32 Resultaten JOB-monitor en toelatingsbeleid mbo

Aan de orde is het debat over de resultaten van de JOB-monitor en over het toelatingsbeleid in het mbo.

De voorzitter:

Aan de orde is het debat over de resultaten van de JOB-monitor en over het toelatingsbeleid in het vmbo.

Minister Van Engelshoven:

Mbo.

De voorzitter:

Wat zei ik dan?

Minister Van Engelshoven:

"Vmbo" zei u.

De voorzitter:

Zei ik "vmbo"? Nee, ik bedoel mbo. Ik heb naar De Luizenmoeder gekeken, dus vmbo ligt op het puntje van mijn tong. Excuses daarvoor. Een hartelijk woord van welkom aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Fijn dat u bij ons bent. We hebben acht deelnemers van de zijde van de Kamer. De eerste spreker is de heer Özdil en hij heeft zoals iedereen zes minuten spreektijd. Het woord is aan hem.

De heer Özdil (GroenLinks):

Dank u, voorzitter. 24% van de mbo-studenten weet nog steeds niet waar ze met hun klachten heen moeten. 29% is niet tevreden over hoe de school omgaat met hun klachten. 24% vindt zichzelf niet goed geïnformeerd over de rechten en plichten.

Voorzitter. GroenLinks vindt het belangrijk dat mbo-studenten fysiek contact kunnen hebben als ze twijfels of klachten hebben over hun opleiding of anderszins, zeker omdat de meeste mbo-studenten jonger zijn dan studenten in het hoger onderwijs en daarom niet altijd weten wat ze met hun klacht kunnen en mogen doen. Het servicedocument Klachtenbehandeling in het mbo adviseert instellingen niet voor niets om één loket hiervoor in te richten. Daarover heb ik de volgende drie vragen aan de minister. Hoeveel procent van de mbo-instellingen heeft al zo'n fysiek loket? Is de minister het met GroenLinks eens dat iedere instelling een fysiek klachtenloket moet kunnen aanbieden en, zo ja, gaat ze dit in de wet verankeren? Is de minister bereid om daarnaast voor een ombudsman op elke mbo-instelling te zorgen? Deze ombudsman kan studenten informeren, maar kan ook bemiddelen en ondersteunen bij het indienen van een klacht. De JOB vraagt hier al langer naar.

Wat GroenLinks betreft moet het mbo ook zo snel mogelijk aansluiting vinden bij een onafhankelijk rechtencollege. Een rechtencollege is veel laagdrempeliger dan een stap naar de civiele rechter en heeft zijn nut al bewezen in het hoger onderwijs. De minister schrijft de Kamer dat zij de mogelijkheid wil verkennen of voor het mbo aansluiting kan worden gezocht bij het College van Beroep voor de Examens van het mbo of het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs. Waarom gaat de minister deze opties slechts verkennen en neemt zij niet al direct maatregelen om dit in gang te zetten?

Dan de inspraak. Sinds 2011 is het bestaan van een studentenraad in het mbo verplicht, maar uit de monitor blijkt dat bijna de helft van de mbo-studenten aangeeft niet te weten of er een studentenraad is. En dat is wat GroenLinks betreft zorgelijk. Daarover heb ik de volgende drie vragen aan de minister. Wat gaat de minister er aan doen om deze bekendheid te vergroten? Denk bijvoorbeeld aan financiering van campagnemiddelen. Ziet de minister mogelijkheden om bijvoorbeeld doelsubsidies te verstrekken aan studentenraden die gebruikt kunnen worden om de zichtbaarheid te vergroten. Uit de JOB-monitor blijkt ook dat minder dan de helft van de studenten ervan overtuigd is dat de school belang hecht aan hun mening. Waarom is dat aantal zo laag? Is de minister het met ons eens dat instellingen aan zet zijn om een cultuuromslag te bewerkstelligen?

Dan het toelatingsbeleid. Sinds augustus 2017 hebben mbo-studenten een toelatingsrecht. Dat is voor GroenLinks een groot goed en we volgen op de voet of instellingen zich hier ook aan houden, maar tot onze grote verbazing vindt er al een stille selectie plaats, een stille numerus fixus op basis van eigenlijk "wie het eerst komt, het eerst maalt". Maar liefst 25 instellingen hanteren dat principe van "wie het eerst komt, het eerst maalt", blijkt uit onderzoek van de Keuzegids. Studenten moeten door deze ratrace zich zo snel mogelijk inschrijven om andere studenten voor te zijn. Het gevaar is dat jongeren dan overhaast hun studiekeuze maken. Maar het kiezen van een studie is een levensbepalende keuze. Het is toch gekkenwerk dat mbo-studenten worden opgejaagd om maar supersnel die keuze te maken?

In reactie op mijn schriftelijke vragen laat de minister weten dat het van belang is dat mbo-scholen goed communiceren over de inschrijvingsdata, maar die inschrijvingsdatum is bij veel studenten compleet onbekend, zo blijkt uit de Keuzegids. Bij sommige opleidingen kan de inschrijvingsdatum al op 1 oktober zijn, bij andere opleidingen is die 1 december. Wat ons betreft moeten alle instellingen op dezelfde dag hun inschrijvingen openen. Het is ook primair de verantwoordelijkheid van de minister om dit onder de aandacht te brengen bij alle studenten. Daarover gaan de volgende twee vragen. Is de minister bereid ervoor te zorgen dat er één inschrijvingsdatum wordt gehanteerd? En gaat de minister als stelselverantwoordelijke bewindspersoon een landelijke campagne beginnen om hier ruchtbaarheid aan te geven?

Voorzitter. Dan de studiekosten. Uit de JOB-monitor blijkt dat bijna de helft, 43% om precies te zijn, van de studenten gekochte boeken en lesmateriaal niet gebruikt. Als klap op de vuurpijl bleek vorig jaar al uit onderzoek van RTL Nieuws dat de gemiddelde student in het eerste jaar €670 kwijt is aan extra studiekosten. Bij sommige opleidingen loopt dit zelfs op tot €1.300 extra, zoals bij verpleegkunde. Dat is een reusachtig bedrag voor veel studenten. Wij hebben daar samen met het CDA een punt van gemaakt in een eerder debat. Tot mijn vreugde kwam het ministerie samen met de MBO Raad en de JOB tot de afspraak dat instellingen voortaan de verantwoordelijkheid nemen voor de lesmaterialen die de student nog heeft om zijn of haar opleiding te volgen. Toch vraag ik mij iets af. Er liggen nu afspraken, maar zijn studenten hiervan op de hoogte? In hoeverre worden deze afspraken ook nageleefd en gehandhaafd? Wie ziet daarop toe? Hoe zien die afspraken er concreet uit? En is de minister bereid om deze afspraken in de wet te verankeren, zodat hier niet aan getornd kan worden?

Tot slot, voorzitter. Alle punten die ik heb benoemd, illustreren de veel te lage maatschappelijke waardering voor het mbo in Nederland. Ik krijg de indruk dat deze minister bereid is om daar iets tegen te doen. Mijn fractie is daar blij mee, bijvoorbeeld als het gaat om ons idee om mbo-studenten voortaan in de wet "studenten" te noemen. Het zijn allemaal goede stappen, maar het stemt mijn fractie wel treurig dat de minister nog niet bereid lijkt te zijn om de volgende logische stap te zetten. Dat is: een titulatuur voor afgestudeerde mbo-studenten. Uit onderzoek van het EenVandaag Opiniepanel, mede opgezet door de JOB, blijkt dat 63% van de mbo-studenten een titel wil, net als in het hoger onderwijs. Daarom mijn laatste vraag aan de minister: is zij het met GroenLinks eens dat de onderscheiding van een titel voor studenten bijdraagt aan zelfvertrouwen en aan maatschappelijke waardering? En is zij bereid om daar samen met ons naar te kijken, vooral omdat wij met een initiatiefnota bezig zijn?

Dank u wel.

De voorzitter:

Goed. Dank u wel. Dan mevrouw Van den Hul van de fractie van de Partij van de Arbeid.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Voorzitter. Allereerst de complimenten richting de JOB voor weer een gedegen monitor — de tiende zelfs dit keer: een mooi lustrum. Maar liefst 264.532 studenten deden mee, en daarmee laat de monitor de stem van mbo-studenten luid en duidelijk klinken, ook vanavond hier in de Tweede Kamer.

Voorzitter. Het gaat goed met het mbo in Nederland. Studenten geven hun opleiding gemiddeld een 7,1. Ik moet zeggen dat ik op mijn werkbezoeken ook altijd zeer onder de indruk ben van de passie waarmee veel docenten in het mbo aan de slag zijn om onze toekomstige vakmensen voor te bereiden op de toekomst. Maar er zijn ook nog verbeterpunten. Ik zal er een aantal noemen.

Allereerst de, overigens stijgende, schoolkosten. We zijn blij met de handreiking schoolkosten die de minister meestuurde met haar brief van juli vorig jaar, met name met punt 16: "Ouders en studenten die niet over de onderwijsbenodigdheden kunnen beschikken en/of de vrijwillige bijdrage niet kunnen betalen, kunnen bij de school terecht voor hulp." De portemonnee van je ouders mag natuurlijk nooit bepalen welke kansen je krijgt op school. Kan de minister al iets zeggen over de huidige stand van zaken? Hoe gaat het nu met de uitvoering van deze voornemens? Wie monitort in de tussentijd de voortgang, onder meer ook van het mbo-studentenfonds?

En wat als er klachten zijn? Waar kun je dan als student naartoe? De heer Özdil had het er al over: een te groot percentage van de deelnemers aan de JOB-monitor weet niet waar het naartoe moet. Zou niet elke school daarom een ombudspersoon moeten hebben waar studenten terechtkunnen met vragen en klachten? Ook wij horen graag hoe de minister aankijkt tegen dit idee.

Voorzitter. Een van de klachten die wij horen van studenten gaat over het onderwijs zelf. Gelukkig zijn studenten gemiddeld tevreden over hun opleiding, maar vooral bij de algemeen vormende vakken kan het echt beter. Zo geeft 4% van de ondervraagden aan geen Nederlands te hebben gekregen, 7% geen rekenonderwijs en 8% geen Engels, van de studenten op niveau 4. Ik ben benieuwd hoe de minister deze cijfers beoordeelt. Is zij het met ons eens dat zowel Nederlands als Engels als rekenonderwijs onmisbare ingrediënten zijn voor die beroemde drievoudige kwalificering van studenten in ons mbo, namelijk beroep, vervolgonderwijs en functioneren in de maatschappij?

En dat brengt mij bij mijn volgende punt. Ook stageplekken zijn zo'n onmisbaar ingrediënt van ons beroepsonderwijs. Iedere student in het mbo moet zeker zijn van een goede stageplek, maar zover is het helaas nog niet; nog lang niet, zelfs. Maar liefst 18% van de bol-studenten geeft aan moeite te hebben met het vinden van een stageplek en helaas moeten we constateren dat stagediscriminatie een hardnekkig probleem blijft.

In de voorbereiding van mijn initiatiefnota over gelijke kansen sprak ik met Vienna, die als transvrouw aanliep tegen vooroordelen op haar stageplek. Zeker twintig stageleerbedrijven belde ze. Ik citeer: "Maar ik hoorde, zodra ik mij had voorgesteld, de verwarring aan de andere kant van de lijn. Ze verwachtten natuurlijk niet dat Vienna zo'n lage jongensstem had. Geen van de bedrijven nodigde me uit. Brieven schrijven werkte beter. Mijn cv was goed en ik werd regelmatig uitgenodigd voor een gesprek, maar steevast was de uitkomst, ook daarvan, dat ik toch niet helemaal in het profiel paste. Uiteindelijk was het een medewerker van mijn school die voor mij de boer op ging. Hij vond een plek, maar alleen onder de voorwaarde dat ik geen make-up en alleen unisex kleding zou dragen."

Ook veel studenten met een hoofddoek, met een niet-Nederlandse achternaam of met een beperking hebben moeite om een stageplek te vinden. Voor mensen als Vienna en al die anderen die om hun uiterlijk, achternaam of identiteit aanlopen tegen stagediscriminatie, moeten we meer doen, want iedereen moet zeker zijn van een goede stageplek. Daarom vraag ik de minister of zij het met ons eens is dat scholen hierbij meer kunnen en moeten doen. Kan zij aangeven of zij vindt dat stagebegeleiders op dit moment voldoende tijd krijgen om studenten goed te begeleiden?

Voor studenten met een beperking kan er ook nog een boel verbeterd worden in het mbo, zo blijkt uit de monitor. 24% van de studenten met een beperking meldt niet op school dat ze een beperking hebben, 25% is ontevreden over de aangeboden hulpmiddelen en 21% vindt dat docenten te weinig rekening houden met hun beperking. Onlangs heeft de Kamer onze motie over het belang van ondersteuning van leerlingen en studenten op elke school aangenomen. We horen graag van de minister hoe zij er ook in het mbo voor gaat zorgen dat studenten met een beperking een aanspreekpunt, zoals een zorgcoördinator, kunnen verwachten op elke school.

Voorzitter. Tot slot, wil ik in dit verband toch ook mijn zorgen uiten over dreigende tekorten aan de technische vakmensen van morgen. Klopt het dat sommige technische mbo-opleidingen inmiddels een studentenstop hanteren? Heeft de minister er zicht op om hoeveel opleidingen dit gaat? Kan zij aangeven hoe zich dat verhoudt tot het lerarentekort, dat inmiddels ook in het mbo voelbaar is, zeker bij de technische vakken? Hoe ziet de minister hierbij de rol van het Techniekpact? Is daar inmiddels al een nieuwe aanjager benoemd?

Voorzitter. Als je een nieuwe opleiding wilt beginnen, wordt er terecht getoetst op macrodoelmatigheid, maar als je als school, om wat voor reden dan ook, een opleiding stopzet, is die toetsing er niet. Is het vandaag de dag niet tijd voor een soort omgekeerde doelmatigheidstoets, namelijk: wat loopt de arbeidsmarkt van morgen mis als deze opleiding er straks niet meer is?

Tot zover, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan de heer Van Meenen van de fractie van D66.

De heer Van Meenen (D66):

Dank u wel, voorzitter. Afgelopen zaterdag had mijn partij een mooi onderwijssymposium op een mbo in Rotterdam. Dat was weer prachtig. Er waren mbo-studenten die lieten zien wat voor mooie dingen ze in het buitenland hadden gedaan, mooie projecten, waarmee ze zichzelf hadden verrijkt en hun studie hadden verdiept. Dat is natuurlijk ook nog steeds een onderwerp van zorg: hoe krijgen we internationalisering verder in het mbo? Maar we zagen daar vooral studenten die hun dromen aan het najagen waren. Voor D66 is het van groot belang dat studenten dat kunnen blijven doen, dat ze kunnen kiezen welke studie ze gaan doen, dat hun eigen voorkeur niet voor hen geblokkeerd wordt. Sinds het toelatingsrecht in 2017 van kracht is geworden, leek dat gewaarborgd, maar de studiegids meldde dat het aantal opleidingen met een numerus fixus toegenomen is; je verwacht het niet. Dat is overigens precies hetzelfde patroon als in het hoger onderwijs. Ook de MBO Raad stelt dit vast. Kan de minister de toename van het aantal fixusopleidingen bevestigen en verklaren? Is er een overzicht van het aantal fixusstudies in het mbo? De minister stelt dat er voor de zomer een meerjarig evaluatieonderzoek komt. Kan zij al iets zeggen over het beeld voor het komend studiejaar? Hoe ziet dat eruit en welk effect heeft het op komende studenten?

D66 zou graag, net als in het hoger onderwijs, instellingen vooraf toestemming laten vragen aan de minister om een numerus fixus op een opleiding in te stellen. Hoe kijkt de minister daarnaar? Op dit moment geldt bij veel numerus fixusstudies dat wie het eerst komt, het eerst maalt. De heer Özdil had het daar ook al over. Dat leidt tot overhaaste keuzes van studenten en brengt daarnaast zelfselectie met zich mee, en vaak door de studenten die zich minst zeker voelen van hun zaak. Leerlingen die nog niet precies weten wat ze willen studeren of minder goed worden begeleid, zijn hierdoor vaak te laat om de studie van hun voorkeur te doen. Graag een reactie van de minister hierop. Wat is het gevolg hiervan op de toegankelijkheid van en de diversiteit bij deze studies? Het is van belang dat de studiekeuze van de student een eigen keuze is, gebaseerd op eerlijke en optimale voorlichting. Wat gebeurt er op dit moment om dat te bevorderen?

Eerder heeft D66 een motie aangehouden met een voorstel om een commissie in te stellen die toeziet op de algemene toegankelijkheid van het hoger onderwijs. In het trilemma, zoals het wel genoemd wordt, van kwaliteit, macrodoelmatigheid en toegankelijkheid kennen de eerste twee aparte, onafhankelijke instellingen die daarop toezicht houden, namelijk de inspectie en de Commissie macrodoelmatigheid mbo. Maar voor misschien wel het belangrijkste of in ieder geval een zeer belangrijk onderdeel van die driehoek, de toegankelijkheid, geldt dat niet, niet in het hoger onderwijs en ook niet in het mbo.

De heer Kwint (SP):

D66 benadert het probleem van bijvoorbeeld de numerus fixus heel erg vanuit de individuele student. Ik begrijp dat van D66, maar bijvoorbeeld kijken naar de toegankelijkheid is toch een hele nauwe benadering van dit probleem? Er zijn opleidingen waarbij sprake is van een groot maatschappelijk tekort, zoals de opleiding zorg en welzijn, de opleiding onderwijsassistent en de opleiding kinderopvang. Dan zou onze eerste doelstelling toch niet moeten zijn om de toegankelijkheid beter te garanderen? Dan zouden we er toch voor moeten zorgen dat het aantal opleidingsplekken zo snel mogelijk door het dak schiet, zodat wij in deze tekortsectoren weer voldoende mensen kunnen opleiden?

De heer Van Meenen (D66):

Als je uitgaat van toegankelijkheid en er een fors aantal studenten is dat die opleiding wil gaan doen, dan breiden die opleidingen zich uit. Ik zie dus niet de tegenstelling met wat ik zeg.

De heer Kwint (SP):

Ik kreeg de indruk dat u meer bezig was met het verdelen van de schaarste dan met het vergroten van de capaciteit. Maar als wij elkaar kunnen vinden om juist voor die maatschappelijke sectoren waarin het tekort zo groot is, te kijken wat wij en het kabinet kunnen doen om op korte termijn het aantal opleidingsplekken fors te vergroten, dan denk ik dat we elkaar nog gaan vinden.

De heer Van Meenen (D66):

In ieder geval door er geen rem om te zetten. Daar begint het mee. En als die rem er niet is en we iedereen die we kunnen verleiden om dat prachtige beroep van docent of onderwijsassistent te gaan vervullen, ook de gelegenheid daartoe geven, dan breidt het aantal opleidingsplekken zich vanzelf uit. Dat is dan ook een verplichting van de instellingen om daaraan te voldoen. Nu wordt er gezegd: we hebben maar een beperkt aantal plekken, dus we stellen gewoon een numerus fixus in. Dat is exact hetzelfde als wat we in het hoger onderwijs ook zien. En volgens mij moeten wij daar paal en perk aan stellen, want onze doelstellingen zijn hetzelfde.

De heer Kwint (SP):

Ook niet altijd!

De heer Van Meenen (D66):

Nee, niet altijd, maar in dit geval wel.

Voorzitter. Er is geen onafhankelijk orgaan dat let op de toegankelijkheid van het onderwijs, en ook in het mbo zou dus, gezien het voorafgaande, zo'n commissie een rol kunnen spelen. Want wie houdt er op dit moment toezicht op de toegankelijkheid van het onderwijs in het mbo? Graag een reactie van de minister op mijn voorstel om meer zicht te houden op die toegankelijkheid.

Dan over de onderwijsovereenkomst. Mijn complimenten aan de minister voor het versterken van de rechtspositie van de studenten via de wet en in de klachtenregeling. Ik heb nog een opmerking over de brief van de minister. Daarin stelt zij de zorgplicht voor studenten met een handicap of een chronische ziekte vast te willen leggen in een wet "mits dat geen onevenredige belasting voor de mbo-scholen betekent". We moeten echter tegelijkertijd constateren dat het passend onderwijs in het mbo nog te wensen overlaat. Dus graag een toelichting wat precies met deze passage wordt bedoeld. Wanneer is er sprake van een onevenredige belasting van de mbo-scholen? Kan dat überhaupt ooit aan de orde zijn als het gaat om het bieden van kansen voor studenten met een handicap of een chronische ziekte? Het klinkt als een uitweg voor instellingen om deze studenten bij de ingang tegen te houden. Dat zouden wij niet willen.

Voorzitter. Dan over een profileringsfonds. D66 is blij dat de minister bezig is met een wet om ook in het mbo een profileringsfonds in te stellen, want hiermee kunnen studenten die vertraging oplopen in hun studie, bijvoorbeeld bij zwangerschap of door een jaar in een bestuur of in de studentenraad, ondersteuning krijgen.

Ten slotte wil D66 ervoor waken dat het mbo niet dezelfde kant op gaat als het hoger onderwijs wat betreft selectie voor en na de poort. Het Nederlandse onderwijs moet voor iedereen toegankelijk blijven, zodat elke student optimaal kan leren en zich optimaal kan ontwikkelen. Wat dat betreft is het zorgelijk dat er nu gekeken wordt naar rekentoetsen voor de poort. Prima om het rekenniveau van studenten vast te stellen, maar je laat eerst mensen toe en dan ga je pas kijken op welk niveau ze zitten, en niet andersom. Anders lijkt dit weer in de richting te gaan van selectie aan de poort via rekentoetsen, en dat zou mijn fractie niet willen. Ik hoor daar graag een reactie op van de minister.

Tot zover, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan de heer El Yassini van de VVD.

De heer El Yassini (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Vandaag hebben we het over de JOB-monitor, de tweejaarlijkse evaluatie van wat de mbo-studenten willen. Voordat we daar verder op ingaan, wil ik hier even signalen afgeven van mbo-studenten die ik door het hele land spreek. Ik wil vandaag toch weer een lans voor ze breken. Ik krijg namelijk het signaal — en ik hoop dat velen van jullie dat ook nog weleens krijgen — dat er nog steeds te weinig waardering is voor het mbo, voor mbo-studenten en voor mbo'ers. Ik vind dat wij echt ons best moeten doen om altijd weer naar buiten te brengen hoeveel we ze waarderen en dat het mbo de ruggengraat is van de Nederlandse samenleving. Ik daag eigenlijk iedereen uit om een week lang geen gebruik te maken van de producten of diensten van mbo'ers. Ik wens iedereen daar heel veel succes mee, want dat lukt gewoon niet.

De heer Özdil (GroenLinks):

GroenLinks kan het niet eens zijn met de woorden van de heer El Yassini van zojuist. Sterker nog, niemand hoeft ons op onze blauwe ogen te geloven, want ook uit onderzoek blijkt dat de maatschappelijke waardering van het mbo in Nederland ver onder het OESO-gemiddelde staat. Dus daar zijn we het over eens. Mijn vraag aan collega El Yassini gaat over hoe dat te verhelpen. Is de VVD het met GroenLinks eens dat, nadat we mbo-studenten daadwerkelijk "studenten" zijn gaan noemen in de wet, de volgende logische stap richting die erkenning is dat er ook erkenning in de vorm van titulatuur komt? Dat is de wens van 63% van de mbo-studenten waar hij net naar verwees. Is de heer El Yassini bereid om samen met GroenLinks te strijden voor die titulatuur?

De heer El Yassini (VVD):

Wat de VVD betreft hebben mbo'ers al titels en daar mogen zij ongelofelijk trots op zijn. Het zijn verpleegkundigen, het zijn koks, het zijn timmermannen of timmervrouwen, het zijn verzorgenden IG. Ze hebben titels waar ze ongelofelijk trots op mogen zijn. Aan ons als volksvertegenwoordigers mede de taak om naar buiten toe elke keer aan te geven dat we ze koesteren en waarderen. Maar een titulatuur zoals ze gewend zijn in het hoger onderwijs ... We moeten ervoor waken dat we niet op een gegeven moment allemaal Engelse termen gaan gebruiken, die eigenlijk slechts definiëren wat ze al zijn, namelijk een heel trotse professional, vakprofessional, waar de maatschappij niet zonder kan. Dus als het gaat om titulatuur: die hebben mbo'ers al!

De heer Özdil (GroenLinks):

Ik constateer uit het antwoord van de heer El Yassini van de VVD dat hij niet bereid is om de wens van 63% van de mbo-studenten te vervullen om wel een diplomatitulatuur te krijgen. Hij legt die wens naast zich neer. Dat begrijp ik niet.

De heer El Yassini (VVD):

Volgens mij ben ik heel duidelijk geweest. Ik zeg dat mbo'ers al titels hébben. Maar als de heer Zihni komt met flauwekul: met alle respect ...

De voorzitter:

De heer Özdil. De heer Özdil.

De heer El Yassini (VVD):

De heer Özdil, ja.

De voorzitter:

U had het over "de heer Zihni".

De heer El Yassini (VVD):

Ja, Zihni Özdil. Sorry, ja, dat is hij ook. Maar het is meneer Zihni Özdil.

De voorzitter:

Laten we niet te familiair worden.

De heer El Yassini (VVD):

Als de heer Özdil wil komen met, zeg ik met alle respect, nonsens zoals "expert" en "craftsman", dan heeft "verpleegkundige" in mijn ogen een veel sterkere maatschappelijke waarde. Dat is namelijk iemand die liefdevolle zorg geeft en ervoor zorgt dat onze dierbaren, onze ouderen en onze zieken, verzorgd worden en geholpen worden. Dat vind ik veel belangrijker.

De heer Özdil (GroenLinks):

Voorzitter, heel kort. Het gaat niet om de wens van de heer Zihni Özdil en niet om de wens van de heer El Yassini. Het gaat om de wens van 63% van de mbo-studenten, die zeggen: wij willen wel titels, Engelstalige titels zelfs, net zoals in het hoger onderwijs. En de VVD zegt: bekijk het maar. Dat is jammer.

De heer El Yassini (VVD):

Nogmaals, ik constateer dat de heer Özdil wel luistert, maar niet hoort. Ik zeg heel duidelijk dat de titels al bestaan. We kunnen er natuurlijk ook "nurse" van maken — dat is ook Engelstalig — of "chef", of "cook"; dat is nog steeds Engelstalig. Maar ze hebben de titels al. Laten we die titels respecteren en waarderen, en constant weer op de agenda zetten dat we niet zonder deze mensen kunnen.

Ik ga verder met mijn betoog. Zoals ik al zei, blijf ik elk debat weer duidelijk maken hoeveel ik het mbo waardeer, mbo'ers waardeer en dat ik ook echt zie waar ze voor staan, niet een flauwekultitel, dat ze echt die vakprofessionals zijn die ervoor zorgen dat wij ons eten, ons drinken en ons onderdak hebben, en dat wij echt niet zonder ze kunnen.

In de JOB-monitor zien we in ieder geval een aantal goede zaken. Studenten zijn over het algemeen erg tevreden over hun opleiding en instelling, maar tegelijkertijd zijn er nog wel een aantal kritische punten. Daar wil ik wel even dieper op ingaan. We hebben ook een aantal vragen en opmerkingen richting de minister.

Een aantal collega's hebben al gesproken over de schoolkosten en de schoolboeken. Het is voor mij en voor de VVD nog steeds onbestaanbaar en niet uit te leggen dat verplichte boekenlijsten die worden opgesteld door scholen vervolgens resulteren in studenten die bepaalde boeken niet gebruiken of niet hoeven te gebruiken bij de lessen, en dat die boeken dus eigenlijk voor niks en noppes zijn aangeschaft. Dat vinden wij echt een hele slechte zaak. Wij zouden heel graag willen zien dat als schoolboeken op de verplichte boekenlijst staan en vervolgens niet gebruikt worden ter ondersteuning van de lessen door docenten en scholen, scholen verplicht worden deze boeken terug te kopen. Graag een reactie van de minister daarop.

Het tweede punt zijn de keuzedelen. Daar hebben wij in het verleden al vaak genoeg over gesproken. Twee jaar geleden hebben wij een motie ingediend. De minister heeft toen op een gegeven moment gezegd: als het gaat om de examinering met de zak-slaagregeling voor die keuzedelen, heb ik twee jaar de tijd nodig om een en ander echt op orde te krijgen. We zijn nu anderhalf jaar verder en we zien dat het grootste probleem met die keuzedelen was dat de examinering niet op orde was. Ondertussen zijn we wel gegroeid van 850 keuzedelen naar meer dan 1.000, en het blijft maar groeien. Het probleem blijft ook, want zowel in de oude als in de nieuwe keuzedelen is de examinering niet geregeld. Dat vind ik raar. Ik wil aan de minister doorgeven dat ik zou willen zien dat keuzedelen alleen bij de SBB aangemeld mogen worden als het daarbij behorende examen ook al is geregeld. Dat betekent in feite dat als vanuit een initiatief een keuzedeel bij de SBB wordt ingediend waarvoor geen examinering is geregeld, dat niet-ontvankelijk wordt verklaard. Ook daar graag een reactie op van de minister, alstublieft.

Tot slot de toelaatbaarheid. De VVD vindt het gewoon belangrijk dat de studenten een weloverwogen keuze kunnen maken voor een vervolgopleiding. Ervaringen van huidige studenten spelen daar een belangrijke rol in. Daarom vinden wij het zo goed dat de JOB-monitor uitkomt. Ik wil wel aan de minister vragen hoe zij wil waarborgen dat toekomstige mbo-studenten een weloverwogen studiekeuze kunnen blijven maken, ook voor de toekomst. En ik wil graag weten van de minister of zij tevreden is over de frequentie waarmee de JOB-monitor uitkomt. Ook daar graag een reactie op.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan de heer Beertema van de fractie van de Partij voor de Vrijheid.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Eerst over het toelatingsbeleid in het mbo. We hebben het erover vanavond omdat De Telegraaf op 31 januari met een bericht kwam dat er een stijging is van het aantal opleidingen met een numerus fixus. Voor ons is het instellen van een fixus in mbo-opleidingen geen reden voor een debat en zeker niet voor een verontwaardigde toon. Het is voor ons namelijk logisch dat sommige opleidingen in de eerste plaats alleen studenten willen die zich tijdig hebben ingeschreven, wat vaak toch een indicatie is van de motivatie van een student, en in de tweede plaats studenten willen die een redelijk perspectief hebben om de opleiding succesvol af te ronden.

Deze opleidingen bewandelen, zoals het hoort, die fijne lijn tussen de wet toelatingsrecht en de wet macrodoelmatigheid. Je kunt het een niet los zien van het ander. De wetgever stelt dat iedereen toelaatbaar zou moeten zijn, maar ook dat mbo-scholen studenten dienen op te leiden die voldoen aan de vraag maar ook aan de eisen die het bedrijfsleven stelt. Nog niet zo lang geleden hadden wij het hier over allerlei opleidingen zoals urban dance die nauwelijks tot geen perspectief bieden op baanzekerheid, op een regulier inkomen en daarmee op een leven als burger die zijn of haar leven kan vormgeven onafhankelijk van de steun van de overheid.

Opleidingen hebben de concurrentie met elkaar teruggedrongen. Die concurrentie bestond uit het aanbieden van pretopleidingen, louter om studenten aan te trekken. Ze richten hun focus nu meer dan vroeger op het aanbieden van opleidingen met arbeidsmarktperspectief en dus op opleidingen waar het bedrijfsleven om vraagt. Ik vind het logisch en gerechtvaardigd dat opleidingen selectie toepassen aan de voorkant. Het instellen van een numerus fixus is dan een logisch gevolg. Het is voor ons een duidelijke indicatie dat mbo-scholen die balans tussen het toelatingsrecht en de macrodoelmatigheid serieus nemen, precies zoals de wetgever het voor ogen heeft.

De resultaten uit de JOB-monitor geven aan dat een periodiek onafhankelijk onderzoek onder mbo-studenten een absolute meerwaarde heeft. Wel geven mbo-scholen aan dat deze monitor nog voor verbetering vatbaar is. De vragenlijst zou ingekort kunnen worden en de resultaten zouden eenvoudiger betrokken moeten kunnen worden in de kwaliteitsverbetering van het onderwijs. Wel blijkt uit de monitor dat studenten nog veel te vaak nodeloos op kosten worden gejaagd doordat ze verplicht worden om allerlei materialen aan te schaffen die ze niet of amper gebruiken tijdens hun opleiding. Als leraar heb ik zelf jarenlang met dit probleem geworsteld, maar intussen zit ik al negen jaar in de Kamer. In negen jaar tijd is het probleem dus niet aangepakt. De roc's maar ook de MBO Raad moeten daar nu eindelijk actie op ondernemen, want dit is geen heel complex probleem. Kom op, minister en MBO Raad, doe er eindelijk eens wat aan!

Voorzitter. Vanaf 2021 wil de minister dat de onderwijsovereenkomst uit het mbo is verdwenen. Zij voldoet niet goed, vooral als het gaat om de borging van de rechten van leerlingen. Wij vinden het dan ook positief dat de positie van mbo-leerlingen een wettelijke verankering zal krijgen. In het hoger onderwijs zijn de rechten én plichten immers wel wettelijk vastgelegd. Ik heb nog wel een vraag aan de minister hierover. Zij wil de ouderhandtekening voor minderjarige leerlingen laten vervallen, waar de onderwijsovereenkomst nu wel door ouders wordt medeondertekend. Juist dat zou een bron van administratieve overbelasting zijn. Het lijkt mij dat ouders van minderjarigen altijd moeten meetekenen om een overeenkomst rechtsgeldig te maken. Graag een reactie van de minister.

Daar komt bij dat het ondertekenen van een onderwijsovereenkomst door een leerling de school expliciet de gelegenheid geeft om een leerling en de ouders aan te geven dat ze gecommitteerd zijn aan de rechten maar ook aan de plichten die het contract voorschrijft. Ik vond dat zelf altijd juist een mooi moment. Het is symbolisch misschien, maar toch belangrijk om ouders en leerlingen bewust te maken van hun rechten en plichten.

De minister zegt nu al in haar brief dat ze de wijze van aanmelden en inschrijven niet wil voorschrijven. Daarmee geeft zij instellingen de volle vrijheid om dat in te kleden zoals ze dat zelf willen. Die zullen natuurlijk de weg kiezen die de minste moeite kost: algemeen, gestandaardiseerd, zonder persoonlijke aandacht. Dat is niet de manier om met mbo'ers om te gaan, is mijn stelling. Graag ook hierop een reactie van de minister.

Verder vragen wij aan de minister om haast te maken met een onafhankelijk, laagdrempelig orgaan waar studenten terechtkunnen met klachten. Het kan niet zo zijn dat mbo-studenten daarvoor naar de rechter moeten. Daar zijn we het allemaal over eens. Het lijkt ons redelijk eenvoudig om een klachtenloket — een ombudsman wordt al genoemd — in iedere mbo-instelling in te stellen en daar ook brede bekendheid aan te geven. De MBO Raad stelt ook dat de huidige infrastructuur omtrent de klachtenregeling ontoereikend en te verwarrend is voor studenten. Dus regel het gewoon. Kan de minister toezeggen dat ze dat op korte termijn kan doen?

Nog een korte vraag hierover. Veel mbo-instellingen zijn aangesloten bij de LKC, de Landelijke Klachtencommissie Onderwijs, maar niet allemaal. Waarom niet allemaal? En hoe hebben de instellingen die niet bij die LKC zijn aangesloten dat dan wel geregeld?

Nog een opmerking over de rekentoets. Door het vervallen van de verplichte rekentoets in het voortgezet onderwijs en de onderhoudsplicht in het mbo hebben mbo-opleidingen vrijwel geen inzicht meer in de rekenvaardigheid van studenten die het mbo instromen. De MBO Raad is van mening dat mbo-scholen dit kunnen opvangen door bij het studiekeuzegesprek hiervoor aandacht te vragen en deze mogelijk diagnostisch in beeld te brengen. Wij vinden dat nogal zinloos, omdat het geen toelatingstoets zal zijn. Stel dat een mbo-school vaststelt dat een aspirant-student amper kan rekenen na zijn of haar rekenvaardigheden diagnostisch in beeld te hebben gebracht, wat dan? Wat kan zo'n school dan nog doen om zo'n leerling niet te laten verdrinken omdat hij of zij simpelweg niet over de vereiste rekenvaardigheden beschikt?

Tot zover, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Nog een vraag van de heer Van Meenen.

De heer Beertema (PVV):

Ik dacht al, waar blijft-ie. Maar gelukkig.

De heer Van Meenen (D66):

Sorry. Wat kan zo'n school dan nog doen? Nou, rekenonderwijs geven, zou ik zeggen. Ik weet niet wat het antwoord van de heer Beertema hierop is.

De heer Beertema (PVV):

Nou, dat lijkt me een goed plan. Maar ja, het is allemaal nogal omslachtig. Want je kan dan een rekencursus gaan aanbieden, wat in de meeste mbo-scholen toch tot grote problemen leidt, want het zijn geen wonderen van organisatie, kan ik u meegeven. Maar stel dat het ook dan niet lukt. Dan is zo'n leerling een jaar, misschien wel twee jaar verder en dan blijkt dat rekenen maar niet op orde te komen. Wat gaan we dan doen, vraag ik aan de heer Van Meenen.

De heer Van Meenen (D66):

Ik stel hier de vragen, meneer de voorzitter. Nee hoor.

De heer Beertema (PVV):

Even voor de duidelijkheid: wat ik wil aangeven, is dat we dan misschien te laat zijn. Dan zijn er voor zo'n leerling weer twee jaar van die kostbare onderwijstijd verloren gegaan en dat vind ik doodzonde.

De heer Van Meenen (D66):

Dat vind ik natuurlijk ook. Maar goed, de discussie van vanavond moeten we niet voeren om daarin ook nog eens een keer de discussie over de rekentoets in het voortgezet onderwijs te voeren. Maar de gedachte over wat er nu komt, is juist dat het rekenen verbetert. Daar denken wij, zoals bekend, verschillend over. Mij gaat het er nu om dat in de situatie zoals die nu is er inderdaad, zoals hiervoor en nu nog steeds, studenten zich zullen aanmelden bij een mbo met verschillende vaardigheden: de een zal vaardiger zijn dan de ander in rekenen, en overigens ook in andere vakken. Mijn stelling als leraar is: daar houd je als instelling rekening mee, je gaat je onderwijs dus afstemmen op het niveau van binnenkomst. Waar ik bang voor ben — ik hoop dat de heer Beertema mij daarin gerust kan stellen — is dat dit niet als een verkapte selectie gaat gelden.

De heer Beertema (PVV):

Verkapte selectie? Ik heb niets tegen selectie, wat ik ook al duidelijk heb gemaakt in mijn inbreng. Waar ik wel iets tegen heb en waarop ik met verdriet terugkijk, is dat drama van de rekentoets, die vooral door uw partij en door andere linkse partijen om zeep is geholpen, want dat mocht en kon allemaal niet. Elke volgende verdieping in het onderwijs heeft daar ongelooflijk last van en het onderwijs wordt daar ongelooflijk voorzichtig mee. Dat is zó ontzettend logisch. Zij krijgen hele cohorten leerlingen waarvan ze geen idee hebben wat hun rekenvaardigheid is. Nu wordt er iets verzonnen, maar ik vind het een verkrampt idee om dan helemaal aan het begin bij een intake een diagnostisch instrument in te gaan zetten om te kijken hoe het met die rekenvaardigheid staat. Dan gaan we daar misschien nog wat aan bijpunten. Het wordt een grote chaos, het wordt helemaal niks, en dat weet u zelf ook. Het is gewoon doodzonde dat het vo niet van u die rekentoets mag afnemen, waardoor het mbo maar ook het hbo veel meer zekerheid zouden hebben over wie ze in huis halen.

De voorzitter:

Afrondend, kort, puntig.

De heer Van Meenen (D66):

Van mij mag het rekenen in het wiskundeprogramma zitten, waar het ook thuishoort, en niet in deze vermaledijde toets, die negen jaar goed rekenonderwijs in de weg heeft gestaan. Dat is dan kort samengevat mijn opvatting. Waar het mij om gaat, in de situatie waar we nu in zitten: vindt de heer Beertema nu dat een diagnostische toets voor de poort van het mbo mag gelden als selectie of niet, daarbij de wet op de toegankelijkheid in acht nemend? Kan dat nu in zijn ogen, of niet?

De heer Beertema (PVV):

Wat mij betreft wel.

De heer El Yassini (VVD):

Ik hoor de heer Van Meenen daarover praten. Hij geeft aan dat hij niet voor selectie wil gaan maar u wil dat wel. Ik denk dat ik mij eerder zou voegen bij uw mening daarover, omdat we laatst ook nog een motie hebben ingediend. Bent u het ook niet eens met ...

De voorzitter:

"Is de heer Beertema het ook niet eens met"

De heer El Yassini (VVD):

... met ons, met de VVD, dat juist in de specifieke opleidingen waar rekenvaardigheid nodig is, zoals de opleiding tot laborant of technische opleidingen, niet vooraf toetsen hetzelfde is als zeggen: kom maar badmeester worden, je hoeft niet te kunnen zwemmen?

De heer Beertema (PVV):

Ik vind het een mooie vergelijking. Ik ben het er helemaal mee eens, voorzitter.

De voorzitter:

Een mooi, warm einde. Dan gaan we luisteren naar de heer Kwint van de fractie van de SP.

De heer Kwint (SP):

Dank, voorzitter. Het duurt een jaar, maar dan heb je ook een debat over de JOB-monitor én het langverwachte onderzoek naar de onderwijsovereenkomst. Laat ik eens beginnen met een compliment. Het is goed dat deze minister wel de stap wilde zetten die minister Bussemaker niet durfde te zetten: het einde van de onderwijsovereenkomst. De aanhouder wint. Waar de SP en GroenLinks al twee jaar geleden het einde van deze overeenkomst bepleitten, doet de minister dit na het onderzoek alsnog. Top, want, en helemaal verbaasd zijn wij niet, het ding leverde niet wat het beloofd had. Het was vooral een bureaucratisch stuk papier. Daarnaast, en dat was voor ons een erg belangrijke zaak, wordt deze overeenkomst in de praktijk ook nog weleens gebruikt om leerlingen van een opleiding te kunnen verwijderen. Zij diende dus meer de belangen van de onderwijsinstelling dan de belangen van de student. Als iets niet werkt, kun je er inderdaad beter mee ophouden en ervoor kiezen de rechten van mbo'ers te verankeren in de wet.

Het is goed dat dit nu gaat gebeuren en het is ook goed dat we doorgaan met het wegwerken van andere vormen van rechtsongelijkheid, bijvoorbeeld bij de geschillenbeslechting. Al jaren blijft de situatie voortbestaan dat de rechtspositie van een mbo'er een stuk slechter is dan die van een hbo'er of een universitair student. Een ander punt is het Profileringsfonds, maar daar gaan we het later over hebben in het kader van de toegankelijkheid van het onderwijs. Tot zover de complimenten.

Dan de aanmeldfaciliteit en -capaciteit van opleidingen. In het hoger onderwijs wordt al heel lang gebruikgemaakt van Studielink. In de brief van de minister lees ik dat er nu een systeem gemaakt gaat worden om die centrale aanmelding ook voor mbo'ers te faciliteren. Dat lijkt mij eigenlijk best onpraktisch. Als er toch al een systeem is dat naar behoren werkt, zouden we daar dan niet gewoon bij kunnen aansluiten? Misschien zie ik een heel voor de hand liggend bezwaar over het hoofd, maar dat lijkt mij logischer.

Bij de numerus fixus zien wij ook nog wel wat problemen. Ik zei het net al tegen de heer Van Meenen: een paar van de opleidingen die op sommige locaties nu al een numerus fixus hanteren, zijn bijvoorbeeld die voor onderwijsassistent, zorg en welzijn, en pedagogisch medewerker kinderopvang. Ik kan u ondertussen uit eigen ervaring vertellen dat de wachtlijsten in de kinderopvang echt vrij omvangrijk zijn en dat het maatschappelijk probleem echt vrij groot is. Als daar een capaciteitstekort is ...

Wat zegt u, voorzitter?

De voorzitter:

Nou, dat houden we liever buiten de behandeling.

De heer Kwint (SP):

De verleiding is heel groot om het nu te gaan herhalen, maar ik ben bang dat mijn microfoon dan uitgezet wordt. Als de problemen in die sectoren zo groot zijn — niemand ontkent dat volgens mij — dan is bijvoorbeeld een numerus fixus puur op basis van capaciteitsgrootte toch extreem onwenselijk? Als daar een capaciteitstekort is, dan is de oplossing toch niet iets te gaan doen aan de toelating maar juist het vergroten van de capaciteit? Wat doet de minister nu in het overleg met die mbo's om ervoor te zorgen dat wij voldoende onderwijsassistenten, zorgmedewerkers en kinderopvangpersoneel opleiden? Want we lopen echt jaren achter. Dat is niet de schuld van deze minister, wel van een paar vorige, maar het is wel aan haar om het op te lossen. Wat doet zij nu waar de capaciteit van mbo-instellingen echt tekortschiet?

Dan de rekentoets. Uiteindelijk werd het dus april. Pas in april werd duidelijkheid gegeven voor leraren en leerlingen op de middelbare school en het mbo. Dat is wat ons betreft een aanfluiting. Omdat de coalitiepartijen het niet eens kon worden met elkaar, leven docenten in onzekerheid. Dat betekent dat mbo-docenten nu minder dan vijf maanden hebben om zich voor te bereiden op de veranderingen volgend jaar. Zijn er volgend jaar überhaupt genoeg rekendocenten mbo? Of gaan er grote gaten vallen? Want als nu al aangegeven wordt in onder andere de JOB-monitor dat 10% van de mbo'ers helemaal geen rekenonderwijs gekregen heeft — ik zie de minister al haar hoofd schudden, dus zij kan straks vast mijn zorgen wegnemen — maak ik mij wel zorgen over hoe dat volgend jaar gaat.

Wat betekent het als het kabinet schrijft dat diagnostische toetsen mee kunnen gaan wegen in procedures voor studieadvies? Dan zit je dus alsnog een toets te doen, nog voordat je naar het mbo mag. Dat is toch bij andere opleidingen op andere plekken ook niet zo? Je hebt een vooropleiding, dus mag je toegelaten worden. Worden studenten ook toegelaten als zij die toets niet doen, als zij besluiten daar niet aan deel te nemen? Hoeveel druk mag er in zo'n gesprek worden gezet? Op het moment dat iemand een kwartier lang op je inpraat en zegt "ik denk dat je het niet gaat halen op deze manier; ik zou toch eens wat anders gaan doen", kan ik mij voorstellen dat dit zijn weerslag heeft op het enthousiasme waarmee een student aan een opleiding wil beginnen.

Tot slot nog wat punten uit de JOB-monitor. Ten eerste wederom complimenten voor het gedane onderzoek. Het is ondertussen een hoeksteen van onze terugkerende mbo-debatten geworden. Eerder noemde ik al de 10% die geen rekenles krijgt. De SP vindt het daarnaast volstrekt onbegrijpelijk — de heer El Yassini had het er ook al over — dat 43% van de mbo'ers materialen of boeken aan moet schaffen waar vervolgens geen gebruik van wordt gemaakt. Het is niet de eerste keer dat dit probleem gesignaleerd wordt. Sterker nog, het wordt elk jaar erger. Dus daarom het voorstel met onder andere de heer El Yassini. Boek niet gebruikt? Dan betaalt je opleiding maar. De opleiding mag het boek nog best terug hebben ook. Dan zien ze maar wat ze daarmee doen. Maar op het moment dat de opleiding een boek voorschrijft dat je vervolgens niet gebruikt, dan klopt zo'n opleiding uit laksigheid of misschien uit nalatigheid geld uit de zak van de studenten. Dat lijkt me heel onverstandig.

Er is een vraag van de heer Özdil, zie ik.

De heer Özdil (GroenLinks):

Ik heb alleen een verhelderende vraag, want ik ben het helemaal eens met de heer Kwint. In mijn inbreng had ik het ook over die onnodige schoolkosten. Een jaar geleden heeft onder meer GroenLinks daar ook een punt van gemaakt. Mijn vraag is of de heer Kwint het ook met mij eens is dat het in de wet verankerd moet worden dat onnodige schoolkosten niet kunnen worden gemaakt, bijvoorbeeld door dingen in bruikleen te geven of door de instelling ongebruikte dingen terug te laten kopen.

De heer Kwint (SP):

Sterker nog, volgens mij was het aan de hand van een motie die wij zelf hebben ingediend dat studiematerialen — ik heb het niet over boeken, maar bijvoorbeeld over de scharensets van de kappersopleiding of de poederdozen van de visagieopleiding — door een opleiding beschikbaar moeten worden gesteld omdat je niet van studenten kunt verwachten dat ze die kopen. Is dat een antwoord op uw vraag?

De heer Özdil (GroenLinks):

Ja, volgens mij wel. Maar mijn vraag gaat ook meer over het specifieke punt waar ik naar verwees in mijn inbreng, namelijk dat onderwijsinstellingen verplicht worden in de wet om ongebruikte boeken terug te halen, dus dat dat in de wet wordt gespecificeerd.

De heer Kwint (SP):

Mijn voorstel is letterlijk dat ze verplicht worden om het terug te nemen. Of dat via de wet moet of niet, dat hoor ik straks graag van de minister. Dat is mij volstrekt om het even.

De heer El Yassini (VVD):

Wij denken daar inderdaad hetzelfde over. Ik hoorde de heer Özdil praten over twee dingen die totaal niks met mekaar te maken hebben. Aan de ene kant ging het erover dat er überhaupt al lesmateriaal is en ging het om de vraag of als jongeren die wat moeite hebben om dat te betalen, de school dat niet moet betalen. Maar aan de andere kant hebben we het over ...

De voorzitter:

U interrumpeert de heer Kwint, hè!

De heer El Yassini (VVD):

Ja, want ik wil effe weten hoe de heer Kwint ...

De heer Kwint (SP):

U wilt weten wat ik daarvan vind.

De heer El Yassini (VVD):

Ja. Bent u het met mij eens dat? Nee hoor, voorzitter. Ik wil even weten of de heer Kwint ook gewoon dat duidelijke onderscheid ziet tussen aan de ene kant het lesmateriaal en extra leskosten en aan de andere kant de ongebruikte schoolboeken. Volgens mij was de inzet juist gericht op ongebruikte materialen die de school uiteindelijk terug moet betalen en niet zozeer op dat de school alle leskosten zelf moet betalen.

De heer Kwint (SP):

U kent de SP als een betrouwbare, bruggenbouwende middenpartij, dus laat ik ook tussen deze twee heren even deze functie vervullen. Ja, het zijn inderdaad twee verschillende zaken: de studiematerialen en de vraag of boeken teruggekocht kunnen worden. Aan de andere kant: als je het niet zo breed hebt, telt het allebei op voor je studiekosten. Ongeacht of het ongebruikte boeken zijn of een poederdoos die je koopt, het gaat allebei om schoolkosten. Dus ja, ze zijn verschillend en ja, ze hebben ook met elkaar te maken.

Laatste punt over de schoolkosten. Ons bereiken signalen van vooral docenten die de klacht van de niet-gebruikte boeken herkennen, maar die daar ook bij zeggen dat dit vaak zo is omdat educatieve uitgevers aan een soort koppelverkoop doen waarbij je softwarelicentie én boek verplicht afneemt. Dan gebruik je de software om opdrachten te oefenen, maar gebruik je het boek eigenlijk nauwelijks. Is de minister bekend met dat probleem? Herkent ze dat? Ziet ze daarin een rol voor zichzelf weggelegd? Het lijkt ons namelijk zonde als we de zakken van educatieve uitgevers spekken met het geld van mbo'ers.

Ten slotte. Omgaan met een beperking is vaak al lastig genoeg, zeker als je jong bent. Dat een kwart van de leerlingen aangeeft een beperking niet te melden aan de school is daarom zorgelijk, ten eerste omdat wij ervan overtuigd zijn dat dat leerresultaten negatief kan beïnvloeden. Negatief gezegd ontneem je een instelling de mogelijkheid om aanpassingen te doen die het voor jou makkelijk zouden kunnen maken om onderwijs te volgen. Ten tweede voelen studenten zich blijkbaar niet vrij of veilig genoeg om te vertellen over hun beperking. Herkent de minister deze twee verklaringen? En wat kunnen opleidingen volgens haar nog meer doen om ervoor te zorgen dat er voor iedereen die de fatsoenlijke vooropleiding gedaan heeft een plek is op het mbo?

De voorzitter:

Dank u wel. Dan de heer Bisschop van de Staatkundig Gereformeerde Partij.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter, zeer bedankt voor het woord. Ik wilde mij vanuit de SGP beperken tot een drietal punten. Dat zijn niet allemaal nieuwe punten, maar ze gaan hier en daar nog wel een stapje verder, hoop ik.

Allereerst het punt van de studiekeuze. Goede bedoelingen kunnen soms heel verkeerd uitpakken. We zullen die ervaring allemaal weleens een keer gehad hebben. De wetgever wil de leerlingen helpen bij hun studiekeuze door een tijdige aanmelddatum te regelen. Bij de opleidingen die een beperkt aantal plaatsen beschikbaar hebben, geldt dan echter vaak: wie het eerst komt, het eerst maalt. Dan kunnen juist de meest kwetsbare leerlingen op achterstand komen te staan. Dat is een reden om daar alert op te zijn. De minister verwijst naar de tussenevaluatie voor de vraag of er een verband is tussen de aanmelddatum en de toename van het aantal opleidingen met een inschrijvingsbeperking. Ik snap dat. Ik ben er ook voorstander van om op die manier bestuurlijk zorgvuldig het traject te volgen. Maar aan de andere kant mag ik toch aannemen dat de minister niet stil zit te wachten tot dat moment? Mijn vraag aan de minister is dan ook: kan zij op basis van signalen die zij krijgt inmiddels meer melden? En is het mogelijk dat die signalen tot voorzorgsmaatregelen nopen?

Voorzitter. Dan het tweede punt: de schoolkosten. Ik stem met mijn collega's in: op dit punt gaat er in het mbo nogal eens wat mis, zo zijn de signalen. Dan kan het inderdaad gaan om het kopen van materialen, of om een mooie jas van €100 met het logo van de instelling die vervolgens nooit gedragen hoeft te worden of boeken die niet gebruikt hoeven te worden. Ik weet niet of een maatregel als het aan de school terugverkopen van boeken die ongebruikt zijn gebleven de oplossing is. Ik denk dat het wat gecompliceerder ligt. Daarom hebben wij een iets andere invalshoek. We hebben wel de vraag hoe het mogelijk is dat dit soort situaties nog steeds zo vaak voorkomt, terwijl studenten allerlei rechten en bevoegdheden hebben om dit tegen te gaan. Concreet: als medezeggenschap en inspraak ergens praktische meerwaarde hebben, dan is dat toch wel op dit punt. Deelt de minister deze gedachtegang?

Voorzitter. Het derde punt is de onderwijsovereenkomst. Ik heb er in de vorige kabinetsperiode al aandacht voor gevraagd dat het mbo het meest van alle sectoren te lijden heeft onder administratieve rompslomp. De onderwijsovereenkomst heeft of had daar een belangrijk aandeel in. Ik ben daarom ook blij dat uiteindelijk het besluit gevallen is om deze verplichting af te schaffen. Het onderzoek laat duidelijk zien dat het geen geschikt instrument is en betrokkenen niet wezenlijk helpt. Maar ik ga toch nog even een stapje verder. Is de analyse in het onderzoek voor een deel ook niet van toepassing op de praktijkovereenkomsten die in het mbo worden afgesloten? Mijn concrete vraag aan de minister is de volgende. Misschien ziet zij mogelijkheden om op dat punt nog winst te boeken, in de zin van vermindering van administratieve rompslomp. Daarbij kan dan wellicht rekening gehouden worden met het verschil tussen de beroepsopleidende en de begeleidende leerweg. Wil de minister dit ook bekijken in het verdere traject?

Voorzitter. Over de onderwijsovereenkomst bestaat overigens ook in andere onderwijssectoren onduidelijkheid. Dat klinkt misschien een beetje vreemd, want deze overeenkomst staat niet in de wet en is niet wettelijk van toepassing op andere sectoren, maar opmerkelijk genoeg houden rechters er in hun beoordelingen toch verschillende opvattingen op na. Dat leidt in de praktijk al langere tijd tot rechtsonzekerheid en rechtsongelijkheid. Een recent onderzoek van de juriste Voskamp geeft bijvoorbeeld aan dat het goed zou zijn als de wetgever hierover meer duidelijkheid zou gaan bieden. Mijn vraag aan de minister is of zij dit punt gaat betrekken bij de doorlichting van de wettelijke regelingen en het wetsvoorstel dat in de maak is.

Voorzitter, ik dank u zeer.

De voorzitter:

Dank u wel. De laatste spreker van de zijde van de Kamer is mevrouw Kuik van de fractie van het CDA.

Mevrouw Kuik (CDA):

Voorzitter. Wij hebben geen goed overzicht welke opleidingen een numerus fixus hanteren. Ik vind dat met name een probleem als het gaat om sectoren zoals techniek en zorg, waar we veel mensen nodig hebben. Dat moeten we namelijk niet willen. Zo is er een grote vraag naar vakmanschap in de techniek en investeert de regering hiervoor 100 miljoen extra in het vmbo. Dan zou het toch niet zo moeten zijn dat er bij het mbo een stop is op technische opleidingen? Of denk aan de zorg. Het CDA wil weten waar de knelpunten zitten als het gaat om sectoren die zitten te springen om mensen. Is de minister het met ons eens dat het ongewenst is als er een opleidingsstop is in sectoren waar mensen hard nodig zijn? En overweegt de minister op dit punt stappen te zetten?

Bij de meeste fixusopleidingen in het mbo gaat men uit van het principe "wie het eerst komt, die het eerst maalt". Ziet de minister hier ook een risico dat studenten hierdoor overhaast een studiekeuze maken of dat een bepaalde groep buiten de boot valt omdat die minder assertief is of omdat de ouders minder betrokken zijn? Wordt erover nagedacht of er andere objectieve criteria zijn voor selectie?

De gedachte die bij mij al stress oproept, is dat mbo-instellingen verschillende aanmelddata mogen hanteren. Het is voor studenten relevant om dit helder te hebben, zeker als het gaat om opleidingen waarvoor geldt: wie het eerst komt, wie het eerst maalt. Voor de helderheid lijkt het mij wenselijk dat dit een landelijk vastgestelde datum wordt, zodat helder gecommuniceerd kan worden naar de aankomende studenten en hun ouders en zodat eenieder in dit opzicht gelijke kansen heeft. Is de minister dit met mij eens? Zo niet, wat is nu dan het voordeel van die verschillende aanmelddata?

Daarnaast heb ik begrepen dat voor veel mensen onduidelijk is hoe het nu zit met het toelatingsrecht en de deadline van 1 april. Het lijkt er soms op dat aankomende studenten geen aanmeldingsrecht meer hebben als ze zich na 1 april aanmelden. Bij mijn weten hebben ze dat recht ook op 2 april. Kan de minister hier duidelijkheid over geven?

Uit een recent rapport blijkt dat ouders aangeven dat de voorlichting over opleidingen een soort reclame is. Ze zouden beter geïnformeerd willen worden over de geraamde studiekosten en ze zouden ook een reëel beeld willen hebben van studie en werk. Hierover heeft het CDA in het debat over macrodoelmatigheid een motie ingediend. Kan de minister hier al iets meer zeggen over de uitwerking?

Voorzitter. Ten tijde van de invoering van de wet inzake het toelatingsrecht heeft mijn collega Michel Rog al de zorg geuit dat deze wet kan leiden tot een toename van het aantal voortijdige schoolverlaters. Uit een recente brief van de minister blijkt ook dat het aantal vsv'ers is gestegen. Graag zou ik willen weten of de minister een relatie ziet tussen deze twee ontwikkelingen en of dit aspect ook wordt meegenomen in de evaluatie die deze zomer naar de Kamer komt.

Dan heb ik nog twee punten naar aanleiding van de JOB-monitor. allereerst de keuzedelen. Het CDA ziet keuzedelen als een goed instrument om in te spelen op innovatie en maatschappelijke ontwikkelingen. Nu blijkt een flink deel van de studenten nog erg ontevreden te zijn over het aanbod van keuzedelen in de opleiding. Wel blijkt dit enorm te verschillen per domein. De SBB heeft een position paper aan de minister aangeboden over keuzedelen. Graag wil ik van de minister weten wat volgens haar de onvrede over de keuzedelen veroorzaakt en in hoeverre de maatregelen die de SBB voorstelt, hier de oplossing voor zijn.

Ten tweede: bijna de helft van mbo'ers heeft boeken gekocht die in het plastic blijven, omdat ze niet worden gebruikt. Dit slaat natuurlijk helemaal nergens op. Scholen zijn verplicht om de kosten zo laag mogelijk te houden. Dit was ook een jaar geleden al nieuws. Wat is er in de tussentijd gebeurd om dit aan te pakken?

Voorzitter. Last but not least: de onderwijsovereenkomst. De minister is gelukkig ook tot de conclusie gekomen dat deze werkwijze tot overbodige bureaucratie leidt. Ik ben blij dat dit wordt afgeschaft en ben benieuwd naar de vervolgstappen.

De heer Van Meenen (D66):

Gelijk met de wet op het toelatingsrecht, zelfs in diezelfde wet, is ook het bindend studieadvies ingevoerd. We weten allemaal dat de besturen van de instellingen heftig tegen dat toelatingsrecht waren. Nu zien we dat er meer uitval is. Sluit mevrouw Kuik uit dat dat komt doordat dat bindend studieadvies eigenlijk als een soort selectie direct na de poort wordt gebruikt?

Mevrouw Kuik (CDA):

Ha! Dat kan ik niet zomaar uitsluiten. Het is iets wat misschien wel in de evaluatie naar voren kan komen. Dus laten we daar absoluut ook naar kijken.

De heer Van Meenen (D66):

Maar mevrouw Kuik en ik zijn het dus met elkaar eens dat dat, dus het effect van het ook ingevoerde bindend studieadvies op de uitval, in de evaluatie wel onderzocht zou moeten worden.

Mevrouw Kuik (CDA):

Ja, zeker. Als je de vsv-cijfers ziet, dus de cijfers van voortijdig schoolverlaten, dan wil je wel ook weten hoe dat komt en hoe we die negatieve prikkels kunnen aanpakken.

De voorzitter:

Helder. Dank u wel. Tot zover de termijn van de Kamer. Ik schors voor vijf minuten en dan gaan we luisteren naar de antwoorden van de minister.

De vergadering wordt van 20.09 uur tot 20.14 uur geschorst.

De voorzitter:

Het woord is aan de minister.

Minister Van Engelshoven:

Voorzitter, dank u wel. Mooi dat wij kunnen spreken over de JOB-monitor. Ik geef hierbij graag mijn complimenten aan de JOB voor het voortreffelijke werk dat zij hebben gedaan. Het helpt namelijk heel erg dat we die monitor hebben, omdat die een aantal zaken rondom het mbo goed in beeld brengt. Ik zal zo veel mogelijk proberen de vragen te clusteren, maar soms zal ik het ook in de volgorde doen waarin de vragen gesteld zijn. Dat houdt het voor iedereen overzichtelijk.

Laat ik beginnen met het klachtrecht, want daar is door velen van u aandacht voor gevraagd. Sinds vorig jaar geldt het klachtrecht in het mbo. Dat hebben we sindsdien wettelijk geregeld. Inmiddels hebben alle mbo-instellingen een klachtenregeling of een klachtencommissie, of zijn ze aangesloten bij de landelijke klachtencommissie. Ik vind het met u belangrijk dat de klachtafhandeling toegankelijk, laagdrempelig en onafhankelijk is. We zien dat verschillende mbo-instellingen het op verschillende manieren hebben ingericht. Het is goed om hier nog eens te benadrukken dat de studentenraden instemmingsrecht hebben over de klachtenregeling. Er is dus inderdaad een diversiteit, maar in alle gevallen is het zo dat de studentenraad moet instemmen met de regeling die er voor die instelling is. Zij kunnen dus het verzoek doen voor één loket binnen een instelling, omdat het een van de wensen is die naar voren komt. Daar ging ook een van de vragen over die naar aanleiding van de JOB-monitor werd gesteld. Op een aantal roc's functioneert het zo. Er zijn mooie voorbeelden, bijvoorbeeld op het Nova College of bij het ROC van Amsterdam, waar ze dat ene aanspreekpunt hebben. Ik zal ook nog eens met de JOB hiernaar kijken. Het verzoek om één loket te hebben, komt ook uit de JOB-monitor naar voren. We zien dat op een aantal plaatsen en we zien daar mooie voorbeelden van. Tegelijkertijd zien we ook dat studenten een instemmingsrecht hebben. Ik denk dat het nuttig is om die goede voorbeelden ook nog eens onder de aandacht te brengen, zodat de JOB dat ook in het land kan verspreiden en kan zeggen: dit is ook waarom je kunt vragen. Zo kun je het dus inregelen.

Een aantal van u vroeg of er een ombudsfunctie per instelling moet komen. Er zijn al mbo-instellingen die zo'n interne ombudsman hebben. Tegen de heer Beertema, die daar specifiek naar vroeg, zeg ik dat er ook een hoop instellingen aangesloten zijn bij de landelijke klachtencommissie. Dat geldt voor ongeveer twee derde van de instellingen. Dat zijn ze dus inderdaad niet allemaal.

Over twee weken heb ik een bestuurlijk overleg met de JOB en dit is precies wat ik met hen wil bespreken. Ik zie namelijk ook nog een aantal wensen uit de JOB-monitor naar voren komen. We hebben dit in de wet geregeld sinds vorig jaar. Het werkt dus nog maar sinds kort. We zien in het land al een aantal heel mooie, goede voorbeelden. Er wordt aangesloten bij de landelijke klachtencommissie of er is een eenloketfunctie. Studenten juridische dienstverlening richten bijvoorbeeld zo'n loket in. Voor we weer aan die wet gaan sleutelen, zou ik met de JOB willen bekijken hoe we die best practices kunnen samenbrengen. In combinatie met het instemmingsrecht van de studentenraden zou je er op die manier voor moeten kunnen zorgen dat het op alle instellingen naar tevredenheid van de student geregeld wordt.

Ik denk niet dat we ernaartoe moeten dat we vanuit hier voorschrijven hoe elke instelling dat moet doen. Instellingen verschillen ook van elkaar. Ze verschillen bijvoorbeeld in omvang en in populatie. Ik vind het juist mooi dat dit in dialoog met de studenten geregeld kan worden. We kunnen er wel voor zorgen dat de goede voorbeelden die er zijn, beter onder de aandacht komen.

De heer Özdil (GroenLinks):

Wat GroenLinks betreft is het een goed plan om samen met het veld te bekijken bij welke instellingen zo'n klachtenloket kan worden ingesteld. Voor ons is het belangrijk dat het uitgangspunt of het kader van die gesprekken is dat het klachtenloket toegankelijk moet zijn. Voor mbo-studenten betekent dat vaak ook fysiek toegankelijk. Mijn vraag of verzoek aan de minister is of zij kan toezeggen dat ze dat in ieder geval ook proactief wil inbrengen in die gesprekken.

Minister Van Engelshoven:

Zeker. Ik begon met te zeggen dat het voor mij belangrijk is dat de toegankelijkheid, die laagdrempeligheid, er is. Ik lees in de JOB-monitor dat de wens toch vaak is: kan er één fysiek punt zijn? Ik kan me daar ook wel iets bij voorstellen. Je wilt ergens naartoe kunnen. Je wilt daar met iemand over kunnen praten. Dat moet laagdrempelig zijn. We gaan dit dus in het gesprek meenemen. Voor mij is ook de vraag leidend hoe studenten dit zelf het liefst ingeregeld willen hebben in hun instelling.

Voorzitter. Dan kom ik bij de rechtspositie van de mbo-student. Ik ben blij dat de afschaffing van de OOK, de onderwijsovereenkomst, bij de meesten van u in goede aarde valt. We willen eigenlijk de rechten en plichten van de mbo-student beter in de wet verankeren, zoals we dat ook doen in het hoger onderwijs. Ik kom daarop, omdat er ook een aantal uitwerkingsvragen waren van uw kant. Er komt natuurlijk nog een wetsvoorstel aan. Het is goed om bij dat wetsvoorstel op al die specifieke vragen in te gaan. Ik heb uw vragen heel goed gehoord en ik zal ervoor zorgen dat daar specifiek aandacht aan wordt besteed.

Ik doel bijvoorbeeld op de vraag van de heer Beertema over het vervallen van de handtekening van de ouders bij minderjarige leerlingen. Hij vroeg: hoe ziet u dat en leidt dat bijvoorbeeld niet tot complicaties in verband met de plichten van minderjarigen? Het lijkt me goed dat we over al die materie gewoon een goed debat hebben bij het wetsvoorstel. Ik heb ook de vragen in dat kader van de SGP goed gehoord. Ik neem die ook mee bij de uitwerking van het wetsvoorstel, dat ik hoop zo snel mogelijk in uw Kamer te kunnen neerleggen. Dat betreft ook de vraag van de heer Özdil. Hij vroeg of er aangesloten kan worden bij het College van Beroep dat we in het hoger onderwijs hebben. Ook die afweging zal ik bij het wetsvoorstel maken, maar het is goed dat u mij alvast een aantal overwegingen meegeeft in dit debat.

De heer Özdil had ook een vraag over de inspraak van studenten. De monitor zegt dat de helft van de studenten niet goed weet dat er een studentenraad op de instelling bestaat. Wat kunnen we eraan doen om die bekendheid te vergroten? Dat is een terecht en belangrijk punt. Zoals ik in mijn brief van 10 juli 2018 heb gemeld, heb ik vorige zomer op mijn ministerie een bijeenkomst gehad met de medezeggenschapsraden in het mbo. Ik had de JOB uitgenodigd en alle studentenraadsleden. Ik heb met hen gesproken over de vraag hoe we de studentenparticipatie kunnen verbeteren. Hoe kunnen we jullie helpen bij de bekendheid en bij de communicatie met jullie achterban? Want een studentenraad werkt uiteraard pas goed als die contact kan onderhouden met de achterban en hoort wat hun wensen zijn. Je kunt dan ook terug laten weten wat je bereikt hebt, want dat maakt het enthousiasme over die raad natuurlijk vaak wel groter. Wat mij opviel, was dat bijna alle leden van de studentenraden aangaven dat ze eigenlijk heel tevreden waren over hetgeen ze te zeggen hadden op hun instellingen. Eigenlijk hoorde ik van hen dat ze bijna aangenaam verrast waren, in de zin van: nou, we kunnen best wel veel voor elkaar krijgen. Ook zeiden ze: als we kijken naar de punten waarop we instemmingsrecht hebben, zien we dat eigenlijk heel goed. Ik hoorde hier iemand anders beweren, maar zij hadden de indruk dat er echt naar hen geluisterd wordt. Ik dacht: dat is winst.

Maar natuurlijk kunnen er ook nog dingen verbeterd worden. Er werden een aantal dingen genoemd: de docentencultuur bij het begeleiden van de studentenraden, het zorgen voor voldoende faciliteiten en het verbreden van de studentenparticipatie. Het moet dus meer zijn dan alleen de raad. Studenten moeten ook breder participeren. Ik heb een subsidie verstrekt aan JOB om de studentenraden te ondersteunen en ervoor te zorgen dat ze geholpen worden om hun werk bekend te maken. Ze kunnen daarmee ook een beetje campagne voeren op hun instelling en ze kunnen verder professionaliseren. Ik laat het aan JOB en de raden zelf om te prioriteren wat zij het meest urgent vinden en wat er moet gebeuren. Het gaat mij onder andere om het versterken van de positie van de deelnemers, het informeren van studenten over hun rechten en plichten en het zorgen dat het werk van die raden bekend wordt. Ik hoop komend jaar weer zo'n gesprek te voeren, want ik vond het echt heel prettig om een keer met al die student-vertegenwoordigers te kunnen spreken.

Voorzitter. Dan kom ik op wat het belangrijkste punt van dit debat is, als ik kijk naar hoeveel vragen daarover gesteld worden. Dan gaat het eigenlijk over het toelatingsrecht en waar dat toe leidt als het gaat om de numerus fixus. Ik hecht eraan om even iets recht te zetten. Een aanleiding voor dit debat was een bericht in De Telegraaf dat het aantal numerus fixus in het mbo zou zijn gestegen. De Telegraaf haalde dat uit een persbericht bij het verschijnen van de keuzegids. Als je heel goed naar dat persbericht kijkt, dan staat er niet dat het aantal numerus fixus stijgt. Er wordt een beeld geschetst waardoor je bijna de indruk kreeg dat het heel snel steeg. Ik heb ook de brief gezien die de MBO Raad aan u schreef, waarin ook zo'n zinnetje staat. Ik heb nog eens nagevraagd waar zij dat op baseren. Dat was op datzelfde persbericht gebaseerd. Eigenlijk kreeg ik ook als antwoord dat je het niet zo hard kon stellen, maar dat het een conclusie was naar aanleiding van het debat dat wij bijvoorbeeld over de opleiding tot artiest hebben gevoerd.

De slotsom, alles overziend, is dat we nog niet heel goed weten of er meer numerus fixus is dan in het verleden. Bij de Wet toelatingsrecht is op verzoek van de heer Van Meenen afgesproken dat we dat zouden gaan monitoren. Er is terecht gevraagd: als we dat toelatingsrecht gaan invoeren, krijg je dan niet aan de andere kant een rem door een numerus fixus per opleiding? Om die reden is met de Kamer afgesproken dat u een monitor krijgt om dat in de gaten te houden. Die monitor krijgt u voor de zomer. Dan weten we precies of er inderdaad een stijging is en of we ons daar zorgen over moeten maken. We hebben hier nog niet zo lang geleden een debat gehad waarin ik ook proefde dat een aantal van u bij een aantal opleidingen best een numerus fixus wilde. Het doet er ook nog toe bij welke opleidingen die numerus fixus dan is. Met u allen ben ik het eens dat we niet moeten willen dat er een numerus fixus ontstaat bij opleidingen voor techniek, zorg, onderwijsassistent, waar juist allemaal tekorten zijn. Voordat je zegt dat je daar paal en perk aan moet stellen, zou ik toch eerst willen weten wat er precies aan de hand is. Voor je het weet zijn we hier een probleem aan het oplossen dat niet bestaat. Mijn redenering is dat ik eerst wil weten hoe het zit in de werkelijkheid; eerst die cijfers boven tafel, en dan maatregelen nemen.

U had hier allerlei vragen over, maar laten we het zo afspreken. Die monitor krijgt u zo snel mogelijk, met een beleidsreactie van mijn kant. Ik heb u heel goed beluisterd en daarover ben ik het hartgrondig met u eens. Als mocht blijken dat we een toename hebben van numerus fixus bij tekortopleidingen, moeten we daar wat aan doen. Dat is zo klaar als een klontje, maar laten we het debat dan voeren en niet nu, op basis van veronderstellingen doordat men iets in een persbericht heeft gelezen wat er niet in stond.

Mevrouw Kuik (CDA):

Is de minister het met mij eens dat het best wel gek is dat we geen overzicht hebben van welke mbo-opleidingen een numerus fixus hebben ingesteld? Is de minister het met mij eens dat het goed zou zijn dat de instellingen die deze willen gaan invoeren, dit melden aan de minister, zoals we het in het hbo hebben geregeld?

Minister Van Engelshoven:

Dat moeten zij ook melden, want dat moet gemeld worden bij DUO, zodat andere instellingen daarvan op de hoogte zijn. We weten nu niet precies hoeveel en waar, maar we hebben ook heel veel mbo-opleidingen. Het duurt niet zo heel lang meer totdat u die monitor hebt. De Kamer vroeg terecht om dat te gaan monitoren. Op basis van die monitor gaat u ook regelmatig die cijfers krijgen, zodat we kunnen bijsturen als dat nodig is.

Mevrouw Kuik (CDA):

Helder. Dank voor het antwoord. Voor de duidelijkheid: de instellingen moeten het al melden, maar we hebben nog niet zo scherp voor de bril wat de motieven zijn om die numerus fixus in te stellen en naar aanleiding van de evaluatie kunnen we daar dan op gaan handelen.

Minister Van Engelshoven:

Zeker. Er zijn maar twee redenen waarom een mbo-opleiding een fixus mag invoeren: de arbeidsmarkt en de capaciteit. Bij die arbeidsmarkt kunnen we ons allemaal wat voorstellen. Daar hebben we onlangs hier nog een heel debat over gehad. Bij die capaciteit kunnen we ons ook wat voorstellen. Je moet docenten en ruimte hebben. Zeker als het gaat om tekortvakken, zal je alles uit de kast moeten trekken om ervoor te zorgen dat er geen capaciteitstekort ontstaat zodat we dat het liefst kunnen voorkomen. Daarover wil ik op basis van die monitor graag met u het debat voeren maar laten we eerst kijken of we een probleem hebben en hoe groot dat is.

De heer Kwint (SP):

Als de gegevens bekend zijn bij DUO snap ik eigenlijk niet zo goed waarom wij ze dan niet hebben, maar dat is misschien een praktisch bezwaar. Ik vind dat de minister iets te snel — dat is volgens mij geen onwil — naar voren schuift naar die monitor. In de sectoren die ik noemde, is in ieder geval niet het arbeidsmarktperspectief het probleem: kinderopvang, zorg en onderwijs. Dat zijn sectoren met een schreeuwend tekort aan mensen. Dan zou de vraag wat wij en de minister kunnen doen om opleidingen te helpen om hun capaciteit te vergroten toch niet afhankelijk moeten zijn van de vraag of het aantal plekken met een numerus fixus toeneemt of afneemt? Deze voorbeelden heb ik gewoon bij elkaar gegoogled. Dat was niet bijster complex. Dan is het toch niet nodig om de totale omvang van het aantal opleidingen met een numerus fixus precies in kaart te hebben om nu te kijken met welke opleidingen we in gesprek kunnen gaan die gewoon nu mensen zouden moeten opleiden voor die grote maatschappelijk relevante tekortsectoren?

Minister Van Engelshoven:

Iedereen weet ergens wel een opleiding met een numerus fixus waar je vragen over kunt hebben. Laten we dit nu zorgvuldig doen, want dit moet je niet kort door de bocht doen. Laten we eerst kijken naar het totaalbeeld en naar de motieven die er zijn voor de fixus en laten we kijken of daar een probleem is. Vervolgens kunnen we dan kijken wat we er aan kunnen doen om dat probleem te tackelen. Dat lijkt mij een heel logische volgorde der dingen. Ik wil hier niet te snel acties gaan ondernemen die misschien straks helemaal niet nodig blijken te zijn of die misschien de verkeerde kant op gaan. Dus dit is de lijn die ik zou willen volgen. Dan kunt u zeggen dat u het toch sneller wilt, maar beter dan dit gaat u het van mij niet krijgen.

De heer Kwint (SP):

Die motieven schetste de minister net duidelijk zelf; het is capaciteit of arbeidsmarkt. Dus dat deel hebben we al beantwoord. We weten van sommige sectoren dat het niet de arbeidsmarkt is. Nou, dan is het dus capaciteit. Dan snap ik niet zo goed wat het nou voor de acties van de minister uit zou maken of 5, 20 of 50 opleidingen onderwijsassistent een numerus fixus hebben. Dat zou dan toch niet uit moeten maken? Dan is het toch gewoon een kwestie van zoeken naar waar we weten waar het nu al is, en vervolgens meteen in gesprek gaan met die instelling om ervoor te zorgen dat volgend jaar — hoe sneller hoe beter — er weer meer studenten aan deze opleiding kunnen beginnen, als ze dat zelf willen uiteraard?

Minister Van Engelshoven:

Ik kan het nog een keer herhalen, maar het lijkt het mij verstandig om het totaal van de problematiek in kaart te brengen. Je hebt capaciteitstekort en capaciteitstekort. Het kan in ruimte zitten of in docenten zitten. Ook als het gaat om de arbeidsmarktvraag hebben we in het mbo soms grote regionale verschillen. Dus waar u zegt dat dit een sector is waar we in het hele land een tekort hebben, is dat niet altijd zo. We weten ook dat mbo-gediplomeerden niet een baan zoeken van de ene kant van het land naar de andere kant. Dus laten we zorgvuldig zijn. U krijgt het heel snel. Die monitor komt nog voor de zomer. Dus u hoeft maximaal twee maanden te wachten.

Voorzitter. Dan een terechte vraag rondom het toelatingsrecht van de heer Özdil en mevrouw Kuik. Want als het gaat om een numerus fixus, dan mag men eigenlijk op twee manieren de fixus toepassen: ofwel via loting, ofwel via de regeling "wie het eerst komt, het eerst maalt". Dan is het wel van belang om te weten wanneer je voor het eerst kunt komen. U had daar beiden vragen over. Je moet dan wel zo handig zijn om te weten wanneer de inschrijving opengaat. Dat is inderdaad niet overal hetzelfde. U heeft daar een terecht punt. Ik zeg u toe dat ik met de MBO Raad in gesprek ga om te kijken of we ervoor kunnen zorgen dat alle instellingen op hetzelfde moment de inschrijving openstellen, zodat we dat ook op een makkelijke manier aan alle jongeren, toekomstige studenten, kunnen communiceren. Volgens mij kun je daar een hoop stress mee wegnemen. Daarmee kun je ook precies voorkomen dat degene die er net iets handiger in is om dat te achterhalen, voorloopt op degene die wat meer moeite heeft om dat te vinden. Dus dat zeg ik u graag toe. Zo gauw dat gesprek is geweest, kom ik daar bij u op terug.

De heer Van Meenen (D66):

Nog één korte vraag over die numerus fixus. Er zijn twee redenen waarmee dat mag. Maar kan de minister een numerus fixus ook actief blokkeren? Is dat op dit moment zo? In het hoger onderwijs zijn we daarmee bezig. Gaat dat ook voor het mbo gelden of niet?

Minister Van Engelshoven:

Dat kan op dit moment niet. Zou ik dat willen doen, dan zou, net als in het hoger onderwijs, de wet aangepast moeten worden. Ook hierbij zou ik zeggen: laten we eerst eens kijken of we een probleem hebben, voordat we zeggen dat er een nieuw wettelijk instrumentarium voor de minister moet komen. Want ik help u graag problemen oplossen, maar dan wil ik wel eerst weten of er een probleem is.

De heer Van Meenen (D66):

Ja, dat begrijp ik op zich wel, maar je zou kunnen zeggen dat het op zich toch wel een probleem is dat er geen instrumentarium is. Het is dus een vrij veld: de instellingen kunnen doen wat ze willen. Straks kijken we naar de monitor en dan zien we een aantal opleidingen — of het er meer of minder zijn, zullen we dan wel zien — dat ervoor gekozen heeft om een numerus fixus in te stellen. Dat staat wel vast. En dan hebben we er eigenlijk geen zicht op, en ook geen middel om daar iets van te vinden. We hebben er wél zicht op: het is gewoon zoals het is. Maar we kunnen er niks mee, althans, de minister kan er niks mee.

Minister Van Engelshoven:

Over de wens om tot een numerus fixus te komen, hebben we hier een paar weken geleden een ander debat gevoerd. Dat ging namelijk meer over de vraag of het wenselijk is dat er een fixus komt op een aantal instellingen. Toen heb ik u hier ook uitgelegd dat wij er, gezamenlijk als wetgever, op dit terrein bewust voor hebben gekozen om het zelfregulering te maken voor de sector. Volgens mij heb ik dat hier toen — in ieder geval in mijn poging om hartstochtelijk te zijn — hartstochtelijk staan te verdedigen. Volgens mij was u het toen met mij eens. Dus ik ben best bereid om het volgende te zeggen. Als we hier voor de tekortvakken nou echt een enorm probleem hebben, dan wil ik best mee in uw redenering dat het misschien goed zou zijn als de minister daarvoor een stuur krijgt. Maar zullen we er eerst een beetje vertrouwen in hebben dat men datgene waar we samen voor gekozen hebben, namelijk zelfregulering in de sector, goed doet? Zullen we eerst eens kijken of we een probleem hebben, voordat we dat op z'n kop gaan zetten?

Voorzitter. De heer Van Meenen had ook gevraagd, en dat punt heeft hij ook in een ander debat gemaakt, naar het toezicht op de toegankelijkheid. Kijk, het mooie van die wet op het toelatingsrecht is dat daarmee de inspectie daarop ook heel goed toezicht kan houden: wordt dat wettelijk recht ook nageleefd? Dus voor wat betreft uw vraag over een commissie zou ik zeggen: ja, die hebben we al, want doordat dit een wettelijk recht is, is dat de inspectie. Dan kunnen we ons nog wel afvragen of de inspectie misschien nog extra instrumenten nodig heeft om daarop te sturen. Collega Slob en ik komen nog voor de zomer uw kant op, sowieso met een beschouwing over de vraag of we op een aantal terreinen de mogelijkheden voor de inspectie om te acteren wat moeten aanscherpen. In de debatten die hier het afgelopen jaar over zijn gevoerd, is daar aanleiding genoeg voor geweest. Misschien kunt u tot die tijd wachten. Misschien heeft de inspectie hiervoor wel genoeg instrumenten in handen.

Voorzitter. Ik heb het al even gehad over de monitor van de wet betreffende het toelatingsrecht. We krijgen daar natuurlijk ook nog een evaluatie van. Die komt in 2020. Dan krijgen we — volgens mij had de heer Van Meenen daar nog een opmerking over — ook een evaluatie van de werking van het BSA in het mbo.

Voorzitter. Dan een ander onderwerp dat velen van u en mijzelf ook na aan het hart ligt: de schoolkosten. Volgens mij zijn we het er allemaal over eens dat de portemonnee van jezelf of van je ouders niet bepalend mag zijn voor de vraag of jij toegang hebt tot de opleiding van jouw keuze. Dat staat overigens ook in de wet. Specifiek tegen de heer Özdil, die gevraagd heeft of er wettelijk iets geregeld moet worden, zeg ik dat in artikel 8.1.4 van de WEB staat dat deelname van mbo-studenten aan onderwijs en examens niet afhankelijk mag worden gesteld van andere financiële bedragen dan het wettelijke cursus- of lesgeld. We hebben dit dus in de wet verankerd.

We hebben sinds afgelopen zomer een servicedocument schoolkosten. Ik moet u zeggen dat het mij best wat gekost heeft om dat servicedocument voor elkaar te krijgen, maar het is er wel. Ik ben er trots op dat we met het mbo en de studenten — de studenten waren er ook bij betrokken — gezamenlijk tot zo'n afspraak hebben kunnen komen. Omdat dat servicedocument vlak voor de zomer tot stand komt, hebben we met de MBO Raad het volgende afgesproken: natuurlijk gaat het in, maar we geven u een jaar de tijd voor wij er strikt op gaan handhaven. Dat vond ik fair, als je iets net voor de zomer tot stand laat komen, want de meeste regelingen waren toen al gemaakt. We geven hun dus een jaar de tijd om zich daaraan aan te passen. Het servicedocument wordt ook weer halverwege 2020 geëvalueerd. Dan gaan we ook kijken of een verdere aanscherping mogelijk is of dat het voldoende is. Een verdere verankering in de wet lijkt me nu dus niet aan de orde.

Een aantal van u vroeg: hoe zit het met de schoolboeken of -materialen die moeten worden aangeschaft, maar niet uit het plastic komen? Ook dat is in het servicedocument opgenomen. Als men schoolkosten voorschrijft, moeten die middelen ook echt gebruikt worden. We zien al — dat vind ik hele mooie voorbeelden — instellingen die gezamenlijk geregeld hebben dat men materialen die niet gebruikt worden, terugneemt. Overigens gebiedt de eerlijkheid ook te zeggen dat sommige schoolboeken niet uit het plastic komen terwijl dat wel de bedoeling was. Dat gebeurt ook, maar ik neem aan dat u dat niet bedoelde toen u het had over onterecht aangeschafte middelen.

Het servicedocument leidt bij instellingen ook tot veel interne discussie: zijn we met elkaar scherp genoeg over hetgeen we voorschrijven? Dat zien we en dat vind ik goed. Die discussie is er ook met de studentenraden. Het document biedt ook de inspectie handvatten om toezicht te houden op de schoolkosten, want met het haakje in de wet en het servicedocument heeft de inspectie gewoon het instrumentarium om te handhaven. Als je student bent en het gevoel hebt dat je een boek wordt voorgeschreven terwijl je dat niet nodig had, wat doe je dan? Dan spreek je op school eerst de docent, de loopbaanbegeleider of de studiebegeleider daarop aan en kijk je of het geregeld kan worden. Ook de studentenraad en het klachtenloket zijn begaanbare paden, maar als je er samen niet uitkomt, kun je ook gewoon een signaal afgeven bij de inspectie, die dan toezicht kan houden en kan kijken of het servicedocument voldoende wordt nageleefd. We hebben het voor de afgelopen zomer vastgesteld. U weet allemaal dat dat best een stap was, want de discussie werd al jaren gevoerd. Dat heeft een aantal van u ook gememoreerd. Laten we nou niet al voordat het een jaar gewerkt heeft, weer nieuwe conclusies gaan trekken en zeggen dat het toch weer anders geregeld moet worden. Ook hier zou ik zeggen: laten we nou eerst eens kijken of dat werkt.

De heer El Yassini (VVD):

De minister sprak even over het servicedocument. Ik ben er inderdaad ook altijd een voorstander van dat je niet meteen dingen gaat veranderen voordat de inkt is opgedroogd. Maar ik heb hier een onderdeel van dat servicedocument voor me dat specifiek over die schoolkosten gaat. Dit is het grappige daaraan. Er staat hier: aangezien de onderwijsbenodigdheden per opleiding kunnen verschillen, is het van belang dat de student er voor de inschrijving van op de hoogte is welke benodigdheden noodzakelijk zijn, et cetera, et cetera. Een regelmatige evaluatie of de benodigdheden nog daadwerkelijk nodig zijn, is verstandig. Van scholen wordt verwacht dat ze heldere afspraken maken met de studentenraad.

Als er nou in het servicedocument had gestaan dat het de verantwoordelijkheid van de school is om ongebruikte boeken, lesmateriaal, readers of licenties terug te kopen of dat ze kosten daarvan vergoeden, dan had ik gezegd: het is een onderdeel van het servicedocument. Maar op basis hiervan kan de inspectie eigenlijk niet goed handhaven. Als de school namelijk zegt "dat vinden we ook verstandig, dat hebben we alleen nog niet gedaan" en "de afspraken die we hebben gemaakt met de studentenraad; mwah die staan op papier maar er wordt niets gezegd over het terugkopen of over onnodige boeken", dan kan de inspectie niks. Is de minister niet van mening dat we dit soort specifieke zaken juist eventueel wettelijk moeten verankeren, zodat als een school te lui is om te voldoen aan de verplichting om de verplichte boekenlijst te updaten, die school verantwoordelijk is en gewoon de boeken moet terugkopen?

Minister Van Engelshoven:

Ik wil daar twee dingen op zeggen. Er is tussen de mbo-instellingen, de studenten en mijn departement lang en indringend gesproken over het servicedocument. Ik vind het juist heel mooi dat zo'n regeling ook met de studenten wordt bekeken. We kunnen nu wel heel erg aan tekstexegese gaan doen, maar de regeling wordt zowel in het mbo als door de studenten zo begrepen dat als er boekenlijsten zijn waar evident dingen opstaan die niet gebruikt worden, het servicedocument niet nageleefd wordt. Mocht blijken dat de inspectie op basis van dat document en de wet onvoldoende handvatten heeft, dan ben ik met u bereid om te zeggen: laat ik dan eens opnieuw met die partijen om de tafel gaan zitten om te kijken of het aangescherpt moet worden. We zijn er nog geen jaar mee aan het werk en ik heb op dit moment van geen van de betrokken partijen, noch van de studenten noch van de MBO Raad, een signaal gehad dat het document toch anders zou moeten luiden. Ik vind ook dat je even moet kijken of het werkt. Moeten wij nou vanuit deze Kamer tegen de studenten zeggen: u moet niet akkoord gaan met die regeling zoals die er ligt; wij weten beter voor u hoe dat opgeschreven moet worden? Dat zou ik een beetje aanmatigend vinden. We hebben die regeling, we kijken hoe die werkt, we volgen dat zorgvuldig. Mocht blijken dat op basis van dat document er bij evident foute situaties niet gehandhaafd kan worden, dan moeten we de regeling aanpassen. Dat ben ik met u eens. Maar ik vind het daar nu wel een beetje vroeg voor.

De heer El Yassini (VVD):

Als nou duidelijk in het servicedocument stond dat het er hier echt om gaat dat scholen worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid ... Nogmaals, dat staat er niet. Er staat dat het wijs is om het af en toe te evalueren. Dat zou je kunnen doen. Dan zou je erachter kunnen komen dat je een deel niet gebruikt maar toch op de boekenlijst laat staan. U zegt: het is maar tekst en hoe we die tekst interpreteren. Volgens mij is ons vak juist tekst, en woorden, en beleid. Daarmee proberen we samen Nederland mooier en beter te maken, en te beschermen wat we hebben en houden. Dat vaasje.

Minister Van Engelshoven:

Ik wil ook altijd een beetje vooruit.

De heer El Yassini (VVD):

Ja, ik ook. Dat vaasje dat werkt soms, als je een mooie bos bloemen krijgt ...

De voorzitter:

Maar goed, terug naar het onderwerp.

De heer El Yassini (VVD):

Ja, terug naar het onderwerp. Kijk, als vervolgens in het servicedocument staat: "het is verstandig en leuk, gewoon doen", en er worden afspraken gemaakt, maar die zijn er vervolgens niet, dan zijn we drie jaar verder voordat we er met z'n allen achter komen dat het toch niet heeft gewerkt. Dan is een cohort of zijn er twee cohorten al klaar. Die hebben dan onnodige kosten betaald voor boeken die ze niet hebben gebruikt, en die zien dat geld niet terug. Ik wil nu meteen ervoor zorgen dat we dat voor ze regelen, dat we dat op een goede manier doen. Het is toch normaal en logisch om te zeggen: verplichte boeken moet je gebruiken, en doe je dat niet, dan moet de school die de boekenlijst opstelt, verantwoordelijkheid nemen? Dat lijkt mij niet meer dan logisch. Daar hebben we echt geen aparte afspraak van studentenraden voor nodig. Dat kunnen we nu al voor heel Nederland regelen.

Minister Van Engelshoven:

Precies zoals de heer El Yassini het wil, gebeurt het ook echt op een aantal mbo-instellingen. Ik vind het ook heel goed dat ze die praktijken met elkaar delen. Maar ik vind het toch een beetje typisch. U zingt hier vaak de lofzang over de mbo-student. U vindt zo'n JOB-monitor belangrijk. Nu zitten dezelfde studenten die die monitor maken, bij mij aan tafel om dat servicedocument op te stellen, met de mbo-instellingen, en ze hebben gezegd: dit is de manier waarop wij hiermee aan de slag willen. Daar zijn we nog geen jaar mee bezig, waardoor we tot nu toe niet hebben kunnen zeggen of het wel werkt of niet. De inspectie heeft nog niet eens een poging kunnen doen om daarnaar te kijken, omdat het kort voor de zomer was, zoals ik u heb uitgelegd. En dan zegt u hier toch: "ik vind dat heel fijne studenten, maar in dit geval weet ik het zelf toch beter". Dat is niet de manier waarop ik ermee om zou willen gaan. Mocht blijken dat de regeling niet werkt, dat het servicedocument onvoldoende effect heeft, dan ben ik onmiddellijk bereid om met die studenten weer om tafel te gaan om dat aan te passen. Ik zit over twee weken met ze om de tafel om te kijken of zij met u het idee hebben dat het servicedocument niet goed is opgesteld. Ik wil ze dat graag vragen, maar om nu al te zeggen "goh, dan moeten we de wet aanpassen om het anders te regelen", gaat mij echt een tikkeltje te kort door de bocht. U was het net nog zo met mij eens, toen het over een ander onderwerp ging, dat we dingen in de juiste volgorde moeten doen. Ja, dat wil ik hier ook volgen.

De voorzitter:

Het loopt helemaal uit de hand.

De heer El Yassini (VVD):

Ik ben het er inderdaad ook helemaal mee eens dat je in ieder geval de juiste volgorde volgt, en dat heb ik ook gedaan. Ik heb namelijk ook gewoon contact gezocht met de JOB. En wat ik van de JOB hoor, is totaal wat anders dan wat ik hier van de minister hoor. Nu kan dat aan de minister liggen of aan de JOB, dat laat ik even in het midden. Maar toen ik de JOB vertelde dat wij bezig zijn met een motie, samen met de SP, om werk te gaan maken van de restitutie van de kosten van boeken die aangeschaft moeten worden en die dan niet worden gebruikt, zei de JOB: "hoera, hoezee, wat geweldig! Wij zijn hier zo ongelofelijk blij mee!" Ik heb ze vanmiddag nog aan de telefoon gehad. En dan zit ik hier vanavond in debat met de minister, en die geeft aan wat de JOB dan zou vinden of zou doen. Dat is een tegenstelling die ik niet kan bevatten. Volgens mij is het zo dat de JOB en de jongeren en de studenten in heel Nederland ongelofelijk blij zijn als wij hier in de politiek, in de Tweede Kamer, daadkracht laten zien en met z'n alleen een keer zeggen: genoeg is genoeg, als je op basis van een verplichte boekenlijst boeken moet aanschaffen die nergens op slaan, die niet worden gebruikt ter ondersteuning van de lessen, jongens, waar hebben we het dan over? Regel dat gewoon en ga je niet bezighouden met wel of niet afgesproken is en hoe of wat. En nogmaals, zelfs de JOB is daar een groot voorstander van. Dus ik zou zeggen: gewoon doen!

Minister Van Engelshoven:

Volgens mij moet ik dit punt niet meer herhalen.

De voorzitter:

Het lijkt mij duidelijk.

Minister Van Engelshoven:

De standpunten zijn helder. Ik zeg daar nog wel bij: het is ook wel een afspraak tussen drie partijen. Maar wie ik ook in Nederland zou bellen en vragen: zal ik voor u een wettelijke garantie regelen dat u uw geld terugkrijgt als u iets moet aanschaffen wat u niet nodig blijkt te hebben? Dan gaat altijd de trompet uit, denk ik.

De voorzitter:

De trompet gaat uit.

Minister Van Engelshoven:

Nou ja ...

De heer Kwint (SP):

Omdat het zo'n goed idee is.

Minister Van Engelshoven:

Ja.

De voorzitter:

Ik ben geen neerlandici.

Minister Van Engelshoven:

Oké.

De voorzitter:

De heer Kwint heeft een nieuw punt.

De heer Kwint (SP):

Dan is het meer een schuiftrompet. Die gaat wel degelijk uit.

De voorzitter:

Het is een trombone.

De heer Kwint (SP):

Laten we hier geen fanfarediscussie van maken, voorzitter.

Ik kan volgens mij de minister en de heer El Yassini wel helpen. Ik bedoel, dat servicedocument zit ongeveer in mijn geheugen gebrand, want ik was er heel erg blij mee. Er zitten mooie stappen in: redelijkheid, billijkheid en een tijdige evaluatie van wat er nuttig is. Wat is dan het gevolg als iets niet nuttig is gebleken? Dan gaat het er voor een volgende groep uit. Drie prima stappen, die echter niet het probleem oplossen voor de groep studenten waar de heer El Yassini en ik het over hebben, namelijk de studenten waarvan dan misschien wordt vastgesteld dat het misschien niet zo redelijk en billijk was dat ze dat boek hadden moeten aanschaffen. Die hebben er niks aan dat het voor een volgende stap geschrapt wordt. Het gaat nou juist om de groep studenten die straks in één keer zit met een stapel nog in plastic zittende boeken, niet omdat ze zelf geen zin hadden maar omdat het in geen enkele les is teruggekomen, en die uiteindelijk niks anders hebben dan iets waar ze de kamerplant op kunnen zetten. Dat is hetgeen waar wij iets tegen willen doen. Dat is het onrecht waarvan de heer El Yassini en ik, en vele mbo-studenten en -docenten trouwens, zeggen: daar zou je eigenlijk vanaf moeten. Volgens mij zou daar niet eens een aanpassing van het servicedocument voor nodig hoeven zijn.

Minister Van Engelshoven:

Van het servicedocument niet. Maar als u een wettelijk recht wil om altijd geld terug te krijgen, dan zullen we dat toch in de wet moeten regelen. Volgens mij duurt dat ietsjes langer dan het servicedocument evalueren. Volgens mij waren alle partijen en was ook iedereen hier blij toen vorig jaar dat servicedocument kwam, ook toen het over deze regeling ging. Ik vind het dan een beetje gek dat nog voordat zo'n document een jaar wordt, we zeggen: nou willen we het toch alweer anders. Veel meer dan dit kan en ga ik er op dit moment niet over zeggen.

De voorzitter:

De heer Kwint, afrondend.

De heer Kwint (SP):

Ik wist niet dat het afrondende moment om het de komende twee jaar over schoolkosten te hebben bij het sluiten van het servicedocument met de mbo's was, want volgens mij zijn we permanent op zoek naar verbetering. Maar goed, ik heb niet het idee dat ik de minister ga overtuigen op dit punt. De Kamer hopelijk wel.

De voorzitter:

Prima.

Minister Van Engelshoven:

Voorzitter, dat gaan we zien.

Voorzitter. Ik ga verder met een aantal andere gestelde vragen. De heer Özdil vroeg nog naar de titulatuur. Daar hebben we het ook eerder over gehad. Ik heb eerder gezegd: ik vind het wel een sympathieke gedachte, maar er moet wel draagvlak voor zijn. Ik vind draagvlak iets anders dan een onderzoek van EenVandaag. Wij maken meestal geen wetten op basis van enquêtes van EenVandaag. Wat hier ook nog wel een rol speelt, is de vraag: wat heb je eraan? Ja, wij hebben allemaal grote waardering voor de mbo-student. Wij zien het belang daarvan, maar een titulatuur? Je moet er in de praktijk wel iets aan hebben. Ik geloof niet — ik heb ze in ieder geval nog niet gehoord — dat werkgevers zeggen: goh, wij waarderen die mbo-student meer, wij nemen 'm sneller aan en wij betalen 'm meer als hij een titel voor zijn naam heeft gezet. Die onderwijsassistent, die monteur, die zijn gewoon heel erg nodig.

Ik was nog met u meegegaan als het nou ook zou helpen in de internationale mobiliteit. Maar ook daar helpt het niet, want we kennen dat internationaal niet. Ik wil ook internationaal steviger inzetten op het mogelijk maken dat je met je mbo-diploma sneller over de grens gaat werken, dus dat we die diploma-erkenning krijgen. Daar hebben studenten meer aan dan aan een titel, want een titel maakt nog niet dat een diploma in het buitenland wordt erkend. Het klinkt nog steeds hartstikke sympathiek, maar kunnen we ook een beetje praktisch blijven en kijken wat mensen nou echt vooruit helpt? Volgens mij is dit meer symboliek dan echte hulp.

De heer Özdil (GroenLinks):

Een kleine feitelijke correctie. De minister zei net dat het zomaar een EenVandaag-enquête was. Dat klopt niet. Het was een representatieve, wetenschappelijk verantwoorde enquête onder andere geïnitieerd door de JOB en door EenVandaag. Dus dat wilde ik even rechtzetten.

Minister Van Engelshoven:

Bij dezen.

Dan de vraag van mevrouw Van den Hul over het vinden van een stage. Mevrouw Van den Hul wijst er terecht op dat er helaas nog steeds sprake is van stagediscriminatie. Daar moeten we niet omheen lopen. Ik heb u dan ook eerder dit jaar een brief gestuurd met de afspraken die we daarover gemaakt hebben. Ik ga ervan uit dat instellingen en werkgevers zich zullen inspannen om die afspraken na te komen, zodat we hopelijk over een tijd kunnen zeggen: goh, dat neemt af.

Voor studenten die echt een probleem hebben met het vinden van een stage, is het in de wet zo geregeld dat het bevoegd gezag van de instelling ervoor moet zorgen dat die studenten hun stage kunnen lopen. Dat is altijd de terugvalpositie, want het kan niet zo zijn dat je als student je studie niet kunt afronden omdat je geen stageplek kunt vinden doordat er sprake is van stagediscriminatie. Uiteindelijk heeft de instelling, het bevoegd gezag, altijd de taak om die plek te regelen, maar goed dat u nog een keer aandacht vraagt voor dit punt.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Inderdaad is die stagegarantie geregeld, mede dankzij de inspanningen van een van mijn illustere voorgangers, mevrouw Tanja Jadnanansing. Maar we zien, zoals de minister net ook terecht aangaf, dat het in de praktijk helaas voor sommige studenten veel te lang duurt voordat ze uiteindelijk bij die stage terechtkomen. Ik noemde daar net een heel verdrietig voorbeeld van. Dat heeft soms heel pittige consequenties, bijvoorbeeld dat ze daardoor vertraging oplopen, om nog maar te zwijgen van het onrecht dat ze wordt aangedaan. Mijn vraag aan de minister was: kunnen we niet van die stagegarantie toe naar een stevigere verplichting voor die opleidingen om daar al vanaf het allereerste begin bovenop te zitten, juist omdat we zien dat dat niet altijd gebeurt?

Minister Van Engelshoven:

Dan wil ik mevrouw Van den Hul toch even op iets anders wijzen. Voor elke student, of die nu een beperking heeft of niet, is het een waardevol deel van zijn opleiding om te proberen zelfstandig een stageplaats te vinden. Ook dat is onderdeel van het onderwijs in het mbo. Ik zou niet te snel willen zeggen dat we dat meteen moeten gaan regelen voor mensen bij wie we misschien voorzien dat het best lastig wordt. Maar ik ben het met u eens dat je als docent of begeleider extra aandacht moet besteden aan studenten van wie je weet dat dat lastig gaat worden. Dat ben ik helemaal met u eens, maar dat is precies het maatwerk en de goede begeleiding die binnen de instelling vorm moeten krijgen. Dat is niet iets wat je in een regel regelt. Dat is ook gewoon wat in die instelling tot stand moet komen. Wij hebben het vangnet en wij hopen iedereen die positieve leerervaring te kunnen meegeven van het zelf zoeken naar een stageplek, wat toch zoiets is als het zoeken naar een baan, en daarin slagen. En ja, er zit een hele groep tussen die het helaas niet zelfstandig lukt. Maar het is een kwestie van goed onderwijs geven en van een goede docent zijn om aan te voelen: goh, voor deze student gaat het wellicht iets moeilijker zijn. Die moet er dan bovenop zitten en misschien eens extra vragen: "Goh, hoe gaat dat? Heb je hulp nodig? Heb je een gevoel waarom je wordt afgewezen?" Dat is gewoon een kwestie van goed onderwijs. Ik heb de Kamer overigens heel recent een brief gestuurd met alle voorzieningen die er zijn om studenten die extra hulp nodig hebben te begeleiden en we hebben daar op 24 april aanstaande ook nog een extra overleg over.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Volgens mij betwist niemand dat het een goede ervaring is om te solliciteren. Ik zal dat zeker niet betwisten, maar we zien dat sommige studenten ontzettend veel vaker moeten solliciteren naar een stageplek en overigens later ook naar een baan, dan andere. Dat is nou juist het onrecht waar we het nu over hebben. Dat is in de eerste plaats een probleem van de stageaanbieders. Ik noemde net het voorbeeld van Vienna die werd afgewezen puur en alleen om haar genderidentiteit. Dan kan er nog zo'n goede opleiding achter haar staan, maar dan gaat het over keiharde discriminatie. Daar moeten we in den brede wat aan doen. Dat kan deze minister niet alleen. Daar is een kabinetsbrede inzet voor nodig. Het gaat mij erom dat scholen uiteindelijk door de stagegarantie verplicht zijn om studenten te helpen bij het vinden van een stageplek. We zien toch dat daar nog lucht tussen zit. Dat er scholen zijn die het hartstikke goed doen, weten we ook. Er zijn docenten die zich daar ontzettend het vuur voor uit de schoenen lopen, maar we zien ook scholen waar studenten toch tussen wal en schip vallen.

De voorzitter:

Gaat u richting een vraag?

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Zeker, voorzitter. Ik vraag de minister of zij ervoor kan zorgen dat ook op die scholen dat gesprek goed gevoerd wordt. Mijn andere vraag was of zij denkt dat alle docenten op dit moment voldoende tijd hebben om die rol naar behoren in te vullen.

Minister Van Engelshoven:

Laat ik daar heel helder over zijn: ik kan niet van hieruit zorgen dat op iedere instelling dat goede gesprek wordt gevoerd. Dat kan ik niet en dat kunt u niet. Dat kunnen we ook niet afdwingen. Daar moeten we gewoon heel reëel in zijn. We kunnen wel, zoals we hier nu doen, aandacht vragen voor het vraagstuk. Het is primair een vraagstuk dat op het bord van de werkgevers zou moeten liggen en waar werkgevers elkaar onderling ook eens wat harder op zouden mogen aanspreken. Het kan toch niet zo zijn dat terwijl er steen en been wordt geklaagd over tekorten op de arbeidsmarkt, studenten nog steeds niet aan een stageplek komen omdat ze de verkeerde achternaam, de verkeerde postcode of een beperking hebben. In eerste instantie moeten we de bal daar leggen. Op ieder moment dat werkgevers klagen over de tekorten, moet dit ook het eerste antwoord zijn: wilt u eerst eens zorgen dat er geen discriminatie meer plaatsvindt? Dit is echt iets waar ik mij ontzettend boos over kan maken. Het gaat namelijk om studenten die af en toe heel hard hebben geknokt om dat diploma te halen of door die opleiding te komen, waarna ze om de verkeerde reden worden afgewezen. Dat kunnen we als samenleving niet accepteren. Dat ben ik dus zeer met u eens.

In het onderwijs moet naast de terugvaloptie het goede gesprek worden gevoerd. Dat ben ik zeer met u eens. Daarom vraag ik daar ook steeds aandacht voor in de overleggen die wij hebben. Dat moeten we blijven doen. Is het een kwestie van tijdgebrek bij docenten? Dat geloof ik niet. Ja, er is overal werkdruk. Maar als ik met docenten praat, zitten werkdruk en "het is te veel" nooit in de dingen waar zij passie voor hebben. Dat zit vaak in papieren rompslomp en de dingen doen waarvoor je niet voor het onderwijs hebt gekozen. Maar ik heb nog nooit een docent gehoord die zei: ik heb die leerling niet een extra handje geholpen omdat ik daar de tijd niet voor had. Ik zie zeker in het mbo ook zo veel gepassioneerde docenten dat ze daar ook altijd tijd voor maken.

Voorzitter. Ik kom op een andere vraag van mevrouw Van den Hul — ik meen ook dat iemand anders hiernaar heeft gevraagd — over de cijfers uit de JOB-monitor als het gaat om rekenen. Sommigen zeiden dat ze helemaal geen rekenles hebben gehad. Als je dat zo leest, krab je je toch eens achter de oren. Hoe kan dat nou toch zo zijn? Soms is het heel gebruikelijk en heel normaal dat in het mbo geen aparte rekenlessen worden gegeven omdat rekenen is geïntegreerd in andere onderdelen. Dat is ook precies waar we naartoe willen: het rekenen moet meer beroepsgericht worden. Als je boekhouder wordt of als je in de tuinaanleg zit, moet het in die vakken verdisconteerd worden. Soms is er een afspraak over eerder aangeleerde vaardigheden en is er al voldaan aan de onderwijsplicht. Soms is het zo omdat in het programma van de mbo-student de lessen nog gestart moeten worden. De werkelijkheid is veel genuanceerder dan waar je inderdaad van schrikt in de monitor: waarom hebben zo veel mbo-studenten geen rekenen gehad? Het is juist geïntegreerd in andere vakken — daar willen we ook meer en meer naartoe — waardoor men het niet meer apart krijgt. Natuurlijk moeten we erop blijven letten dat mbo-afgestudeerden wel hun rekenvaardigheden houden. Dat hebben we ook zo afgesproken. Dat blijft zo. In die zin verandert er ook niks.

De voorzitter:

Ik zou langzamerhand wel naar een tweede termijn willen.

Minister Van Engelshoven:

Volgens mij heb ik zo langzamerhand ook een hele hoop gehad, voorzitter. Ik zal een beetje tempo gaan maken.

Er waren nog een hoop vragen over de OOK. Daarvan heb ik gezegd: die nemen we mee in het wetsvoorstel.

De heer Van Meenen en mevrouw Van den Hul hadden nog vragen over het mbo-studentenfonds. Dat komt er. De 10 miljoen die eerst apart was, komt in de lumpsum, maar er komt wel een aparte wettelijke regeling voor. Dat wetsvoorstel hoop ik in het najaar bij uw Kamer te hebben. Dan kunnen we daar ook weer een debat over voeren.

Er was een vraag van de heer El Yassini over de keuzedelen. Hij vroeg: hoe zit het nou met die examineerbaarheid? Zowel bij de huidige keuzedelen als bij de nog in te dienen keuzedelen geldt dat de SBB de examineerbaarheid van die keuzevakken tegen het licht houdt. Het moet dus zo zijn dat op het moment dat ik die keuzevakken moet goedkeuren — want die komen bij mij langs — de examineerbaarheid bekeken is en goed gevonden is. Het heeft natuurlijk weinig zin om een vak in te voeren als je het niet kunt examineren; daar heeft de heer El Yassini volstrekt gelijk in. De heer El Yassini wil ook graag dat wij tempo maken met het laten meetellen van de keuzevakken in de slaag-zakregeling. Dat stappenplan komt voor de begrotingsbehandeling uw kant op.

De voorzitter:

De heer El Yassini nog even.

De heer El Yassini (VVD):

Even ter bevestiging: begrijp ik nou goed dat de minister zegt dat nieuwe keuzedelen die nu worden ingediend, die bij de SBB langskomen en uiteindelijk op het bureau van de minister komen te liggen, niet worden goedgekeurd als de examinering daarvan niet is geregeld? Klopt dat?

Minister Van Engelshoven:

Examineerbaarheid is een integraal onderdeel van de toets die de SBB uit moet voeren, niet alleen op de keuzedelen maar ook op alle andere vakken.

De heer El Yassini (VVD):

Sorry, voorzitter, echt ter verduidelijking: de minister heeft het over examineerbaarheid, maar volgens mij verschilt dat wel van een examen dat al geregeld is voor het keuzedeel er kant en klaar ligt. Zit daar nou verschil in of is dat hetzelfde? Kan de minister daar nog opheldering over geven?

Minister Van Engelshoven:

Nee, met "examineerbaar" bedoel ik dat het, als je niet kunt examineren, dus als er geen examen beschikbaar is, niet zo veel zin heeft om het in te voeren. Volgens mij bedoelen we dus hetzelfde.

Volgens mij vroeg de heer Beertema ook naar de keuzedelen. Daar is een zekere ontevredenheid over. Die stap moeten we maken in de verdere regionalisering daarvan. Misschien was het mevrouw Kuik die daarnaar vroeg. Sorry, het was mevrouw Kuik die daarnaar vroeg. Ook naar aanleiding van het bestuursakkoord met het mbo en de kwaliteitsafspraken zien we dat het accent steeds sterker wordt gelegd op die regionale afspraken. Daarom is het ook goed dat die keuzedelen steeds meer bij het profiel van de regio gaan passen.

De heer El Yassini had nog een paar vragen over de JOB-monitor. Alle instellingen op één na doen mee. Bij die ene instelling hebben de studenten er overigens mee ingestemd dat ze niet zouden deelnemen. De JOB-monitor wordt één keer in de twee jaar uitgevoerd. Op dit moment wordt ook nog bezien of de vragenlijst wat korter kan, of de manier van uitvragen anders kan, bijvoorbeeld via een app, of dat wellicht een andere frequentie aan de orde zou kunnen zijn. Die vragen ondersteun ik. Het is wel primair een verantwoordelijkheid van JOB zelf om de monitor vorm te geven.

Voorzitter. Ik ben er bijna. Er waren nog vragen over de rekentoets. Wat betekent dat nou? U heeft daar een brief over gehad. Eigenlijk verandert er voor de mbo-instellingen niet zo heel veel. Zij moeten rekenen blijven toetsen. Zij mogen wel diagnostische toetsen invoeren. Ik benadruk hier nogmaals dat die niet selectief bedoeld zijn. Dat mogen zij ook niet zijn. Ze zijn louter bedoeld om de student te helpen, bijvoorbeeld om erachter te komen of men een student nog extra moet gaan helpen met een aantal vaardigheden om ervoor te zorgen dat die ook succesvol kan zijn in zijn studie. Het is met name bedoeld als ondersteuning voor de student.

Voorzitter. Over de schoolkosten hebben we het gehad. Ik blader nog even om te kijken of er nog vragen zijn.

Ja, mevrouw Kuik had nog een vraag over het toelatingsrecht in relatie tot 1 april. Er is één landelijke aanmelddatum, 1 april. Als je je daarna aanmeldt, dan heb je in principe ook nog het recht om toegelaten te worden. De opleiding van jouw keuze is dan alleen niet gegarandeerd, omdat er redenen kunnen zijn om dat niet te doen. Ook via campagnes als Studeer met een plan wijzen we studenten op die datum. Uit de eerste rondgang van de inspectie blijkt dat die datum inmiddels bij de meeste studenten goed bekend is.

Mevrouw Kuik had ook een vraag over de toename van het aantal vsv'ers: heeft die te maken met de wet inzake het toelatingsrecht? Dat kan ik u op dit moment niet zeggen. Dat is precies wat we op dit moment aan het analyseren zijn. Volgens mij komt er na de zomer een debat over vsv. Ik kom hier voor die tijd bij u op terug.

Voorzitter. Volgens mij ben ik er dan doorheen en kunt u overgaan naar de tweede termijn.

De voorzitter:

Mevrouw Van den Hul nog even.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Ik had de minister ook gevraagd naar haar visie op de tekorten in de techniek. Daar had ik een aantal vragen over gesteld. Die gingen onder meer over wat ik "de omgekeerd macrodoelmatigheid" noemde: wat nou als een opleiding ophoudt te bestaan? Toetsen we dat dan ook? En zo niet, zou het dan niet wenselijk zijn om dat te gaan doen? Ik vroeg haar ook naar de rol die zij in dit verband ziet voor het Techniekpact, of daar al een opvolger is benoemd en hoe zij beoordeelt hoe het staat met de studentenstops bij technische opleidingen in het mbo, juist een sector waar die tekorten zo ontzettend oplopen.

Minister Van Engelshoven:

Volgens mij heb ik zojuist uitvoerig gezegd dat een stop bij een vak waarin sprake is van een tekort, niet wenselijk is. Daar zullen we ook bij de monitor op terugkomen: als daar een probleem is, moeten we daar wat aan doen. Ik durf even niet te zeggen of de nieuwe aanjager van het Techniekpact al benoemd is, want ik weet niet of wat in mijn hoofd zit, inmiddels ook publiek bekend is. Maar er wordt in ieder geval hard aan gewerkt. Het model waarvoor we hebben gekozen en dat ook past bij hoe we steeds meer naar het beroepsonderwijs kijken, is om dit veel meer in de regio te laten doen. De regio's hebben wel aangegeven dat ze toch graag ook een landelijke aanjager willen, maar het daadwerkelijke werk moet echt in de regio's gebeuren. We zien ook wel gewoon een stijging bij techniek. Het grote vraagstuk zit natuurlijk ook in het vmbo, waarin we als kabinet gelukkig ook 100 miljoen investeren om het vmbo-techniek weer aantrekkelijk te maken. Dat is niet weinig geld. In een ander verband hebben we er ook over gesproken dat we echt proberen om de doorlopende leerlijnen naar het mbo tot stand te brengen.

Maar met u heb ik daar wel zorgen over: zou je daar tot een omgekeerde toets moeten komen? Nu is het al zo dat instellingen het moeten melden als ze een opleiding gaan sluiten. Ook in tekortvakken zijn er grote regionale verschillen. Soms is het ook gewoon vanuit het oogpunt van doelmatigheid goed dat het bijvoorbeeld overgaat naar een andere instelling, want we zien zeker in krimpregio's dat je soms moet herschikken. Maar met u ben ik van mening dat we gewoon alles op alles moeten zetten om te zorgen dat er voor de studenten die kiezen voor techniek, inderdaad meer dan voldoende aanbod van opleidingen is.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Ik ben blij om dat te horen. Ik hoop ook dat de minister het met ons eens is dat het wel degelijk ook de taak van de overheid is om voor een soort basisinfrastructuur te zorgen, zodat juist met het oog op die in de toekomst enorm groeiende vraag juist ook voor die tekortvakken in de toekomst voldoende mensen beschikbaar blijven. Ik hoop dus dat de minister die proactieve rol zeker zal blijven pakken.

Minister Van Engelshoven:

Zeker, en u weet ook dat wij aan mbo-instellingen, zeker in krimpregio's, altijd het signaal afgeven dat zij ook moeten kijken hoe zij goed met elkaar kunnen samenwerken om dat aanbod in stand te houden. Want u weet net zo goed als ik dat als iedere instelling in een krimpregio in haar eentje probeert om alle opleidingen op tafel te houden, dat niet gaat lukken. Daar moet dus ook gewoon in samengewerkt worden.

De voorzitter:

Heel goed. Tot zover de eerste termijn. Ik kijk of er behoefte is aan een tweede termijn. De eerste spreker verlaat de zaal al. Hij komt toch nog terug. Ik schors voor drie minuutjes. Dan kunnen we even de benen strekken of de handen wassen. Daarna gaan we verder.

De vergadering wordt van 21.14 uur tot 21.17 uur geschorst.

De voorzitter:

We gaan verder. Het woord is aan de heer Özdil. Alle deelnemers hebben nog maximaal twee minuten.

De heer Özdil (GroenLinks):

Dank u, voorzitter. Ik dank alle collega's en vooral ook de minister voor dit constructieve debat. Wij zijn heel blij met de inspanningen die de minister heeft toegezegd over een klachtenloket voor mbo-studenten en over het willen regelen van één inschrijvingsmoment voor mbo-studenten. We wachten de resultaten met belangstelling af.

Voorzitter. Ik zei het al in het debat: een jaar geleden hebben collega Kuik van het CDA en ik een punt gemaakt van de overbodige studiekosten in het mbo. We zijn heel blij met de inspanningen die de minister ook op dat punt heeft geleverd. Om die inspanningen wat meer richting te geven, hebben collega Kuik en ik de volgende ... inkadering. Het woord "motie" is misschien te zwaar, maar het is wel een motie. Ik ga die even voorlezen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het onwenselijk is dat studenten onnodig onderwijsbenodigdheden aanschaffen zoals boeken en softwarelicenties;

overwegende dat onder meer ROC Friese Poort afspraken met een uitgever heeft gemaakt zodat ongebruikte onderwijsbenodigdheden worden teruggenomen en studenten worden gecompenseerd;

verzoekt de minister om instellingen te stimuleren om ongebruikte onderwijsbenodigdheden van studenten terug te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Özdil en Kuik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 409 (31524).

De heer Özdil (GroenLinks):

Dan rest mij nog om u, voorzitter, hartelijk te bedanken.

De voorzitter:

Fijn dat u er was. Mevrouw Van den Hul van de Partij van de Arbeid.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Voorzitter. Ik heb vanavond twee moties. De eerste luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er in de nabije toekomst een toenemende behoefte is aan technisch geschoolde vakmensen, terwijl technische opleidingen in toenemende mate onder druk staan en soms zelfs overgaan tot studentenstops;

constaterende dat voor het starten van een nieuwe opleiding middels een verplichte macrodoelmatigheidstoets wordt bekeken of deze opleiding bijdraagt aan de maatschappelijke en economische vraag;

constaterende dat bij het opheffen van een opleiding de impact op de maatschappelijke en economische vraag niet wordt getoetst;

verzoekt de regering de mogelijkheden in kaart te brengen om een dergelijke impact ook bij het opheffen van opleidingen te toetsen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 410 (31524).

Mevrouw Kuik (CDA):

Ik heb een vraag aan mevrouw Van den Hul. Dit voorstel heeft het CDA al gedaan. Het is al een tijdje terug dat we dit, juist die omgekeerde macrodoelmatigheidstoets, bij de minister hebben uitgezet. Die is bedoeld om te voorkomen dat opleidingen worden opgeheven, zeker als het gaat om techniek. Er zijn zo veel moties dat ik me kan me voorstellen dat dit niet meer in uw gedachten zat.

De voorzitter:

"Dat het niet meer in de gedachten van mevrouw Van den Hul zat."

Mevrouw Kuik (CDA):

Klopt, voorzitter. Goed dat u me scherp houdt. Nou ja, kunt u daarop reageren?

De voorzitter:

"Kan mevrouw Van den Hul daarop reageren?"

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Ik kan daar zeker op reageren, voorzitter. Inderdaad, mevrouw Kuiken heeft gelijk. Dat was mij in de veelheid van moties en voorstellen geheel ontschoten. Ik houd me dus aanbevolen. Wellicht kunnen we in de toekomst samen optrekken op dit punt — heel graag zelfs — als ik in haar opmerking een uitgestoken hand mag zien.

Voorzitter. De tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er nog steeds studenten in het beroepsonderwijs zijn die lastig of geen stageplaats kunnen vinden, terwijl een stage wel een verplicht onderdeel vormt binnen hun opleidingen;

constaterende dat de huidige garantieverplichting die onderwijsinstellingen hebben ten aanzien van stageplaatsen niet voorkomt dat er nog steeds studenten in het beroepsonderwijs zijn die, door onder meer discriminatie of slecht aansluitend aanbod, geen stageplaats vinden;

verzoekt de regering te onderzoeken wat er nodig is om deze garantieverplichting voor onderwijsinstellingen om te zetten in een leveringsplicht, met als uitgangspunt dat studenten in het beroepsonderwijs niet alleen een stageplaats wordt aangeboden maar ook wanneer nodig actief worden begeleid bij de uiteindelijke plaatsing,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 411 (31524).

Dank u wel. Dan de heer Van Meenen van D66.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Ik wil uiteraard iedereen bedanken die aan dit prachtige debat heeft bijgedragen. Maar ik bedank in het bijzonder de minister. Het is mooi om haar betrokkenheid bij het mbo te zien. Het zal u wellicht ook niet verbazen dat zij en D66 het in zeer hoge mate met elkaar eens zijn over dit prachtige onderwerp. Maar op één punt is dat niet helemaal het geval. Ik wil eigenlijk de minister iets geven wat zij niet wil hebben: de bevoegdheid om een numerus fixus te stoppen. Ik ga daar dus toch een motie over indienen. Die luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het van groot belang is dat het mbo algemeen toegankelijk blijft;

overwegende dat mbo-opleidingen alleen het aantal opleidingsplaatsen mogen beperken uit het oogpunt van arbeidsmarktperspectief of om capaciteitsredenen;

overwegende dat de minister in het hoger onderwijs de mogelijkheid heeft om het instellen van een numerus fixus te blokkeren als deze niet goed is onderbouwd;

verzoekt de regering ook bij mbo-opleidingen een adequate onderbouwing voor het instellen van een numerus fixus te vereisen en de minister de mogelijkheid te geven een numerus fixus te blokkeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 412 (31524).

De heer Van Meenen (D66):

Ik heb goed gehoord wat de minister gezegd heeft: er komt nog een duidelijke monitor over het aantal opleidingen met een numerus fixus en de aard daarvan. Maar onafhankelijk daarvan wil ik toch die bevoegdheid hebben. Ik vind dat wij als samenleving moeten staan voor algemeen toegankelijk onderwijs en een algemeen toegankelijk mbo. Het kan niet zo zijn dat om oneigenlijke redenen de toekomst van jongeren geblokkeerd gaat worden. Dat zou de minister in voorkomende gevallen moeten kunnen voorkomen.

De voorzitter:

Een vraag nog van de heer El Yassini.

De heer El Yassini (VVD):

Klopt het dat de monitor nu juist wordt gedaan op aanvraag van nota bene de heer Van Meenen? Is de heer Van Meenen niet bereid om te wachten op de monitor die op zijn verzoek gedaan wordt? Hij dient nu alvast een motie in, maar misschien is het toch wel verstandiger om eerst te wachten op de monitor, die door de heer Van Meenen is aangevraagd.

De heer Van Meenen (D66):

Dat klopt. Maar aangevraagd ... Ik heb mij grote zorgen gemaakt over de vraag of de wet die de toegankelijkheid van het mbo garandeert, werkelijkheid zou worden, omdat er grote weerstand was van de besturen. Onder die druk is het bindend studieadvies toch nog in de wet gekomen. Om die reden heb ik gevraagd om een monitor om te kijken wat er nu werkelijk gebeurt. Ik zei al in mijn inleiding dat dit losstaat van de motie die ik nu indien. Ik vind dat die bevoegdheid er in elk geval zou moeten komen, of er nu een stijging is of wat dan ook. Maar ik wacht eerst de reactie van de minister af.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan de heer El Yassini van de VVD.

De heer El Yassini (VVD):

Voorzitter, dank u wel. Ook dank aan de minister voor de beantwoording van de vragen, voor de reacties op onze opmerkingen en natuurlijk ook voor het goede debat; dat hoort er natuurlijk ook bij. Ik begin even met mijn eerste motie. We hebben er discussie over gehad met de minister en we zijn het toch niet met elkaar eens. Ik wil echt dat we nu aan de bak gaan voor de studenten die onnodig boeken moeten kopen die niet worden gebruikt in de lessen. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat 43% van de mbo-studenten aangeeft dat zij boeken hebben moeten aanschaffen die zij het hele schooljaar niet hoefden te gebruiken;

van mening dat dit onnodige kosten voor de studenten en hun ouders met zich meebrengt;

van mening dat mbo-scholen zorgvuldiger moeten omgaan met het selecteren van boeken voor op de boekenlijst;

verzoekt de regering om scholen te verplichten lesmaterialen of boeken die niet ter ondersteuning van de les zijn gebruikt, terug te kopen van studenten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden El Yassini en Kwint. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 413 (31524).

De heer Özdil heeft er nog een vraag over.

De heer Özdil (GroenLinks):

De strekking van de motie is sympathiek. Zoals ik al aangaf, hebben CDA en GroenLinks een jaar geleden ook al een punt gemaakt van die schoolkosten. De motie die ik met collega Kuik heb ingediend, zegt eigenlijk hetzelfde. Mijn vraag aan de heer El Yassini, en indirect aan de heer Kwint, is of hij bereid is desnoods met die van ons mee te tekenen. Een dubbele motie indienen lijkt mij niet zo chic.

De heer El Yassini (VVD):

Ik vind dit echt wel grappig. Ik vraag me af wanneer de heer Özdil jarig is, want dan kan ik een woordenboek voor hem kopen, want er is natuurlijk een groot verschil tussen "stimuleren" en "verplichten". Wij zijn voor verplichten; aan de bak. Stimuleren met kopjes koffie, of kopjes thee in het geval van GroenLinks, is op zich wel gezellig, maar wij zeggen: nu aan de bak. Verplicht scholen om boeken terug te kopen die op de boekenlijst stonden en vervolgens niet werden gebruikt. Volgens mij kunnen we niet duidelijker zijn.

De heer Özdil (GroenLinks):

Daar heb ik niks aan toe te voegen, voorzitter. Deze woorden van de VVD zijn heel jammer, maar we gaan het zien.

De heer El Yassini (VVD):

Zeer stimulerend. Dank u wel, meneer Özdil.

Het tweede punt gaat over de keuzedelen. Daarover is een beetje onduidelijkheid aan mijn kant gekomen. Wij wilden graag dat het examen al geregeld is bij het indelen van nieuwe keuzedelen. Nu hoor ik de minister zeggen dat er getoetst wordt op examineerbaarheid. Het is volgens mij nog steeds niet duidelijk of dat nou exact hetzelfde is, dus ik wil de volgende motie alvast indienen. We kunnen die nog altijd aanhouden. En we willen de minister sowieso vragen om deze week, voor de stemmingen, nog met een brief te komen waarin ze eventjes uitlegt hoe het precies zit met de toetsbaarheid op examineerbaarheid.

Ik zal de motie dus snel voorlezen, want ik heb nog een paar seconden.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft aangegeven tot 2020 nodig te hebben om de keuzedelen mee te laten tellen voor de slaag/zakregeling, omdat de examinering nog niet op orde was;

constaterende dat het aantal keuzedelen zonder examinering flink blijft toenemen;

van mening dat het accorderen van nieuwe keuzedelen zonder juiste examinering het doel voor het mee laten tellen van de keuzedelen voor de slaag/zakregeling vertraagt;

verzoekt de regering om ervoor te zorgen dat vanaf nu enkel nog keuzedelen geaccordeerd worden waarvan de examinering op orde is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden El Yassini en Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 414 (31524).

De heer Beertema ziet af van zijn spreektijd. De heer Kwint.

De heer Kwint (SP):

Dank, voorzitter. Ik moest nog even mijn administratie ordenen. Na het debat blijven er twee punten over waarover we het nog niet eens zijn geworden.

Het eerste is natuurlijk het punt van de ongebruikte boeken. Ik denk echt dat daar een belangrijke taak ligt. Dat is niet omdat ik het servicedocument niet goed vind — het is namelijk best een goed servicedocument — maar omdat ik het een waardevolle aanvulling daarop vind.

Dan had ik nog een vraag gesteld over de koppelverkoop van licenties en boeken en de rol van educatieve uitgevers daarin. Want dat kan bij studenten en scholieren nodeloos tot hoge kosten leiden.

En ten slotte de numerus fixus, juist in de tekortsectoren. De minister en ik worden het niet eens over de vraag of je nou wel of niet nu al moet beginnen. Dat is niet erg. Daar hebben we de debatten en de Kamer voor en dan horen we wel met wie de meerderheid het eens is.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er grote tekorten zijn in de sectoren onderwijs, zorg en kinderopvang;

overwegende dat een numerus fixus niet bijdraagt aan de oplossing, maar dat de capaciteit van de opleiding moet worden vergroot;

verzoekt de regering samen met mbo-opleidingen ervoor zorg te dragen dat zeker in sectoren met zowel een groot personeelstekort als een groot maatschappelijk belang, zoals onderwijs, zorg en kinderopvang, de numerus fixus zo snel mogelijk wordt opgeheven en de capaciteit van deze opleidingen wordt uitgebreid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kwint en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 415 (31524).

Mevrouw Kuik is de laatste spreker van de zijde van de Kamer.

Mevrouw Kuik (CDA):

Voorzitter. Dank aan de minister voor de heldere beantwoording. We wachten graag de evaluatie af. Het is fijn dat de minister heeft toegezegd te gaan kijken hoe het echt zit met de opleidingen waar in het veld veel vraag naar is. Als die een numerus fixus hebben ingesteld, wat zijn daar dan de knelpunten en hoe kunnen we die wegnemen?

Ik dank de minister ook voor de heldere toezegging om met de MBO Raad te spreken over één landelijk vastgestelde datum om je aan te melden. De vraag is wel of wij, als dat bekend is, er publiciteit aan kunnen geven dat dat helemaal helder is.

Voorzitter, tot zover.

De voorzitter:

Dank u wel. Tot zover de termijn van de Kamer. De minister kan meteen antwoorden en ik geef dan ook graag het woord aan haar.

Minister Van Engelshoven:

Voorzitter. Dank u wel. Als u mij toestaat, zou ik graag nog een paar dingen uit mijn eerste termijn rechtzetten. Ik heb namelijk een kleine fout gemaakt in mijn beantwoording. Instellingen in het mbo hebben namelijk geen verplichting om bij DUO te melden dat zij een numerus fixus instellen. Mevrouw Kuik keek mij ook al vreemd aan, zo van: ja, waarom weet u dat dan niet? Toen dacht ik: ik snap dat vragende gezicht wel, maar dat is zo in het hoger onderwijs en niet in het mbo. Ze zijn wel verplicht om die numerus fixus op de website te publiceren. Excuus daarvoor.

Ik heb binnenkort bestuurlijk overleg met de JOB, zoals ik al zei. Voor hoe u dingen weegt uit de JOB-monitor is het misschien ook goed om te weten dat het servicedocument schoolkosten van na de JOB-monitor is. We spreken hier heel laat over die JOB-monitor, maar bij het wegen van zaken in die enquête is het goed om te weten dat het servicedocument van na die tijd is. Wellicht helpt u dat om een aantal dingen te wegen.

De voorzitter:

Het is vastgelegd. Mevrouw Kuik, nog even op dit punt?

Mevrouw Kuik (CDA):

Zou het toch niet wenselijk zijn om die meldplicht daadwerkelijk in te richten, nu dat niet het geval is?

Minister Van Engelshoven:

Ik zou één ding met de Kamer willen afspreken, en dat zal ik dadelijk bij de beoordeling van de moties laten terugkomen: laten we eerst even die monitor hebben hoe het staat met de numerus fixus en op basis daarvan kijken wat we rond die numerus fixus willen regelen. Maar ik zal in mijn weging van de monitor de vraag van mevrouw Kuik meteen meenemen.

Voorzitter. Dan de moties. In de motie van de heer Özdil en mevrouw Kuik op stuk nr. 409 over studiekosten verzoeken zij mij om instellingen te stimuleren om die ongebruikte onderwijsbenodigdheden terug te nemen. Dat gebeurt al op een aantal instellingen. Ik wil graag de motie zo uitvoeren dat ik ook andere mbo-instellingen wil stimuleren om dat te doen, dus ik geef deze motie graag oordeel Kamer, zodat die instellingen de motie wellicht als een aansporing zien.

Dan de motie van mevrouw Van den Hul op stuk nr. 410, over het in kaart brengen van de impact van het opheffen van opleidingen. Ik ontraad deze motie, want er bestaat al een plicht om stoppen en starten van een opleiding te melden. Ingeval van kleine en unieke opleidingen speelt ook het CMMBO een rol bij de toets of zij moeten blijven bestaan, inclusief wat dat betekent voor de bekostigingsfactor. Over die dingen die nodig zijn, hebben we het dus al. Er bestaat ook al een plicht om dat te melden.

De voorzitter:

En dus wordt het oordeel?

Minister Van Engelshoven:

Ontraden.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Mevrouw Kuik wees mij net terecht op het bestaan van een motie die aan mijn aandacht was ontsnapt. Deze is met algemene stemmen aangenomen, dus gelukkig stemde mijn fractie voor, want dat zou wat zijn geweest. Ik wil dus deze motie graag intrekken, maar ik voeg er de vraag aan de minister aan toe hoe het inmiddels staat met de uitvoering van die motie. Die vroeg ook om de uitvoering van een omgekeerde doelmatigheidstoets, zoals ik het noemde. Dat zou ik nog wel aan de minister willen vragen.

Minister Van Engelshoven:

De antwoord op de vraag hoe het daarmee staat, moet ik u op dit moment even schuldig blijven, maar zodra daarover positief nieuws te melden is, zal ik u dat laten weten.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Van den Hul (31524, nr. 410) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

De minister zei net dat zij ons zou informeren over positief nieuws, maar wij horen het ook liever wel als zij negatief nieuws te melden heeft.

Minister Van Engelshoven:

Ja, maar ik ben altijd heel hoopvol, dus ik denk altijd dat ik positief nieuws ga brengen. Maar in beide gevallen zal ik het melden als er voortgang is.

Voorzitter. Dan de motie-Van den Hul op stuk nr. 411, over stageplaatsen. Die motie ga ik ontraden, omdat die overbodig is. Als het een student niet lukt om zelf een stageplaats te vinden, is in de WEB geregeld dat de mbo-school zorgdraagt voor beschikbaarheid van de stage en de plaatsing van de student, door ervoor te zorgen dat de praktijkovereenkomst tot stand komt, dus die leveringsplicht waar u het in de motie over heeft, is er al. De motie is overbodig, dus ontraden.

Dan de motie van de heer Van Meenen op stuk nr. 412 over de numerus fixus. Het zal u niet verbazen dat ik ga vragen om deze motie aan te houden totdat de Van Meenenmonitor, zoals ik het maar noem, in deze Kamer geland is. Ik hoop dat u zo wijs zult zijn om dat met mij te willen doen.

De voorzitter:

De heer Van Meenen is nu een begrip geworden. Het woord is aan hem.

De heer Van Meenen (D66):

Ik dank u, voorzitter. Ik zal de motie aanhouden.

De voorzitter:

Nou, dat doen wij voor u.

De heer Van Meenen (D66):

Op mijn verzoek dan.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van Meenen stel ik voor zijn motie (31524, nr. 412) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Van Engelshoven:

Dan de motie van de heer El Yassini op stuk nr. 413, over de verplichting inzake lesmaterialen. Dan vind ik toch de motie van de heer Özdil meer passen bij waar we nu staan in het servicedocument. Het zal de heer El Yassini niet verbazen dat ik zijn motie ook iets te vroeg vind komen. Deze motie ontraad ik.

De heer Kwint (SP):

De minister zegt dat ze de andere motie meer vindt aansluiten bij het servicedocument. Kan zij dan aangeven wat zij die motie vindt toevoegen aan het servicedocument in vergelijking met de verplichting?

Minister Van Engelshoven:

We zien dat op basis van het servicedocument het op een aantal mbo-scholen al gebruik is dat die teruggave plaatsvindt en dat je er helemaal geen wettelijke verplichting voor nodig hebt. Het servicedocument gaat ervan uit dat instellingen en studenten met de minister tot goede afspraken komen zodat we niet alles hoeven te regelen. Overigens is het maken van goede afspraken met elkaar sneller te realiseren dan een verandering in de wet. Dus ik ga graag met de instellingen in gesprek over die goede voorbeelden die er al op een aantal mbo-instellingen zijn, om te zorgen dat die navolging krijgen.

De voorzitter:

De heer Kwint nog even kort en puntig.

De heer Kwint (SP):

Maar de minister zei in eerste termijn tegen ons dat er al een hele hoop gebeurt met dat servicedocument, dat het eigenlijk niet nodig is om dit zo te doen en dat het beter is om het nog wat tijd te geven, om vervolgens bij een motie die niet oproept om er iets aan te wijzigen, te zeggen: het is wel goed om dat in gesprekken mee te nemen. Het kan toch niet allebei waar zijn? Er zit toch een soort inconsequentie in? Dat mag en ik vind het een sympathieke motie van de heer Özdil, maar als de minister in eerste termijn zegt dat eigenlijk niet nodig te hebben, dan zeg ik: dat is precies de reden waarom we een wettelijke verplichting wilden omdat we dachten dat het gesprek ons niet ver genoeg zou brengen.

Minister Van Engelshoven:

Ik had niet gedacht dat ik nog een keer in de Kamer zou moeten uitleggen dat er toch een verschil is tussen enerzijds wetgeving en anderzijds bestuurlijke afspraken maken met bestuurlijke partijen en het stimuleren om goede voorbeelden na te volgen. Daar zit een wereld van verschil tussen. Die afspraken zijn ook vaak wendbaar. Nu we in dat servicedocument de weg van de goede afspraken hebben gekozen, waarbij je ook ziet dat instellingen er op een goede manier invulling aan geven, wil ik vooral dat die hele enthousiaste voorbeelden in dit kader navolging krijgen, maar dat is echt iets anders dan wetgeving.

De voorzitter:

De heer El Yassini nog even, ook over deze motie.

De heer El Yassini (VVD):

Ik wil toch nog proberen om samen met de minister eruit te komen. Zij geeft aan dat er heel goede en enthousiaste voorbeelden zijn. Zij geeft aan dat er 5 instellingen zijn die het doen van de 63 ...

Minister Van Engelshoven:

66, uit mijn hoofd.

De heer El Yassini (VVD):

66. Dus het zijn 5 instellingen die het doen van de 66 in totaal. Het document is al een jaar oud.

Minister Van Engelshoven:

Het is nog geen jaar oud.

De heer El Yassini (VVD):

Nou, elf maanden. In die elf maanden zijn er 5 instellingen van de 66 die hebben gezegd: we gaan dit doen. Waarschijnlijk zijn dit instellingen die het al hadden geregeld — ik weet van een paar dat ze dat al hebben gedaan — voordat het servicedocument een dingetje was. Het is goed dat er een aantal scholen is die als voorbeeld fungeren. Vindt de minister dan niet dat als we alle 66 zo snel mogelijk het beste willen laten doen voor de studenten, we ze er in ieder geval toe moeten verplichten als ze echt niet goed bezig zijn rond die verplichte boekenlijst, en dat we met zijn allen toch echt voor die studenten moeten opkomen?

Minister Van Engelshoven:

Voor een liberaal heeft de heer El Yassini een verrassende voorkeur voor een centrale regeling. Ik leg het nog maar een keer uit. Het servicedocument hebben we vorig jaar kort voor de zomer vastgesteld. Dat is toen in werking getreden, maar ik heb ook met de mbo-instellingen afgesproken dat, omdat bijvoorbeeld op heel veel terreinen de regelingen en de boekenlijsten al vastgesteld waren, we in het eerste jaar terughoudend zouden zijn met het meteen hard handhaven. Voordat dat eerste jaar voorbij is, zegt u nu eigenlijk: u heeft zich dat servicedocument eigen kunnen maken en heeft dat vol kunnen naleven, maar we vertrouwen het niet en we gaan het wettelijk regelen. Zo wens ik niet te werken. Dus ik ben op dit moment echt niet voor een wettelijke regeling. Volgens mij blijven we daarover van mening verschillen.

De voorzitter:

Heel goed. Dan de motie op stuk nr. 414.

Minister Van Engelshoven:

De motie op stuk nr. 414 over de keuzedelen. De SBB kijkt al naar de examineerbaarheid. Ik heb u toegezegd dat ik nog met een brief kom over het stappenplan voor de slaag-zakregeling. Ik wil daarbij ook nog weleens heel goed kijken of die examens er nou echt voor al die vakken zijn. Volgens mij zijn ze er, maar ik wil dat graag nog een keer checken. Als u het goed vindt, neem ik dat graag in die brief mee. Misschien wilt u tot die tijd uw motie aanhouden.

De voorzitter:

Dat is een vraag, maar er komt geen reactie.

Minister Van Engelshoven:

Dan tot slot de motie op stuk nr. 415 van de heer Kwint.

De voorzitter:

O, de heer El Yassini nog even. Wellicht over de vorige motie.

De heer El Yassini (VVD):

Ja, u vroeg nog even om een reactie van mij. Ik neem het even in overweging en eventueel zal ik de motie later nog aanhouden als dat nodig is. Maar ik zal nog even kijken naar de informatie.

De voorzitter:

Prima. Dinsdag stemmen we erover, dus voor die tijd een besluit graag.

Minister Van Engelshoven:

Het zal de heer Kwint niet verbazen dat ik ook hem wil vragen om zijn motie aan te houden totdat we de monitor hier hebben, zodat we eerst eens kunnen kijken hoe het nu staat met de numerus fixus in het mbo, en of dit soort maatregelen aan de orde zijn.

Dan tot slot nog een vraag van de heer Kwint.

De voorzitter:

Mag ik nog even een vraag stellen over een motie? Van de motie op stuk nr. 414, die van de heren El Yassini en Beertema, zegt u: graag aanhouden als dat kan. Maar als dat niet gebeurt, wat is dan uw oordeel?

Minister Van Engelshoven:

Ontraden.

De voorzitter:

Ontraden. Heel goed, dank u wel.

Minister Van Engelshoven:

Voorzitter. Dan de vraag van de heer Kwint over de koppelverkoop van licenties van educatieve uitgeverijen. Scholen mogen voorschrijven welke boeken en licenties studenten dienen aan te schaffen. Scholen mogen alleen níét voorschrijven dat dit verplicht bij één partij moet. Scholen mogen wel voorschrijven wát je moet hebben, maar mogen niet zeggen bij wíé je dat moet aanschaffen. En natuurlijk: als het zo is dat het maar bij één uitgeverij te koop is, er geen keuze is en er is sprake van koppelverkoop, dan ben ik het met u eens dat dat zeer onwenselijk is. Ik zeg u toe dat ik nog eens ga navragen of daar sprake van is: is er én sprake van koppelverkoop én van geen keus? Want dan ben ik met u van mening dat dat onwenselijk zou zijn en dan moeten we kijken wat we daaraan gaan doen.

Voorzitter, dan ben ik klaar met mijn beantwoording.

De voorzitter:

Hebben wij een duidelijk oordeel gekregen over de motie op stuk nr. 415 van de heer Kwint en mevrouw Van den Hul?

Minister Van Engelshoven:

Ja, die is ontraden.

De voorzitter:

Die is ontraden. Heel goed. Dank u wel. Tot zover dit debat.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Dank aan de minister voor haar aanwezigheid. Dinsdag stemmen wij over de moties.

Naar boven