10 Terrorisme/extremisme

Aan de orde is het VAO Terrorisme/extremisme (AO d.d. 21/03).

De voorzitter:

Aan de orde is het verslag van een algemeen overleg Terrorisme/extremisme. Als eerste van de zijde van de Kamer krijgt het woord de heer De Graaf namens de PVV. Ik heet de minister van harte welkom.

De heer De Graaf (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Twee minuten, drie moties; moet lukken.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de dader van de islamitische aanslag in Utrecht een criminele veelpleger is, die eerder onder andere terechtstond voor schieten met een vuurwapen;

constaterende dat hij op het moment van de aanslag ondanks een veroordeling én een weigering tot medewerking in een lopende verkrachtingszaak tegen hem op vrije voeten was;

verzoekt de regering nog vóór het meireces te openbaren hoe het mogelijk was dat de dader van de islamitische aanslag in Utrecht vrij rondliep en een moordwapen op zak had,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Graaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 493 (29754).

De heer De Graaf (PVV):

Voorzitter. Daarbij viel vandaag het vierde slachtoffer te betreuren van die walgelijke aanslag op die maandag in Utrecht. Ik heb daarbij nog wel een vraag aan de minister. De minister laat heel vaak aan ons blijken dat de diensten alles in de gaten houden en dat zij het best mogelijke doen. Dat geloven wij ook als PVV en ook zijn we trots op die diensten, maar één vraag blijft toch bij ons achter: was deze Gökmen Tanis in het vizier van de diensten; was hij bekend bij bijvoorbeeld de AIVD en werd hij gevolgd? Naast de appreciatie van de moties willen we graag nog antwoord op die vraag.

Dan de tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de dader van de steekpartij op een Joodse vader en zoon op de Albert Cuypmarkt een antisemitisch islamitisch terroristisch motief had;

overwegende dat er geen enkel risico genomen mag worden aangaande de veiligheid van Nederlandse burgers;

overwegende dat het niet uitgesloten is dat de dader opnieuw een terreurdaad zal plegen;

verzoekt de regering de dader van de antisemitische islamitische aanslag op de Albert Cuypmarkt na het uitzitten van zijn komende straf te denaturaliseren, uit te zetten en ervoor te zorgen dat hij nooit meer in Nederland kan komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Graaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 494 (29754).

De heer De Graaf (PVV):

Voorzitter. De laatste motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat met de val van het kalifaat in de komende tijd een grote stroom van terugkeerders te verwachten valt;

overwegende dat de diensten herhaaldelijk gewaarschuwd hebben voor de ernstige risico's die alle categorieën terugkeerders met zich meebrengen;

overwegende dat de kalifaatgangers voor zichzelf en voor hun kinderen de verantwoordelijkheid dragen voor de keuze zich aan te sluiten bij het kalifaat;

overwegende dat de veiligheid van Nederlanders vooropstaat;

verzoekt de regering alle mannelijke en vrouwelijke uitreizigers en hun kinderen hun Nederlandse nationaliteit af te nemen en ervoor te zorgen dat geen van hen, alsmede hun kinderen, ooit nog in Nederland kan komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Graaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 495 (29754).

Dank u wel. Dan is nu het woord aan mevrouw Laan-Geselschap namens de VVD.

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Voorzitter. Mensen die gemeend hebben zich te moeten aansluiten bij Islamitische Staat, hebben het recht om Nederlander te mogen zijn verspeeld. Zij hebben gedacht om zich tegen onze westerse samenleving te moeten keren. Nu IS bijna is verslagen, krijgen ze ineens heimwee. Maar Nederland is hun land niet meer. Wat de VVD betreft zijn zij hier niet meer welkom. Wij pleiten nogmaals voor het actief intrekken van het Nederlanderschap, vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat op 1 maart 2017 de Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap in verband met het intrekken van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid in werking is getreden;

constaterende dat deze wet tot doel heeft de nationale veiligheid te beschermen door de terugkeer van personen die zich hebben aangesloten bij een terroristische organisatie te voorkomen door hun Nederlanderschap in te trekken;

constaterende dat tevens in deze wet is opgenomen dat het is bezwaarlijk om te wachten met intrekken van het Nederlanderschap totdat betrokkene is teruggekeerd naar het Koninkrijk en strafrechtelijk is vervolgd en veroordeeld, juist vanwege de onmiddellijke bedreiging van de nationale veiligheid;

constaterende dat slechts in een zeer gering aantal gevallen de Nederlandse nationaliteit is ingetrokken op basis van deze wet, terwijl er zich nog steeds Nederlandse uitreizigers in het buitenland bevinden;

constaterende dat de minister van Justitie en Veiligheid daarmee nog steeds geen uitvoering heeft gegeven aan zijn toezegging van 12 juni 2018 om actief de dossiers van alle onderkende Nederlandse uitreizigers te bezien op de mogelijkheid van het intrekken van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid;

verzoekt de regering om uiterlijk voor het zomerreces 2019 actief de dossiers van alle onderkende Nederlandse uitreizigers, man of vrouw, te beoordelen op de mogelijkheid van het intrekken van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid, en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Laan-Geselschap en Van Toorenburg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 496 (29754).

Er is een interruptie van mevrouw Buitenweg.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik begrijp van mevrouw Laan-Geselschap dat het intrekken van het Nederlanderschap eigenlijk een handeling is als straf voor een bepaald handelen. Klopt dat?

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Je hebt het Nederlanderschap en er zijn bepaalde voorwaarden die deze Kamer in een bepaalde wet heeft vastgelegd, de Rijkswet op het Nederlanderschap. Als je aan bepaalde elementen niet meer voldoet, wordt je Nederlanderschap zo mogelijk, als je twee nationaliteiten hebt, ingetrokken.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik kom terug op dat strafelement, dus dat je Nederlanderschap moet worden ingetrokken als je iets verkeerd hebt gedaan. Hoe staat het dan met die twee wezen van 2 en 4 jaar van wie de moeder onlangs is overleden? Die twee kinderen zitten in een Koerdisch kamp. Wat hebben zij misdaan dat ook hun Nederlanderschap zou moeten worden afgenomen? Of pleit u ervoor dat zij daarentegen het Nederlanderschap houden?

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Zoals uit het AO is gebleken, moeten we nog steeds onderzoeken of deze kinderen de Nederlandse nationaliteit überhaupt hebben. Als je weet dat ze die hebben, ga je op basis van dat feit verder redeneren. Maar daar gaat deze motie op dit moment even niet over.

De voorzitter:

Afrondend.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Dan begrijp ik dat mevrouw Laan-Geselschap er wel voorstander van is dat we hier wat meer onderzoek naar doen, want op dit moment gebeurt dat eigenlijk nog niet. Dat is een verheugende conclusie.

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Dat is een constatering. Ik vraag alleen — en dat staat ook in deze motie — om te beoordelen of de mogelijkheid van het intrekken van het Nederlanderschap in het belang is van de nationale veiligheid. Dat staat voor de VVD voorop. Volgens mij zou dat ook voor de leden van GroenLinks in eerste instantie voorop moeten staan.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik kijk even naar de lijst. De heer Sjoerdsma is er niet. Dan ga ik verder. Het woord is aan mevrouw Buitenweg. Zij spreekt namens de GroenLinks-fractie.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Dank u wel, meneer de voorzitter. Vorige week hebben wij bij het algemeen overleg uitgebreid stilgestaan bij de aanslag in Utrecht en bij de mensen die dit van dichtbij hebben meegemaakt: de hulpverleners, de politie, de veiligheidsdiensten en natuurlijk de slachtoffers en hun vrienden en familie. Het is ongelofelijk triest dat vandaag een vierde slachtoffer is overleden. Daar werd al aan gerefereerd. Vanmiddag hebben de premier en de Voorzitter van de Tweede Kamer hier ook al kort bij stilgestaan in de plenaire zaal.

We komen nog te spreken over de vraag hoe kon het dat deze man, de dader of de verdachte, vrij rondliep. Ik kan zeggen dat dit veel mensen bezighoudt. Hier wil ik ten aanzien van die aanslag alleen iets opmerken over de communicatie. Tijdens het algemeen overleg heeft de minister toegezegd dat bij de evaluatie ook de communicatie met doven en slechthorenden zal worden betrokken. Wat mij betreft hoeft dat niet alleen bij de evaluatie te worden betrokken. Ik denk dat we daar al verder in kunnen gaan. Ik heb het voorbeeld van de doventolken gezien in Nieuw-Zeeland. Daar zag ik hoe wenselijk het is om doventolken in te schakelen en hoe goed het daar werkt. Ik steun dan ook van harte de motie die ik mede met de ChristenUnie heb opgesteld, waarin de minister gevraagd wordt om nu concrete stappen te gaan zetten.

Ten slotte kom ik bij het moeilijke onderwerp — daar werd net ook al aan gerefereerd — van de Nederlandse wezen in een Koerdisch kamp, of in ieder geval de wezen met een Nederlandse achtergrond die in een Koerdisch kamp zitten. De Nederlandse minister heeft geen rechtstreeks contact met de Koerden die verantwoordelijk zijn voor die kampen. Ik denk dat dat wel nodig is, juist om te kunnen weten hoe het is met deze kinderen. Mijn vraag is: gaat de minister dit rechtstreekse contact eindelijk leggen?

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Drost namens de ChristenUnie als laatste spreker van de zijde van de Kamer.

De heer Drost (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. Ik mag vanavond het woord voeren bij de plenaire afronding van het toch wel beladen algemeen overleg Terrorisme waar mijn collega Stieneke van der Graaf vorige week nog namens de ChristenUnie sprak. Ook ik wil vanaf deze plek mijn medeleven uitspreken met de slachtoffers en nabestaanden van de verschrikkingen in Utrecht vorige week, zeker nu we vanmiddag hebben gehoord dat er een vierde dodelijk slachtoffer te betreuren valt. Ik dank ook de minister voor zijn beantwoording en de toezegging om per brief uitgebreid terug te komen op de gestelde vragen over de gebeurtenissen daar, de toedracht en de communicatie.

Voor nu heb ik nog, samen met de collega's Buitenweg en Bergkamp, één motie, juist omdat het van belang is dat crisiscommunicatie richting het publiek ook voor doven in hun eigen gebarentaal te volgen is, en mijn fractie pal staat voor een ondubbelzinnige uitvoering van alle aspecten van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het cruciaal is dat iedereen in crisissituaties op een zo toegankelijk mogelijke manier belangrijke informatie tot zich kan nemen;

constaterende dat er voor doven en slechthorenden in crisissituaties onduidelijkheid bestaat omdat zij belangrijke informatie niet altijd op een voor hen goed begrijpelijke wijze tot zich kunnen nemen, zoals ook is gebleken bij de crisissituatie in Utrecht van 18 maart jongstleden;

overwegende dat in bijvoorbeeld Nieuw-Zeeland een gebarentolk aanwezig is die cruciale informatie overbracht aan doven en slechthorenden;

verzoekt de regering om in gesprek te gaan met belangenorganisaties en de publieke omroep en waar mogelijk breder, om op korte termijn met een verbeterplan te komen om de crisiscommunicatie voor doven en slechthorenden te verbeteren en daarbij nadrukkelijk te kijken naar de mogelijkheid van een gebarentolk bij crisiscommunicatie richting het publiek,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Drost, Buitenweg en Bergkamp. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 497 (29754).

De minister heeft geen behoefte aan een schorsing. Hij kan gelijk antwoorden op de vragen en reageren op de vijf ingediende moties. Gaat uw gang.

Minister Grapperhaus:

Mijnheer de voorzitter. Dit VAO is een voortzetting van het algemeen overleg Terrorisme dat wij vorige week donderdag 21 maart met elkaar hadden, drie dagen na de aanslag op mensen in een tram in Utrecht. Vandaag werd bekend dat een vierde slachtoffer van de aanslag is overleden. Ik wil hier mijn medeleven betuigen met zijn vrouw en kinderen en andere naasten. Het is uiterst verdrietig dat dit nieuws vandaag toch tot ons is gekomen.

Voorzitter. Dan heb ik vijf moties. Ik zal daar zo voortvarend maar ook inhoudelijk mogelijk doorheen lopen. De eerste motie is van de heer De Graaf. Hij heeft gevraagd om nog voor het meireces te openbaren hoe het mogelijk was dat de dader van de islamitische aanslag in Utrecht vrij rondliep en een moordwapen op zak had. Ik heb vorige week bij het mondelinge vragenuur toegezegd dat ik spoedig zou komen met een brief waarin zo veel mogelijk zaken op een rij zouden worden gezet. Evenwel heb ik steeds gezegd: voor zover het strafrechtelijk onderzoek dat toelaat. Want dat moeten we niet in de weg lopen.

In mijn brief aan u, van 21 maart, heb ik dat nader gespecificeerd. Ik heb gezegd dat ik voor het meireces met een brief zal komen waarin ik al die zaken op een rij zal zetten, tenzij het strafrechtelijk onderzoek op dat moment nog verhindert om bepaalde zaken in die brief te zetten. Zoals gezegd, ik moet het Openbaar Ministerie niet voor de voeten lopen. In dat verband ontraad ik deze motie, omdat die aan dat laatste punt voorbijgaat en zegt dat ik hoe dan ook voor het meireces bepaalde zaken zou moeten openbaren. Dat moet ik echt ontraden. Ik heb gewoon toegezegd dat ik voor zover mogelijk alles in de brief zal zetten.

De tweede motie-De Graaf, op stuk nr. 494, gaat over een steekincident op de Albert Cuypmarkt. Die motie ontraad ik. Er loopt nog een strafrechtelijk onderzoek en daar zal mogelijk ook een strafzaak uit voortvloeien. Het is niet aan de regering om vooruitlopend op zo'n rechtszaak maatregelen aan te kondigen met betrekking tot individuen die in die rechtszaak betrokken zijn, dus deze motie moet ik ook ontraden.

Dan is er de derde motie-De Graaf op stuk nr. 495. Daarna, voordat ik overga naar de andere twee moties, kom ik nog op de vraag van de heer De Graaf. De derde motie gaat over een verzoek dat de regering alle mannelijke en vrouwelijke uitreizigers en hun kinderen de Nederlandse nationaliteit zal afnemen. Zo'n soort algemeen besluit zou volstrekt in strijd zijn met alle beginselen van behoorlijk bestuur, rechtsstatelijkheid en nog zo wat. Dat kan niet. Je zult hoe dan ook in elk dossier een individuele beslissing moeten nemen, zo werkt ons rechtssysteem. Wanneer men vindt dat we dat maar moeten overslaan, omdat men zegt dat die mensen toch heel ernstige dingen hebben gedaan, dan zeg ik dat u het paard achter de wagen aan het binden bent, want dan zal u straks bij de hoogste rechter, of misschien al bij de lagere rechter, niet ontvankelijkheid krijgen en dan heeft u helemaal niks. Dus ik ontraad deze derde motie.

De heer De Graaf (PVV):

Ik heb vorige week de minister ook gevraagd om scenario's voor wat hij van plan is. De minister licht nu een klein tipje van de sluier op; om alle gevallen apart te gaan bekijken. Nogmaals, de PVV blijft ervoor — ik zal het kort houden — dat alleen al het enkele feit van het verblijf in het kalifaat, met uitreizen daarnaartoe en de handelingen daar, ook al is het met brood smeren als doel, ertoe leidt dat je dan niet meer in Nederland thuishoort. De minister licht een tipje van de sluier op over wat hij gaat doen, maar kan hij de Kamer in een brief of anderszins meerdere scenario's doen toekomen voor wat hij van plan is? De Nederlandse bevolking heeft er recht op om te weten wat de minister gaat doen. De bevolking wil niet met een vraagteken achterblijven.

Minister Grapperhaus:

Voor alle duidelijkheid, ik blijf bij het ontraden van de motie. Verder kan ik op dit moment niet in een brief komen met een plan, omdat de motie en de daaropvolgende vraag gebaseerd zijn op een veronderstelling over situaties die mogelijk gaan komen. Het is op dit moment niet aan de orde om daarover te gaan speculeren. Dat kan het kabinet niet doen in een dergelijke brief.

Voorzitter. Dan heb ik nog een antwoord te geven op de vraag van de heer De Graaf of de heer Gökmen T. bekend was bij de diensten. Daarover heb ik al eerder gezegd dat ik op geen enkele manier op dat soort vragen kan ingaan. Nogmaals, eind volgende maand, of in ieder geval voor het meireces, maar dat begint, naar ik meen, op Koningsdag 27 april, zal ik met een brief naar de Kamer komen. Ik heb uitdrukkelijk gezegd, en dat herhaal ik naar alle partijen, dat ik echt alles op een rij zal zetten, voor zover de belangen van het strafrechtelijk onderzoek dat toestaan.

De voorzitter:

Nog één interruptie van de heer De Graaf.

De heer De Graaf (PVV):

Via u, voorzitter, dank ik de minister voor het antwoord. In die brief zou ik dat aspect graag meegenomen willen zien: was deze man, Gökmen Tanis, inderdaad in het vizier van de diensten? Nogmaals, dat hoeft het strafrechtelijk onderzoek naar de man niet te beperken, lijkt ons. En daarmee wordt wel zo veel mogelijk helderheid geschapen. Kan de minister dus toezeggen dat hij dat aspect in ieder geval meeneemt in die brief?

Minister Grapperhaus:

Ik ga niets toezeggen over wat er wel of niet in die brief zal staan, niet uit koppigheid, maar echt vanuit de volgende overweging. Ik kan het niet vaak genoeg herhalen. Ik wil het toch in één volzin zeggen, voorzitter, opdat iedereen het goed begrijpt. Het kost maar 30 seconden. Dit is een schokkende aanslag geweest: schokkend voor mensen in de persoonlijke sfeer, schokkend voor mensen eromheen — die er woonden, die er langs gingen of die in die tram zaten — schokkend voor onze samenleving en schokkend voor onze rechtsstaat. Dat verdient een uiterst grondig, niet door iets gehinderd strafrechtelijk onderzoek en een uiterst grondige, niet door iets gehinderde verdere procedure. Daar moet ik niet op enigerlei wijze aan in de weg lopen. Ik heb uw Kamer gezegd dat ik eind komende maand, april, voor het meireces, met een brief kom waarin ik zo veel mogelijk dingen op een rij ga zetten. Maar ik blijf daarbij het belang van het strafrechtelijk onderzoek in de gaten houden. Ik ga nu op geen enkele concrete vraag in.

De voorzitter:

Afrondend, laatste interruptie.

De heer De Graaf (PVV):

Het feit dat het schokkend is, delen we. Misschien zijn wij nog wel meer geschokt dan anderen; daar gaan we geen competitie in houden. De minister kan dat aspect dan toch wel meenemen in zijn brief? Ik blijf daarbij, want juist door het feit dat die aanslag zo schokkend is en zo maatschappelijk ontwrichtend heeft gewerkt en dreigt verder te werken verdient dit punt helderheid. Daar kunnen we over van mening verschillen, maar ik wil het hier wel nogmaals benadrukt hebben.

Minister Grapperhaus:

Het zou kunnen dat de heer De Graaf en ik per ongeluk langs elkaar heen praten; dat wil vanwege het belang van het onderwerp toch uit de weg nemen. Zoals ik net zei, kan ik en wil ik nu op geen enkele wijze concreet aangeven waarover, over welke vragen, die brief straks zou kunnen gaan, omdat ik nu even volledig stilstand moet houden en het strafrechtelijk onderzoek zijn werk moet laten doen. Nogmaals, alles wat wel degelijk direct met uw Kamer gedeeld kan worden, zal ik dan ook echt met uw Kamer delen.

Voorzitter. In de derde, nee, de vijfde overweging van de motie op stuk nr. 496 van mevrouw Laan-Geselschap zit een kleinigheidje; ze noemen het weleens een braampje op de schaats. In die overweging constateren de indiensters dat de minister van Justitie en Veiligheid geen uitvoering heeft gegeven aan zijn toezegging. Dat bestrijd ik. Dat heb ik ook in het algemeen overleg bestreden. Dat is niet zo. Ik heb in het algemeen overleg aangegeven — en dat wil ik in de plenaire zaal nog eens goed vastleggen — dat het dan nog wel zo kan zijn dat het aantal gevallen uiteindelijk tegenvalt. Maar het is niet zo dat aan die motie geen uitvoering zou zijn gegeven. Maar ondanks dat braampje op de schaats geef ik deze motie zonder verder iets: oordeel Kamer.

Dan kom ik bij de volgende en laatste motie.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik snap het niet helemaal. Nou moet ik tellen, maar volgens mij staat in de vijfde alinea dat de minister die dossiers actief moet onderzoeken. De minister zegt daarover: maar dat heb ik al gedaan. Maar in de zesde alinea wordt de minister verzocht om actief alle dossiers te onderzoeken. Als die vijfde alinea niet klopt, en de minister dat al heeft gedaan, dan is die zesde alinea toch overbodig?

Minister Grapperhaus:

Ik denk dat mevrouw Buitenweg op zichzelf wel een punt heeft. Ik had de zesde alinea zo gelezen dat het de bedoeling is dat ik uw Kamer daar ook over ga informeren. Dat is het toevoegde stukje van de zesde alinea. En als we het dan taalkundig helemaal goed neerzetten — zo pietluttig wilde ik het zelf niet behandelen, omdat ik haar toch "oordeel Kamer" gaf — zou je moeten zeggen: actief de dossiers te blíjven beoordelen. Maar waar het om gaat, en zo heb ik de motie ook gelezen, is dat mevrouw Laan zegt, en met haar de niet aanwezige mevrouw Van Toorenburg, dat de Kamer daar dan ook over geïnformeerd wordt. Nou, dat leek mij het extra stukje.

De voorzitter:

Afrondend, mevrouw Buitenweg.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Oké, dus we hebben een hele motie om te zeggen dat wij nu als Kamer geïnformeerd gaan worden over hetgeen wat de minister eigenlijk al de hele tijd doet. Nou, ik vind het een bijzondere toevoeging aan de parlementaire Handelingen.

Minister Grapperhaus:

Ik ben, zoals uw lid Buitenweg ook weet, altijd graag bereid om toch te kijken of we verder kunnen komen. En als dat op deze manier zo is, waarom dan niet?

Dan de 497ste en laatste motie, voorzitter. Laat ik daarbij even vooropstellen, en ik heb het vorige week ook al gezegd, dat ik inderdaad vind dat wij op het gebied van communicatie meer moeten kijken naar de cruciale informatieoverdracht, ook aan doven en slechthorenden. Dat zou zich eigenlijk ook niet alleen moeten beperken tot de communicatie in een crisissituatie, maar ook moeten gelden voor bijvoorbeeld de persconferentie van de premier. Ik heb daarover overlegd met mijn collega van het ministerie van VWS, want het is zijn portefeuille. Er waren ook al vragen van het lid Bergkamp vanuit de commissie-VWS die hierover gingen. Die waren overigens van dezelfde datum: 21 maart. Dus wat dat betreft is dat niet zozeer het punt. Maar ik geef de motie "oordeel Kamer", na overleg met De Jonge, nu het ook gaat over het dictum: verzoekt de regering om in gesprek te gaan. Maar ik wil hier vast wel de verwachtingen temperen: het zal zijn vanuit VWS en de commissie-VWS, want ik moet anderen daarbij niet voor de voeten lopen.

Voorzitter, dat waren de moties. Dan heb ik nog één vraag van mevrouw Buitenweg. Die betrof de wezen. Ook hier geldt overigens in algemene zin dat het erom gaat of het kabinet de betreffende contacten heeft gelegd, en niet zozeer specifiek deze minister, want er is bijvoorbeeld ook nog een minister van Buitenlandse Zaken. Ik heb tijdens het VAO van vorige week toegezegd dat ik zou komen met een brief naar aanleiding van de contacten met mijn Franse collega. Die brief komt spoedig. Die zal als het goed is in de loop van volgende week komen. Daarin zal ik nader op die materie ingaan. En ik ben altijd voor uw Kamer beschikbaar voor verder overleg.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Mag ik dan vragen aan de minister om daarin ook op te nemen welke contacten deze minister of een andere minister specifiek heeft met de mensen die het Koerdische kamp beheren waar die wezen inzitten? Want bij mijn beste weten is dat directe contact niet gelegd.

Minister Grapperhaus:

Het is overigens weleens eerder aan uw Kamer gecommuniceerd, maar ik zal in die brief in ieder geval aangeven wat nu precies de overleggen en contacten met de partijen in die regio zijn geweest, waaronder de partijen die de Koerdische kampen beheren.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, minister. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de behandeling van dit verslag algemeen overleg.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

We zullen dinsdag stemmen over de ingediende moties. Ook dank aan de leden van de Kamer voor de inbreng. Wij hebben nog een vervolgdebat. Dat kunnen we eigenlijk starten zodra de minister van Landbouw en Voedselkwaliteit er is, dus ik hoef volgens mij niet te schorsen.

Ik schors voor één minuut!

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven