8 Arbeidsongeschiktheid

Aan de orde is het VAO Arbeidsongeschiktheid (AO d.d. 27/03).

De voorzitter:

De minister is blij dat eerst de Kamer spreekt, zodat hij even op adem kan komen. Fijn dat hij bij ons is.

Aan de orde is het VAO Arbeidsongeschiktheid. We hebben zeven deelnemers van de Kamer en de eerste is de heer Pieter Heerma van de fractie van het CDA. Hij heeft zoals iedereen twee minuten spreektijd. Het woord is aan hem.

De heer Pieter Heerma (CDA):

Dank, voorzitter. Tijdens het AO van enkele weken geleden zijn diverse onderwerpen langsgekomen waarvan er twee nadrukkelijk door mijn fractie onderstreept zijn. Dat is de casus Groningen waarin er bij de taakdifferentiatie het nodige niet goed is gegaan. Ik zal hierover zo direct een motie medeondertekenen die door de heer Wiersma wordt ingediend. Een ander onderwerp wat ik toen heb aangedragen gaat over herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid waarbij niet-medische redenen meewegen bij het beoordelen of mensen arbeidsongeschikt blijven. Het niet spreken van de Nederlandse taal schijnt daar een reden voor te zijn. Ik vind dat niet kunnen. Ik heb het daarover al met de minister gehad in het AO. Dit moet goed worden uitgezocht en er moeten maatregelen worden genomen. Ik dien daarom de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het niet spreken van de Nederlandse taal mee lijkt te wegen bij de herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid;

van mening dat het niet spreken van de Nederlandse taal geen reden mag zijn om bij een herbeoordeling arbeidsongeschikt verklaard te blijven;

verzoekt de regering om te onderzoeken op welke wijze en in welke mate het niet kunnen spreken van de Nederlandse taal een rol speelt bij de (her)beoordeling van arbeidsongeschiktheid, en met voorstellen te komen hoe dit kan worden voorkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Pieter Heerma en Wiersma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 896 (29544).

Dan de heer Gijs van Dijk van de fractie van de Partij van de Arbeid.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Dank, voorzitter. Twee moties en een vraag aan de minister. Eerst de moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat sociale partners al vele malen hebben afgesproken om meer 35-minners aan de slag te helpen;

constaterende dat twaalf maanden na de eerstejaars Ziektewetbeoordeling ruim twee derde van de 35-minners in de Ziektewet niet werkt;

overwegende dat een grote groep zieke werknemers na het tweede ziektejaar geen recht meer heeft op inkomensbescherming bij ziekte terwijl zij nog wel ziek zijn;

verzoekt de regering om samen met sociale partners een streefcijfer voor het aantal 35-minners dat werkgevers aan het werk gaan helpen op te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Gijs van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 897 (29544).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de steeds hogere pensioenleeftijd ervoor zorgt dat veel oudere werkenden uitvallen en arbeidsongeschikt raken;

overwegende dat je zeker wilt zijn dat je gezond de pensioenleeftijd wil halen;

overwegende dat daarom voor politieagenten, havenwerkers, verpleegkundigen, bouwvakkers en andere fysiek zware beroepen aanvullende maatregelen hard nodig zijn om hun duurzame inzetbaarheid te vergroten;

verzoekt de regering naast de al lopende onderzoeken rond eerder stoppen met werken, ook te onderzoeken hoe de duurzame inzetbaarheid kan worden verhoogd voor mensen met een zwaar beroep die nu ziek uitvallen en de AOW-leeftijd niet werkend halen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Gijs van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 898 (29544).

Er is een vraag van mevrouw Van Brenk.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Dit is het zoveelste onderzoek. De vraag is of de PvdA denkt dat dit onderzoek echt gaat helpen of dat ze gewoon actie van de minister verwacht.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Kijk, goeie vraag! Dank, dank voor die vraag.

De voorzitter:

Dat was afgesproken zeker?

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Nee, dit was niet afgesproken, voorzitter. Ja, er is absoluut daadkracht van het kabinet nodig om tot een pensioenakkoord te komen, inclusief maatregelen om eerder te kunnen stoppen met werken. Daarnaast is het natuurlijk wel waardevol om te kijken wat we allemaal kunnen doen, naast regelingen om eerder te stoppen met werken en het eerst bevriezen en dan langzaam laten stijgen van de AOW. Wat kun je allemaal nog meer doen om mensen gezond de eindstreep te laten halen, ook in een zwaar beroep? En die eindstreep mag voor die mensen wat mij betreft eerder liggen.

De voorzitter:

En dan had u nog een vraag?

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Ik heb nog een vraag over toch wel pijnlijke casussen. Twee gezinnen hebben mij benaderd, waarvan een van de partners in de WIA zit en de andere partner nog aan het werk is. Zij zitten met kinderen. Wat blijkt? Op het moment dat je partner in de WIA zit, kun je geen aanspraak maken op kinderopvangtoeslag. Mensen komen dus dubbel in de knel. Je zit al in de knel vanwege ernstige ziekte van je partner en dan kan je vervolgens niet aan de slag, omdat je geen kinderopvangtoeslag krijgt. Ik weet dat dit heel ver reikt, maar dit ging mij zo aan het hart dat ik dacht: ik gebruik dit VAO om deze vraag bij de minister neer te leggen.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan mevrouw Van Brenk van de fractie van 50PLUS.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Dank u, voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat mensen die tijdens hun werkzame leven na het 18de levensjaar gedeeltelijk arbeidsongeschikt worden een beroep kunnen doen op de WIA;

overwegende dat deze kwetsbare groep een breed offensief voor méér arbeidsparticipatie en banen moet ontberen;

nodigt de regering uit innovaties die in de dienstverlening worden ontwikkeld in het kader van het "breed offensief banenafspraak" op vergelijkbare wijze beschikbaar te stellen voor deze groep, en ook de wenselijkheid en mogelijkheid van een banenafspraak voor deze groep te verkennen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Brenk en Renkema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 899 (29544).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de instroom van 60-plussers in de WIA in 2018 met ruim 16% is gestegen en de instroom bij mensen jonger dan 60 jaar met 0,6%;

overwegende dat het aantal mensen met een WIA-uitkering naar verwachting zeker tot 2040 zal blijven groeien;

spreekt uit dat de regering binnen een halfjaar met een samenhangende aanpak moet komen om de oorzaken van de sterk verhoogde instroom van 60-plussers in de WIA weg te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Brenk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 900 (29544).

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Voorzitter. De volgende motie is een aanmoediging en ondersteuning voor de minister en ook bedoeld als bemoediging voor mensen die het vertrouwen in het UWV en de sociale zekerheid dreigen te verliezen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het UWV problemen ervaart met effectieve fraudebestrijding, modernisering van ICT-systemen, het wegwerken van achterstanden bij (medische) (her)keuringen en de kwaliteit van de medische beoordelingen;

overwegende dat hierdoor maatschappelijk draagvlak voor en vertrouwen in de sociale zekerheid ondermijnd worden;

roept de regering op doortastend op te treden en in goed overleg orde op zaken te stellen, zodat het vertrouwen in het UWV hersteld kan worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Brenk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 901 (29544).

Dan de heer Renkema van de fractie van GroenLinks.

De heer Renkema (GroenLinks):

Voorzitter, dank u wel. Onze fractie heeft drie moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aankondigt een experiment vanuit het UWV uit te willen gaan voeren, waarbij mogelijk 6.000 mensen in de WIA geen enkele begeleiding en ondersteuning krijgen gedurende drie jaar;

van mening dat kwetsbare mensen niet mogen worden ingezet als proefkonijn;

van mening dat effectiviteit van dienstverlening ook onderzocht kan worden door twee groepen te vergelijken, waarbij de ene groep reguliere dienstverlening krijgt en de andere groep intensieve dienstverlening;

verzoekt de regering geen experiment uit te voeren waarbij een groep geen enkele vorm van ondersteuning of begeleiding krijgt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Renkema, Smeulders en Van Brenk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 902 (29544).

De heer Renkema (GroenLinks):

Mijn tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat werknemers met een tijdelijk contract en werklozen met een WW-uitkering bij ziekte zijn aangewezen op het vangnet van de Ziektewet en al na een jaar ziekte beoordeeld worden volgens de criteria van de WIA;

constaterende dat hierdoor een derde van de ziektewetgerechtigden na een jaar hun uitkering kwijtraakt omdat zij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt verklaard worden;

constaterende dat deze mensen dan geen recht meer hebben op inkomensbescherming wegens ziekte, terwijl zij nog wel degelijk ziek zijn;

van mening dat tijdelijke werknemers en WW-gerechtigden die ziek worden net als hun collega's in vaste dienst recht hebben op twee jaar inkomensbescherming bij ziekte;

overwegende dat ook het UWV van mening is dat de capaciteit beter ergens anders ingezet kan worden;

verzoekt de regering de eerstejaarsziektewetbeoordelingen af te schaffen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Renkema, Smeulders en Gijs van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 903 (29544).

De heer Renkema (GroenLinks):

Dan mijn derde motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat werkgevers relatief weinig mensen met een arbeidsbeperking in dienst nemen vanwege allerlei administratieve en financiële redenen;

overwegende dat werkgevers te maken hebben met een groot aantal verschillende doelgroepen, instrumenten en gesprekspartners;

overwegende dat in het breed offensief ook wordt gepleit voor vereenvoudiging en harmonisatie van instrumenten;

overwegende dat er nu geen gelijk speelveld is, omdat mensen met een WIA-uitkering niet meetellen voor de banenafspraak en zij ook geen gebruik kunnen maken van loonkostensubsidie;

verzoekt de regering te onderzoeken of verdere harmonisatie tussen de instrumenten die worden aangeboden in de WIA en de Participatiewet mogelijk is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Renkema en Smeulders. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 904 (29544).

Dank u wel. Dan de heer Wiersma van de fractie van de VVD.

De heer Wiersma (VVD):

Voorzitter, dank u wel. De heer Heerma heeft al een vooraankondiging gedaan van een motie. Die belofte ga ik gestand doen. Ik heb daarna nog een vraag naar aanleiding van het AO, over iets wat toen nog niet op de agenda stond. Maar eerst de motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat taakdelegatie een effectieve oplossing kan zijn voor personeelstekorten in bijvoorbeeld de zorg en het voorkomen van achterstanden bij medische (her)beoordelingen;

constaterende dat op het UWV-kantoor Groningen ruim 2.600 herbeoordelingen niet zijn afgehandeld conform het vigerend juridisch kader taakdelegatie;

van mening dat taakdelegatie juridisch goed geborgd moet zijn en volgens de regels en onder de juiste randvoorwaarden dient plaats te vinden;

verzoekt de regering de Handreiking Taakdelegatie, waarin het professioneel en juridisch kader van werken met taakdelegatie zijn vastgesteld, te herzien en te verduidelijken wat juridisch wel kan en wat niet;

verzoekt de regering tevens het nog lopende dossieronderzoek naar het UWV-kantoor Groningen uit te breiden en expliciet te onderzoeken of er materieel fouten zijn gemaakt in de herbeoordeling waardoor mensen mogelijk ten onrechte arbeidsongeschikt zijn verklaard,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Wiersma en Pieter Heerma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 905 (29544).

De heer Wiersma (VVD):

Voorzitter, tot slot. Gisteren hebben heel veel collega's een petitie, of eigenlijk een monitor, gekregen van de Lymevereniging: de Nederlandse Lyme Monitor. Er stonden ook mensen op het Plein die daar hun verhaal vertelden. Wat daarin opvalt, is hoe ingewikkeld de ziekte van Lyme is en ook hoe ingewikkeld het is om erkend te worden als lymepatiënt, ook bijvoorbeeld door het UWV. Ik zou het heel mooi vinden als de minister zou toezeggen dat hij met deze vereniging over de monitor wil spreken en dat hij ook specifiek wil kijken hoe de bestaande kennis vergroot, maar misschien ook wel gebundeld kan worden zodat, als deze mensen bij het UWV aankloppen, ze daar ook een echte, volwaardige kennisbron vinden die ze kan helpen met een goede analyse en uiteindelijk een oordeel. Over de oordelen die nu gegeven worden, bestaat heel veel wrok onder de mensen. Volgens mij moeten we ons dat aantrekken. Ik hoop dat ik hier geen motie voor nodig heb, maar ik heb vertrouwen in de minister, dus dat verzoek aan hem doe ik hier.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan de heer Jasper van Dijk van de fractie van de SP.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dank u, voorzitter. Ik heb drie moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat mensen die door het UWV minder dan 35% arbeidsongeschikt bevonden worden in een moeilijke positie op de arbeidsmarkt komen omdat zij moeten wedijveren met gezonde mensen;

verzoekt de regering de dienstverlening voor deze groep te verbeteren en te investeren in (om)scholing;

verzoekt de regering tevens te onderzoeken hoe de no-riskpolis uitgebreid kan worden naar deze groep 35-minners,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 906 (29544).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat verzekeraars een arbeidsongeschiktheidsverzekering weigeren aan zelfstandigen die ouder zijn, een risicoberoep hebben of een verhoogde kans op ziekte, waardoor deze mensen zich niet kunnen verzekeren;

verzoekt de regering om verzekeraars risicoselectie te verbieden, en hun een acceptatieplicht op te leggen voor alle zelfstandigen die zich willen verzekeren;

verzoekt de regering tevens verzekeringsmaatschappijen te verplichten om de arbeidsongeschiktheidsverzekering aan te bieden met een eindleeftijd op de AOW-gerechtigde leeftijd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 907 (29544).

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik stel vast dat mijn klok niet loopt, voorzitter, dus ik heb oneindig de tijd voor de laatste motie.

De voorzitter:

We gaan uren naar u luisteren.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat is zeer aardig.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister een effectonderzoek start naar de impact van drie verschillende niveaus van dienstverlening door het UWV;

overwegende dat circa 6.000 WGA-uitkeringsgerechtigden uit de controlegroep tijdens dit effectonderzoek in beginsel niet begeleid worden naar werk;

verzoekt de regering het effectonderzoek zodanig vorm te geven dat het UWV aan WGA-uitkeringsgerechtigden minstens de huidige basale dienstverlening aanbiedt, zonder dat zij hierom moeten vragen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 908 (29544).

De laatste spreker van de zijde van de Kamer is de heer Stoffer namens de SGP-fractie.

De heer Stoffer (SGP):

Voorzitter. Ik heb één motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het in een zo veel mogelijk gelijkwaardig hybride stelsel voor sociale zekerheid onbevredigend is dat eigenrisicodragers na het einde van het dienstverband meer verplichtingen hebben dan publiek verzekerde werkgevers;

constaterende dat private uitvoerders in de sociale zekerheid aangeven een flinke stijging te zien van het aantal loonsancties bij eigenrisicodragers, hoewel de aanpassing van de UWV Werkwijzer Poortwachter 2018 niet bedoeld is als aanscherping, maar als verduidelijking van het beleid;

verzoekt de regering in overleg te treden met het platform van private uitvoerders en het UWV over de vraag in hoeverre verplichte re-integratie in het eerste spoor na einde dienstverband gebaseerd kan worden op artikel 63a Ziektewet en over de mogelijkheden van een zo veel mogelijk gelijkwaardige toetsing van de re-integratie-inspanningen door eigenrisicodragers en publiek verzekerde werkgevers, en de Kamer hierover voor 1 juni te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Stoffer en Wiersma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 909 (29544).

De heer Stoffer (SGP):

Als ik het zo zie, is de minister weer op adem gekomen. Dan rond ik hier af. Dank u wel.

De voorzitter:

Bij dezen was dit de termijn van de Kamer. De minister heeft veertien moties gekregen. Ik weet zeker dat hij deze binnen een paar minuten even kan bekijken. Ik schors voor vijf minuten.

De vergadering wordt van 16.08 uur tot 16.13 uur geschorst.

De voorzitter:

Het woord is aan de minister. We hebben veertien moties, dus ik hoop dat we het kort en puntig kunnen doen.

Minister Koolmees:

Voorzitter, dank u wel. Ik ga mijn best doen. Naast de veertien moties en drie vragen — zeg ik uit mijn hoofd — lag er nog een verzoek van mevrouw Van Brenk uit het AO om te reageren op de inkomensbescherming in de Ziektewet. Biedt de Ziektewet voldoende inkomensbescherming? Wat is de maatstaf voor voldoende inkomensbescherming? De Ziektewet biedt een uitkering van 70% van het laatst verdiende loon tot het maximumdagloon en in de Ziektewet is er geen maatstaf voor inkomensbescherming. Voor degenen die er recht op hebben, kan deze uitkering aangevuld worden via de Toeslagenwet. Dat is bijvoorbeeld het geval als een werknemer op het niveau van het minimumloon verdient en de partner geen inkomsten heeft. Dan wordt de Ziektewetuitkering van 70% van het minimumloon aangevuld tot 100% van het minimumloon. De uitkering en de toeslag zijn samen nooit hoger dan het laatst verdiende loon.

In algemene zin geldt in Nederland het sociaal minimum als minimaal bedrag om van te kunnen leven. Onder voorwaarden kan iemand in aanmerking komen voor een uitkering op grond van de Participatiewet. Bij een volgende evaluatie van de Ziektewet kunnen we het sociaal minimum gebruiken om te onderzoeken of de Ziektewetuitkering eventueel aangevuld met andere uitkeringen of toeslagen, voldoende inkomensbescherming biedt. Daarmee hoop ik de schriftelijke vraag van mevrouw Van Brenk, die tijdens het AO is gesteld, te hebben beantwoord.

Dan kom ik nu bij de moties. De motie van de heren Heerma en Wiersma op stuk nr. 896 verzoekt de regering om te onderzoeken op welke wijze en in welke mate het niet kunnen spreken van de Nederlandse taal een rol speelt bij de (her)beoordeling. Deze motie geef ik oordeel Kamer. De Nederlandse regering is van mening dat het niet spreken van de Nederlandse taal geen reden mag zijn om bij een beoordeling arbeidsongeschikt verklaard te blijven. Oordeel Kamer dus.

De motie op stuk nr. 897 van de heer Gijs van Dijk verzoekt de regering om samen met sociale partners een streefcijfer voor het aantal 35-minners dat werkgevers aan het werk gaan helpen, op te stellen. Ik begrijp dit verzoek. Tijdens het debat zijn we er al op ingegaan, omdat de sociale partners op dit moment bezig zijn om hier gezamenlijk onderzoek naar te doen en na te denken over wat ze hiermee kunnen doen. Ik wil de heer Van Dijk eigenlijk vragen om deze motie aan te houden en het signaal mee te geven aan de werkgevers en de werknemers in de STAR.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Dat zou ik willen doen. Ik zou wel graag van de minister willen weten of hij ook een termijn kan aangeven. Wanneer krijgen we nieuws vanuit de Stichting van de Arbeid?

Minister Koolmees:

Ik kan me herinneren dat ik dat ook in het debat heb gezegd. Ik heb toen toch gezegd dat het voor het einde van dit jaar zou zijn? Ja, er wordt vanuit de ambtenarenloge geknikt. Dat is dus voor het einde van dit jaar.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Gijs van Dijk stel ik voor zijn motie (29544, nr. 897) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Koolmees:

De motie op stuk nr. 898 van de heer Gijs van Dijk verzoekt de regering naast de al lopende onderzoeken rond eerder stoppen met werken, ook te onderzoeken hoe de duurzame inzetbaarheid kan worden verhoogd voor mensen met een zwaar beroep. Dat is overigens niet alleen fysiek, er zijn ook andere kenmerken. Dit past bij de aandacht voor en de aanpak van zware beroepen. Ik vind dat ook belangrijk, omdat het gaat over duurzame inzetbaarheid. Natuurlijk ligt de verantwoordelijkheid voor het nemen van maatregelen op sectorniveau bij de werkgevers en werknemers. Dat zal de heer Gijs van Dijk met mij eens zijn. Maar de overheid kan het mogelijk wel faciliteren. In dat licht geef ik de motie op stuk nr. 898 graag oordeel Kamer.

De heer Gijs van Dijk heeft nog een vraag gesteld over de WIA-uitkering en de kinderopvangtoeslag. Dat is een beetje ongemakkelijk voor mij, want de heer Van Dijk vraagt het aan mij terwijl de staatssecretaris hier eigenlijk over gaat. Ik wil hem eigenlijk verzoeken om die vraag aan de staatssecretaris te stellen. Ik kan hier namelijk gewoon het antwoord voorlezen, maar ik denk dat dat onbevredigend zal zijn. Ik kon er in de tussentijd ook geen contact met de staatssecretaris over hebben.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Dat begrijp ik. De vraag kwam wat uit het niets, maar is wel van belang. De minister gaat over de WIA en de staatssecretaris gaat over de kinderopvangtoeslag. Dus zou de minister dit wellicht zelf met de staatssecretaris kunnen opnemen? Dan kan het gewoon schriftelijk naar de Kamer komen.

Minister Koolmees:

Dan lees ik wel even voor wat ik hier meegekregen heb. Er loopt een discussie. De overheid vindt het belangrijk dat ouders werk en zorg kunnen combineren. Om formele kinderopvang betaalbaar te houden, kunnen ouders die werken kinderopvangtoeslag ontvangen. Dit ligt inderdaad ingewikkeld voor gezinnen waarvan één ouder werkt en de partner langdurig ziek is. Voor ouders die vanuit een dienstverband ziek worden, blijft het recht op kinderopvangtoeslag gedurende de loondoorbetaling bestaan. Echter, indien de ouder na deze periode instroomt in de WIA, ontvangt het gezin afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid mogelijk geen toeslag meer. Voor ouders die volledig arbeidsongeschikt zijn, is maatwerk nodig en zal generiek beleid niet passend zijn. Dit wordt geboden in de gemeentelijke vangnetregeling, de Sociaal Medische Indicatie (SMI). Dan kan de gemeente inschatten welke oplossing bij een specifieke situatie past en kan zij ook maatwerk bieden. De gemeente krijgt hier ook budget voor vanuit het Rijk. Dus die regeling bestaat al. Voor gezinnen waar een van de ouders een Wlz-indicatie heeft, dus langdurig en blijvend aangewezen is op 24 uurszorg, onderzoekt de staatssecretaris op dit moment of er een uitzondering gemaakt kan worden op dit punt. Dus dat is dan het formele antwoord.

De voorzitter:

Helder. De motie op stuk nr. 899.

Minister Koolmees:

Mevrouw Van Brenk nodigt in de motie op stuk nr. 899 de regering uit innovaties die in de dienstverlening worden ontwikkeld in het kader van het breed offensief banenafspraak op vergelijkbare wijze beschikbaar te stellen voor deze groep. De staatssecretaris is dit op dit moment in het kader van het breed offensief in kaart aan het brengen. Ik vind de gedachte interessant. Ik kan alleen geen toezeggingen doen daarover omdat ze dit onderzoek nu aan het uitvoeren is. Maar met deze kanttekening wil ik de motie oordeel Kamer geven, dus met de expliciete kanttekening dat ik geen toezegging kan doen omdat de staatssecretaris hiermee bezig is op dit moment.

De motie op stuk nr. 900 van mevrouw Van Brenk over de instroom in de WIA van 60-plussers ten opzichte van mensen jonger dan 60 jaar wil ik ontraden. We hebben uitgebreid gedebatteerd over deze instroom, deze cijfers en de oorzaken daarvan. Daarom wil ik hem ontraden.

De motie op stuk nr. 901 van mevrouw Van Brenk roept de regering op doortastend op te treden en in goed overleg orde op zaken te stellen zodat het vertrouwen in het UWV hersteld kan worden. Dat zie ik als een ondersteuning van het beleid. Ik heb recent nog een brief gestuurd naar uw Kamer waarin we ook samen met het UWV, de raad van bestuur van het UWV, stappen zetten om inderdaad de uitvoering te verbeteren en ook het UWV in positie te brengen en te houden. Hier ben ik mee bezig, dus daarom geef ik hem ook oordeel Kamer. Samen met het UWV zijn we hier heel intensief mee bezig.

De motie op stuk nr. 902 van de heer Renkema, de heer Smeulders en mevrouw Van Brenk verzoekt de regering geen experiment uit te voeren waarbij één groep geen enkele vorm van ondersteuning of begeleiding krijgt. In de overweging of eigenlijk de constatering van deze motie staat dat waar mogelijk 6.000 mensen in de WIA geen enkele begeleiding of ondersteuning krijgen gedurende drie jaar. Dat is natuurlijk niet de specifieke situatie. Er zijn inderdaad drie groepen te onderscheiden voor het experiment waar mensen op verzoek wel degelijk die begeleiding kunnen krijgen. Ik heb ook uitgelegd in het AO dat ik dat van belang vind om wetenschappelijk goede uitspraken te doen over de effectiviteit van beleid. We hebben het in dit huis heel vaak over gebrekkige onderbouwing van de effectiviteit van beleid en daarom vind ik het van belang dat zo'n experiment wordt uitgevoerd. Dus omdat ik het niet eens ben met de strekking van de motie en de constatering, maar ook niet met het doel, wil ik deze motie ontraden.

Datzelfde geldt voor de motie op stuk nr. 908 van de heer Jasper van Dijk die hetzelfde thema behelst, namelijk het experiment wat ik van plan ben te doen als het gaat over de effectiviteit van beleid bij het UWV.

De voorzitter:

Eén vraag, meneer Renkema.

De heer Renkema (GroenLinks):

Wij hebben heel kort voor het AO informatie gekregen over de opzet van dat beoogde experiment en toen hebben we ook veel vragen kunnen stellen tijdens het AO. Ik hoor nu de minister zeggen: vanuit wetenschappelijke effectiviteit noodzakelijk dat we het zo inrichten. Zo'n meer rationele reflectie is goed, maar ik zou toch ook nog een ethische reflectie willen horen, dus naast wetenschappelijke effectiviteit.

Minister Koolmees:

Voorzitter. Daar hebben we tijdens het algemeen overleg uitvoerig over gesproken en ik heb toen ook geschetst dat ik het dilemma zeer goed herken, dat ik niet zonder uw Kamer hierover te consulteren dit experiment wil starten. Daarom heb ik deze brief naar uw Kamer gestuurd. Ik erken en herken het dilemma wat hierachter vandaan komt. Tegelijkertijd constateer ik dat we heel vaak weinig weten van de effectiviteit van beleid en dat we ook verantwoordelijkheid hebben met elkaar om belastinggeld goed te besteden. Vandaar dat ik het toch ook open heb neergelegd in uw Kamer. Het is voor mijzelf ook een worsteling geweest, geef ik u eerlijk mee. Daarom heb ik ook de waarborg erin gebracht dat iemand op verzoek wel begeleiding kan krijgen. Dat is inderdaad een waarborg die in de opzet van het experiment is opgenomen.

Maar ik vind het ook weer makkelijk — sorry dat ik dit woord gebruik — om dan te zeggen: dan doen we het maar niet, want dan blijven we toch die discussie hebben wat nou goed en effectief beleid is om mensen aan het werk te helpen. Daarom wil ik beide moties op stukken nrs. 902 en 908 ontraden.

De voorzitter:

Dan de motie-Renkema c.s. op stuk nr. 903, maar eerst de heer De Jong nog even.

De heer De Jong (PVV):

Ik heb nog een vraag over de vorige motie, op stuk nr. 902, over het wel of niet geven van begeleiding aan die 6.000 mensen. Worden die mensen er van tevoren over ingelicht dat het hier gaat om een experiment? En wordt het hun helder gemaakt, als zij begeleiding willen, dat zij die begeleiding ook kunnen krijgen? Het moet dus vooraf worden gedaan en het moet niet zo zijn dat mensen op het moment dat het traject loopt uit zichzelf aan de bel moeten trekken. Worden ze proactief geïnformeerd en worden ze daarover misschien geadviseerd?

Minister Koolmees:

Ik kijk even naar mijn ondersteuning, want die brief heb ik niet meer helder op het netvlies. Mensen worden wel geïnformeerd over het feit dat het experiment loopt en ook over het feit dat zij op verzoek de ondersteuning kunnen krijgen. Dus dat gebeurt inderdaad. Er wordt nu geknikt in de bankjes, dus daarom durf ik u dat zo te zeggen.

De motie-Renkema c.s. op stuk nr. 903 verzoekt de regering de eerstejaarsziektewetbeoordelingen af te schaffen. Deze motie wil ik ontraden. Dit debat hebben we ook gehad tijdens het algemeen overleg en daarbij heb ik aangegeven waarom ik hiertegen ben en welke afwegingen ik daarbij maak. Daarom ontraad ik deze motie.

De motie-Renkema/Smeulders op stuk nr. 904 verzoekt de regering te onderzoeken of verdere harmonisatie tussen de instrumenten die worden aangeboden in de WIA en de Participatiewet mogelijk is. Dat is eigenlijk dezelfde soort vraag als die van mevrouw Van Brenk in haar motie. Ook deze motie geef ik oordeel Kamer. De staatssecretaris is dit namelijk aan het onderzoeken en neemt dit mee in haar traject van het brede offensief. Ik zeg dit zonder dat ik hiermee een toezegging wil doen, omdat het onderzoek op dit moment loopt. Maar tegen die achtergrond: oordeel Kamer.

De motie-Wiersma/Pieter Heerma op stuk nr. 905 verzoekt de regering het nog lopende dossieronderzoek naar het UWV-kantoor Groningen uit te breiden en expliciet te onderzoeken of er materieel fouten zijn gemaakt in de herbeoordeling. Ik heb inderdaad een brief aan de Kamer gestuurd op dit punt. Daarin heb ik aangegeven dat er op dit moment nog geen statistisch betrouwbare uitspraken kunnen worden gedaan en dat daarom ook de populatie van het onderzoek wordt uitgebreid. Ik ben hiermee bezig en daarom geef ik de motie oordeel Kamer.

De motie-Jasper van Dijk op stuk nr. 906 verzoekt de regering te onderzoeken hoe de no-riskpolis uitgebreid kan worden naar de groep 35-minners. Dit is eigenlijk onderdeel van het traject van sociale partners, waar de heer Gijs van Dijk ook naar vroeg, voor de activatie van de groep 35-minners. Als de heer Jasper van Dijk het goedvindt, wil ik dit voorstel meegeven aan de sociale partners in de Stichting van de Arbeid. Als ik het zo mag interpreteren, geef ik de motie graag oordeel Kamer.

De motie-Jasper Van Dijk op stuk nr. 907 verzoekt de regering verzekeringsmaatschappijen te verplichten om de arbeidsongeschiktheidsverzekering aan te bieden met een eindleeftijd op AOW-gerechtigde leeftijd, en verzekeraars een acceptatieplicht op te leggen. Dit heeft te maken met een eerder debat dat we hebben gehad over de ontwikkeling van de private markt. De acceptatieplicht kan niet zonder risicoverevening en zonder collectieve achtervang. Ook de heer Gijs van Dijk heeft daar toen vragen over gesteld, niet in dat AO, maar in het AO daarvoor of in het plenaire debat daarvoor. Deze motie moet ik in dat licht ontraden. Er loopt trouwens een onderzoek op verzoek van de heer Gijs van Dijk en van de heer Bart van Kent, over de brandende huizen. Daarover heb ik u overigens een brief gestuurd, zoals beloofd tijdens het algemeen overleg, om een beetje orde in de chaos te scheppen. Want er waren zo veel lopende onderzoeken en toezeggingen dat ik het goed vind om een overzicht te hebben van wat er allemaal loopt. Die brief heeft u als het goed is ontvangen.

De motie-Stoffer/Wiersma op stuk nr. 909 verzoekt de regering in overleg te treden met het platform van private uitvoerders en het UWV over de vraag in hoeverre verplichte re-integratie in het eerste spoor na einde dienstverband gebaseerd kan worden op artikel 63a van de Ziektewet. Het UWV verricht de toetsing op de re-integratie-inspanningen op basis van de wet. Voor de eigenrisicodragers geldt inderdaad dat zij dat moeten doen. Er is inderdaad een verschil tussen werkgevers die publiek verzekerd zijn en werkgevers die eigenrisicodrager zijn. Dat is in de wet opgenomen. Over Acture heb ik tijdens het AO ook al toegezegd dat we onderzoek doen en in gesprek gaan. Daarom geef ik deze motie oordeel Kamer, in het bredere kader van dat gesprek dat wij hebben.

Tot slot had de heer Wiersma nog een vraag gesteld over de ziekte van Lyme. Het UWV heeft periodiek overleg met onder andere de Lymevereniging. Het UWV zorgt er ook voor dat de meest recente wetenschappelijke inzichten worden toegepast. Dit gebeurt via het aanpassen van richtlijnen via de NVVG, de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde. Nieuwe inzichten komen daarna bij de verzekeringsartsen, die ze dan meenemen in hun beoordelingsactiviteiten. Ook voert het Kenniscentrum Verzekeringsgeneeskunde onderzoek uit dat zich richt op het ontwikkelen van wetenschappelijk onderbouwde methoden, richtlijnen en hulpmiddelen voor de verzekeringsgeneeskunde voor het vaststellen van de effectiviteit van interventies. Het UWV neemt samen met het UMCG, het AMC en het VUmc deel aan het onderzoeksprogramma van de KCVG. Ik vind dat het UWV mensen met de ziekte van Lyme niet anders moet beoordelen of begeleiden dan mensen die vanwege andere oorzaken deels of geheel niet meer kunnen werken. De beperkingen als gevolg van de ziekte voor het kunnen verrichten van arbeid staan centraal bij de verzekeringsarts. Indien nodig neemt de verzekeringsarts uiteraard ook contact op met de behandelend medisch specialist op dit punt. Met andere woorden, er is contact met de Lymevereniging en het UWV, ook met meerdere verenigingen. Er is recent bijvoorbeeld ook een brief gestuurd over ME, naar aanleiding van ontwikkelingen op dat gebied. Dat gebeurt dus.

De voorzitter:

Meneer Wiersma, één vraag.

De heer Wiersma (VVD):

Eén vraag. Je moet de Lymepatiënten niet anders behandelen, maar wel goed, en misschien wel beter dan nu. Het verzoek was: wil de minister ook met de Lymevereniging in gesprek over die monitor? Het antwoord daarop is dan nee, constateer ik. Dat vind ik jammer. Hij verwijst naar het UWV. Dan hoop ik dat ze daar wel een extra uitnodiging krijgen om dat gesprek heel goed te voeren. Ik blijf de minister aanmoedigen om dit zelf met de Lymevereniging te bespreken.

Minister Koolmees:

Ik zal het signaal doorgeven aan het UWV dat u deze vraag gesteld heeft, maar ik vind het wel zuiver dat het UWV als zbo, zelfstandig bestuursorgaan, deze gesprekken voert. Maar het signaal van de heer Wiersma geef ik door aan het UWV.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Nog één vraag over het allereerste punt, om terug te komen op de vragen over de toereikendheid van het minimum. Toegezegd is dat er een evaluatie komt. Heeft de minister ook een indicatie wanneer?

Minister Koolmees:

Op dit moment niet, maar dat kan ik u later laten weten.

De heer Pieter Heerma (CDA):

Ik wilde eigenlijk nog een vraag stellen over de vraag van de heer Van Dijk. Ik snap dat de minister verwijst naar de staatssecretaris wanneer het over kinderopvang gaat. Tegelijkertijd hebben diverse fracties in dit huis, ook in de afgelopen jaren en in vorige periodes, voor verschillende casussen vragen gesteld of die gemeentelijke vangnetregeling nou wel of niet goed werkt. Dat raakt aan de vraag of mensen beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt, iets wat op het terrein van de minister ligt. Zou de minister naar aanleiding van de vragen van de heer Van Dijk, maar ook alle eerdere signalen, in overleg willen gaan met de staatssecretaris om te kijken of de gemeentelijke vangnetregeling voldoende functioneert? Of zou hij anders desnoods, als de signalen bij zowel de staatssecretaris als de minister er zijn, er met de VNG over willen praten of dat in de praktijk niet beter kan?

Minister Koolmees:

Deze vraag verraste mij, omdat dit niet aan de orde is geweest tijdens het algemeen overleg. Dit is precies zo'n onderwerp dat ertussenin ligt. Als het verzoek is om dit even op te nemen met de staatssecretaris om te kijken of het in de praktijk ook zo werkt, wil ik dat graag doen.

De voorzitter:

Prima. Tot zover dit debat.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Dinsdag stemmen wij over de dertien moties.

Naar boven