alle oprechtheid: ik vond het buitengewoon plezierig om het enthousiaste stemgeluid van mevrouw Ploumen weer te horen. Dat herken ik nog van een paar jaar geleden. Zij nodigt mij uit om de macht af te staan, maar dit is wat zij nog weet van een paar jaar geleden: op macht ben ik niet uit. Er is één kabinet. Er is eenheid van kabinetsbeleid. Er is geen verandering van macht als een deel van een bevoegdheid naar een andere bewindspersoon overgaat. Dat maakt de overheid ook niet sterker. Het is ook niet zo dat de minister voor Medische Zorg deze overheveling of verbreding als een verrijking van zijn portefeuille beschouwt, want hij weet dat we in een kabinet tezamen de bevoegdheden inzetten. Op die bevoegdheden kom ik zo terug. De overheid wordt hier wat dat betreft niet sterker van. De schoonheid van het Nederlandse stelsel is juist die eenheid van kabinetsbeleid. We zien ook weleens andere landen waar je van de ene bewindspersoon een heel ander verhaal hoort dan van een andere. Dat vermijden wij. Wij versterken elkaar in het inzetten van onze eigen en elkaars bevoegdheden. Wij hoeven onze wetgeving dus niet aan te passen, zoals de Canadezen en de Duitsers dat hebben moeten doen.

De amendementen op de stukken nrs. 8 en 9 zijn daarmee overbodig, want ook mijn collega kan via de eenheid van kabinetsbeleid beschikken over de bevoegdheden die ik formeel heb. Ik stel dat het benutten van die niet brede bevoegdheid ook ongewenst zou zijn, want het betekent dat er uitdrukkelijk geen bredere afweging plaatsheeft. Die complete afweging is wel wat we moeten doen. Ook dat is een schoonheid van het Nederlandse stelsel. Gericht op het publiek belang wegen wij alles mee. Daar hebben we niet alleen de polder voor, maar dat gebeurt ook in het kabinet.

Ik denk ook dat het niet helemaal zou passen om een zwaarwegend stuk als een dwanglicentie even in het kader van zo'n noodwet er doorheen te duwen. Het is algemeen bekend dat er een commissie aan het werk is met deze buitengewoon ingewikkelde problematiek. Het heeft invloed op de inspanningen die bedrijven nog bereid zijn te doen om onderzoek te plegen. Mevrouw Ploumen gaf net het voorbeeld van die ene CEO die nog een zetje nodig heeft. Dit zou net die ene CEO dat zetje kunnen geven om te zeggen: laat ik het onderzoeksgeld maar in m'n zak houden, want ik zie hier geen perspectief. Dat dit voor een land als Colombia wellicht geen rol speelde in de afweging, betekent niet dat het voor ons geen rol speelt. Ik denk dat mevrouw Ploumen het met mij eens is, dat Nederland zich buitengewoon moeilijk met Colombia laat vergelijken. Al met al moet ik de amendementen op de stukken nrs. 8 en 9 ontraden.

De voorzitter:

Beide amendementen zijn ontraden. Het woord is aan mevrouw Ploumen.

Mevrouw Ploumen (PvdA):

Kort. Ik ben eerlijk gezegd niet zo onder de indruk van argumenten als "even in het kader van deze spoedwet" en "het moet op een andere manier". Dat ligt bij het parlement. Het is belangrijk om de mogelijkheden die zich aandienen om wetten ten goede te verbeteren, aan te grijpen. Dat doe ik ook. Deze wetgeving wordt aangepast in het kader van de coronacrisis. De heer Veldman repte daar ook over, zij het vanuit een ander perspectief. Ook als het gaat over dwanglicenties, kun je dat in het kader van deze crisis zien.

Ik zou de minister willen vragen onder welke omstandigheden hij het denkbaar acht dat hij als minister die zo'n dwanglicentie kan afgeven het initiatief neemt tot een gesprek in het kabinet over het afgeven van een dwanglicentie.

Minister Wiebes:

Dat vind ik een erg hypothetische vraag. Laat ik zeggen dat ik nu niet even kan opsommen welke bijzondere omstandigheden in welke situatie daartoe zouden moeten leiden. Dat vind ik een al te hypothetische vraag. Het is te abstract.

Mevrouw Ploumen (PvdA):

Als het zelfs voor de heer Wiebes te abstract is, dan heb ik toch wel een niveau bereikt! Ik had niet gedacht dat ik hem kon evenaren.

Minister Wiebes:

Het is toch gelukt.

Mevrouw Ploumen (PvdA):

Waarom het belangrijk is om ook de minister van VWS een stem te geven, is juist omdat de minister van VWS vanuit het oogpunt van volksgezondheid het initiatief tot een gesprek kan nemen. Uiteraard weegt die bewindspersoon dan de opvatting en bespreekt hij die met andere leden van het kabinet. Dat hoort ook zo. Waar het mij juist om gaat, is dat het perspectief van de minister van VWS, het volksgezondheidsperspectief, in de aard van de zaak een ander is dan het perspectief van de minister van Economische Zaken. Dat is een vaststelling en geen waardeoordeel over hoe je het een of het ander moet wegen. Juist in deze crisis zou ik zeggen: laten we alle mogelijke manieren aangrijpen om het perspectief van de volksgezondheid in te brengen in onze wetgeving, in onze regelgeving en in de gesprekken in het kabinet.

Minister Wiebes:

Het is heel duidelijk zo dat die perspectieven anders zijn. Precies omdat ze anders zijn, is een integrale afweging het recept en is een partiële afweging helemaal niet verstandig. Juist daarom moet het een integrale afweging zijn. Ik denk dat de minister voor Medische Zorg heel goed weet dat hij op alle terreinen het initiatief kan nemen tot allerlei vormen van gesprek. Dat is in het kader van corona ook gebeurd. Het is geen geheim dat departementen in de verschaffing van bijvoorbeeld medische hulpmiddelen hebben samengewerkt en dat de minister voor Medische Zorg daar een heel belangrijke rol in heeft gespeeld, maar dat dit ook op het terrein van EZK speelde. Initiatieven kan dus iedereen altijd nemen, maar precies vanwege het punt van mevrouw Ploumen — namelijk dat de perspectieven anders zijn — moet hier een integrale afweging aan de orde zijn. En die is mogelijk binnen de eenheid van kabinet.

Mevrouw Ploumen (PvdA):

Tot slot. Ik hoorde net al het voorbeeld aan van de problematiek bij de nertsenhouderijen, waarin niet alleen de minister van Landbouw een verantwoordelijk heeft, maar waarin ook de minister van Volksgezondheid een regisserende positie heeft, volgens sommigen zelfs een met doorzettingsmacht. Datzelfde beoog ik hier met mijn voorstel om bij die dwanglicenties een positie voor de minister van Volksgezondheid veilig te stellen. Ik zou zeggen: als er toch al een integrale weging plaatsvindt, zoals minister Wiebes zegt, dan zou het al helemaal geen probleem moeten zijn om het afgeven van die licentie te delen met anderen. Maar ik geloof niet dat we het hierover eens worden. Ik hoop dat de Kamer mijn pleidooi voor de toegankelijkheid van een vaccin en een medicijn tegen corona zal ondersteunen, omdat ik denk dat het middel van dwanglicentie, ingezet vanuit het volksgezondheidsperspectief, ons daar als het nodig is een stap verder in helpt.

Minister Wiebes:

Ik heb het slotbetoog van mevrouw Ploumen met plezier aangehoord. Zij stelt vast dat wij het over dit punt wellicht niet eens worden.

De voorzitter:

Dan zijn we daarmee aan het einde van de eerste termijn van de Kamer gekomen. Ik kijk even naar de Kamer of nog een tweede ronde nodig is. Nee, dat is niet het geval.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij stemmen volgende week over de amendementen en de wet.

De vergadering wordt van 19.01 uur tot 20.01 uur geschorst.

Naar boven