13 Evaluatie van de Jeugdwet

Aan de orde is het debat over de evaluatie van de Jeugdwet.

De voorzitter:

Aan de orde is de behandeling van de evaluatie van de Jeugdwet. Namens het kabinet is aanwezig de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De minister voor Rechtsbescherming is niet aanwezig, maar de minister van VWS gaat alle vragen beantwoorden. Er hebben zich negen sprekers aangemeld vanuit de Kamer. Als eerste spreekt mevrouw Westerveld namens de fractie van GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Deze evaluatie van de Jeugdwet laat zien dat de doelen van deze Jeugdwet nog niet zijn gerealiseerd. Dat is de eerste zin uit de evaluatie, een rapport van 637 pagina's. Natuurlijk komt dit ook doordat het stelsel pas drie jaar geleden is ingevoerd. Drie jaar is lang voor kinderen en ouders die op jeugdzorg wachten, maar kort voor zo'n complexe stelselwijziging. De bedoeling van de Jeugdwet is om, versimpeld gezegd, het jeugdstelsel te vereenvoudigen, efficiënter en effectiever te maken en de jongeren centraal te zetten. Als we kijken naar de uitwerking, gaat er nog veel te veel mis. Zo weet een op de drie ouders namelijk niet bij wie ze moeten zijn voor jeugdhulp. Dat is schrijnend, want als het niet goed gaat met je kind, wil je weten waar je terechtkunt. Samen met collega Kooiman van de SP diende ik een jaar geleden een motie in die vraagt om een aanspreekpunt per gemeente. Die motie heeft het toen niet gehaald. Is de minister bereid om met het inzicht uit deze evaluatie dat een op de drie ouders niet weten waar ze moeten zijn voor jeugdhulp, toch aan de slag te gaan met dit centrale aanspreekpunt?

In datzelfde debat een jaar geleden vroeg ik al naar de stand van zaken van de wachtlijsten. Ik heb dat daarna nog vaker gedaan, evenals meerdere collega's. De minister gaf een tijdje geleden aan geen groot Excelbestand met de Kamer te kunnen delen, maar wel op een andere manier kenbaar te willen maken wat de status is van de wachtlijsten. Heeft hij al enig idee hoe? Op welke termijn kunnen we dit verwachten?

In het vorige debat, eind mei, vertelde de minister over de regionale expertteams die ingezet kunnen worden bij complexe situaties en wachtlijsten en die landelijk dekkend zouden zijn. Ik heb verschillende signalen gehoord dat dit nog niet zo is. Kan de minister hierop reageren?

Voorzitter. Steeds meer kinderen komen terecht in de gesloten jeugdhulp, 10% in twee jaar. Dit staat lijnrecht tegenover de ambitie van de minister om kinderen zo veel mogelijk thuis te laten opgroeien. Uithuisplaatsing moet echt een uiterste maatregel zijn. In deze gesloten instellingen kunnen ook vrijheidsbeperkende maatregelen worden gebruikt, zoals afzondering. We weten niet hoe vaak dit gebeurt. Ik vraag de minister dit bij te houden en te zorgen dat er de komende jaren minder kinderen in de gesloten jeugdzorg terechtkomen.

De evaluatie constateert ook dat de ambitie om uithuisgeplaatste kinderen meer in pleeggezinnen te plaatsen, niet is gehaald. Hoe gaat het met de plannen om meer pleegouders te werven en te behouden? Eerder is een motie van mij aangenomen waarin ik vraag om jongeren na hun 18de recht te geven op verlengde jeugdhulp en verlengde pleegzorg. De minister is al druk bezig geweest om pleegzorg langer mogelijk te maken, maar de jeugdzorg blijft achter. Inmiddels roept ook de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving op om niet te kijken naar de leeftijd, maar naar de zorg en ondersteuning die het beste bij de jongere past. Ouders zijn onderhoudsplichtig tot hun kind 21 jaar is. Waarom hebben gemeenten dan niet een soortgelijke zorgplicht? Daarnaast moeten jongeren natuurlijk goed begeleid worden nadat ze 18 jaar zijn geworden. Defence for Children en Unicef geven aan dat er altijd een plan moet zijn en een contactpersoon voordat een jongere een instelling of de jeugdhulp verlaat. Hoe ziet de minister dit?

Dan een ander groot knelpunt, de huisvesting. Wat gebeurt er met kinderen die in een gesloten instelling zitten en 18 jaar worden? Ze moeten dan uit die instelling, terwijl er ook een enorme woningnood is. Het woonplaatsbeginsel leidt ook tot problemen. De afspraak is dat bij onduidelijkheid over welke gemeente de zorg moet betalen, gemeenten dit onderling oplossen. Deze afspraak is natuurlijk goed, maar we horen dat het in de praktijk vaak misgaat. Die wet wordt wel gewijzigd, maar pas in 2020. Ik vraag de minister of hij ervoor kan zorgen dat er op korte termijn al verbetering komt.

Dan de inspraak, voorzitter. Een van de rechten van kinderen is dat ze actief worden betrokken bij beleid dat over hen gaat. Ik noemde dit vanochtend in het debat over kindermishandeling ook al. Uit de evaluatie blijkt dat er onvoldoende naar jongeren wordt geluisterd. Daarnaast worden jongeren en ouders vaak niet actief op hun rechten gewezen. Ook in gemeenten gaat het niet goed. In slechts 18% van de gemeenten worden kinderen betrokken bij het beleid omtrent kindermishandeling. Het is fijn dat de minister in gesprek wil gaan over de betrokkenheid van jongeren, maar wil hij ook verder gaan en in kaart brengen waar het niet goed gaat en zowel gemeenten als jeugdhulpinstellingen hier actief op aanspreken?

Voorzitter. Ik wil de minister ook vragen om te reageren op de situatie in Caribisch Nederland. UNICEF en Defense for Children constateren dat er flinke zorgen zijn als het gaat om de hulp aan kwetsbare kinderen daar.

Voorzitter. Ik sluit bijna af met een opmerking over het geld. Wekelijks krijgen wij brieven van organisaties en gemeenten over te lage budgetten. Als ik met wethouders spreek, ook met wethouders van de coalitiepartijen hier, hoor ik werkelijk van iedereen dat er enorme zorgen zijn en dat gemeenten niet uitkomen met het budget. We kunnen hier een heel technische discussie voeren over het Gemeentefonds en het accres — die discussie had de minister vanochtend ook al even met mevrouw Agema — maar op technische details ga ik het in ieder geval verliezen van de minister. Ik wil hem daarom vooral vragen om gemeenten serieus te nemen en om naar hen te luisteren. Als we dat niet doen, stelt de decentralisatie toch ook weinig voor, zo vraag ik aan de minister. Als de VNG schat dat het tekort 300 miljoen euro is en gemeenten de puzzel niet kunnen oplossen, dan ziet GroenLinks hier in ieder geval een rol voor de stelselverantwoordelijke: de minister. Daarom wil ik vragen of hij bereid is om niet te wachten en om nog deze zomer onderzoek te doen naar de uitgaven van de gemeenten en naar de vraag of zij voldoende budget krijgen.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik zie nog een interruptie van de heer Raemakers.

De heer Raemakers (D66):

Over dat laatste heb ik een vraag. De gemeenten, verenigd in de VNG, hebben een deal gesloten met het Rijk. Die deal is het accres waar mevrouw Westerveld al naar verwijst. Daarin hebben ze afgesproken dat ze een oplossing gaan presenteren voor de tekorten. Daar komt 200 miljoen extra voor. De VNG heeft dat ondertekend. Ik geloof dat dit volgend weekend op het congres van de VNG voorligt. Maar begrijp ik goed dat mevrouw Westerveld zegt dat de gemeenten geen goede deal hebben gesloten? Of hoe moet ik deze woorden interpreteren?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Nee, dat begrijpt u niet zo goed. Ik zeg alleen dat de gemeenten zeggen — dat hoor je van afzonderlijke wethouders, maar ook van de VNG — dat ze tekortkomen. Daardoor krijgen jongeren niet de juiste hulp en zijn de wachtlijsten bijvoorbeeld veel te lang. Ik zou de minister dus willen vragen om in het onderzoek dat er komt duidelijk mee te nemen of gemeenten voldoende budget hebben.

De heer Raemakers (D66):

We hebben daar woensdag een technische briefing over gehad in dit huis. Zoals ik het begrepen heb, wordt er op dit moment onderzoek gedaan naar twee elementen, namelijk zowel naar de tekorten bij gemeenten en de vraag of die onderling wel kloppen als naar de vraag of men binnen de jeugdhulp wel uitkomt met het macrobudget. Welk element zou mevrouw Westerveld daar nog aan willen toevoegen?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Naar mijn weten wordt er geen uitgebreid onderzoek gedaan naar de vraag of men uitkomt met het macrobudget. Ik vraag dus de minister om dat specifiek eruit te halen en te onderzoeken.

De voorzitter:

Dank u wel. Het woord is nu aan mevrouw Kuiken namens de fractie van de Partij van de Arbeid.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Voorzitter, hartelijk dank. Ieder kind moet kind kunnen zijn, ook als je even niet meer thuis kan wonen, als je ouders hulp nodig hebben of als je zelf zorg nodig hebt. We moeten er zeker van zijn dat we alles wat in ons vermogen ligt, zo goed mogelijk regelen om de zorg aan die kinderen te kunnen garanderen.

Voorzitter. Als we kijken naar de evaluatie van de Jeugdwet, kunnen we simpelweg constateren dat we er nog niet zijn en dat het waarschijnlijk ook nog wel een tijd duurt voordat we er zijn. Er zijn een aantal zaken waar ook gemeentes positief over oordelen. We zien dat de preventie wellicht beter gaat en dat meer kinderen sneller worden bereikt. Desalniettemin zijn er nog genoeg zorgen. Ik wil graag een aantal zaken met de minister doornemen.

Ten eerste de doorverwijzingen door bijvoorbeeld de huisartsen. Zelf weten ze nog steeds niet helemaal bij wie ze waarvoor terecht moeten voor welk kind. Met name gaat het om de doorverwijzingen van kwetsbare groepen, bijvoorbeeld kinderen met een migrantenachtergrond. Maar ook de specialistische jeugdzorg en -hulp laten nog veel te wensen over. Ik sprak van de week met een vriendin van mij die zelf in de jeugdzorg werkt en ik heb haar gevraagd of zij mij even kon uitleggen waar het exact knelt. Zij vertelde het volgende. In de basisjeugdzorg is veel goed geregeld, maar vooral als het gaat om de wat moeilijkere gevallen, is uiteindelijk niemand probleemeigenaar. De gemeenten zeggen dat zij het niet alleen kunnen, dus zij verwijzen naar een andere gemeente. De gemeenten samen hebben niet het overkoepelende domein om dit gezamenlijk op te pakken. Daar zit ook geen democratische controle op. En het Rijk zegt: ik ga er niet meer over. Gelijktijdig komt ook de minister uit het nest met de opmerking dat "daar gaan wij niet over" niet bestaat. Ik vraag de minister dan ook hoe wij ervoor gaan zorgen dat de wat meer lastige groepen, de wat meer specialistische zorggroepen, niet tussen wal en schip vallen, want het laatste willen wij allemaal niet.

Mevrouw Westerveld heeft terecht vragen gesteld over de wachtlijsten. Die zullen linksom of rechtsom teruggedrongen moeten worden. Als de wachtlijsten te lang oplopen, zal de schade voor de betrokken kinderen alleen maar groter worden en zullen de risico's toenemen. Dat vindt niemand in dit huis acceptabel.

Ik sluit mij aan bij de vragen die zijn gesteld over het toegenomen aantal kinderen dat in de gesloten jeugdzorg terechtkomt, terwijl het juist de bedoeling was, ook via zorg dicht bij gemeenten, dat wij dat minder zouden tegenkomen. Het was de bedoeling dat het aantal kinderen in de gesloten jeugdzorg zou dalen, maar dat is niet het geval. Graag een reactie hierop van de minister.

Ik heb ook een vraag over de aanbestedingen. De hulp aan kinderen is geen product. Die kinderen zijn niet de nieuwe kozijnen van het stadhuis, of het nieuwe fietspad dat wordt aangelegd. De aanbestedingen zorgen waarschijnlijk wel voor de laagste prijs, maar niet voor de beste kwaliteit. Bovendien zijn ze vaak nodeloos ingewikkeld. Ik weet dat er plannen zijn om hier iets aan te doen. Ik weet ook dat de minister in zijn oude rol als wethouder zich daar altijd stevig tegen heeft verzet. Daarom wil ik weten hoe het staat met de ambities van de minister en of gemeenten er echt op kunnen rekenen dat de aanbestedingen voor deze jeugdhulp eindig zijn.

Ik kom op mijn laatste punt. Dat betreft de tarieven en de budgetten die beschikbaar zijn voor jeugdhulp en jeugdzorg. Ik wil niet te gedetailleerd over de technische details praten, maar mij beperken tot het volgende. Enerzijds heeft het kabinet meer geld beschikbaar gesteld. Dat is hartstikke mooi. Gelijktijdig echter zeggen burgemeesters van gemeenten dat dit niet voldoende is voor de uitdagingen waar zij voor staan. Ik heb een simpele vraag: kunnen wij straks in de situatie terechtkomen dat er op het aanstaande VNG-congres geen akkoord meer is? Bestaat dat risico en, zo ja, hoe gaat de minister dan handelen?

Dit is mijn eerste debat over jeugdhulp en de evaluatie van de jeugdhulp, dus mij past enige bescheidenheid. Ik zal deze zomer een aantal werkbezoeken afleggen. In elk geval kijk ik heel erg uit naar de samenwerking met de collega's en de minister, alles in het belang van een goede zorg voor kinderen.

De voorzitter:

Dank u wel. Het is fijn dat u zo ruim binnen uw spreektijd bent gebleven. Het woord is aan de heer Hijink namens de fractie van de SP.

De heer Hijink (SP):

Dank u wel, voorzitter. De ene na de andere gemeente luidt de noodklok, want er zijn grote tekorten in de jeugdzorg. Het aantal jongeren dat jeugdzorg krijgt, gaat snel omhoog, maar het budget is juist flink gekort. Steeds meer gemeenten komen hierdoor in de problemen. Daar zijn kinderen, jongeren en hun ouders de dupe van. Om het concreet te maken: wij weten nu wel wat dit betekent, namelijk dat het voorkomt dat kinderen sneller uit huis worden geplaatst, omdat er elders geen plek is. Het betekent ook dat jongeren in sommige gevallen in de gesloten jeugdzorg belanden omdat er geen andere zorg voor hen is. Daar gaat het debat van vanavond over. Wij discussiëren over decentralisaties en bezuinigingen, maar dit is waar het over gaat: over deze jongeren die in de knel komen.

De minister spreekt consequent over "ervaren tekorten" bij gemeenten. Hij zegt dan dat de lokale gemeenteraad de controle maar op zich moet nemen en dat gemeenten, als er te weinig geld is voor de jeugdzorg, het geld maar ergens anders vandaan moeten halen. Je zult maar in zo'n gemeente wonen waar opnieuw wordt gekort op huishoudelijke hulp voor ouderen om ervoor te zorgen dat kinderen nog wel de zorg krijgen die ze nodig hebben. Dat is toch een tegenstelling die je niet zou wensen in een gemeente.

Ik heb de afgelopen week aan partijgenoten gevraagd hoe groot de tekorten op de jeugdzorg nu zijn. Het is inderdaad niet overal, maar voor het overgrote deel vliegen de miljoenentekorten je om de oren. De reserves worden leeggetrokken. Het ene gat wordt gedicht door ergens anders een gat te slaan. Alleen al de gemeente Den Haag komt 14 miljoen euro tekort op het budget voor jeugdzorg. De gemeente Heerlen moet 13 miljoen euro ergens anders vandaan halen om de tekorten op de jeugdzorg op te vangen. Voor de hele provincie Groningen geldt een gezamenlijk tekort van 30 miljoen euro.

Hier speelt mee dat er niet alleen bij de jeugdzorg tekorten zijn. Gemeenten worden ook maar half gecompenseerd voor het nieuwe systeem voor de eigen bijdrage in de Wmo. De minister overweegt ook de leeftijd voor de pleegzorg te verhogen tot 21 jaar. Wie gaat dat allemaal betalen? We kennen het antwoord van de minister al. Hij zal zeggen dat gemeenten de beste deal ooit hebben gesloten. Ze hadden geen betere deal kunnen sluiten, met wie dan ook, zegt hij dan.

Vooralsnog heeft niemand mij kunnen uitleggen wat allemaal uit die extra gelden die naar de gemeenten toe gaan, moet worden betaald. Roepen dat 2 miljard heel veel geld is, is heel makkelijk; dat kunnen wij allemaal. Het is extra makkelijk als je er niet bij vertelt wat er allemaal van die 2 miljard moet worden betaald, namelijk ook de tekorten in de Wmo, het aanleggen van aardgasvrije wijken, geld voor vluchtelingenbeleid, voor klimaatbeleid, gebouwenonderhoud, plattelandsbeleid, en ga zo maar door. Extra geld, maar ook heel veel extra taken.

Het is niet voor niks dat de 40 middelgrote steden ook nu zeggen dat het niet goed gaat. Zij zijn het niet eens met de minister. Zij zeggen dat er grote tekorten komen voor de jeugdzorg en de Wmo. Ik zou graag een reactie van de minister willen op deze zorgen van de G40.

Na een behoorlijk vernietigende evaluatie van de Jeugdwet kwam de minister met zijn plan Zorg voor Jeugd. Dit programma moet de grote problemen gaan oplossen. Maar hoe moet dat gaan lukken, als praktisch alle gemeenten nu al tekorten hebben en landelijke specialistische instellingen aangeven dat zij, als het zo doorgaat, mogelijk over een paar jaar niet meer bestaan?

De minister stelt drie jaar lang 36 miljoen euro beschikbaar om de basis te versterken, zoals hij het noemt, maar juist de bezuinigingen van de afgelopen jaren hebben de basis zwaar beschadigd, en dat zijn structurele problemen. Die los je niet op met incidenteel geld. Ik hoor graag of de minister het daarmee eens is.

Voorzitter. Laat ik vooropstellen dat er in het plan van de minister goede voorstellen worden gedaan. Wij zijn ook blij dat er een verbod komt op het gebruik van separeercellen. Maar hoe realistisch is dat doel? Er is nu al behoefte aan meer zorgverleners op de groep. Hoe gaat de minister dat betalen? Realiseert hij zich dat het sluiten van de separeercel vraagt om extra personeel en dus extra geld? Komt dat geld er dan ook?

Deze week konden we lezen dat het aantal jongeren dat in de gesloten jeugdzorg belandt, flink is gestegen. Er wordt soms te lang gewacht voordat jongeren specialistische hulp krijgen en jongeren verblijven soms achter gesloten deuren bij gebrek aan plaats elders. Volgens mij vinden we dat allemaal onacceptabel.

De Jeugdwet moest zorgen voor minder dure gespecialiseerde zorg, meer samenhang en meer ruimte voor de professional. Van die drie doelen is, zo stelt de evaluatie en zo stellen professionals, te weinig terechtgekomen. En dan blijkt ook dat vooral gezinnen die de hulp het hardst nodig hebben, het meeste moeite hebben om die hulp te krijgen.

In Amsterdam hebben huisartsen een jaar moeten knokken om kinderen te kunnen doorverwijzen naar de ggz, als deze kinderen die zorg nodig hebben. De gemeente wil grip houden op de uitgaven. Maar dit laten wij toch niet ten koste gaan van medische zorg die kinderen nodig hebben? Bij de behandeling van de Jeugdwet, en ook met het aannemen van het amendement-Keijzer, is duidelijk gesteld dat de gemeente zich niet dient te bemoeien met de doorverwijzing door artsen. Kan de minister dat bevestigen? Is hij bereid om gemeenten duidelijk te maken dat geestelijke gezondheidszorg via de huis- of jeugdarts niet onderhandelbaar is?

Bij de invoering van de Jeugdwet vreesde de SP de bezuinigingen en de hoge snelheid van de overgang naar de gemeenten en de vele losse eindjes in de wet. Wij wezen op het risico dat kinderen tussen wal en schip zouden vallen door wachtlijsten en flink te korten op budgetten. Uit de evaluatie blijkt dat de doelen van de Jeugdwet nog niet worden bereikt en dat juist degenen die de zorg het hardst nodig hebben, het meest verdwalen in het systeem. Daar ligt een heel grote opdracht voor deze minister.

De combinatie van bezuinigingen, wachtlijsten, aanbestedingen, wisselingen van jeugdhulpverleners en te laten doorverwijzingen zorgt nu voor grote problemen. En dat is ook terecht de kritiek uit de sector zelf. De actieplannen zijn prachtig, maar ze mogen niet gratis zijn.

Mevrouw Tielen (VVD):

Ik hoor meneer Hijink gepassioneerd een groot verhaal houden. Dat doet mij op zich deugd. Het gaat erover dat het allemaal niet goed is: het geld is niet goed, de SP had er nog wel zo voor gewaarschuwd, het is allemaal verschrikkelijk. Maar ik hoor meneer Hijink eigenlijk helemaal geen oplossingsrichting geven. Als meneer Hijink een tip heeft voor de minister, hoe ziet die er dan ongeveer uit?

De heer Hijink (SP):

Die tips kan ik best geven. Als je je oor te luister legt in de sector, dan blijkt ook heel duidelijk welke tips dat moeten zijn. De taken hadden natuurlijk nooit bij de gemeenten moeten worden gelegd met zo'n enorme bezuiniging daaraan gekoppeld. Daar lopen wij nu op vast. De SP is er nooit op tegen geweest dat er taken naar de gemeente gaan, maar wij zijn wel tegen de snelheid waarmee dat is gebeurd en tegen de grote bezuinigingen die daarmee gepaard zijn gegaan. Ik heb het daarnet gezegd. Wil je de problemen oplossen, dan zul je daar toch echt eerst naar moeten gaan kijken.

Mevrouw Tielen (VVD):

Ik had meneer Hijink gevraagd om een tip. Meneer Hijink begint weer met te zeggen wat er allemaal niet goed was, enzovoort, enzovoort, maar ik vraag aan meneer Hijink wat hij de minister nu adviseert om te doen. Want de tijd terugdraaien kan niemand. En dat de SP volgens meneer Hijink gelijk had, dat zal allemaal wel, maar wat vindt meneer Hijink dan nu de beste oplossingsrichting?

De heer Hijink (SP):

De beste oplossing lijkt mij om te beginnen: ervoor zorgen dat gemeenten en jeugdzorginstellingen voldoende middelen hebben om te doen waartoe ze op aarde zijn. Gemeenten moeten niet met de pet rond hoeven te gaan om ervoor te zorgen dat kinderen de zorg krijgen die ze nodig hebben. Laten we daar eens mee beginnen. Dan komen we al een heel eind.

De voorzitter:

Mevrouw Tielen nog een keer?

Mevrouw Tielen (VVD):

Erkent meneer Hijink dan — de minister heeft een brief gestuurd over het financiële domein — dat er een streep achter kan, dat er 200 miljoen extra komt uit het interbestuurlijk programma, dat er drie keer 36 miljoen aan transformatiegelden komt en dat er daarnaast nog allerlei stijgingen zijn? Kan meneer Hijink dan niet gewoon zeggen "oké, laten we dan nu verdergaan"? En wat is dan de volgende tip van meneer Hijink? Of blijven we in rondjes draaien?

De heer Hijink (SP):

Als je net de hele jeugdzorg in stukken hebt bezuinigd, snap ik wel dat dit de makkelijkste oplossing is: laten we er een streep onder zetten. Die 200 miljoen wordt voor de helft betaald door de gemeenten zelf. Dus dat is alvast een sigaar uit eigen doos, zou ik zeggen, en dan heb je die incidentele 3 keer 36. Ik heb het onderzoekje genoemd dat wij hebben gedaan onder 32 gemeenten. Wij hadden niet zo heel veel tijd; de minister doet dat onderzoek niet, dus wij moesten het maar zelf doen. Alleen al deze 32 gemeenten meldden een tekort van 75 miljoen euro in 2018. En dan heb ik het nog maar over 32 gemeenten. Het zijn structurele problemen. Als je dan aankomt met een fonds van incidenteel 200 miljoen, waarvan 100 miljoen wordt betaald door de gemeenten zelf, dan snapt toch iedereen dat dit een druppel op de gloeiende plaat is?

De voorzitter:

Dank u wel. Het woord is nu aan de heer Raemakers namens de fractie van D66.

De heer Raemakers (D66):

Voorzitter, dank u wel. Is het glas halfvol of halfleeg? De eerste zin van de evaluatie luidt: deze evaluatie laat zien dat de doelen van de Jeugdwet nog niet zijn gerealiseerd. Wat waren die doelen? We wilden jongeren meer thuis helpen en minder in instellingen. We wilden jongeren eerder helpen en niet als het te laat is. We wilden jongeren vooral beter helpen door meer samenwerking te realiseren tussen professionals.

Voorzitter. Volgens sommigen zou de decentralisatie van de jeugdhulp, het Rijk en de provincies naar de gemeenten uitdraaien op een grote catastrofe. Die is gelukkig uitgebleven. De meeste gemeenten hebben de jeugdhulp als nieuwe taak goed ingebed. De meeste kinderen en ouderen zijn ook tevreden over de geboden hulp en hier en daar zien we al echte verbeteringen in het zorgaanbod. Maar, de transformatiedoelen zijn niet gerealiseerd, althans nog niet, zo stelt de evaluatie.

Er maken meer jongeren gebruik van jeugdhulp. Er worden meer jongeren in gesloten instellingen geplaatst. De wachtlijsten voor specialistische hulp nemen niet af, maar komen steeds weer in het nieuws, net als voor de decentralisatie. En de kinderen en gezinnen die de hulp het hardst nodig hebben, weten de weg tot de hulp het lastigst te vinden. Dat is wel reden tot zorg. Ik vraag de minister of hij dit beeld van een halfvol glas herkent. Hoe gaan wij het glas helemaal vol krijgen?

Ik wil vandaag kijken naar drie zaken. De toegang via het wijkteam, de continuïteit van de hulp en de kinder- en jeugdpsychiatrie.

Allereerst de toegang via het wijkteam. De minister stelt voor om op zoek te gaan naar geschikte basiscriteria voor de wijkteams om te zorgen dat helder is wat je van een lokaal team mag verwachten. D66 steunt dat van harte, want uit de evaluatie blijkt dat bijna de helft van de wijkteams soms professionals inzet die niet zijn geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd. Hoe weten we dan zeker dat zij de goede kwaliteit leveren? Ook voor medewerkers zelf kan dit lastig zijn. Voelen zij zich wel voldoende beschermd bij het uitoefenen van hun beroep? Tegelijkertijd horen we van gemeenten ook geluiden dat het moeilijk is om geschikt personeel te vinden voor de lokale teams, dus we willen gemeenten en de wijkteams ook niet in de problemen brengen. Maar is de minister bereid te onderzoeken hoe de aansluiting van medewerkers in het wijkteam op dat kwaliteitsregister kan worden verbeterd? En hoe gaat de minister ervoor zorgen dat de kwaliteit omhooggaat, maar dat er tegelijkertijd voldoende personeel beschikbaar is voor de wijkteams?

Mijn tweede punt is de continuïteit van de hulp. Hulpverleners van jongeren wisselen te vaak. Kinderen en hun ouders hebben het gevoel steeds opnieuw hun verhaal te moeten doen: van het kastje naar de muur. Dat zou allemaal worden opgelost met de nieuwe Jeugdwet, maar dat blijkt vooralsnog een droombeeld. Dat merkt een jongere goed als hij of zij 18 jaar wordt. Dan stopt de jeugdhulp in veel gemeenten ineens, van de ene op de andere dag, terwijl de meeste jongeren wel nog gewoon een hulpvraag hebben. De minister komt in het najaar met zijn plan om dit op te lossen. Waarom dan pas? Verleng de jeugdhulp tot 23 jaar. Dat geldt nu al gewoon: zie artikel 1.1 van de Jeugdwet. Als de hulp is begonnen voordat de jongere 18 jaar is en voortzetting van de hulp is nodig, dan is een gemeente daar op basis van de jeugdhulpplicht gewoon toe verplicht. En gemeenten ontvangen jaarlijks 300 miljoen euro — geen gering bedrag — voor de 18-pluszorg. Waar blijft al dat geld? Wordt het wel goed gebruikt? En gaat de minister de gemeenten achter de broek zitten om gewoon allemaal snel die verlengde jeugdhulp te leveren?

Voorzitter. Mijn derde en laatste punt gaat over de kinder- en jeugdpsychiatrie. De positie van de kinder- en jeugdpsychiatrie is namelijk in deze evaluatie niet specifiek onderzocht. Dat was wel afgesproken, op voorspraak van D66. Het lukt niet om grip te krijgen op wachtlijsten in de kinder- en jeugdpsychiatrie. Psychiaters klagen over de administratieve lasten, waardoor ze onvoldoende tijd hebben voor de behandeling van een kind. De toegang via het wijkteam of via de huisarts — ook een heel belangrijke route — verloopt lang niet overal goed. Natuurlijk staat dat los van de vele goede voorbeelden die we inmiddels ook kennen, van gemeenten waar een mooie samenwerking ontstaan is tussen het wijkteam, de praktijkondersteuner, de huisarts en de jeugd-ggz. Die voorbeelden kennen we echt wel.

Maar we krijgen ook steeds vaker geluiden dat kinderpsychiaters stoppen en overstappen naar de volwassenen-ggz, want daar ben je niet afhankelijk van een goede of slechte gemeente. Dus ik hoop dat de minister vandaag kan toezeggen dat hij het functioneren van de jeugd-ggz alsnog gaat onderzoeken. Dat zou bijvoorbeeld kunnen met een soort van actieonderzoek, waarbij we de knelpunten die er zijn niet alleen opsporen, maar ook gelijk oplossen. De sector zelf verzoekt dit binnen het kennisontwikkelingsprogramma van ZonMw te doen. En laat ZonMw nu net deze evaluatie van de Jeugdwet hebben gedaan. Dus volgens ons zou dat prima passen. Wil de minister de sector tegemoetkomen en samen met de kinderpsychiaters en -psychologen een onderzoeksopdracht uitwerken? En daarbij moeten we natuurlijk ook de ouders en de kinderen en jongeren betrekken.

Mijn glas is nog steeds halfvol, maar dat van de psychiaters lijkt soms halfleeg. Minister, grijp deze kans en onderzoek de kwaliteit van het bronwater, in het belang van onze kinderen en jongeren.

Dank u wel.

De heer Hijink (SP):

Ik noemde daarnet in mijn eigen inbreng het verhaal uit Amsterdam. Daar hebben huisartsen uitgebreid moeten onderhandelen met de gemeente om niet geïntervenieerd te worden in hun doorverwijzingen naar de jeugdpsychiatrie. Wat vindt de heer Raemakers daarvan?

De heer Raemakers (D66):

Wij vinden het verwijsrecht van de huisarts heel erg belangrijk. Dat was ook een van de amendementen op de Jeugdwet, ingediend door mevrouw Keijzer, en dat vonden wij ook een heel goed amendement. Voor ons was dat ook echt noodzakelijk om deze Jeugdwet te steunen. Als een huisarts het nodig vindt dat een kind rechtstreeks wordt doorverwezen, dan moet dat mogelijk zijn. Dus ik deel met u de gedachte om die vraag door te geleiden naar de minister. Ik voeg er nog wel het volgende aan toe. Ik vind dat psychiaters en psychologen en dat ook de jeugd-ggz-sector moeten nadenken over hoe het binnen een gezin gaat en dat ze ook best wel mogen nadenken over integrale hulp voor jongeren. Dat doet niet af aan het verwijsrecht, maar ik vind dat ook de jeugd-ggz de plicht heeft om te zorgen voor integrale zorg. Het zou natuurlijk mooi zijn — ik heb de voorbeelden genoemd — als een gemeente dat goed regelt in het wijkteam met een praktijkondersteuner. Dus misschien kunnen we die best practices ook wat meer gaan delen.

De heer Hijink (SP):

Dat lijkt mij goed. Ik denk ook dat het bij de professionaliteit van de jeugdpsychiaters en jeugdpsychologen hoort om te kijken naar de omstandigheden waarin een kind opgroeit en leeft. Dat lijkt mij ook logisch, want dat hoort ook bij hun werk. Als nu blijkt dat gemeenten wel drempels opwerpen of zich bemoeien met de doorverwijzingen van artsen, is de heer Raemakers het dan met mij eens dat de minister de gemeenten zou moeten aanschrijven dat dit tegen de Jeugdwet in gaat en dat dit uit den boze is?

De heer Raemakers (D66):

Het is natuurlijk de vraag wanneer er drempels worden opgeworpen. Dat zal natuurlijk per geval verschillen. Er worden in de evaluatie van de Jeugwet een aantal rechtzaken genoemd. Ik vind het wel lastig dat de minister die taak zou moeten gaan vervangen. De minister zou mijns inziens heel duidelijk moeten aangeven dat het verwijsrecht van de huisarts gewoon staat. Ik denk ook dat de minister een rol kan spelen in het delen van best practices. Zoals ik zojuist heb toegelicht, zou de minister ons ook enorm kunnen helpen door alsnog dat onderzoek naar de jeugd-ggz te gaan doen. Ik zou er wel voor willen uitkijken om te zeggen dat in ieder voorkomend geval de minister direct in actie moet komen. Volgens mij zou dat te veel afbreuk doen aan de decentralisatie. Ik betwijfel ook of het dermate ernstig is.

De voorzitter:

Dank u wel. U was volgens mij klaar met uw betoog. Dan is nu het woord aan de heer Peters namens de fractie van het CDA.

De heer Peters (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Vandaag spreken we over de evaluatie van de Jeugdwet. Een belangrijk onderwerp, zo niet het meest belangrijke onderwerp van vandaag, denk ik dan toch. Zo'n twee weken geleden stonden wij ook hier en spraken wij ongeveer over hetzelfde onderwerp. Dat was goed en nuttig. In mijn bijdrage van toen stonden de wachtlijsten en de kwestie van de financiën min of meer centraal. Op deze zaken zal ik in mijn bijdrage van vandaag dan ook wat minder de nadruk leggen.

Voorzitter. De evaluatie van de Jeugdwet heeft het formaat van een middelgroot telefoonboek, maar de samenvatting is snel gemaakt. De transitie is zonder al te grote ongelukken wel gelukt, maar de transformatie, de echte verandering, heeft niet of nog niet helemaal plaatsgevonden. De evaluatie geeft heldere aanbevelingen en het verbeterplan van de minister neemt die aanbevelingen eigenlijk een-op-een over. Ook de experts tijdens de verschillende hoorzittingen waren daarover kraakhelder. Dit plan sluit naadloos aan bij de evaluatie. Goed nieuws dus.

Maar ook in het regeerakkoord zijn afspraken gemaakt. Naar aanleiding daarvan worden stappen ondernomen. Een greep daaruit. Er volgt een wetsvoorstel om versnippering van regio's tegen te kunnen gaan. Er volgt een wetsvoorstel om administratieve lasten te verminderen. Er is een fonds van 200 miljoen euro vastgesteld om gemeenten te helpen die kampen met een stapeling van tekorten op het sociaal domein.

Voorzitter. Het CDA wil vandaag drie dingen bereiken en zoekt toezeggingen van de minister daarvoor. Hier zal ik in mijn bijdrage wat langer bij stilstaan. Ten eerste de stapeling van procedures en klacht-, tucht- en toezichtsinstanties. Het komt voor dat een professional zich rondom een- en hetzelfde feit of klacht zeven verschillende keren moet verantwoorden en verdedigen. Dat is dan nog zonder de mogelijkheid van hoger beroep. Professionals zijn tot twee jaar een behoorlijk deel van hun tijd en vooral energie kwijt met dergelijke procedures. Het is van groot belang dat klachten van ouders professioneel worden opgepakt en het is van het grootst mogelijke belang dat dit juridisch goed gaat. Natuurlijk moet een hoger beroep mogelijk zijn maar dit is wel erg gortig. Is de minister het met het CDA eens dat een stapeling van procedures en instanties misschien wat veel van het goede is? Heeft de minister een indicatie van hoeveel tijd, geld en energie dit wel niet kost? Is de minister het met het CDA eens dat een teveel aan procedures en verantwoording verlammend kan werken? Wat vindt de minister van het voorstel van de heer Adri van Montfoort om professionals zich voor hetzelfde feit slechts een keer te laten verantwoorden, met daarbij uiteraard de mogelijkheid van hoger beroep? Zegt de minister toe te onderzoeken hoe een verandering van de stapeling van procedures en instanties in de geest van bovenstaande een feit zou kunnen worden?

Voorzitter. Professionals in de jeugdzorg worden knettergek van al die procedures en van het feit dat ze bijvoorbeeld bij 27 gemeenten voor ongeveer hetzelfde op een andere manier verantwoording moeten afleggen. Van dat laatste zijn we binnenkort af; dat staat in het regeerakkoord. Over het eerste zou ik graag een toezegging van de minister willen.

Ten tweede. Gezinnen met meer dan één hulpvraag hebben voor de inkoop van hulp te maken met wel vier wetten: de Jeugdwet, via de gemeente, de Wet langdurige zorg, via het zorgkantoor, het CIZ en de Sociale Verzekeringsbank, de Wmo en de Zorgverzekeringswet. Het CDA kent meerdere voorbeelden van gezinnen die door de administratieve bomen het bureaucratische bos niet meer zien. Zij ontvangen niet de zorg die nodig is, maar ieder probleem wordt los wel aangepakt. Met veel moeite lukt het soms om voor zo'n gezin een soort gezinsarrangement te maken. Daar zijn voorbeelden van, dus het kan wel, maar o, o, o, wat gaat dat vaak moeilijk. Is de minister het met het CDA eens dat gezinnen met meerdere problemen en hulpvragen dikwijls te maken hebben met veel, te veel, financieringsstromen en meerdere verantwoordingsmodellen? Is de minister het met het CDA eens dat deze onontwarbare kluwen van regels eerder ziekmakend dan helpend is? Is de minister bereid te onderzoeken hoe het instrument van het gezinsarrangement, dat gemeenten wel gebruiken, gefinancierd vanuit verschillende stromen, gemakkelijker ingezet zou kunnen worden?

Voorzitter. Ten slotte vraagt het CDA aandacht voor een speciale doelgroep, een doelgroep die tussen wal en schip valt: alleenstaande moeders met kinderen die geen vaste woon- of verblijfplaats hebben. Het CDA kent meerdere casussen van kinderen die bij de moeder zijn weggehaald, eigenlijk omdat het hun, als puntje bij paaltje komt, aan geschikte woonruimte ontbreekt. Maar als het probleem het ontbreken van een woonruimte is, dan is het weghalen van een kind geen oplossing. Bovendien vindt eigenlijk iedereen dat moeders met kinderen voorrang zouden moeten krijgen bij het toewijzen van een woning. Het probleem zou dus bij de meeste gemeenten snel opgelost moeten zijn, ware het niet dat je voor de toewijzing van een woning wel ingeschreven moet staan. En dat is lastig zonder woon- of verblijfplaats. Herkent de minister ...?

De voorzitter:

Mag ik u even onderbreken? Want er is toch echt een interruptie van mevrouw Peters van het CDA.

De heer Peters (CDA):

Ik zit zo in mijn verhaal, meneer de voorzitter, dat ik dat niet zie.

De voorzitter:

Ja. Mevrouw Peters, ga uw gang.

Mevrouw Tielen (VVD):

Mevrouw Tielen, met een vraag aan de heer Peters. Ik herken heel goed het beeld dat de heer Peters schetst van de verschillende wetten en problemen. In de casus die hij daarna beschrijft, is eigenlijk hetzelfde het geval. Mensen hebben te maken met én de woonverordening én de inkomensverordening en weet ik wat allemaal. Meneer Peters vraagt om een arrangement. Mijn vraag is of meneer Peters dat als oplossing ziet, of dat de oplossing ligt bij een ambtenaar of wijkteamhulpverlener die de hulpvraag integraal bekijkt en zonder alle ingewikkelde protocollen gewoon zegt: ja meneer, mevrouw, we gaan u helpen met uw hulpvraag die dwars door al die wetten heen loopt. Mijn vraag aan meneer Peters is dus eigenlijk: is het arrangement de oplossing, of ligt de oplossing misschien toch ergens anders?

De heer Peters (CDA):

Het arrangement is de oplossing. Het probleem is dat we door al die regels, waar we ons allemaal zo keurig aan moeten houden, helemaal niet zo makkelijk tot die arrangementen kunnen komen. Dat is ons allen fatsoenlijk afgeleerd. Iedereen weet eigenlijk wel wat de oplossing zou zijn, namelijk integrale hulp aan dat gezin in dit geval, maar daar komen we bijna niet toe, omdat we te maken hebben met die verschillende regels en wetten. Die hebben we deels zelf afgesproken, maar het blijkt heel erg ingewikkeld om daarvan af te wijken. Ik zei al: het kán wel, maar met heel veel moeite. Ik ken voorbeelden van gemeenten waar het met heel veel moeite wel lukt en zo'n arrangement uiteindelijk echt werkt. Ik zou graag willen dat onderzocht wordt hoe we dit algemeen toegankelijk en makkelijker voor gemeenten kunnen maken, juist omdat we dit soort goede voorbeelden zouden moeten delen.

Mevrouw Tielen (VVD):

Als de heer Peters een soort "gezond-verstand"-arrangement bedoelt waarbij een aantal protocollen wellicht wat dunner worden, dan ondersteun ik zijn betoog.

De heer Peters (CDA):

Dank u wel, mevrouw Tielen. Ik hou van gezond verstand. Laten we dat dan ook gebruiken en dat vooral ook de ruimte geven. Dat is ook de oproep.

Voorzitter. Ik ga terug naar mijn betoog. Erkent de minister de specifieke problemen van alleenstaande moeders zonder vaste woon- en verblijfplaats? Is de minister het met het CDA eens dat deze problemen eigenlijk zonder veel moeite uit de wereld geholpen kunnen worden? Is de minister bereid om met gemeenten in gesprek te gaan en met de VNG te komen tot een wellicht ook weer "gezond verstand"-protocol, mevrouw Tielen, om deze vrouwen echt te helpen? En dan bedoel ik niet van de regen in de drup.

Voorzitter. Samenvattend. Het CDA herkent zich in de bevindingen van de evaluatie. Het CDA is blij met het plan van aanpak van de minister. Het CDA vraagt aandacht voor drie concrete punten van verbetering. Ik heb ze net genoemd en hoop op stevige toezeggingen van de minister.

Tot zover in eerste termijn.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Van der Staaij van de SGP-fractie.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Vanavond bespreken we de eerste evaluatie van een wet die nog niet zo heel lang geleden door de Tweede en Eerste Kamer is aangenomen. Het is daarom ook een tussenstand. Het is duidelijk dat we er nog absoluut niet zijn, maar dat er wel de nodige vooruitgang is geboekt. Bij het evalueren van een nieuwe wet of bij begrote nieuwe wetgevingsprojecten kan op een gegeven moment ook de neiging ontstaan om het verleden een beetje te romantiseren en de toekomst na die wet wat te idealiseren. Nou, het verleden was bepaald niet romantisch, want we snakten allemaal naar een nieuwe wet. Het was ongelooflijk ingewikkeld en ondoorzichtig. Er is een parlementaire werkgroep geweest. Er waren allerwegen klachten uit de praktijk. Het was dus een goede stap die gezet is. Maar tegelijkertijd is het nu ook bepaald niet zo dat alle problemen ineens als sneeuw weggesmolten zijn.

Wat daarom volgens de SGP-fractie nodig is, is aan de ene kant geduld vanuit het besef dat er een hele omslag is gemaakt die gewoon zijn tijd nodig heeft en dat het een ingewikkelde wijziging is geweest die echt nog niet overal geland is. Dus aan de ene kant geduld, maar aan de andere ook actie. Als we nu concrete knelpunten zien, moet er ook op gehandeld worden.

Voorzitter. Ik moet eerlijk zeggen dat ik ook wel vind dat het kabinet daar goed mee bezig is. Ik heb ook weer even het Actieprogramma Zorg voor de Jeugd erbij genomen. Dan zijn er toch wel heel veel punten die ik ook de afgelopen tijd gehoord heb en in de rapporten terugzie, maar die ik ook tijdens werkbezoeken en in gesprekken tegenkom. Die worden daar wel in belegd. Dat geeft dus wel vertrouwen dat er ook echt op die knelpunten opgetreden wordt.

Voorzitter. Ik wil nog ingaan op een aantal concrete punten. Dat is in de eerste plaats die transformatie. Het woord is al een paar keer gevallen. Wat we toch ook wilden, was dat minder snel de professionals in actie komen en dat we meer het netwerk rond de kinderen zelf, de gezinnen, de sociale omgeving benutten. Op dat gebied gebeurt nu ook wel weer het een en ander. Ik lees bijvoorbeeld een nieuwe figuur als "jouw ingebrachte mentor". Die past wel in dat denken. Dat is een prachtige nieuwe figuur, maar we hebben hier vroeger in debatten ook veel gesproken over bijvoorbeeld de Eigen Kracht Centrale, een ander initiatief. In hoeverre is de minister ermee bekend? Zijn de gemeenten ook goed op de hoogte — dat is natuurlijk het allerbelangrijkste voor de praktijk — van dat soort belangrijke initiatieven die kunnen helpen om die omslag, die transformatie, ook echt te maken?

Voorzitter. Het tweede punt. Het persoonsgebonden budget is een belangrijk element dat helpt voor elkaar te krijgen dat de jeugdhulp kan aansluiten bij de achtergrond en de wensen van burgers. We hebben verschillende keren gezien en gehoord dat gemeenten onvoldoende wijzen op die wettelijke rechten of zelfs de wettelijke regels niet naleven. Wat zijn de mogelijkheden voor verbetering daarvan?

Ik vraag ook aandacht voor identiteitsgebonden instellingen met een landelijke functie. Christelijke instellingen zoals Eleos en De Hoop ggz maken zich er zorgen over dat het door hun landelijke functie soms heel lastig is om in het huidige systeem uit de verf te komen en om die deskundigheid intact te houden. Hoe kijkt de minister daartegen aan?

Ik weet dat het onderwerp wachtlijsten in een eerder debat is benoemd, maar omdat het toch altijd weer zo schrijnend is, wil ik graag weer een voorbeeld noemen waarvan ik vrees dat het vaker voorkomt. Ik heb het over situaties waarin ouders zich ontzettend veel zorgen maken over suïcidale neigingen van een kind, waarbij er ook verschillende pogingen zijn geweest. Dan kun je je oren niet geloven als je hoort dat het eindeloos duurt voordat er hulp beschikbaar is, ook in die situaties, en dat je gewoon op wachtlijsten stuit. Zeker in dat soort levensbedreigende situaties zou het toch alle hens aan dek moeten zijn? Met alles wat er nu eerder is besproken over die wachtlijsten vraag ik: is er nu zicht op dat er echt sneller en beter geholpen kan worden?

Dan het punt van de pleegzorg. Ook met de Jeugdwet blijft de uitval van pleegouders en het verplaatsen van pleegkinderen helaas erg veel voorkomen. Wij waarderen de inspanningen die worden verricht, maar zou je niet fundamenteler moeten kijken? Ik hoorde recent over een ervaring uit Engeland dat ook adoptie vanuit pleegzorg meer stabiliteit kan bieden in opvangsituaties die juist langdurig nodig zijn. Ziet de minister mogelijkheden om deze route ook voor Nederland eens te verkennen?

Dan een punt dat ook door anderen is genoemd. Wie komt het niet regelmatig tegen? Ik heb het over de klachten over die berg aan administratie. Van verschillende kanten is herhaaldelijk het signaal gekomen dat wij ook hierdoor soms specialistische expertise dreigen te verliezen. Mensen haken gewoon af omdat zij zeggen: ik vind dat ik in dit systeem moeilijk meer kan werken. Is hier aandacht voor bij het in kaart brengen van expertise die landelijk beschikbaar moet zijn?

Tot slot: de nieuwe privacyregels roepen ook hier en daar onduidelijkheid op voor professionals. Ik zag dat ook in het evaluatierapport. Er was ook een aanbeveling om ermee aan de slag te gaan. Het is niet altijd duidelijk of het precies door de regels komt of door de perceptie daarvan, maar het is in ieder geval zo dat het door de manier waarop met privacyregels wordt omgegaan — laat ik het zo formuleren — lastig wordt gemaakt om goed samen te werken met anderen. Ik zocht even naar begrijpelijk Nederlands voor "domeinoverstijgend werken", zoals het geloof ik in die conclusies heet. Het gaat erom dat je goed kunt samenwerken met andere mensen die ook nodig zijn voor een oplossing. Wordt dat punt ook opgepakt, vraag ik de minister. Ik zag daarover een aanbeveling in de evaluatie.

Dat waren een aantal concrete knelpunten waarop ik vanavond graag de reactie van de minister hoor. Dank u wel.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Exact binnen de tijd. Dan is het woord aan de heer Voordewind namens de fractie van de ChristenUnie.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. het is goed om stil te staan bij de tussenevaluatie van de Jeugdwet vanavond. Mijn collega Peters noemde dat het belangrijkste debat van vandaag. Vanmiddag hebben we het ook nog over de migratieproblemen gehad, kan ik hem geruststellen: ook een belangrijk probleem. Maar dit verdient zeker ook de aandacht. Er is een actieplan uit voortgekomen: Zorg voor de jeugd. Dat actieplan is prachtig, maar zorgt natuurlijk niet meteen voor de nodige veranderingen van de werkelijkheid. Er is nog veel te verbeteren: onder meer de toegankelijkheid van de jeugdhulpverlening, de professionaliteit van de wijkteams en de samenwerking met de huisartsen en de jeugd-ggz. In deze zes actielijnen komen veel aanbevelingen uit de evaluatie gelukkig terug.

Maar ik mis nog wel specifieke aandacht voor twee belangrijke onderwerpen: preventie en de jeugd-ggz. Ik loop ze even af. Preventie en vroegsignalering zijn cruciaal om tijdig de juiste hulp te kunnen bieden en om te voorkomen dat kinderen in de knel komen en er uiteindelijk duurdere hulp nodig is. Dit vraagt hechtere samenwerking en snel handelen. Lokale teams hebben hierin een regierol, maar moeten nog veel beter afstemmen met de huisartsen en de jeugdgezondheidszorg, maar ook met jongerenwerkers en scholen, die beter zicht hebben op kinderen en jongeren. Wij zien echter nog te veel kwaliteitsverschillen als het gaat om die lokale teams. Ziet de minister mogelijkheden om met die basiscriteria te komen en zo ja, hoe gaan die basiscriteria er dan uitzien? Kan de minister daar iets over zeggen, om toch die kwaliteitsverschillen te minimaliseren in de lokale gemeentes?

Dan de positie van de jeugd-ggz. D66 vraag daar altijd aandacht voor en terecht. Daar zijn ook grote discussies over. Mijn fractie ziet dat er nog veel te verbeteren valt, maar wil wel vasthouden aan de decentralisatie en de geïntegreerde benadering. De heer Van der Staaij noemde de werkgroep jeugdzorg van acht jaar geleden en daar heb ik zelf in mogen zitten. Ik heb toen in de Kamer brede steun gezien om tot die decentralisatie te komen, maar dat betekent niet dat de jeugd-ggz nu goed loopt. Ik heb begrepen dat er een speciale rondetafel is geweest. Welke acties vloeien hier nou concreet uit voort, vraag ik de minister.

Voorzitter. Dan een ander punt. De gezinshuizen hebben zich de afgelopen jaren ontwikkeld tot een volwaardig alternatief voor residentiële zorg. Momenteel zijn er ongeveer 900 gezinshuizen. Ik heb er de afgelopen tijd ook weer een aantal bezocht en ik ben erg onder de indruk van de toewijding en de betrokkenheid van de ouders bij de kinderen die zij onder hun hoede hebben genomen. Er zitten nog te veel kinderen in de instellingen, want in de gezinshuizen wordt vaak gewerkt met één ouder als fulltimekracht en een professionele gezinsouder. Het gaat hier om kinderen met complexe problemen die niet terechtkunnen in de pleeggezinnen.

Om gezinshuizen duurzamer te versterken is het nodig dat de specifieke knelpunten op bijvoorbeeld het gebied van de positionering van de gezinshuisouders, de bekostiging, de administratieve lasten en de respijtzorg in beeld komen en aangepakt worden. Zo krijg ik signalen dat gezinshuizen qua administratie en verantwoording nog steeds worden behandeld als grote intramurale instellingen. En dat kunnen die ouders echt niet aan. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Mijn fractie wil dan ook dat er gekeken wordt naar de knelpunten voor deze gezinshuizen en dat er een actieplan komt om deze knelpunten aan te pakken. Is de minister daartoe bereid?

Voorzitter. Dan een ander punt dat de collega Van der Staaij ook aansneed, de identiteitsgebonden zorg. De gemeentes moeten volgens de Jeugdwet bij het verlenen van jeugdzorg rekening houden met de gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdigen en hun ouders. In de praktijk lopen christelijke ggz-organisaties als De Hoop en Eleos echter tegen problemen aan omdat ze landelijk werken en qua cliënten een grote spreiding hebben. Contracten met jeugdzorgregio's zijn niet altijd mogelijk vanwege het geringe volume en de geringe omzet.

Nu is er het Landelijk Transitiearrangement, het LTA, voor de schaarsere specialismen. Dit zou een mogelijkheid kunnen bieden om christelijke ggz-zorg te contracteren, maar de VNG houdt daar de boot af. Vandaar mijn vraag aan de minister: wil de minister in gesprek gaan met de VNG om te zorgen dat die identiteitsgebonden zorg, waaronder de christelijke jeugd-ggz, scherper op het netvlies komt en de gemeentes meer lokaal gaan inkopen via de aanbestedingen dan wel via specifieke afspraken om zo te zorgen dat de kinderen en hun ouders altijd toegang hebben tot die identiteitsgebonden zorg? Ik hoor daar graag een reactie van de minister op.

Voorzitter. Twee jaar geleden mocht ik samen met het toenmalige Kamerlid Loes Ypma van de Partij van de Arbeid in de Oude Zaal het symposium Hoe babyproof zijn relaties? organiseren. We zien in de praktijk dat met de komst van het eerste kind met name de partnerrelatie onder druk kan komen te staan. Daarom is het belangrijk dat aanstaande ouders op dit punt goed voorbereid worden. Op basis van het symposium heeft het NJi toen een handreiking gemaakt, geschreven voor de gemeentes, over preventieve ouderondersteuning, relatieondersteuning. En het komt nu echt aan op goede implementatie daarvan, want bij navraag bleek dat die handreiking wel gemaakt was, maar dat die niet breed onder de aandacht is gebracht van de gemeentes. Vandaar mijn vraag aan de minister of hij bereid is om met de VNG in overleg te gaan over deze handreiking met als doel binnen alle gemeentes ondersteuning aan te bieden op het gebied van aanstaand ouderschap. Ik hoor graag zijn reactie.

Voorzitter, dan de leeftijdsgrens. Ik sluit mij aan bij anderen die ook hebben gezegd dat de leeftijdsgrens wat hen betreft naar 21 zou mogen voor alle jeugdhulp. Mijn fractie is hier groot voorstander van. De minister heeft aangegeven eind dit jaar met zijn reactie te komen. Het lijkt mij goed om ook breder te kijken naar de afstemming tussen de Jeugdwet en de andere wetten binnen het sociale domein, denk aan de Wlz, de Wmo en de Wet passend onderwijs. In de evaluatie was er namelijk weinig aandacht voor de grenzen en de schotten tussen de wetten, terwijl niet alleen 18-min/18-plus een knelpunt is, maar bijvoorbeeld ook de zorg voor kinderen met levenslange beperkingen die langdurige zorg en hulp nodig hebben. Voor hen voldoet de Jeugdwet niet. Is de minister bereid om de afstemming met andere domeinen nader te bekijken?

Tot slot. Kan de minister iets melden over de overgangsregeling voor het woonplaatsbeginsel? Mevrouw Westerveld noemde het ook. Wetswijziging is er pas per 1 januari 2020. Hoe wordt dit tot die tijd geregeld? We krijgen nog te veel signalen van gemeenten dat zij er onderling niet uitkomen.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Tielen namens de fractie van de VVD.

Mevrouw Tielen (VVD):

Voorzitter. "We sukkelden al een tijd met de zorg voor ons kind, maar nu zijn we zo blij met de begeleiders die het wijkteam ons aanbood", vertelde de moeder van een jongen met een ernstige gedragsstoornis bij een werkbezoek. "In deze regio zijn er minder kinderen die zware hulp nodig hebben", zei een behandelaar in een jeugdzorgPlusinstelling in Noord-Holland vorige week wel drie keer. "Dat komt vooral door de Jeugdwet", vulde hij aan. "De hulp voor gezinnen is beter en vroeger aanwezig en daardoor ontsporen jongeren minder snel. Ik merk dat de contacten met andere hulpverleners beter zijn geworden", riep een gezinstherapeut bij een bijeenkomst in Midden-Nederland over de ervaringen met de jeugdhulp. "Het maakt dat we veel beter passende hulp kunnen bieden aan gezinnen in onze gemeente."

Een drietal positieve ervaringen met de Jeugdwet uit de eerste hand. Dit zijn mensen wier leven echt beter is geworden met deze wet. Dat is toch wat alle partijen in deze Kamer uiteindelijk beogen. Maar ik sluit mijn ogen niet voor waar nog verbetering nodig is. Ik weet dat tegenover elk van deze verhalen een ander verhaal staat van een zorgverlener, een ouder of een andere betrokkene die ervaart hoe de dingen nog niet zo geregeld zijn als verwacht. De conclusie van de tussenevaluatie is glashelder. Om de doelstellingen van de nieuwe wet te kunnen behalen is meer tijd nodig.

De VVD wil, net als iedereen in deze Kamer, dat gezinnen, jongeren en ouders tijdig passende hulp krijgen en dat zorgverleners zonder al te veel papierwerk en onzinnige regeltjes passende hulp kunnen bieden, met kwaliteit, duurzaam, met zorg nabij, met kennis en kunde in lokale teams en met een goede wisselwerking tussen gezin, school, zorg en kind. Dat vergt maatwerk, geen lange Haagse halen, snel thuis. Wat de VVD betreft, is het glas al halfvol. De komende paar jaar is vooral rust en ruimte in het stelsel nodig zodat gemeenten de regie naar zich toe kunnen trekken en nog beter maatwerk kunnen leveren. Om dat te ondersteunen heeft de VVD een aantal vragen en voorstellen die de rust, ruimte en regie verder op gang helpen.

Ten eerste. Volgens mij zijn we het er allemaal over eens dat de administratieve lasten teruggedrongen moeten worden, maar is het altijd de vraag welke administratie geschrapt kan worden en hoe. We willen graag dat gemeenten en zorgverleners met een beperkt aantal standaardmodellen aan de slag kunnen; niet allemaal opnieuw het wiel uitvinden. Een jaar geleden werkte volgens de VNG 80% van de gemeenten consistent met de standaardmodellen. Weet de minister hoe het er nu voorstaat? Wat kunnen we daaruit leren voor andere administratieve lasten, bijvoorbeeld kwaliteitsevaluaties? Ik weet dat de minister een wetsvoorstel in de Kamer heeft liggen om eventueel regels te stellen. Op welke termijn wil de minister deze in werking laten treden en op welk moment zou de minister nadere regels willen stellen?

Ten tweede. Eén gezin, één plan, één coördinerend hulpverlener is het uitgangspunt. Maar hoe werkt dat nu in de praktijk? Is er echt interdisciplinaire samenwerking? Ik denk te weinig. Ouders hebben nog vaak met te veel professionals en ambtenaren te maken die echt mee willen denken over oplossingen, maar die zich ook nog wel vaak laten vangen door protocollen. Ik had het daarstraks in een interruptiedebatje met meneer Peters over. Wij geloven dat de kennis en kunde aanwezig zijn en dat professionals zelf keuzes kunnen maken. De afgesproken strafsessies moeten daaraan bijdragen. Hoe staat het daarmee? De toezegging die de VVD kreeg om de jaarlijkse herindicatie te veranderen zou daar ook aan moeten bijdragen. Hoe staat het daarmee?

In gemeenten waar budget en regelruimte is voor innovaties, blijkt dat gezinnen en hulpverleners tevredener zijn. Innovatie en onderzoek helpen, zo blijkt. De VVD wil graag dat onderzoek, kennisontwikkeling en kennisdeling onderdeel zijn van transformatie en innovatie. Kan de minister toezeggen dat bij het toekennen van de transformatiegelden kennisontwikkeling een rol krijgt?

We hebben het al gehad over het 18de jaar. De minister lijkt standaard in te willen zetten op verlenging na het 18de jaar van pleegzorg — goed — maar ook van andere vormen van zorg. Daar heb ik wel vraagtekens bij. Iemands 18de verjaardag is immers meestal geen verrassing. We willen graag van de minister weten welke stappen hij samen met gemeenten gaat zetten om ook al eerder te beginnen met een goede voorbereiding op de 18de verjaardag, zodat niet standaard verlenging nodig is. Gemeentes kunnen nu al maatwerk bieden als dat nodig is. Wat ons betreft blijft dat ook zo. Zijn daar belemmeringen?

Als laatste noem ik de klachtenprocedures; meneer Peters begon er ook al over. Hulpverleners hebben soms te maken met diverse klachtenprocedures tegelijk. Dat levert veel stress en verlies op, niet alleen voor hen, maar voor alle betrokkenen. Is het mogelijk om die klachtenprocedures te stroomlijnen, zodat er ook daar weer meer ruimte ontstaat?

Voorzitter. We zijn er nog niet, maar we komen er wel. De voorbeelden die ik in het begin van mijn betoog aanhaalde, laten al zien wat we de afgelopen jaren bereikt hebben. Daarom is een groot compliment op z'n plaats; een compliment voor de daadkrachtige gemeentebesturen, voor de betrokken zorgverleners, voor de vooruitstrevende zorgorganisaties en voor al die mensen die elke dag keihard werken om te zorgen dat de jeugd passende hulp krijgt en beter wordt. Complimenten aan hen!

Dank u wel.

De voorzitter:

Er is een interruptie van mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

We horen mevrouw Tielen een paar succesverhalen noemen. Het is natuurlijk heel erg fijn dat zij op werkbezoeken van mensen hoort waar ze allemaal mee geholpen zijn en wat er goed gaat. Maar ik kan me voorstellen dat mevrouw Tielen ook weleens van wethouders of van gemeenten hoort dat ze er gewoon niet uitkomen en dat ze gewoon flinke tekorten hebben bij onder andere de jeugdzorg. Ik zou mevrouw Tielen willen vragen wat ze nou tegen die mensen zegt. Zegt ze dan tegen de gemeente: nou, maakt u zich geen zorgen want er is wél genoeg budget?

Mevrouw Tielen (VVD):

Tegen die gemeentebesturen zeg ik dat het hún verantwoordelijkheid is om ook goed te begroten en goed in te kopen. Een aantal gemeentebesturen, die daadwerkelijk dit ook precies zo met mij deelden, zijn 2015 ook eigenlijk een beetje ingegaan met het idee: we doen wat we deden, want we deden het altijd al zo. Die gemeenten komen er dan na een jaar, anderhalf jaar of twee jaar achter dat het misschien toch niet zo werkt. Het gaat om regie nemen en ook verantwoordelijkheid nemen. Welke jongeren heb je in je gemeente, welke hulp past bij hen en hoe koop je die hulp goed in? Die verantwoordelijkheid ligt voor een deel wel bij hen. Tegelijkertijd zie ik ook wel dat in sommige gemeenten het budget voor jeugdhulp echt tekortschiet. Gelukkig is er een aantal gemeenten die dat kunnen compenseren omdat er op de Wmo vaak geld overschiet. Ik ga niet bepalen welke euro ze waaraan moeten gaan uitgeven omdat ik dat ook minder goed kan beoordelen dan zijzelf.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Die laatste zin vind ik een hele mooie, want gemeenten kunnen dat inderdaad veel beter beoordelen dan wij. We hebben de gemeenten met de decentralisaties ook die taken gegeven om dat goed te beoordelen.

Mevrouw Tielen (VVD):

Ja.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Maar ik vond dat mevrouw Tielen van de VVD in het begin gemeenten wel veel tekortdeed door eigenlijk te zeggen: nou, u krijgt wél voldoende budget. Omdat wij dat zelf hebben gedecentraliseerd en omdat juist ook gemeenten dat beter kunnen beoordelen, moeten wij gemeenten ook serieus nemen als zij zeggen: het budget schiet tekort. Ik zou mevrouw Tielen willen vragen of zij het daarmee eens is.

Mevrouw Tielen (VVD):

In generieke zin ben ik dat helemaal met mevrouw Westerveld eens. Wat dat betreft denk ik dat de minister ook goede stappen heeft gezet door samen met de VNG te kijken hoe echte problemen opgelost kunnen worden. Maar tegelijkertijd roep ik al die gemeenteraadsleden en wethouders op om zelf ook goed te kijken wat er nou in hun gemeente nodig is. Ik ben zelf raadslid geweest en ik heb me zelf ook met jeugd beziggehouden, en ik zeg heel eerlijk: het is inderdaad niet makkelijk. Maar uiteindelijk moet het wat mij betreft wel daar liggen.

De voorzitter:

Mevrouw Westerveld, nog een keer?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Stel dat dan blijkt dat die gemeenteraden, en ook de wethouders die zij controleren, met elkaar tot de conclusie komen dat er te weinig budget is. Vindt mevrouw Tielen ook dat als dat wordt geconstateerd, we dan hier landelijk misschien ook moeten inzien dat er voor sommige gemeenten extra budget beschikbaar moet komen?

Mevrouw Tielen (VVD):

Volgens mij heeft de minister dat inzicht in ieder geval al gedefinieerd. Tegelijkertijd denk ik dat het nooit een eendimensionaal vraagstuk is. Het is heel fijn om het plat te slaan tot: er is te weinig geld, dus er moet meer geld bij. Maar helaas, of misschien juist niet helaas, hebben het probleem en de oplossingen meestal verschillende dimensies.

De voorzitter:

Voor de vierde keer, mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Nog één vraag. Is mevrouw Tielen het met me eens dat het goed zou zijn dat er een onafhankelijk onderzoek komt waarbij eens echt goed wordt gekeken of gemeentes voldoende budget hebben, en hoe we landelijk op een goede manier budget kunnen compenseren als dat er niet voldoende is?

Mevrouw Tielen (VVD):

Mevrouw Westerveld kent mij inmiddels als iemand die dol is op onderzoek, en die ook behoorlijk onafhankelijk en autonoom in het leven staat, maar of ik hier nou ja op ga zeggen? Dat denk ik toch niet.

De voorzitter:

Dank voor uw betoog. Als laatste vanuit de Kamer is het woord aan mevrouw Agema, namens de fractie van de PVV.

Mevrouw Agema (PVV):

Dank u wel, voorzitter. We spreken vandaag over de evaluatie van de Jeugdwet. De hoofdconclusie is dat de doelen nog niet zijn gerealiseerd en dat is natuurlijk geen verrassing. Al drie jaar lang gaat er van alles mis. Vele debatten zijn gevoerd over het uitblijven van goede zorg voor kinderen in de knel, over wachtlijsten voor kinderen die dringend hulp nodig hebben, over het uitblijven van hulp aan suïcidale tieners en laatst nog over jongeren die door de rechter veroordeeld zijn tot het volgen van therapie, maar moeten wachten op passende hulp en daardoor onterecht te lang op een gesloten afdeling verblijven. Steeds was er dezelfde conclusie: de verplichting van gemeenten om te zorgen voor tijdige bereikbaarheid en beschikbaarheid van passende hulp blijkt in de praktijk vaak niet te worden gerealiseerd. Vooral de dure, gespecialiseerde jeugdhulp wordt niet voldoende ingekocht. Ook ontbreekt de expertise bij de gemeente in de wijkdienst.

De Jeugdwet vindt zijn oorsprong in de parlementaire werkgroep die onder Balkenende IV met het advies kwam. Meneer Van der Staaij en meneer Voordewind spraken er al over. Onder Balkenende I bleef het liggen, want er was onvoldoende vertrouwen in de uitwerking van de wens voor een Jeugdwet. Maar onder Balkenende II werd het ineens wel door beide Kamers heen geramd. Ik weet nog goed dat meneer Teeven en meneer Van Rijn, de ministers die toen met de grote majeure wetswijziging behept waren, zelfs doorgingen toen we op een gegeven moment een voortgangsrapportage kregen waarop een go of no-go gegeven moest worden. Er werd daarin zelfs met stoplichtjes gewerkt. 39 van de 40 stoplichtjes stonden op rood en toch werd het go gegeven en kwam de Jeugdwet er.

In 2014 hadden we hier de wetsbehandeling en dat is echt een recorddebat geworden. Daarin werd steeds gezegd dat de zorg echt dichtbij zou komen. Dat vond ik toen al vreemd, want de gemeenten kregen ook de portemonnee in handen en werden zuinige gemeenten. Ondanks dat het Centraal Planbureau eerst nog zei dat de Jeugdwet 120 miljoen op zou leveren en de uiteindelijke bezuinigingsopgave 450 miljoen werd, zei het CPB jaren later in Zorgkeuzes in Kaart: het levert geen geld op, nee, het kost 12%. Dat zijn de tekorten waar uiteindelijk gemeenten mee aan de gang hebben moeten gaan voor iets wat hier in de Kamer is neergezet als "transformatie". We kunnen concluderen dat de rups niet tot vlinder is uitgegroeid.

In de evaluatie lezen we dat er drie transformatiedoelen aan de Jeugdwet zijn gekoppeld en dat ze niet zijn gehaald. Laat ik beginnen met het laatste punt, meer ruimte voor de professional. In het rapport lezen we: "Het lijkt erop dat de ruimte die de Jeugdwet wenst voor professionals gehinderd wordt door de ruimte die de Jeugdwet biedt voor het ontstaan van verschillende manieren van verantwoording en administratie, met regel- en registreerdruk tot gevolg." Ook dit is geen verrassing. We weten al zolang dat veel zorgaanbieders door de immense administratieve gekte van 380 gemeenten en ingewikkelde aanbestedingsprocedures de handdoek in de ring gooien. Dit staat haaks op het uitgangspunt van de Jeugdwet dat de decentralisaties gepaard zouden gaan met een beperking van de regeldruk voor burgers, bedrijven en professionals.

Een ander doel is meer samenhang in het hulpaanbod. De mantra van één gezin, één regisseur, één plan kunnen we wel dromen, maar in de praktijk blijkt het lastig, soms onwenselijk of zelfs helemaal onmogelijk om te realiseren.

Dan het doel van minder intensieve zorg. De vraag is of er een verschuiving heeft plaatsgevonden naar minder intensieve zorg. De vraag die we hierbij stellen is of de preventie en ergerlijke bemoeienis wel leiden tot minder dure specialistische zorg. Dit is een aanname die nergens op werd gestoeld en die ook in de praktijk niet van de grond is gekomen. De instroom met specialistische, vooral bovenregionale aanbieders neemt af. Maar was dit maar een bewijs dat er minder van nodig is door een succesvolle preventie onderaan in de jeugdhulpketen. We weten dat dat niet het geval is. Gemeenten kopen simpelweg onvoldoende specialistische jeugdzorg in. Het gaat hier om kinderen die zeer urgent zorg en ondersteuning nodig hebben, bijvoorbeeld slachtoffers van loverboys of kinderen met suïcideproblematiek. Het gaat om kinderen met een hele zware hulpvraag, die voor gemeenten niet veel meer representeren dan een zak met geld die ze niet willen uitgeven.

Tijdens het rondetafelgesprek over de evaluatie van de Jeugdwet waar een keur van deskundigen, ouders en jongeren hun zorgen uitten, werd duidelijk dat het drie jaar na de invoering niet meer gaat om de kinderziektes van de wet, maar om structurele problemen. De minister moet dat met mij eens zijn. Hij heeft de afgelopen acht maanden vele debatten gevoerd over het uitblijven van zorg en de perikelen van deze Jeugdwet. Hij moet die herkennen en erkennen. Natuurlijk is het mooi dat er weer een actieplan komt en dat dat actieplan direct aansluit op de conclusies van de evaluatie, maar het is ook wel makkelijk. De proof of the pudding is in the eating, maar deze pudding ligt al aardig lang. De vraag is eigenlijk: wanneer gaat het nou wel goedkomen?

Het actieplan Zorg voor de Jeugd omvat een wetsvoorstel om de uitvoeringslasten te verminderen middels een bepaling in de wet om gemeenten tot regionale samenwerking te dwingen. Dit lijkt me een goed idee. Ik hoop dan ook dat we die wet snel gaan behandelen. Verder vraag ik de minister wat zijn inschatting is van de oplossing en de uitvoering van zijn actieplan. Wanneer moet wat bereikt zijn? Staan we hier over twee jaar, vijf jaar na de invoering van de wet, hetzelfde debat te houden, of zijn er zaken opgelost? En welke van de punten in het actieplan moeten daadwerkelijk gerealiseerd zijn voor het einde van de termijn van de minister?

Ten slotte de 200 miljoen. Het is een slag in de lucht. We hebben er gisteren uitgebreid over doorgevraagd bij de technische briefing. De ambtenaren waren zo trouw en loyaal genoeg aan de minister om niet het echte bedrag te noemen. Maar ik stel hier wel de vraag aan de minister: wat is opgeteld het bedrag dat de gemeenten genoemd hebben als zijnde het tekort dat zij ervaren? Niet 200 miljoen — dat bedrag is verzonnen — maar het echte bedrag. Hetzelfde geldt voor de drie keer 26 miljoen. Ook dat is nergens op gebaseerd. Waar baseert de minister dit dan op?

Dank u wel.

De voorzitter:

Er is nog een interruptie van de heer Raemakers.

De heer Raemakers (D66):

Een glashelder betoog van mevrouw Agema. Ik heb heel veel probleemanalyse gehoord en ik heb ook heel veel historische context gehoord, maar ik blijf een beetje achter met de vraag: wat wil de PVV dan? Ik snap heel goed dat mevrouw Agema vragen heeft over het budget en ik denk dat de minister dat zo meteen ook heel goed kan toelichten, maar ik zou mevrouw Agema willen vragen welke oplossingen de PVV heeft, los van de budgetdiscussie.

Mevrouw Agema (PVV):

Wat wij destijds hadden gewild maar wat niet van de grond is gekomen, is een proefperiode in een kleine regio. Dan hadden we de verbeterpunten die we nu in het actieplan hebben, toen al kunnen extraheren, waardoor we de Jeugdwet in een later stadium hadden kunnen indienen en deze beter was vormgegeven. Maar ik realiseer me ook dat dit nu eigenlijk die proefperiode is die wij hadden gewenst voorafgaand aan het landelijk uitrollen van de Jeugdwet. Kijk, als je een vaas stukgooit en er met een bulldozer overheen rijdt, kunt u aan mij wel vragen of ik hem in elkaar wil zetten, maar ik heb er ook geen oplossing voor. Ik zie verbeterpunten. Ik vraag aan deze minister welke verbeterpunten hij voor het einde van zijn termijn gerealiseerd wil zien, maar ik ga hier natuurlijk niet voorstellen om de boel maar terug te draaien. Dat kan ook niet. Ik bedoel, de vaas is echt stukgegooid en door een bulldozer tot pulp verpulverd.

De heer Raemakers (D66):

Ik probeer het echt te begrijpen. Ik begrijp dat mevrouw Agema liever had gezien dat we eerst een proefperiode hadden gehad in een bepaalde gemeente en dat zij nu zegt dat eigenlijk alles een proefperiode is geweest. Dan vraag ik mevrouw Agema toch, en dat sluit aan bij de inbreng van de heer Van der Staaij in deze Kamer, het volgende. Ook voor de decentralisaties gingen er in het stelsel van de jeugdhulp al heel veel dingen mis. Het feit dat we deze beweging hebben gemaakt, kwam natuurlijk ook voort uit het feit dat bijvoorbeeld integrale hulp heel vaak niet geleverd werd. Een kind had ergens hulp nodig, de provincie was betrokken, net als het Rijk en de zorgverzekeraar, allerlei organisaties, maar niemand had de lead. Natuurlijk zijn er nog heel veel dingen niet verbeterd, maar er was ook een duidelijke reden waarom we het gingen doen. Als mevrouw Agema, los van wat ze in het verleden anders had gewild, nu naar de toekomst kijkt, wat wil zij dan in de toekomst wat realistisch is, binnen de gegeven kaders?

Mevrouw Agema (PVV):

Nogmaals, we hebben destijds tegen de wet gestemd. Ik kijk naar deze evaluatie. Ik heb het onder elkaar gezet, meneer Raemakers, welke conclusies er wel niet getrokken worden uit die 633 pagina's over wat er allemaal misgaat. Ik vind het dan verkeerd dat die wet destijds is ingevoerd. Maar ik zei al: moet ik nu voorstellen dat we de boel terug moeten draaien? Dat kan toch ook niet? U vraagt aan mij een oplossing voor een probleem dat ik niet heb geschapen, waar ik niet voorgestemd heb en waar ik ook niet medeverantwoordelijk voor ben. Maar uw partij is dat wel. U ziet het ook een stuk zonniger in dan ik. Ik vraag aan de minister wat hij voor het einde van zijn termijn naar aanleiding van al deze conclusies gerealiseerd wil hebben, zodat die problemen opgelost worden.

De voorzitter:

Dank u wel voor uw betoog. Daarmee zijn we ... Ah, de heer Voordewind heeft nog een interruptie.

Mevrouw Agema (PVV):

Het is vast geen interruptie.

De voorzitter:

Geen idee. Meneer Voordewind.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik wil toch even doorgaan op deze vragen. Waar we vandaan kwamen, was de provinciale jeugdzorg, die uit zijn voegen barstte vanwege de wachtlijsten. Ik heb dat meegemaakt in Balkenende IV. U heeft dat ook meegemaakt. We stonden hier bijna elke week met toen nog minister Rouvoet om hem aan te spreken op de wachtlijsten. Zou u dan terug willen naar provinciale jeugdzorg of naar landelijk aangestuurde jeugdzorg? Wat is dan het alternatief?

Mevrouw Agema (PVV):

We hadden toen tenminste nog inzicht in wachtlijsten. Dat hebben we nu niet. Voor Rouvoet zat er staatssecretaris Ross-Van Dorp. We kennen de Rossmiddelen nog wel. Toen waren er ook wachtlijsten. Het was een heel concreet probleem en er kwam heel concreet 100 miljoen extra. Er kwam echt extra geld beschikbaar. Dit was de laatste keer dat er op dit dossier echt extra geld naar de jeugdzorg is gegaan. Dat is iets anders dan wat nu het geval is. Omdat alle middelen aan de algemene middelen van het Gemeentefonds worden toegevoegd, is het één grote hoop. We weten nu niet hoe groot de wachtlijsten zijn, dus het is er slechter op geworden. De situatie van nu is slechter, als het gaat om de wachtlijsten, dan onder Balkenende IV en ook onder Balkenende III.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

We moeten niet te ver gaan terugkijken, maar toen hadden we over de hele breedte wachtlijsten. Nu zien we knelpunten bij met name de jeugd-ggz, waar wachtlijsten zijn. Toen hadden we elke week hier debatten. Nu heeft de gemeente de regie. U zegt: ja, maar welke voorbeelden; we hadden misschien een pilot moeten doen. We hebben dit uitgebreid besproken. We hebben naar Denemarken gekeken, waar die decentralisatie allang plaats heeft gevonden. Toen wisten we ook dat er door die decentralisatie misschien in het begin meer problemen naar boven zouden komen, maar uiteindelijk is het ook daar beter gegaan. Het is dichterbij en integraler. Ook wordt de jeugd-ggz erbij betrokken, die erbuiten zat bij de provinciale jeugdzorg. Dus het moet uiteindelijk beter gaan.

De voorzitter:

En uw vraag?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik zie geen alternatieven en ik hoor ook nog steeds geen alternatief van mevrouw Agema.

Mevrouw Agema (PVV):

De heer Voordewind heeft kennelijk wel inzicht in de actuele wachtlijsten, want hij zegt dat die er alleen zijn bij de ggz. Ik zeg hem dat we er feitelijk geen inzicht in hebben. Dat is dus een verslechtering. Toen we onder Balkenende III en Balkenende IV die inzichten wel hadden, konden we bijsturen en kwam er extra geld beschikbaar. De decentralisatie in Denemarken was, als ik het zo uit mijn hoofd zeg, een decentralisatie naar regio's. Wij hebben een decentralisatie naar gemeenten en regio's van minimaal 100.000 inwoners. De situatie in Denemarken is toch weer heel anders dan die in Nederland gerealiseerd. Ik liet het net al aan meneer Raemakers zien: als je alle conclusies uit die 633 pagina's onder elkaar zet, zie je hoeveel problemen er zijn. De conclusie van de heer Voordewind is dat de situatie nu beter is, maar die conclusie is aan hem. Die trek ik niet. De situatie is slechter. We hebben te weinig inzicht. De gespecialiseerde hulp voor de kinderen die het het slechtst hebben, die het meest in de knel zitten, is het slechtst. Die is het slechtst georganiseerd, slechter dan voorheen. De preventie is ook niet van de grond gekomen. Het is niet zo dat er meer kinderen lager in de jeugdzorgketen worden opgevangen. Eigenlijk moet je de conclusie trekken dat het er nu slechter aan toe is dan voor de decentralisatie. De minister heeft een actieplan gemaakt. Wij wachten met smart of aan het einde van zijn periode deze lijst met conclusies kleiner is geworden. Hopelijk wel. Nogmaals, wij hebben tegen de Jeugdwet gestemd en zijn er niet medeverantwoordelijk voor.

De voorzitter:

De heer Voordewind toch nog, voor de derde keer.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dan blijft "en dus", "en dus" en "en dus". Wat is het alternatief van de PVV? Ik hoor nog steeds geen oplossing.

Mevrouw Agema (PVV):

Dit is een heel rare interruptie, voorzitter. Ik zei het al in de richting van de heer Raemakers. Ik heb de vaas niet kapotgegooid en ik ben er niet met een bulldozer overheen gegaan. Maar het is de ChristenUnie die ruim een half miljard bezuinigde, niet de PVV.

De voorzitter:

Daarmee is de eerste termijn van de Kamer afgerond. De minister heeft behoorlijk wat vragen gekregen, dus hij zal zijn beantwoording even willen voorbereiden. Daarom zal ik de vergadering schorsen tot 21.20 uur.

De vergadering wordt van 22.03 uur tot 22.23 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ik verzoek hem aan te geven wat de opbouw van zijn betoog is, zodat de Kamerleden weten op welk moment zij eventueel kunnen interrumperen.

Minister De Jonge:

Voorzitter, dank u wel. Graag wil ik eerst een aantal algemene opmerkingen maken. Daarna zou ik mijn beantwoording willen doen rondom de thema's die het meest aan de orde zijn geweest in de eerste termijn. Dit houdt dat ik in het eerste blokje zal spreken over de lokale teams en de toegang tot de jeugdhulp. Vervolgens zal ik in blokje 2 spreken over de specialistische jeugdhulp, de jeugd-ggz en de wachtlijsten. In blokje 3 zal ik de gesloten jeugdhulp en de gezinsgerichte opvang bespreken. Blokje 4 zal gaan over 18-min en 18-plus. Blokje 5 zal gaan over de budgetten. Blokje 6 zal gaan over de klachtenregelingen. Daarnaast is er een kloeke set aan vragen gesteld die ik niet zo makkelijk kon rubriceren, dus daar maken wij het blokje "varia" van. Ik spreek bewust niet over het blokje "overige", want daarmee zouden de vragen minder belangrijk kunnen lijken, en dat zijn ze natuurlijk niet.

Ik dank de Kamer voor de gestelde vragen en voor de gepassioneerde en bevlogen betogen over de jeugdzorg. Omdat een aantal van de woordvoerders de decentralisatie in 2015 nog als Kamerlid heeft meegemaakt, is het interessant om te horen hoe zij terugkijken op de stap die toen is gezet.

Voor ons ligt de evaluatie van de Jeugdwet. In feite is het een tussenevaluatie, een tussenbalans, drie jaar na de invoering van de wet. Als wij de film wat verder terugspoelen, kunnen wij vaststellen dat commissie op commissie in de periode voorafgaande aan 2015 constateerde dat de situatie van toen niet houdbaar was. Verschillende wetten, verschillende loketten en verschillende financieringsstromen maakten het niet goed mogelijk om integrale gezinsgerichte zorg dichtbij huis te organiseren.

Het is waar, zoals mevrouw Agema heeft geschetst, dat het vrij lang niet is gedurfd om de stap naar decentralisatie, die volgens meerdere commissies nodig was, te zetten. Uiteindelijk is die stap toch gezet. Ik heb die zelf aan de andere kant beleefd, als wethouder. Eerst in de aanloop ernaartoe. In 2010, toen ik net benoemd was als wethouder, kwam ik bijeen met andere collega's in het land, om ons voor te bereiden op de decentralisatie. De wijze waarop de jeugdzorg toen was georganiseerd, was niet houdbaar. Wij zagen aankomen dat de decentralisatie zou gaan gebeuren, dus wij begonnen ons alvast voor te bereiden en stelden ons voor hoe die decentralisatie eruit zou zien.

Ik herinner mij dat naarmate de tijd verstreek en wij dichter bij 2015 kwamen, de aarzeling bij een aantal collega's toenam. Er werden apocalyptische beelden geschetst over wat er zou gebeuren als de decentralisatie zou doorgaan. Daartegenover stond een kamp met "believers" die bloemrijk konden vertellen over hoe mooi de wereld zou worden als wij zouden overgaan naar de decentralisatie. Noch de apocalyptische beelden, noch de wat paradijselijke beelden die destijds geschetst zijn, zijn bewaarheid geworden. De realiteit is dat er heel erg hard gewerkt is om de overgang van die decentralisatie zo goed mogelijk te laten verlopen. Dat is inderdaad een groot compliment voor iedereen die daarbij betrokken is, zeg ik mevrouw Tielen na; niet alleen voor gemeenten, maar zeker ook voor al die instellingen en vooral die medewerkers, die zich niet alleen een beeld hebben gevormd van hoe de nieuwe jeugdzorg eruit zou moeten zien, maar daar ook ontzettend hard aan hebben gewerkt.

De evaluatie laat zien dat het aan de ene kant heel veel moois heeft gebracht en dat er aan de andere kant veel redenen zijn om te zeggen dat er nog heel veel werk aan de winkel is. Dat is ook logisch. De wettelijke situatie is wezenlijk beter dan voor 2015, maar wetten geven geen zorg; mensen doen dat. Die mensen die werken in de jeugdzorg, hebben een ontzettend ingrijpende verandering ondergaan. Bij zulke ingrijpende veranderingen duurt het echt eventjes voordat de bedoelingen achter dat stelsel bewaarheid en werkelijkheid worden.

En dan ga ik over op het eerste blokje, namelijk de toegang tot de jeugdzorg. Ik vind het daarbij wel van belang om de wijkteams als voorbeeld te nemen hoe dat enerzijds-anderzijds allebei waar is. Als je op werkbezoek gaat en je vraagt een gemiddeld wijkteam om te zeggen hoe het gaat, hoor je vaak wat er allemaal beter zou moeten. Ik denk dat veel van die dingen die je dan te horen krijgt, waar zijn. Maar als je vraagt: kijk eens even terug naar waar je werkte in de jeugdzorg voor januari 2015 en hoe je dan je werk moest doen, zie je dan verbetering? Dan zeggen ze: ja, natuurlijk, want toen kwam ik heel vaak in een gezin waarbij we ontzettend langs elkaar heen aan het werken waren en nu kan ik veel beter de regie voeren over de hulp die in het gezin aanwezig is. Toen moest ik vaak weken wachten voordat ik eindelijk een keer met mijn collega's om de tafel zat, en nu zijn dat gewoon mijn naaste collega's, die ik elke dag zie. Waar ik toen alleen maar met mijn eigen discipline aan het werk was, kan ik nu over andere disciplines heen mijn werk organiseren, tot aan disciplines die ik anders eigenlijk nooit zag of sprak. En dat allemaal in dat ene wijkteam.

Tegelijkertijd zeggen diezelfde mensen in dat wijkteam ook dat het ingewikkeld is als je te maken krijgt met een instelling voor jeugd-ggz waar nog een wachtlijst is. Die mensen zeggen ook dat zij eigenlijk nog wel een discipline bij dat wijkteam willen hebben, omdat zij denken dat het daarmee nog beter gaat.

Kortom: je moet met twee woorden spreken, als je de stand van zaken op wil maken hoe het gaat met de Jeugdwet. Aan de ene kant is er hard gewerkt en ontzettend veel moois bereikt, ook voor gezinnen. Aan de andere kant is er nog ongelofelijk veel werk te doen om die belofte van de Jeugdwet waar te maken.

Dan duik ik rap mijn eerste blokje in. Dat is het blokje van de lokale teams en de toegang. De heer Raemakers heeft daarover een vraag gesteld: wat gaat u doen om de kwaliteit van de lokale teams te versterken? Komt u ook met landelijke criteria voor wat die kwaliteit zou moeten zijn, wat de samenstelling van die wijkteams zou moeten zijn? Ik denk dat het goed is om te zeggen dat de gemeenten als eerste aan zet zijn om de effectiviteit van sociale wijkteams te vergroten. Zoals de gemeenten zelf in de brief aan de Kamer voor dit debat hebben aangegeven: de doorontwikkeling van die lokale teams is een van de grootste opgaven voor de gemeenten. Ik schetste net al wat die opgave zou kunnen inhouden. VWS, samen met VNG, het NJi en het ondersteuningsteam Zorg voor Jeugd, dat we een belangrijke taak gaan geven bij de implementatie van het programma dat u hier vandaag bespreekt, gaan er samen voor zorgen dat we in iedere regio helder hebben wat je van die lokale teams mag verwachten.

Waarom is dat nou zo belangrijk? Als je kijkt naar de evaluatie van de Jeugdwet, dan staat erin dat de lokale teams een mooie vorm van vernieuwing van de jeugdzorg zijn. Maar als je aan de tweedelijnsinstellingen, de gespecialiseerde jeugdzorg, vraagt om daarnaar te kijken, dan zeggen ze: ja, maar bij gemeenten die in één regio werken en waarbij alle wijkteams net een beetje anders zijn samengesteld, is het voor ons heel moeilijk om specialistische jeugdhulp af te schalen.

Organisaties van Veilig Thuis, die een deel van de meldingen zelf oppakken maar ook een deel van de meldingen aan het lokale veld overlaten, zeggen: als wij niet precies weten welke expertise wij in een lokaal team kunnen verwachten, dan is het voor ons wel erg moeilijk werken. Dus daarbij zit je de hele tijd met de discongruentie tussen de lokale schaal en de regionale schaal — de specialistische jeugdhulp die regionaal is georganiseerd en de jeugdhulp en de wijkteams die lokaal zijn georganiseerd — en met de variëteit daarin. We zouden daar in één regio helder over moeten zijn, zodat het voor alle tweedelijnsinstellingen volmaakt helder is wat zij in deze regio van de gemeente mogen verwachten.

Het tweede punt is dat we met de VNG en met het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd een aantal uitvoeringsvarianten willen beschrijven: wat werkt nou? Zou je eigenlijk niet moeten willen dat de jeugd-ggz overal een onderdeel is van een wijkteam? Ik geloof dat de heer Raemakers het ook zei; ik weet niet of hij het zo zei, maar ik denk dat hij het op z'n minst zo bedoelde. Ik heb daar zelf als wethouder wel voor gekozen, omdat ik daar inderdaad in geloofde. Ik zie heel veel wethouders in het land daarvoor kiezen: de basis-ggz een onderdeel maken van de wijkteams. Ik zie wel heel veel varianten. De ene variant is niet per se de beste terwijl de andere variant niet goed genoeg zou zijn. Zo is het niet. Er worden lokaal keuzes gemaakt, maar het is wel goed om een aantal uitvoeringsvarianten te beschrijven en om in de praktijk te toetsen wat men daarbij van elkaar kan leren. Zo breng je het leren van elkaar toch wel op gang. Dat doen we en we nemen meer maatregelen om te zorgen dat de kwaliteit van de wijkteams wordt versterkt.

In dat kader heeft de heer Raemakers ook nog gewezen op de registratie. Registratie is inderdaad een belangrijk vereiste: ofwel BIG-geregistreerd ofwel SKJ-geregistreerd. Langs die lijn werk je natuurlijk ook aan de professionalisering van wijkteams. Dus ik denk dat ook dat zeker kan helpen bij het bevorderen van de kwaliteit. In eerste instantie is het een lokale opdracht, maar ook via het programma Zorg voor de Jeugd en de afspraken die wij daarin hebben gemaakt met de gemeente kunnen we wel degelijk ook landelijk bijdragen aan het versterken van die kwaliteit.

De heer Hijink heeft in relatie hiermee nog een vraag gesteld over de verwijzing door huisartsen. Hij vraagt of ik wil bevestigen dat huisartsen inderdaad autonoom een kind kunnen doorverwijzen. Dat is zo. Dat staat gewoon op die manier in de wet. Huisartsen kunnen gewoon verwijzen. Daar hoort wel bij dat het bij een aantal van de gezinnen wel degelijk interessant is en een toegevoegde waarde kan hebben als ook daar met een integrale blik naar de ondersteuning van een gezin wordt gekeken. Die opmerking maakte de heer Raemakers ook. Overigens geldt dat niet in alle gevallen, want soms moet echt enkelvoudige specialistische jeugd-ggz worden ingezet. Als je kijkt wat de meerwaarde is van dit jeugdzorgstelsel ten opzichte van het vorige, dan zie je dat er in het vorige stelsel per vorm van jeugdzorg een aparte financieringsstroom en een aparte verwijzingsstroom was ingericht. Een belangrijk nadeel daarvan was dat de integraliteit van de hulpverlening niet op gang kwam. Dat is één. Een ander belangrijk nadeel in het vorige stelsel was dat heel veel kinderen die dat eigenlijk wel nodig hadden, helemaal nooit bij de jeugd-ggz terechtkwamen.

Als je die toegankelijkheid wilt verbeteren, dan helpt het om die expertise toe te voegen aan de wijkteams. Dat is wat de heer Raemakers zei. Als je die toegankelijkheid wilt verbeteren, helpt het in ieder geval om de route via de huisarts gewoon open te houden. Want die hoort open te zijn. Dat staat zo in de wet. Vervolgens vraag je de hulpverlener in de tweede lijn wel om met een integrale blik naar dat gezin te kijken en om de samenwerking met een ander te zoeken als het nodig is om meer dan alleen de jeugd-ggz te bieden. Maar die dingen kunnen allebei. Dat hoeft geen afbreuk te doen aan de verwijzingsmogelijkheid die een huisarts heeft.

De heer Hijink (SP):

Het probleem waar gemeenten tegen aanlopen, is dat zij heel weinig grip hebben en weinig zicht hebben op jongeren die via de huisarts of een jeugdarts worden doorverwezen naar de jeugd-ggz. Dat snap ik ergens ook wel. Daarvan krijgen ze alleen de factuur; dat zeggen ze ook tegen ons. Dat is best onoverzichtelijk. Dan heb je helemaal geen idee wat je kunt verwachten. Zeker in kleinere gemeenten waar een paar jongeren zware specialistische ggz nodig hebben, vreet dat zomaar een heel groot deel van het totale budget op. Ik snap dus wel de behoefte aan grip daarop, maar dat is natuurlijk uit den boze. Ik ben ook blij dat de minister dat erkent, maar de vraag is dan wel: als wij zien — bijvoorbeeld de situatie in Amsterdam, die ik benoemde — dat het toch gebeurt dat gemeenten linksom of rechtsom proberen om de druk op artsen op te voeren om niet te veel door te verwijzen of dat alleen in overleg met gemeenten te doen, is de minister dan bereid om die gemeenten aan te spreken?

Minister De Jonge:

Ik wist dat niet van die Amsterdamse situatie die u schetste, maar u heeft heeft het net een aantal keer gezegd, dus ik heb dat even snel gegoogeld. Daaruit begreep ik dat men het aanvankelijke plan om daar inderdaad restricties aan te verbinden, niet doorzet. Dus ik begrijp dat dat gewoon van de baan is. Zo gaat dat natuurlijk vaker: als er een plan komt dat ofwel niet in overeenstemming is met de wet ofwel gewoon niet zo heel verstandig is, dan zitten er in die gemeenteraden mensen zoals u. En die zijn zeker zo kritisch op hun wethouder als u op uw minister. Daar wordt vervolgens een ferm debat over gevoerd en zo hoort het ook.

U noemt vooral de financiële achtergrond als reden dat gemeenten restricties zouden willen verbinden aan die "huisartsenroute". Die ken ik ook, maar ik ken zelf toch meer de inhoudelijke aarzelingen die men heeft. Kijk, op het moment dat een huisarts na een verzoek van een ouder de doorverwijzing doet naar specialistische jeugd-ggz, die gewoon met die verwijzing aan de slag gaat zonder daarin ook de integraliteit te zoeken van de ondersteuning die in een gezin nodig is en soms al aanwezig is, dan lukt het niet om een van die transformatiedoelen, namelijk "één gezin, één plan", voor elkaar te krijgen. Dat is hier wel de opdracht vanuit de wet. Sterker nog, dat is de beweegreden vanuit de wet. Dus ik denk dat dat evenwicht goed in de wet zit. De huisartsenroute moet openblijven. Die is namelijk een belangrijke laagdrempelige verwijzing in de richting van specialistische jeugdzorg. Dus laten we die alsjeblieft niet afdammen, maar laten we vervolgens wel kijken of we ook dat andere doel uit de wet kunnen realiseren, namelijk het tot stand brengen van integrale zorg: één gezin, één plan. En dat kan. Dat kan allebei.

Nu vraagt u: "Maar als dat nou niet gebeurt? Stel nou dat die huisartsenroute toch wordt afgedamd, is de minister dan bereid om gemeenten daarop aan te spreken?" Ik denk niet dat ik bij ieder krantenbericht meteen allerlei wethouders in het wild moet gaan zitten bellen. Dan zou ik gemeenteraden niet serieus nemen, waarvan ik juist weet dat ze zelf minstens zo kritisch zijn als u en ik. Dus ik moet het volgende doen. Als er daadwerkelijk in een gemeente in een verordening dingen bij raadsmeerderheid tot stand worden gebracht die echt in strijd zijn met de wet, dan heb ik natuurlijk het hele instrumentarium van interbestuurlijk toezicht tot mijn beschikking. Maar vaak komt het niet zover en is het gewoon onderdeel van het lokale debat over hoe die beide doelen gediend kunnen worden: de huisartsenroute openhouden en de integraliteit van de zorg zoeken.

De voorzitter:

De heer Hijink met een vervolgvraag.

De heer Hijink (SP):

Ik heb met dat laatste ook niet zo veel moeite. Ik denk ook dat de meeste professionals dat uit zichzelf al doen: zij kijken niet alleen naar wat er met een kind aan de hand is, maar gaan ook na uit welke situatie een kind komt. Maar er zijn natuurlijk heel veel voorbeelden van kinderen die gewoon een psychische ziekte hebben. Kijk, we gaan kinderen die een been breken of kinderen die een andere medische behoefte hebben, ook niet door een molen halen van allerlei toetsen en keuringen om te kijken wat er thuis allemaal aan de hand is, want die hebben gewoon medische zorg nodig. Waar ik voor wil waken, is dat als er gewoon duidelijk sprake is van een psychische aandoening waarvoor geestelijke gezondheidszorg nodig is, hulpverleners, zorgverleners en artsen dan eerst door een hele mallemolen moeten, voordat zij gewoon de medische zorg kunnen gaan leveren die nodig is. De minister moet gewoon garanderen dat dat overal goed geregeld wordt.

Minister De Jonge:

Daar ben ik het ook mee eens. Als het echt gaat om een enkelvoudig psychiatrisch probleem, dan is dat gewoon de weg. Het maakt eigenlijk niet uit welke verwijzing er is, maar een huisartsenverwijzing in de richting van de kinder- en jeugdpsychiatrie kan dan een hele prima route zijn. Als alleen die enkelvoudige stoornis aan de orde is, dan is er inderdaad niet zo veel noodzaak om daar een heel gezinsplan of wat dan ook voor te maken. Maar u weet ook dat dat niet altijd zo is. Zeker in het stelsel waar we vandaan kwamen, was het vaker niet dan wel het geval dat die integraliteit ook daadwerkelijk gezocht werd. Soms is het niet eens zo dat die enkelvoudige specialistische hulp bij dat kind een integralere aanpak vergt, maar is er in dat gezin zelf wel meer aan de hand dat ondersteuning vergt, zeker in combinatie met de psychiatrische stoornis of aandoening waarmee het kind te kampen heeft. Dan is een gezinsgerichte blik, een brede blik op ondersteuning wel noodzakelijk. Hoe gemeenten en tweedelijnsaanbieders dat exact inregelen, is iets waar ik niet in wil treden. We gaan wel zorgen dat de wet gehandhaafd wordt. Dat betekent dat de huisartsenroute ook moet blijven. Dat is namelijk een heel goede route om tot hulp te komen. Het betekent dat wij juist moeten aanmoedigen dat als het nodig is die integrale blik in de hulpverlening wordt gezocht.

De voorzitter:

De minister vervolgt zijn betoog.

Minister De Jonge:

Ja en met een ontzettend sierlijk bruggetje naar de specialistische jeugdhulp, wat het tweede blokje is. Dat gaat over een aantal elementen die hier naar voren zijn gebracht: de beschikbaarheid van specialistische jeugdhulp, de jeugd-ggz en de wachtlijsten.

Mevrouw Kuiken schetste het beeld dat het in de basishulp nog wel goed gaat maar dat hoe gespecialiseerder het wordt, hoe ingewikkelder het ook wordt. Ik ben dat niet zonder meer met haar eens. De toegankelijkheid van de tweede lijn is namelijk in heel veel regio's en bij heel veel aanbieders behoorlijk goed op orde. Waar aanbieders en gemeenten goed on speaking terms zijn, ook over de inhoud van wat die zorg zou moeten zijn, worden er eigenlijk heel mooie stappen gezet, ook in een verdere integraliteit over domeinen heen, waar vroeger, zo leek het wel, een betonnen muur tussen stond. Dus ik zie ook daar mooie stappen. Tegelijkertijd is het wel zo dat als je als aanbieder hooggespecialiseerde hulp levert en je in heel veel gemeenten actief bent, je met die decentralisatie er administratief vaak wel een enorme forse klus bij hebt gekregen. Alles wat we daaraan kunnen doen om dat in te dammen, moeten we zeker willen doen. Wat, denk ik, helpt, is dat we voor een aantal instellingen dat landelijk transitiearrangement hebben. In het kader daarvan hebben we ook afgesproken welke aanbieders en welke typen hulp daar exact onder vallen. Dat gaan we ook opnieuw bekijken met gemeenten, maar het zal gaan over specialistische, unieke hulp die maar heel weinig voorkomt en heel veel voorinvesteringen vergt in kennis en geld om daartoe te komen. Dus daar moeten we heel zuinig op zijn omdat we er ook maar zo weinig van hebben en het niet zomaar vervangbaar is.

Daarnaast is er een set van vangnetafspraken gemaakt om te voorkomen dat tweedelijnsaanbieders, aanbieders van gespecialiseerde jeugdzorg mogelijkerwijs op omvallen komen te staan en er sprake zou zijn van discontinuïteit. Zeker in die transitiefase moesten er heel veel afspraken over worden gemaakt. Dat kunnen we wel iets lichter doen, maar bestuurlijke vraagstukken en financiën mogen nooit de continuïteit van zorg raken. Daarom is het de taak van dat ondersteuningsteam jeugd dat nu gevormd wordt en aan de slag gaat vanaf 1 januari, om te ondersteunen en te adviseren bij de inkoop en de continuïteit van specialistische jeugdhulp. In aanloop naar het daadwerkelijk up and running zijn van dat ondersteuningsteam jeugd hebben we de TAJ, de Transitie Autoriteit Jeugd, gevraagd om in aangepaste vorm door te gaan tot 1 januari 2019. Tot dat moment kunnen aanbieders aanvragen indienen voor tijdelijke liquiditeitssteun. Daarnaast is er het Ondersteuningsteam Zorglandschap dat eigenlijk echt bedoeld is om een bijdrage te leveren aan een goede herinrichting van dat gespecialiseerde jeugdhulpaanbod. We hebben hun gevraagd om door te gaan tot 1 januari. In de tweede helft van dit jaar willen we die beide rollen samen over laten gaan in het ondersteuningsteam jeugd.

Wat we in de tweede helft van het jaar ook moeten ontwikkelen, zijn vangnetafspraken in elke regio. Als de continuïteit van een instelling in gevaar komt — dan gaat het niet zozeer om de instelling an sich, als wel om het effect daarvan op de continuïteit van zorg voor kinderen — moet er eigenlijk één accounthoudende gemeente of één accounthoudende regio optreden als regievoerder om met die aanbieder afspraken te maken. Her en der in het land zien we dat al wel gebeuren, maar ik wil dat type afspraken eigenlijk met iedere regio maken in de tweede helft van dit jaar.

Waarom doen we dat nou? Ik wil ook die tweedelijnsjeugdzorg ... Dat zeg ik in de richting van mevrouw Kuiken, want ik weet dat zij vanavond nog de band gaat terugkijken. Ik wil heel bewust benadrukken dat juist de specialistische jeugdhulp helemaal onderdeel is van het gedecentraliseerde stelsel. Er is bij mij geen spoor van twijfel dat dat de weg is om te gaan. Tegelijkertijd is het, zeker in de transitiefase, wel nodig om goed de vinger aan de pols te houden en te voorkomen dat er ongelukken gebeuren. Ongelukken gebeuren doordat een instelling echt continuïteitsproblemen heeft, door een contractuele wijziging of wat dan ook. Naarmate een instelling een groter voedingsgebied heeft, is het ingewikkelder voor zo'n instelling om goed contact te onderhouden met gemeenten. Dat betekent dat we inderdaad ook landelijk, vanuit de stelselverantwoordelijkheid, de rol hebben om ervoor te zorgen dat die vangnetafspraak in iedere regio op een goede manier wordt gemaakt.

Dan de heer Raemakers en de heer Voordewind; zij hadden een vergelijkbare vraag over de jeugd-ggz. De heer Raemakers zegt: ik had gehoopt en gewild dat er in dat kloeke boek van dik 600 pagina's uitvoeriger aandacht was besteed, aparte aandacht, aan de jeugd-ggz; ik vind dat eigenlijk onvoldoende gedaan, dus zouden we dat onderzoek niet nog wat uitvoeriger kunnen doen? We kunnen natuurlijk niet even een aparte tussenevaluatie van de jeugd-ggz doen. We hebben deze vraag ook al eerder aan de orde gehad. Toen heb ik gezegd dat de onderzoekers zeggen dat ze de problemen die grosso modo spelen en de knelpunten die ze in het stelsel ophalen, ook bij de jeugd-ggz zien. Om die reden hebben we daar niet heel veel aparte aandacht aan gegeven. Ik heb toen met u afgesproken dat we een aparte rondetafel voor de jeugd-ggz gaan doen. Die rondetafel is georganiseerd. De belangrijkste conclusies daarvan waren dat de jeugd-ggz dichter op de lokale teams zou moeten zitten, daar meer mee zou moeten samenwerken en een sterkere consultatiefunctie zou moeten hebben; dat er meer samenwerking tussen de jeugd-ggz en de overige jeugdhulpaanbieders nodig is, dat er meer aandacht moet zijn voor de eerste diagnose, zodat in één keer de goede hulp ingezet kan worden — als het lichter kan, is dat mooi, maar als het zwaarder moet, dan moet dat in een keer gebeuren — en dat er meer ruimte moet zijn voor professionals en voor de transformatie. U heeft een brief gekregen van de kinderjeugdpsychiatrie die dat type conclusies ook aanreikt.

Nou denk ik dat u de vraag niet had gesteld als u daarmee tevreden was geweest, dus ik zou best wel met uw suggestie aan de slag willen om te kijken of we ZonMw — die organisatie noemde u met naam en toenaam — de vraag zouden kunnen stellen om aanvullend met de jeugd-ggz aan de slag te gaan. Dan zou ik wel zeggen: laten we het zo doen, dat ze de knelpunten wat preciezer in kaart brengen, dus ter aanvulling van de uitkomsten van de rondetafelbespreking, en dat ze daarnaast ook laten zien waar zich interessante ontwikkelingen afspelen in het land waar de rest van het land van zou moeten willen leren. Als oud-schoolmeester vind ik natuurlijk dat afkijken niet mag, maar bij de vernieuwing van de jeugdzorg denk ik dat afkijken juist moet, zou ik bijna willen zeggen. Laten we datzelfde onderzoek dan ook daarvoor gebruiken: dus de knelpunten in kaart brengen, maar ook laten zien waar al ontwikkelingen hebben plaatsgevonden waarvan de rest van het land zou moeten willen leren. Ik zou graag die toezegging aan u doen, als u daarmee uit de voeten kunt.

De heer Raemakers (D66):

Ik ben natuurlijk blij met deze toezegging, maar ik probeer die nog wat concreter in te vullen. De minister heeft ook eerder al met de gemeenten de deal over de budgetten gesloten. We zien gewoon dat de sector, de jeugd-ggz, gewoon nog heel veel vragen heeft. Ik ben echt blij met de eerste stap van deze toezegging van de minister, dat hij bereid is om bijvoorbeeld ZonMw hier uitgebreider onderzoek naar te laten doen. Maar is de minister dan ook bereid om ervoor te zorgen dat de sector van de jeugd-ggz daar ook in meegenomen wordt? Kan hij ook toezeggen dat hij de sector van tevoren op gesprek zal vragen, eigenlijk een vervolg op die rondetafelzitting, en dat hij ook met hen overeenstemming wil bereiken over de manier waarop we dat onderzoek precies gaan opzetten? En is hij bereid om daarbij ook de positie van de ouders en de kinderen mee te nemen?

Minister De Jonge:

Ja, dat lijkt me helemaal prima. Laten we dat doen. Het lijkt me heel goed om tot een goede, gedragen onderzoeksopzet te komen. Dat lijkt me heel goed.

Dan ga ik over naar de vraag van de heer Van der Staaij. Die vraag is ook door de heer Voordewind gesteld. Die gaat eigenlijk over het borgen van het aanbod van identiteitsgebonden zorg. De heren Van der Staaij en Voordewind brengen naar voren dat de landelijk werkende instellingen het in zo'n gedecentraliseerd stelsel niet eenvoudig hebben. Waar het gaat over een specialistisch aanbod, waar je als gemeente gewoon niet zonder kunt en waarbij je maar bij één aanbieder terechtkunt, is dat nog wel eenvoudiger. Want je kunt er eigenlijk niet omheen. Maar als het gaat over een identiteitsgebonden aanbod, is dat ingewikkelder.

Gemeenten hebben te zorgen voor persoonsgerichte zorg. Identiteit is daar onderdeel van. Gemeenten moeten eigenlijk, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, rekening houden met persoonskenmerken en levensovertuigingen van kinderen en gezinnen bij het verlenen van hulp. Zo staat het in de Jeugdwet. Dat betekent niet dat alle christelijke kinderen christelijke jeugdzorg moeten hebben. Zo is het niet. Maar het betekent wel dat je rekening moet houden met de keuzes die ouders zouden willen maken. Dat is eigenlijk het belangrijkste aspect daarvan. En dat betekent dus ook dat heel veel gemeenten daar heel bewust rekening mee houden door dat ook contractueel te borgen. Andere gemeenten bieden de mogelijkheid om bij een enkele plaatsing de factuur op te sturen en dat gewoon buiten een contract om te regelen door een aparte afspraak te maken. Of het pgb, dat is ook nog een mogelijkheid. En ook dat komt voor.

Ik zou er niet voor zijn om landelijk inkoopafspraken of zo te maken. Dat lijkt me niet verstandig, dat past echt niet in een gedecentraliseerd stelsel, en al helemaal niet omdat decentralisatie nou juist een mooie kans biedt om hulp ook lokaal te bieden, om hulp ingebed in de lokale context te bieden, om formele en informele zorg aan elkaar te verbinden of ondersteuning aan elkaar te verbinden. Ik zou dus denken dat landelijke afspraken bij dit type hulpverlening van de instellingen die u noemt, bijvoorbeeld De Hoop en Eleos, niet passend zijn. Maar ik wil best met Eleos, De Hoop en een aantal gemeenten in gesprek om te kijken wat voor dat type organisaties een passende constructie zou kunnen zijn en waar de echte zorgen zitten.

Mij zijn geen signalen bekend van een gebrek aan continuïteit, financiële continuïteit of zo. Volgens mij spelen dat soort zorgen niet. Maar ik kan me voorstellen dat zij zichzelf wel de vraag stellen hoe zij zich het beste tot gemeenten kunnen verhouden. Daar staan ze natuurlijk niet alleen in, dat hebben natuurlijk meer grote aanbieders, met name landelijk opererende aanbieders.

Ik zeg daar wel één ding bij. Het mooie van de decentralisatie, dus het kiezen voor de lokale context, betekent dat de hulp ook moet aansluiten bij die lokale context. En dat betekent dus ook dat landelijk functionerende instellingen het logischerwijs moeilijker hebben om dat te doen. Dus het vereist ook van een instelling wel een beweging naar dat lokale veld om die aansluiting ook op een goede manier te houden. Doorgaan op de voet van voor 2015, dat kan niet. Dat kun je je als landelijk opererende instelling niet veroorloven. Die liefde moet dus wel een beetje van twee kanten komen. Ik ga graag dat gesprek met hen en de gemeenten aan om te kijken of daar zorgen weg te nemen zijn en, ondertussen recht doend aan het stelsel zoals wij het hebben ingericht, om te kijken of daar toch een aantal stappen te zetten zijn. Ik doe dat graag en kom daar op een nader moment bij u op terug.

Een aantal fracties heeft gesproken over wachtlijsten. Mevrouw Agema deed dat, de heer Van der Staaij deed dat meen ik ook, mevrouw Westerveld deed dat en zonder twijfel vergeet ik dan een aantal sprekers die dat ook hebben gedaan. Wij hebben het natuurlijk al vaker gehad over die wachtlijsten. Sterker nog, toen ik begon zaten er in het overdrachtsdossier geloof ik een stuk of zeven moties die over wachtlijsten in de jeugdzorg gingen. Toen dacht ik inderdaad: het lijkt hier Balkenende IV wel. Maar de wereld is natuurlijk wel veranderd. Ik vond het mooi om de heer Voordewind te horen vertellen hoe het was voor 2015. Wij lijken soms weleens te vergeten uit welke situatie we komen. Toen ging het inderdaad over de provinciale jeugdzorg met enorm lange Excellijsten. Ik geloof niet dat iemand er geloof in heeft gehad dat die Excellijsten ook maar iets hebben opgelost. Sterker nog, ze hebben heel perverterend gewerkt. Er werd gekeken naar de eerste dag waarop die hulp werd verleend. De eerste dag lukte het dan wel om het vrij snel te organiseren. Vervolgens kon het soms maanden duren voor je de tweede afspraak had. Tussen de eerste en de tweede afspraak die je had bij de jeugdhulpprofessional konden soms maanden zitten. Zeer perverterend.

Ik denk dus dat we het echt anders en beter moeten doen. Wij hebben al eerder gezegd dat die wachtlijsten allerlei oorzaken hebben. Een wachtlijst bij een individuele instelling is niet per se een probleem als er ander aanbod in de regio beschikbaar is dat minstens zo goed is en waar ook voor gekozen zou kunnen worden. Dat heeft eigenlijk te maken met goed contractmanagement in de regio en met transparantie over de vraag waar nog wel plek is. Zeker als huisartsen gaan verwijzen, zeg ik tegen de heer Hijink, is het fijn als ze weten waar je morgen terechtkunt en waar je pas over drie maanden terechtkunt. Goede triage is heel belangrijk. Je vraagt van ggz-instellingen om kinderen natuurlijk gewoon meteen te helpen, zoals de heer Van der Staaij dat schetst. Die kinderen horen niet op een wachtlijst, maar horen gewoon hulp te krijgen. Voor kinderen bij wie dat wel kan, is het ook niet erg om twee of drie weken te wachten. Er zijn treeknormen afgesproken en daar moeten we ons aan houden.

Ik geloof wel dat we onszelf zouden helpen als we dat zo veel mogelijk ook in de regio inbedden. Daarom hebben we de volgende afspraken gemaakt, die in dit programma staan. De eerste afspraak is dat er in elke regio sluitende afspraken moeten zijn over de aanpak van wachtlijsten en wachttijden. Wij hebben dat ook benoemd als voorwaarde om in aanmerking te komen voor dat transformatiebudget. Ik kom straks nog uitvoerig terug op de budgetten, maar een van de budgetten die ter beschikking worden gesteld via dit programma is het transformatiebudget. Dat zit in het regeerakkoord: drie keer 36 miljoen, 108 miljoen in totaal. Een van de voorwaarden om daarvoor in aanmerking te komen is het hebben van een sluitende afspraak in elke regio over de aanpak van wachtlijsten en wachttijden.

De tweede afspraak is dat zichtbaar moet zijn waar nog wel plek is. Het enkele feit dat één aanbieder een wachtlijst heeft, is eigenlijk niet zo heel erg, als dat type hulp maar beschikbaar is. De afspraak is dus: in elke regio een sociale kaart maken, waarbij zichtbaar wordt waar welk aanbod te vinden is, die kaart actueel houden en dat liefst zo inzichtelijk mogelijk in iedere regio.

De derde afspraak die we hebben gemaakt is dat er een expertteam is in iedere regio om te zorgen dat ieder kind dat zorg nodig heeft, die ook krijgt. Wij hebben afgesproken dat dit jaar in elke jeugdregio een regionaal expertteam is om ervoor te zorgen dat elk kind snel passende jeugdhulp krijgt, ongeacht de complexiteit van de zorgvraag en de wachtlijst. Ik verwijs dan naar het voorbeeld van de heer Van der Staaij: ja, ik ken dat soort voorbeelden ook. Ouders kunnen ongelooflijk met de handen in het haar zitten, maar ook de verwijzer, die wel weet dat die hulp nodig is, maar ook niet weet hoe hij dat plekje moet regelen omdat hij ook over wachtlijsten hoort. Dan moet er iemand zijn die gewoon doorzettingsmacht heeft, met de vuist op tafel kan slaan en kan zeggen: die hulp moet er echt morgen zijn, aan de bak!

Het kan ook voorkomen dat hulp zo ingewikkeld en complex is dat die eigenlijk in de regio niet voorhanden is. Hij moet dan kijken of er een aanbieder te vinden is die die hulp zou kunnen ontwerpen. Ook dat komt soms voor, zeker bij hoogcomplexe zorg. Wat we hebben gedaan is met elke regio de afspraak maken dat dat expertteam er komt. Ook dat is een noodzakelijke voorwaarde om in aanmerking te komen voor dat transformatiebudget. Dus zowel de afspraken in iedere regio als het hebben van een expertteam is een voorwaarde om in aanmerking te komen voor dat transformatiebudget. In antwoord op mevrouw Westerveld kan ik zeggen dat de VNG een dezer dagen op haar website een landelijk dekkend overzicht zal publiceren met namen en rugnummers van de expertteams, zodat het voor iedereen helder is waar die te vinden zijn.

In elke regio moeten er afspraken zijn gemaakt over doorzettingsmacht. Soms wordt er ook wel heel erg lang met elkaar vergaderd over wat het beste zou zijn en wie er eigenlijk van is. Daar moet dus doorzettingsmacht zijn. Elke regio moet een leertafel hebben waar van dat type casuïstiek geleerd wordt. Ik heb er ook altijd bij gezegd: mocht u casuïstiek tegenkomen waarvan u echt het idee heeft dat er van alles is geprobeerd maar dat het niet is opgelost, en dat het dus niet werkt, dan zou ik u zeer willen uitnodigen om mij dat type casuïstiek ook gewoon te mailen. Ik geef dat mailadres eigenlijk aan iedereen, niet omdat ik denk dat ik ervan ben om alle individuele casuïstiek op te lossen, maar omdat een stelsel pas werkt als het werkt voor individuele kinderen in individuele gezinnen. Als er van alles in een regio is geprobeerd en het stelsel in die regio kennelijk niet zo werkt als zou moeten en een casus maar onopgelost blijft, dan wil ik dat juist heel graag weten. Daar kunnen we van leren waar het nog niet werkt en wat er beter moet. Maar ik wil dat ook omdat we kunnen helpen om door te duwen om zo te zorgen dat het wel gaat werken. Dus nogmaals, ook in uw richting de uitnodiging om als u casuïstiek tegenkomt als die de heer Van der Staaij en een aantal anderen van u schetsten, waarbij van alles is geprobeerd maar het niet wordt opgelost, stuur dat dan door. Ik ga daar graag mee aan de slag.

De voorzitter:

Gaat u over naar uw derde blokje?

Minister De Jonge:

Absoluut, absoluut.

De voorzitter:

Fijn. Ik waardeer het erg dat u probeert ...

Minister De Jonge:

Dank voor de aanmoediging, maar ik hoor toch een "maar" aankomen.

De voorzitter:

... uitvoerig antwoord te geven, maar we hebben nog vijf blokjes te gaan. Ik hoop dat u toch die antwoorden kunt geven en het nog iets compacter per blokje zou kunnen doen.

Minister De Jonge:

Voorzitter, dank voor deze aanmoediging. Ik ga rap door met de gesloten jeugdhulp. Er is een aantal opmerkingen gemaakt over de gesloten jeugdhulp, onder meer dat er sprake is van een stijging. Dat is ook wel zo, maar overigens niet zo sterk. Het gaat om een lichte groei van zo'n 2%. Daartegenover staat dat de verblijfsduur wel korter. We hebben daar een tijd geleden uitvoeriger over gesproken.

Ik denk dat we het allemaal wel eens zijn over de richting, ook zoals die in het programma geschetst wordt. Daar staat namelijk dat we moeten kijken wat er mogelijk is om naar gezinsgerichte alternatieven en gezinshuizen te gaan om gezinsgerichte opvang te creëren. Ik heb daar, ook in het vorige debat, over gezegd dat dat geen sinecure is. Met name voor de doelgroep van de gesloten jeugdzorg gezinsgerichte opvang realiseren vergt hele sterke professionals met hele stevige schouders. We kennen de pilots die daarmee zijn gedaan en daardoor weten we dat het echt een enorme klus is om met die hoogcomplexe doelgroep aan de slag te gaan. Dat moeten we dus niet onderschatten. Tegelijkertijd moeten we er wel aan werken. Die plannen kunnen dus uit het transformatiebudget worden gefinancierd. We gaan er ook met hen mee aan de slag.

Stoppen met separeren. Mevrouw Westerveld en de heer Hijink hebben daar een aantal opmerkingen over gemaakt. Daar gaan we mee aan de slag. Ik doe dat uiteraard samen met de sector. Er is breed draagvlak om dat te doen. Ik heb Jeugdzorg Nederland gevraagd om voor 1 oktober een plan van aanpak te maken met een nulmeting en met realistische streefcijfers om toe te werken naar nul. Het is de bedoeling dat we ook een registratiesysteem voor de gesloten jeugdzorg inrichten waarin separaties en afzonderingen gemeld worden, zoals dat eigenlijk nu al in een aantal andere zorgsectoren gebeurt. Ik geloof dat mevrouw Westerveld daarnaar vroeg. Ik kom daar graag op terug in het najaar, denk ik. Dan geef ik aan hoe het plan eruit ziet en in welk tempo dat te realiseren is.

Dan de gezinsgerichte opvang, waar de heer Voordewind naar vroeg. "Zo thuis als mogelijk" is eigenlijk de lijn. Als het even kan en kinderen kunnen niet in hun eigen huis blijven, dan is het de bedoeling om het er zo thuis als mogelijk uit te laten zien. Het interessante is dat je ook bij gezinsgerichte opvang ziet dat de decentralisatie effect heeft gehad in de vorm van innovatie. Dat is het pleidooi dat mevrouw Tielen hield. In 2015 ging het over 3.000 jongeren. Inmiddels krijgen ruim 3.600 jongeren zorg in een gezinsgerichte voorziening, dus een gezinshuis, een zorgboerderij of een logeerhuis. Wij zien dat wel die kant wordt opgewerkt. Met het programma Zorg voor de Jeugd gaan we daarmee verder, willen we dat stimuleren. We willen bestuurlijk de afspraak maken dat in elke regio een plan komt voor een voldoende aanbod van die kleinschalige voorzieningen. We willen dat duidelijk wordt gemaakt voor welk type jongeren gezinsvoorzieningen, gezinshuizen geschikt zijn. We gaan daar volop mee aan de slag. Dat is de vraag die de heer Voordewind heeft gesteld. Ik ben het eigenlijk heel erg met die richting eens. Ik maak ook hier de kanttekening die ik maak bij de alternatieven voor de gesloten jeugdzorg. Gezinshuizen vergen heel veel van de mensen die het doen, ontzettend veel. Daarbij moeten wij ervoor zorgen dat wij de kwaliteit goed kunnen borgen. Dat doen we niet door ze langs dezelfde lat te leggen als een jeugdzorginstelling, maar we hebben vanuit de overheid en de toezichtstaak wel een verantwoordelijkheid. Het gaat over kinderen die niet meer thuis wonen maar bij een ander. Daarbij moeten wij zicht houden op de kwaliteit. Die twee uitdagingen zijn er voor de komende periode: voldoende mensen die dat willen doen en voldoende borging van de kwaliteit.

Dan ga ik alweer naar mijn vierde blokje, voorzitter. U ziet dat uw aanmoediging heeft gewerkt.

De voorzitter:

Fantastisch.

Minister De Jonge:

Nu al. Als ik straks weer verslap, moet u mij weer opnieuw aansporen.

Ik kom op de hulp aan kwetsbare jongeren, boven en onder 18 jaar. Een aantal leden heeft daar vragen over gesteld. Ik denk dat het goed is om te beginnen met te zeggen dat ik het van harte eens ben met iedereen die zegt dat het niet de kalender is die bepaalt of je volwassen bent. Ik weet niet of u de tijd zo ver kunt terugdraaien, maar probeert u maar eens als gedachte-experiment om na te gaan hoe volwassen u zelf was toen u een jaar of 18 was. Ik zie de heer Van der Staaij heel diep peinzen. Ik geloof dat ik en af en toe wel een steuntje in de rug kon gebruiken, een aai over mijn bol en ook een schop onder mijn kont. Echt volwassen was ik geloof ik nog niet toen ik 18 was. Volgens mij zijn heel veel mensen nog niet volwassen als ze 18 zijn.

Het gekke is dat we van kinderen die uit een veilig, warm nest komen dat helemaal niet verwachten. Kennelijk verwachten we opeens wel van jongeren die de moeilijkste jeugd achter de rug hebben dat ze op hun 18de helemaal afgebakken de wereld in kunnen stappen en het allemaal zelf wel aankunnen. Dat is natuurlijk iets raars. De 18de verjaardag hebben we in alle wetten en in alle zorg eigenlijk veel te absoluut gemaakt. Dat is ook de reden dat we als kabinet hebben gezegd: we moeten de pleegzorg sowieso verlengen. Die kinderen zitten in een gezin, daar voelen ze zich thuis, daar gaat het goed en waarom zou je dat willen doorbreken? Laten we dat voortzetten in een pleeggezin. Dat is ook de makkelijkste variant van zorg om dat voor te doen. Het gezin is er en doorgaans willen jongeren daar ook graag blijven, dus regel dat dan. De nieuwe standaard moet 21 worden, met nog steeds dezelfde mogelijkheid van verlenging naar 23. Dat is geen wet van Meden en Perzen, want als het niet gaat, moet je daar vooral niet blijven.

Dat is natuurlijk anders voor andere vormen van jeugdzorg. Ik noem een residentiële vorm van jeugdzorg waar een machtiging tot uithuisplaatsing onder ligt die op de 18de verjaardag komt te vervallen. Heel veel jongeren in zo'n setting zullen niet vragen of zij daar alsjeblieft nog eventjes mogen blijven. Vaak gaat het ook over jongeren die soms al bijna 18 jaar uithuisplaatsing en ongelooflijk veel jeugdzorgtrajecten achter de rug hebben. Die voelen zich een soort "relieved" als ze 18 zijn en die zouden graag iets anders gaan doen. Dat is overigens niet altijd verstandig; daar hebben we het vorige keer ook over gehad, in antwoord op vragen van mevrouw Westerveld. Het gaat dan namelijk ook vaak mis. Ze willen graag zelfstandig zijn en dat gaat dan vaak mis.

Dus wat we hier in ons programma hebben gezet is, een: die pleegzorg gaat naar 21. En twee: laten we nou vroegtijdig aan een toekomstplan gaan werken. Begin daar nou gewoon mee als er nog rust is in de situatie. Begin daar nou mee als jongeren een jaar of 16 zijn, en ga dan nadenken over de vraag hoe we die overgang naar de volwassenheid doen. Als het nodig is om de jeugdzorg iets te verlengen, doen we dat. Als het nodig is om met het 18de levensjaar naar een andere vorm van begeleid wonen te gaan, doen we dat. Er is dus meer mogelijk, en hoe vroeger je ermee begint om daar goed over na te denken, hoe beter je dat maatwerk ook kunt toepassen. Want ik denk dus dat het een vorm van maatwerk is.

Overigens wordt er natuurlijk door iedereen een pleidooi gehouden voor de verlengde jeugdzorg, en wordt er ook weleens over gemopperd waarom dat nou zo vaak niet goed gaat. Nou, een van de resultaten van de decentralisatie is dus dat dat in 2015 21.000 keer voorkwam, in 2016 27.000 keer en in 2017 30.000 keer. Kortom, daar zien we dat gemeenten dat maatwerk en de mogelijkheden voor het leveren van maatwerk ook gewoon in toenemende mate gebruiken. Dat maakt dat ik zeg: die pleegzorg moet naar de nieuwe standaard van 21 jaar. Voor andere vormen van jeugdzorg wil ik daar gewoon nog eens even heel goed over nadenken. Ik wil de consequenties ook gewoon goed overzien, in reactie op het advies van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving. Ik kom daar in het najaar op terug. Maar dat laat onverlet dat het maken van een toekomstplan vanaf het 16de levensjaar sowieso een hartstikke goed idee is, omdat je zo dus ook in alle rust kunt nadenken over de vraag welk plan er dan nodig is als die 18de verjaardag verstrijkt. Hoe ziet de zorg er dan uit? Ik vind eerlijk gezegd de groei van de verlengde jeugdhulp bij gemeenten bemoedigend.

Daarnaast gaan we met die mentoren aan de slag. Ik denk dat ook dat een geweldig mooi, vernieuwend voorbeeld is van hoe je die overgang kunt versoepelen. Ik zeg nogmaals: ik kom in het najaar in alle precisie terug op de vraag hoe we exact gaan reageren op dat rapport van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving.

De heer Raemakers (D66):

Ik ben wel heel blij dat de minister ook heeft aangegeven wat de getallen van de afgelopen jaren nou zijn. Nou hebben we afgelopen woensdag hier een technische briefing gehad over de budgetten. Daar werd ons verteld dat het budget voor 18-pluszorg niet meegaat in het totale budget, maar dat dat apart blijft. Tijdens die briefing heb ik toen ook gevraagd: hoe groot is dat budget dan? Daar kwam als antwoord: 300 miljoen. Dat vind ik vrij veel. Kan de minister nou verklaren hoe het kan dat nog steeds heel veel gemeenten die verlengde jeugdhulp niet bieden, maar dat er wel zo veel budget voor is en dat dat geld ook geoormerkt is? Waar blijft al dat geld?

De voorzitter:

Dank u voor uw interruptie. Dit is een mooi bruggetje naar het vijfde blokje, over de budgetten.

Minister De Jonge:

Dat denk ik ook. Dat vijfde blokje gaat over budgetten. Laat ik dan beginnen met te zeggen: wij gaan niet per geldstroompje er met het rode potlood naast staan om te kijken waar we een plusje zien en waar een minnetje. De inhoudelijke zorg is: maken gemeenten eigenlijk wel voldoende gebruik van hun mogelijkheden tot maatwerk om te kiezen voor een verlenging van de jeugdzorg? Ik heb daarover net gezegd: ik zie een flinke stijging bij het gebruikmaken van een verlenging van de jeugdzorg, namelijk een jaarlijkse stijging met bijna 10.000 gevallen vergeleken met 2015. Ik zie gemeenten die inhoudelijke keuze dus juist wel maken. Misschien niet in alle gevallen goed genoeg: true. Maar ik zie ze juist wel die inhoudelijke beweging maken.

Of ze aan die verlengde jeugdhulp precies 300 miljoen opmaken, weet ik niet. Maar zo werkt onze financiering ook niet. Bij onze financiering geldt: hoe het Gemeentefonds ook is ingericht, de rijksoverheid heeft gemeenten als medeoverheden in staat te stellen om hun werk te doen. Daarbij turf ik niet of het zo is dat alle verlengdejeugdhulptrajecten, dus die 30.000 trajecten, bij elkaar optellen tot die 300 miljoen. Dat houd ik niet op die manier bij.

De voorzitter:

De heer Raemakers, dit is uw een-na-laatste interruptie.

De heer Raemakers (D66):

Dat weet ik en ik heb haar nodig, want afgelopen woensdag werd er echt wat anders verteld. Er werd gezegd dat de voogdij en de 18-plus losstaan van het totale budget. Maar goed, laten we die technische discussie even laten voor wat zij is.

Minister De Jonge:

Dat klopt ook wel. In de financieringsstroom ...

De voorzitter:

Wacht u even.

De heer Raemakers (D66):

Ik heb nog een andere vraag. We kunnen naar het budget kijken, maar ook naar de wetstechniek. In de Jeugdwet staat: als je nog geen 23 bent en je hebt het afgelopen halfjaar jeugdhulp gekregen, dan kun je in aanmerking komen voor verlengde jeugdhulp. De minister zei al heel terecht dat sommige jongeren op een gegeven moment als ze 18 jaar zijn, zeggen: toedeledokie, ik ga mijn eigen weg. Als zij dan acht maanden later ergens helemaal verloren gevonden worden, willen ze graag opnieuw de jeugdhulp ontvangen, want dat was toch eigenlijk wat ze nodig hebben. In de wet staat dat ze het afgelopen halfjaar jeugdhulp moeten hebben gekregen, dus sorry voor deze jongeren die acht maanden daarna pas terugkomen. Kan de minister aangeven op welk punt hij het wetsartikel in de toekomst misschien wil aanpassen en flexibeler wil maken voor de specifieke situatie waarin een jongere een onverantwoorde keuze maakt, later tot inkeer komt en toch terug wil naar de jeugdhulp?

Minister De Jonge:

In mijn inleiding zei ik al: wetten geven geen zorg, dat doen mensen. Achter de jongerenloketten bij de gemeenten zitten mensen niet de wetten aan de jongeren voor te lezen. Ze denken met de jongeren mee om iets voor hen te kunnen betekenen. In het geval zoals u dat schetst, is er eigenlijk helemaal geen probleem. Als die jongere behoefte heeft aan een vorm van begeleid wonen, heeft de gemeente vanuit de Wmo dezelfde opdracht, namelijk om te zorgen voor een vorm van begeleid wonen, als dat het meest passende hulptraject is. Als het om andersoortige begeleiding gaat, hebben gemeenten die opdracht ook vanuit de Wmo. Daar zie ik niet het grootste probleem. Het is ook niet zo dat het heel erg met een schaartje wordt geknipt. Je zou hooguit kunnen zeggen dat het bij de ggz wel met financiering te maken heeft; de kinder- en jeugdpsychiatrie is daarbij een andere tak van sport dan de volwassenpsychiatrie. Daarom is mijn oplossing niet zozeer om de precisie in de wetteksten op te zoeken of daar iets anders in te gaan doen. Sowieso is dat de allerlangzaamste weg naar resultaat, want dan duurt het twee jaar voordat dat werkelijkheid is. We kunnen morgen beginnen om er iets anders in te gaan doen.

Dat "anders", waar ik in geloof, is dat je op tijd begint met het werken aan een toekomstplan, als jongeren 16 zijn en nog gewoon in een zorgtraject zitten. De jongere zal op dat moment moeten gaan nadenken over hoe het er straks voor hem uit zal komen te zien. We kunnen dan kijken of we die overgang kunnen versoepelen. Mevrouw Westerveld heeft de vorige keer gewezen op het aantal jongeren dat voorheen in de jeugdzorg zat en nu bij de doelgroep van dak- en thuislozen zit. Als je daar eerder bij bent en dat gesprek in rust voert, weet ik zeker dat je dat aantal naar beneden kunt krijgen. Daar geloof ik in. Dat is een snellere weg.

Voorzitter. Dan de budgetten in het sociaal domein. U heeft daar al een aantal keer eerder een vraag over gesteld. Hierover is gisteren een technische briefing geweest en ik heb er een brief over gestuurd. Ik weet niet of we elkaar kunnen overtuigen. Ik heb een aantal van u de verzuchting horen doen om niet de techniek in te gaan, maar dat is best heel lastig als het gaat over iets wat zo technisch is, de vraag hoe we omgaan met de budgetten voor het sociaal domein. Bij zijn start heeft dit kabinet gekozen voor het laten stijgen van het Gemeentefonds. Daaraan lagen twee besluiten ten grondslag. Het ene is het trap-op-trap-afbesluit. Daarbij wordt de berekeningsgrondslag waarop het Gemeentefonds wordt berekend en waarop ook het accres wordt berekend verbreed met die domeinen die ook relevant zijn voor de zorg en gemeentelijke taken: de zorg en de sociale zekerheid. Dit zijn twee van de grootste delen van de Rijksbegroting, die voorheen niet meetelden, maar nu wel. Waar deze heel erg gaan stijgen, met name voor de budgetten in de zorg geldt dat, is dat ook voor de gemeente relevant. Dit betekent dat er een forse stijging is van het Gemeentefonds in de komende periode.

Het tweede is dat wij een programmatische afspraak hebben gemaakte met gemeenten, die een inhoudelijke invulling geven aan de samenwerking. Er is niet zozeer met een schaartje geknipt voor wat het mag kosten. Het gaat om het geven van een inhoudelijke invulling aan de samenwerking die we de komende periode aangaan, vanuit de bestuurlijke opvatting dat we met name in het sociale domein, maar ook in een aantal andere domeinen, schouder aan schouder hebben te staan om het voor mensen beter te doen dan nu. Dat gaat onder andere over de zorg. Daarbij heeft een gemiddelde inwoner van Oss er echt geen boodschap aan of het de rijksoverheid of de gemeentelijke overheid is die er voor hem heeft te zijn. Het is de overheid die schouder aan schouder heeft te staan om het beter te doen. Zo ziet u ook in alle programma's die we de afgelopen periode hebben besproken vaak een "we" staan. Soms word ik erop bevraagd welke "we" dat dan is. Dan zeg ik: u mag altijd mij aanspreken, gemeenteraadsleden zullen altijd hun wethouder aanspreken, maar de "we" hoort een overheid te zijn die voor mensen dingen doet die ook van die overheid verwacht mogen worden. Dat betekent bestuurlijke afspraken over het sociaal domein.

Bij het maken van die afspraken hebben we natuurlijk best wel gesproken over de ervaren tekorten. Ik zeg inderdaad "de ervaren tekorten". Niet omdat ik daarmee de ervaring zou willen bagatelliseren, want die ervaring is real voor wethouders. Maar als je daar goed op inzoomt, is het wel zo dat een gemeente een tekort kan hebben op de jeugdzorg maar tegelijkertijd financiële ruimte overheeft op de Wmo, en er staat natuurlijk nergens in de wet dat je die twee dingen niet aan elkaar mag verbinden. Sterker nog, de decentralisatie houdt juist in dat je de lokale autonomie ook wat betreft het maken van financiële keuzes respecteert. Als u mij al te precieze opdrachten geeft in de richting van gemeenten, ben ik dan ook altijd geneigd om te zeggen: pas op, daar zijn uw collega's in de gemeenteraden aan zet. Neem de budgetten in het sociaal domein, bijvoorbeeld het budget dat voor 18-plus aan gemeenten ter beschikking is gesteld. Als de gemeenten dat voor 18-min uitgeven, vind ik het prima. Als ze het budget voor 18-min uitgeven aan 18-plus? Ik vind het prima. Lokale keuzes horen namelijk gemaakt te kunnen worden. Er manifesteerde zich een aantal financiële zorgen. We hebben afgesproken in het Interbestuurlijk Programma om onder die financiële problematiek een streep te zetten met het accres. Hadden we ook een andere keuze kunnen maken? Ja, namelijk niet kiezen voor zo'n accres maar kijken of je per probleem een aparte regeling kunt treffen. Dat had ook gekund.

Naast het accres, dat het grootste gedeelte is — dat telt op tot een fors bedrag — hebben we gezegd dat er een serieus aantal gemeenten is met tekorten. Er is toen in die bespreking een bedrag genoemd van 300 miljoen, zo weet ik nog. Dat hebben we goed geverifieerd, maar dat kon echt niet worden onderbouwd. Uiteindelijk zijn we uitgekomen bij een tekortregeling van 200 miljoen. Die 200 miljoen zal de komende periode worden verdeeld over die gemeenten die het meest met die tekorten te maken hebben. Er is een regeling gemaakt door de VNG zelf. Vanuit die tekortregeling zal worden gewerkt. Dus accres en de tekortregeling en daarnaast hebben we nog het transformatiebudget van 108 miljoen. Dat is eigenlijk bedoeld om al die bewegingen te stimuleren waarvan we hebben gezegd dat ze noodzakelijk zijn voor het verbeteren van de zorg.

Mevrouw Agema (PVV):

Mijn vraag is waarom die 200 miljoen eenmalig is; alleen in 2018.

Minister De Jonge:

Met twaalf gemeenten zijn we echt de diepte ingegaan en hebben we gekeken naar wat er speelt. Die tekorten blijken zich niet zo makkelijk en eenduidig te laten verklaren. Dat heeft nogal te maken met keuzes die zijn gemaakt: keuzes over de inrichting van het stelsel, de inrichting van de toegang, het type zorg dat is ingekocht. Je ziet gemeenten met een vergelijkbare populatie die andere keuzes hebben gemaakt en die wel uitkomen. Je kunt dus niet eenduidig zeggen: daar komt het door. Soms heeft het te maken met het verdeelmodel, soms is het een optelsom, maar je kunt het heel moeilijk eenduidig analyseren. Daarom denk ik dat het niet verstandig is om te zeggen: weet je wat, we geven een aantal gemeenten met een tekort langjarig extra financiële ruimte in aanvulling op wat andere gemeenten krijgen voor het organiseren van de zorg en die door de keuzes die ze hebben gemaakt wel binnen het budget kunnen blijven. Ik heb het wel eenmalig willen doen, omdat anders de vernieuwing kan stokken en het de transformatie kan tegenhouden. Ik heb het dus wel eenmalig willen doen, maar ik ga er geen permanente voorziening van maken.

Mevrouw Agema (PVV):

Ik snap uit de woorden van de minister dat hij zegt: nee, sommige gemeenten hebben geen tekort; het zou oneerlijk zijn om een structurele regeling te maken voor gemeenten die tekort hebben. Moet er niet gewoon gekeken worden naar het aantal kinderen dat erachter steekt, bijvoorbeeld naar of het hoger specialistische en dus duurdere zorg is? Het komt op mij toch een beetje over als een slag in de lucht. De minister zegt hier dat 300 miljoen het bedrag was dat opgegeven was. Het is fijn dat hij dat bedrag geeft en dat het geen veelvoud is van 200 miljoen. Maar als de enige motivering is om voor 200 miljoen te gaan omdat het anders een structurele situatie wordt van gemeentes die eigenlijk hun beleid moeten wijzigen, lijkt het mij toch iets te veel een slag in de lucht. De minister stelt het bedrag beschikbaar in 2018, maar zou hij niet op tijd kunnen bekijken of dat ook niet voor 2019 nodig is in plaats van te zeggen dat hij het hierbij laat? Ik vraag hem om toch nog een moment in te bouwen, want er zitten uiteindelijk wel kinderen achter dat geld.

Minister De Jonge:

Als je kijkt naar hoe überhaupt de jeugdzorgmiddelen worden verdeeld, zitten daar allerlei voorspellers van jeugdzorg in. Het is een heel uitgewerkt verdeelmodel dat kijkt naar het aantal kinderen in de gemeente en naar bijvoorbeeld inkomens. Dat model kijkt naar allerlei factoren die "voorspellers" zouden kunnen worden genoemd voor het gebruik van jeugdzorg. Die bepalen hoe het verdeelmodel werkt en uitpakt. Waar we in de afgelopen jaren nog een ingroeipad hadden van het verdeelmodel, is dat afgerond. Waar we in de afgelopen jaren nog een min hadden in de financiën, is de min, dus de bezuiniging die was ingeboekt, afgerond. Inmiddels zien we in het accres van het Gemeentefonds weer een plus. De krapste periode is achter de rug. Ik heb die eenmalige regeling voor nu willen treffen, maar ik zie niet dat ik daarop vooruit moet lopen om dat structureel te maken of om daar nog een keer een regeling voor te treffen. Ik vind dat gemeenten aan het stuur moeten zitten en moeten kijken hoe andere gemeenten dat hebben gedaan. Ik heb de gemeenten tegemoet willen komen die tegen ons hebben gezegd tekorten te ervaren. Die ervaren tekorten zijn namelijk real voor wethouders en kunnen de transformatie die nodig is, tegenhouden. Bijvoorbeeld als je gebruik van zware specialistische jeugdhulp hoog is, en je eigenlijk zou willen dat je er eerder bij bent, dat je preventief meer dingen kunt doen en dat je die beweging naar de voorkant maakt — zoals die in vreselijk beleidsjargon heet — dan kan dat niet voor niks. Je kunt niet alvast de zwaardere jeugdzorgvoorzieningen sluiten en dan een ander type jeugdzorg opbouwen. Je zult dat enigszins tegelijkertijd moeten doen. Daar is natuurlijk ook dat transformatiebudget voor bedoeld, maar als je te maken hebt met tekorten, is die beweging moeilijk te maken. Die heb ik willen lenigen, maar dat kan geen structurele voorziening zijn.

De heer Hijink (SP):

Misschien moeten we even helemaal terug naar het begin. Is de minister het niet met de SP eens dat het misschien wel heel naïef is geweest om te denken dat je de jeugdzorg naar de gemeenten kunt brengen? De jeugdhulpverleners zien veel meer en zien gezinnen die we anders misschien niet hadden gezien. Daardoor is de vraag naar jeugdzorg veel groter geworden. Misschien zal zelfs de vraag naar specialistische jeugdzorg in de eerste jaren nog wel groter worden. Het is dus niet een kwestie van binnen een paar jaar wel even een half miljard kunnen bezuinigen. Misschien gaat het echt wel over tientallen jaren waarin de verandering zichtbaar kan worden van jeugdzorg dicht bij huis in plaats van specialistische hulp. Is het niet heel naïef om te denken dat je dat binnen een paar jaar wel even gaat regelen?

Minister De Jonge:

Ik geloof dat niemand heeft gedacht dat je die hele transformatie die men voor ogen had wel eventjes in een paar jaar zou regelen. Misschien heeft een enkeling dat gedacht, maar die zat er in ieder geval naast omdat die transformatie inderdaad tijd kost. Dat ben ik graag met de heer Hijink eens. Tegelijkertijd, als je kijkt naar de financiële kant van de zaak, zijn de Iv3-cijfers de beste indicatie daarvoor. Daar valt van alles op aan te merken, maar ik weet dat u inmiddels een technische briefing heeft gehad, dus u zit midden in die techniek. Op de Iv3-cijfers is van alles aan te merken, dus ik neem die niet als de waarheid in beton, maar deze laten wel zien dat er qua saldo in het sociaal domein een behoorlijk overschot is geweest, namelijk van ruim een miljard in het eerste jaar en een nog ruimer miljard in het tweede jaar. Wij zullen de Iv3-cijfers van 2017 nog even moeten afwachten. Ik denk dat het overschot in dat jaar wat kleiner zal zijn, maar als het waar is wat de heer Hijink zegt, zou je al vanaf het eerste jaar die tekorten moeten zien. Dat is echter niet het geval. Wij zien dat er in het sociaal domein als geheel — nogmaals, wij houden niet met een rood potlood bij waaraan de gemeenten hun geld uitgeven — geen tekort, maar juist een overschot is.

De heer Hijink (SP):

Dat maakt het onmogelijk om deze discussie te voeren. Wij weten ook dat door veel gemeenten veel te lage tarieven zijn betaald voor huishoudelijke hulp. Dan wordt het al een stuk ingewikkelder. Ik wil echter naar een ander punt, te weten het extra geld dat in het Gemeentefonds beschikbaar komt. Het frustreert mij dat uiteindelijk iedere minister kan zeggen: geen zorgen, het komt goed; er komt heel veel geld beschikbaar. Ik heb twee voorbeelden. De staatsecretaris van Sociale Zaken zegt in antwoord op vragen over de WSW: niks aan de hand, er komt straks heel veel geld beschikbaar in het accres in het Gemeentefonds en daar kunnen wij dit van betalen. Minister Slob, sprekend over het bestrijden van onderwijsachterstanden, zegt: niks aan de hand, het komt goed, er is heel veel geld in het Gemeentefonds, daarmee kunnen wij de gemeenten betalen. En deze minister zegt: niks aan de hand, jeugdzorg kunnen ze allemaal betalen. Maar met het genoemde accres moeten meer dingen worden betaald. Er is geld nodig voor de Omgevingswet. Voor onderhoud van gebouwen is geld nodig. Er komt, kortom, een hele berg aan taken naar de gemeenten toe, maar wij hebben er geen enkel zicht op of de daarmee gemoeide kosten uit het accres betaald kunnen worden. Is de minister het met mij eens dat het op deze manier voor de Kamer onmogelijk is om te controleren of het geld voldoende is?

Minister De Jonge:

Het laatste ben ik niet met de heer Hijink eens. Van het eerste zou ik het probleem wel zien, als wij onberedeneerd zouden denken dat het Gemeentefonds bestaat uit gouden bergen waar wij alles mee zouden kunnen doen. Wel heb ik eerder gezegd dat dit voor gemeenten een goede afspraak, een heel goede deal is. Het is de beste deal die de gemeenten zouden kunnen maken. De heer Hijink heeft mij zojuist geciteerd, maar nu citeer ik de heer Hijink. Als je kijkt naar de combinatie van enerzijds de verbreding van de grondslag en anderzijds de nieuwe normeringssystematiek — dus de verbreding van de grondslag en daarnaast trap op, trap af — dan lijkt er toch sprake te zijn van een enorm forse toename van het accres. Gesteld dat daarvan een deel volume is en een ander deel nodig is voor loon- en prijsbijstelling, dan nog is de plus echt ontzettend groot. Je zou kunnen zeggen dat het gaat om een kleine 20%. Ik denk dat het accres deze periode met 18% zal stijgen. Ik ken geen kabinetsperiode waarin het accres zo gestegen is.

Over die stijging hebben wij een afspraak gemaakt. Dat is de afspraak die in het regeerakkoord staat: ten eerste zou het accres fors stijgen en ten tweede zouden wij inhoudelijke programmatische afspraken maken over de wijze waarop wij als medeoverheden samen, schouder aan schouder, zouden optrekken op een aantal domeinen. Een van die domeinen is de zorg, het sociaal domein. Daar hebben wij afspraken over gemaakt. In die afspraken herkent men alle programma's die wij met elkaar aan het maken zijn. Daarnaast hebben wij daarmee een aantal wat langer lopende financiële discussies afgerond en daar een streep onder gezet. Zo hebben wij het ook verwoord.

Natuurlijk hebben wij ons afgevraagd of wij niet bezig waren om het mandje te vol te laden. Dat is echter niet het geval; daar hebben wij goed naar gekeken. De VNG heeft dat op die manier ondertekend. Met zoveel woorden staat dit ook in de overeengekomen tekst in het interbestuurlijk programma. Ik snap dus de zorg van de heer Hijink. Hij moet op dit punt ook kritisch zijn, want het is dubbel. Maar ik denk dat wij het goede evenwicht hebben gevonden. In die woorden staat het er ook. Er is een goede balans gevonden; ik verwijs naar pagina 10 van het interbestuurlijk programma. De ambities en de middelen zijn in balans. Wij hebben het vertrouwen, zeggen VNG en Rijk, dat wij met de beschikbare middelen samen de benodigde resultaten kunnen bereiken op de negen maatschappelijke opgaven. Dat is wat VNG en Rijk samen hebben opgeschreven in dat bestuurlijk programma. Ik snap dus de zorg van de heer Hijink, maar ik denk dat wij daar op een verantwoorde manier mee zijn omgegaan.

De voorzitter:

Dit is uw een-na-laatste interruptie, meneer Hijink.

De heer Hijink (SP):

Dan is de vraag wel in hoeverre dat nu in beton gegoten is, als ik kijk naar dat hele pakket van taken en opdrachten die naar de gemeenten toe gaan, zoals de Omgevingswet, het gasvrij maken van woonwijken, vluchtelingen, van alles en nog wat. We hebben nog geen idee. Het klimaatbeleid valt er bijvoorbeeld onder, maar we hebben nog geen Klimaatwet. Hoe gaan we dat dan doen? Gemeenten hebben geen idee wat voor kosten daaruit voortkomen. Er moet geld vrijkomen voor de Wmo, waarvan de eigenbijdrageregeling verandert. Er wordt een extra beroep op de huishoudelijke hulp verwacht. Bij dat alles is niet te voorspellen welke consequenties dat gaat hebben voor de gemeenten. Mijn vraag is of, als blijkt dat er bij het sociaal domein straks grote tekorten ontstaan, er in ieder geval de ruimte en de mogelijkheden komen om die onderhandelingen weer open te gooien; dat we niet jongeren, maar ook niet ouderen, als het om huishoudelijke hulp gaat, de dupe van dit spel laten worden.

Minister De Jonge:

Ik wil langs een aantal lijnen antwoorden. Ik las net de afspraak voor dat ambities en middelen in balans zijn, zoals in het interbestuurlijk programma staat. Dat is één. Ten tweede de elementen in het sociaal domein die u noemt, bijvoorbeeld de nieuwe loonschaal in de huishoudelijke verzorging of het abonnementstarief Wmo. Die discussies zijn afgerond in het interbestuurlijk programma of in de bestuurlijke afspraken parallel daaraan. Op bladzijde 20 staat dat met het IBP de discussie over de door gemeenten ervaren financiële problematiek in het sociaal domein is afgerond en een streep onder het verleden is gezet.

Tegelijkertijd heeft de VNG ook gezegd: als het gaat over nieuwe taken, dan geldt artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet, dus dan heb je een discussie over wat dat mag kosten. Toen ik bijvoorbeeld zei dat bij de pleegzorg 21 de nieuwe standaard wordt, was dat geen gesprek dat we hadden gehad rond het IBP en kon ik bij de gemeenten er niet mee aankomen dat zij accres hadden gehad, dus doe het maar. Gemeenten hebben terecht gezegd, of dat hoefden zij niet eens te zeggen, want dat hadden we zelf ook wel door: dit is iets nieuws, dus hier moet aanvullend budget bij komen. Dat zit dus ook in de Voorjaarsnota.

Dan zijn er zaken die nog niet duidelijk waren bij dat

IBP, bijvoorbeeld de uitkomsten van het klimaatakkoord. Wij wachten allemaal met spanning af wat de uitkomsten daarvan zijn. Het zou best kunnen dat dit nieuwe taken oplevert voor de gemeenten. Daarvan kun je deels zeggen dat we hadden afgesproken dat we daarmee aan de slag gaan, maar het hangt ervan af welke afspraken uit dat klimaatakkoord naar voren komen en welk deel daarvan voor de gemeente is. Gemeenten zullen niet voetstoots aannemen dat ze daarvoor wel voldoende zijn gecompenseerd, dus gemeenten zullen ons ook kritisch volgen. Dat is ook logisch.

Als het gaat om de langlopende financiële discussies uit het sociaal domein, durf ik te zeggen dat we daar heel grondig en vrij lang over hebben gesproken. Daarvan hebben we de afspraak gemaakt dat we een streep onder dat verleden zetten. Dat is één. Twee is dat we hebben gezegd: als het gaat over nieuwe taken behoudt de VNG gewoon het recht om een beroep te doen op artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet: nieuwe taken, nieuw geld. En daarnaast hebben we ook gezegd, en daarmee kom ik ook tegemoet aan die andere zorg, zeker waar de gemeenten een volumeontwikkeling ervaren bij de jeugdzorg: laten we de vinger aan de pols houden en goed kijken hoe dat volume zich ontwikkelt. Die afspraak hebben we gemaakt. Dat heeft niet morgen effect op het macrobudget of zo, en dat hoeft waarschijnlijk ook helemaal niet. Maar we moeten het wel willen weten — het moet geen black box worden, ook voor u niet — opdat we dat gesprek kunnen blijven voeren.

Die monitoring doen we. Neem het Wmo-abonnementstarief. We zullen de wet hier nog uitvoerig behandelen. Ook daar heb ik die afspraak gemaakt, omdat de gemeenten zich zorgen maken over een enorme aanzuigende werking. Een beetje aanzuigen gaat hopelijk gebeuren, want dat betekent dat mensen met een middeninkomen aanzienlijk minder betalen voor hun Wmo, dus dat de stapeling van zorgkosten afneemt. Dat is precies het doel, dus laat het inderdaad maar een beetje aanzuigen, daar krijgen de gemeenten ook gewoon geld voor. Maar laten we de vinger aan de pols houden of er niet een dusdanige aanzuigende werking is dat het voor gemeenten ook wel zwaar wordt om die te kunnen dragen. Die afspraak staat ook in het wetsvoorstel, dus daarbij zullen we het debat hebben of dat voldoende is en zo. Die afspraak maken we ook.

Eén: de basisafspraken zijn goed, daar ben ik echt van overtuigd. De financiële zorgen uit het verleden en alle discussies die nog uit de tijd van het vorige kabinet stammen, hebben wij hiermee afgerond. Zo hebben we het ook afgesproken. Voor de echt nieuwe taken voor de gemeenten — die zie ik niet zo snel voor me op het sociale domein, maar wel op andere domeinen — geldt gewoon artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet. Laten wij bij die ontwikkelingen in ieder geval de vinger goed aan de pols houden, zodat we er geen black box van maken maar het bespreekbaar houden. Dat is volgens mij van belang.

De voorzitter:

Dank dat u het twee keer heeft uitgelegd. Nu komt de laatste interruptie van de heer Raemakers.

De heer Raemakers (D66):

Hier zit volgens mij de crux. Wat de heer Hijink wil weten, is het volgende. Het accres gaat groeien. Volgens de woorden van de minister gaat het accres echt serieus groeien. De heer Hijink wil eigenlijk weten hoeveel van dat geld nou voor jeugd is en of dat afdoende is. De minister geeft nu ook toe dat we dus goed de vinger aan de pols moeten houden: is dat wel zo? Gisteren hebben wij een technische briefing gehad. Daar is gezegd — ook als we kijken naar de volumegroei bij het gedeelte jeugd; is het jeugdbudget dus macro toereikend? — dat we dat de komende jaren gaan onderzoeken en dat de uitkomst daarvan in 2021 komt. Maar dat staat natuurlijk op gespannen voet met het feit dat het jeugdbudget al onderdeel is van het accres. Ja, we houden de vinger aan de pols. Maar mijn vraag aan de minister is dus eigenlijk: wat nu als in 2021 blijkt dat het jeugdbudget macro flink is gestegen en blijkbaar ten onrechte niet hoog genoeg is ingeschaald bij het accres nu? Wat gaan we daar dan aan doen?

Minister De Jonge:

Zo werkt een accres niet. Een accres is geen directe reflectie van de werkelijkheid die je ziet, want die werkelijkheid is veel te gevarieerd en afhankelijk van de verschillende keuzes die in een gemeente zijn gemaakt. Wat is de werking van het accres, en waarom is het voor overheden aantrekkelijk om die keuze, zo'n afspraak te maken? Als de rijksoverheid meer geld uitgeeft — dat doet zij in deze periode; zij geeft heel veel meer geld uit, zo veel meer dat onze minister van Financiën daar af en toe wat bezorgd bij kijkt — dan hebben gemeenten dus ook meer ruimte om hun taken als medeoverheid uit te voeren. Dat is het accres. Dat is de "trap op, trap af"-systematiek van het accres. Daar is het volgende naast gezet: in het verleden werd alleen maar RBG-eng, het smalle deel van de rijksbegroting, meegewogen, maar nu worden ook het uitgavenkader zorg en het uitgavenkader sociale zekerheid meegerekend als grondslag voor het accres. Kortom: trap op, trap af en verbreding van de grondslag. Dat leidt tot een groei van het accres. Wat we vervolgens hebben te doen, is volgen hoe de volumeontwikkeling jeugd gaat. Nu zie je een stijging. Overigens is die stijging niet zo heel fors, maar je ziet nu wel een stijging in het jeugdzorggebruik. Met de heer Hijink zeg ik dat dit helemaal niet zo erg is. Het is eigenlijk wel mooi, want dat betekent kennelijk dat we er ietsje eerder bij zijn. Hartstikke goed. Als die stijging zich enorm zou doorzetten, dan kan het op de duur gaan knellen. Ik ga niet zeggen "what if" en zo, maar dat is wel waarom we zeggen: laten we de vinger aan de pols houden. Want je moet dat weten. Want je moet dat gesprek kunnen voeren en kunnen blijven voeren. Maar een een-op-eenrelatie is niet te leggen. Als we zien dat het gebruik van jeugdzorg toeneemt, zou er dus niet een automatische stijging in moeten zitten van het Gemeentefonds. Want daarbij zeggen we juist dat gemeenten wel integraal verantwoordelijk zijn voor de keuzes die zij maken.

De voorzitter:

Goed. Nee, meneer Raemakers, sorry, uw interrupties zijn op. U heeft een tweede termijn. Mevrouw Westerveld wil ook nog interrumperen, maar ik wil eerst aan de minister vragen of hij al klaar is met het blokje budget. Hij heeft er al heel veel over verteld.

Minister De Jonge:

Ik ben daar eigenlijk al een tijdje klaar mee.

De voorzitter:

Ja, dat dacht ik. Maar toch een interruptie van mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

En die gaat hierop door. De minister heeft het een aantal keren gehad over een black box. Inmiddels begint het wel een beetje op een black box te lijken. Ik zou hem daarom heel concreet iets willen vragen over het onderzoek dat hij gaat uitvoeren. Dat staat in de brief die hij een aantal dagen geleden stuurde. Ik hoor de heer Raemakers zeggen dat het ook gaat over het volume en het macrobudget. Dat hoor ik de minister nu niet zeggen.

Minister De Jonge:

Nee.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dus ik zou de minister willen vragen waar het onderzoek dat hij al aankondigt in de brief, over gaat.

Minister De Jonge:

Het onderzoek is de laatste maatregel, want we hebben gezegd: het accres, de tekorten, het tekortenfonds en het transformatiefonds. En daarnaast houden we ook nog de vinger aan de pols, en dat gaat over de volumeontwikkeling jeugd. Je moet willen kijken hoe dat volume zich ontwikkelt. Als dat een exponentiële vlucht neemt, dan heb je met elkaar wel een gesprek te voeren: hoe komt dat nou en wat moeten we daaraan doen? Maar dat heeft geen macrobudgettaire consequentie. Dat kan ook niet, want zo werkt het Gemeentefonds niet.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

En toch begrijp ik dan niet zo goed hoe wij hier de vinger aan de pols kunnen houden als we dus geen zicht hebben op a het macrobudget en b of gemeenten daarmee toe kunnen. Want we kunnen natuurlijk het volume in de gaten houden en dan weten we over een aantal jaar in hoeverre dat volume is gestegen, maar om goed te kunnen controleren waar het om gaat, moeten wij als Kamer toch een relatie kunnen zien tussen het macrobudget en het volume?

Minister De Jonge:

Dat kan ook, want in Iv3 kun je altijd de uitputting zien in het sociaal domein. Dus dat kan ook. Er is dus nog steeds de mogelijkheid om die twee dingen naast elkaar te leggen. Waar ik alleen niet in meega, is daarvan nu zeggen: als die heel erg stijgt, moet dat een macrobudgettaire consequentie hebben. Nee, de macrobudgettaire consequentie is er niet, maar we moeten er natuurlijk wel voor zorgen dat die monitoring een gesprek mogelijk maakt. En dan niet zozeer alleen een gesprek tussen u en mij, want de gemeenten wilden dat natuurlijk ook. Die afspraak is dus ook gemaakt in het interbestuurlijk programma: een gesprek tussen de gemeenten en het Rijk daarover. Want dat is telkens de kern. Dat is eigenlijk ook de eerste zin die ik uitsprak: worden de gemeenten in staat gesteld hun taak als medeoverheden te doen? Dat is de kern. Op die manier moet je het gesprek dus ook kunnen voeren. Dus natuurlijk gaan we kijken hoe de volumeontwikkeling zich voltrekt. We weten ook hoe het zit met de macrobudgettaire uitputting en dus kunnen we dat gesprek met elkaar hebben. Ik leg alleen geen een-op-eenrelatie van "als het stijgt, moet ook het macrobudget worden aangepast". Want nogmaals, gemeenten hebben de ruimte en de vrijheid om binnen de gemeentelijke financiën te doen wat zij zelf het meest verstandig vinden.

De voorzitter:

Goed. Ik stel voor dat u doorgaat met het blokje klachtenregeling.

Minister De Jonge:

Er is door mevrouw Tielen en de heer Peters een aantal vragen gesteld over de klachtenregeling. Ik herken die klacht ook wel, met name vanuit de jeugdbeschermingshoek. Daar hebben ze immers te maken met verschillende klachtenprocedures. Dat voelt weleens als erg druk voor professionals in dat domein. Ik snap best dat u zegt: ik zou dat graag eenvoudiger willen hebben. Dat snap ik heel goed. Maar ik kan natuurlijk niet zomaar een van die klachtenregelingen schrappen. Het tuchtrecht bijvoorbeeld is echt bedoeld om de kwaliteit van de mensen die het werk uitvoeren in de gaten te kunnen houden en te beoordelen. Dat is een.

Twee. Het klachtrecht is er bijvoorbeeld voor om de bejegening van instanties aan de orde te kunnen stellen. Wat je daarnaast natuurlijk nog hebt, is dat je kunt klagen bij de gemeente die de beslissing heeft genomen over welk type jeugdzorg er beschikbaar zou zijn. Dus daar moet je ook kunnen klagen, want dat staat namelijk gewoon in de Algemene wet bestuursrecht. Die kun je niet even buiten haken zetten. Dan hebben we nog de Ombudsman. Het is niet verboden om daar je punt te maken. En dan hebben we nog de inspectie. Ook daar is het natuurlijk niet verboden om te zeggen: ik vind dat het beter moet. Ik zou het moeilijk vinden om op voorhand te zeggen welke van die instanties je dan maar eventjes buiten haken zou moeten zetten. Tegelijkertijd snap ik wel dat als je een professional of een instelling bent, met name in de jeugdbescherming of bij Veilig Thuis bijvoorbeeld, dan heb je het wel erg druk qua regelingen. Dus ik ga graag met de uitdaging aan de slag om te kijken of dat minder kan, maar dat zeg ik wel een beetje in onzekerheid over waar we dan gaan landen.

De heer Peters (CDA):

U zegt heel terecht dat er heel veel verschillende manieren zijn — zeven, anderen zeggen tien — waarop mensen een klacht kunnen neerleggen. Of dat nou tuchtrecht is of bestuursrechtelijk of wat u net allemaal zei: dat heeft allemaal z'n eigen nut. Dat snap ik ook. Ik kan heel goed begrijpen dat de minister zegt: ik kan niet zomaar de Ombudsman schrappen. Maar op dit moment is het wel zo dat mensen die in de jeugdbescherming werken, en die misschien ouders in een vechtscheiding als cliënt hebben, één uitspraak doen over één kind. En als die ouders dan niet blij zijn, of een van beide ouders is niet blij, kunnen ze op al die zeven verschillende manieren tegelijkertijd of na elkaar een klacht neerleggen. Dat kan betekenen dat je tot twee jaar lang bezig bent met jezelf verantwoorden bij al die zeven instanties rondom één uitspraak. Ik stel mijn vraag concreet: als het voor de minister niet mogelijk is om te zeggen dat hij een aantal procedures gaat schrappen — dat snap ik ook —is het dan mogelijk om af te spreken dat het voor een jeugdwerkprofessional alleen maar nodig is om zich, net als in andere rechtszaken, één keer te verantwoorden bij één instantie voor één incident/feit, met natuurlijk de mogelijkheid tot hoger beroep?

Minister De Jonge:

Maar dan toch even de situatie zoals ik die net schetste. Stel dat die ene ouder ongelukkig is met een handeling van een jeugdbeschermer. Dan zou het een bejegeningsklacht kunnen zijn in de richting van die instelling. Dat moet je kunnen doen. Stel dat hij echter vindt dat de professional dusdanig over de schreef is gegaan dat die ook tuchtrechtelijk op zijn vingers getikt moet kunnen worden. Ja, daar is het tuchtrecht natuurlijk wel voor bedoeld. Dat kan ik niet zomaar uitzetten. Als de inhoud van die handelingen iets zegt over een risico voor de kwaliteit van de instelling, dan moet de inspectie daar toch ook wel mee aan de slag kunnen. Of niet? Kortom, ik snap wat u zegt. Zeker vanuit het perspectief bekeken van de jeugdbeschermer ben ik het eigenlijk gewoon helemaal met u eens, maar ik denk dat we dan weer een volgend debat kunnen hebben over de rechtsbescherming van ouders en dan zult u, denk ik, toch ook wel weer een ander standpunt kunnen bepleiten. Als u zegt dat het minder moet, wat mevrouw Tielen ook zegt — en ik herken die observaties ook uit de praktijk — dan ga ik daar graag mee aan de slag. Ik heb u alleen wel willen schetsen dat het niet zo heel makkelijk is. Maar ik hoop dat het met minder kan. Dus laten we die poging op z'n minst wagen.

De voorzitter:

De minister vervolgt zijn betoog.

Minister De Jonge:

En dat doe ik door naar het blokje varia te gaan.

De administratieve lasten zijn inderdaad fors. Zeker voor de instellingen die in de tweede lijn werken en met heel veel gemeenten te maken hebben, zijn die administratieve lasten behoorlijk fors. Dat betekent dat het sociaal domein, dus Wmo/jeugdhulp, een van de onderdelen is van het actieplan (Ont)Regel De Zorg. Verder helpt het informatieprogramma sociaal domein ontzettend om informatiestandaarden daadwerkelijk uit te doen voeren. Er is een aantal uitvoeringsvarianten, bijvoorbeeld voor het proces van contractering tot controle, het aanspreken van gemeenten die naast regionale afspraken ook nog eigen verantwoordingsafspraken maken, het aanspreken van aanbieders die hun ICT-voorzieningen niet op orde hebben, en het verder ontwikkelen van standaarden voor het berichtenverkeer. iSD heeft echt geholpen. We gaan dan ook met een opvolger daarvan aan de slag.

Daarnaast heb ik een wetsvoorstel ingediend bij de Kamer waarmee we de iSD-standaarden verplicht stellen voor het berichtenverkeer en we tevens het landelijk accountantsprotocol verplicht stellen. Ook dat helpt allemaal in het doen dimmen van de administratieve lasten. Het hebben van die iSD-standaarden, vooruitlopend op de wet, is al een voorwaarde om in aanmerking te kunnen komen voor het transformatiebudget. Dus ook langs die weg dwingen we het af. Ook het aanpassen van het woonplaatsbeginsel helpt bij het dimmen van de administratieve lasten. Daarnaast zullen we — en dat geldt voor alle instellingen in de zorg — op alle locaties om tafel moeten en die schrapsessies organiseren. Het is dan echt een kwestie van snappen of schrappen. Dat moet dan echt in iedere instelling gebeuren.

Mevrouw Tielen (VVD):

Dat klinkt allemaal als heel goede voornemens. Dan vind ik het altijd wel fijn om het toch nog wat concreter te hebben. De minister zegt dat er een vervolg komt van iSD. Waar moet ik dan aan denken? Hoe ziet dat er ongeveer uit en op welke termijn komt dat dan? De minister heeft verder gezegd dat de instellingen die schrapsessies zelf moeten doen. Daar ben ik het helemaal mee eens. Ik neem dan wel aan dat de minister daar ook een beetje op wil stimuleren. Dus op welke termijn kunnen we daar wat meer over zien? Ik zou het namelijk jammer vinden als we over een jaar hetzelfde gesprek weer hebben.

Minister De Jonge:

Dat gaan we niet doen. Anders dan in andere sectoren geldt dat hier sprake is van een gedecentraliseerde sector. Dat maakt het moeilijker om van rijkswege regels te schrappen, omdat er namelijk van rijkswege bijna geen regels zijn. Tegelijkertijd kan ik wel zorgen dat dat proces op gang komt. Dat ga ik dus ook doen. Ik ga inderdaad een opvolger van iSD mogelijk maken en die gaat zich bijvoorbeeld richten op het aanspreken van gemeenten die naast hun regionale verantwoordingsafspraken nieuwe afspraken maken. Het gaat zich ook richten op aanbieders die hun ICT niet op orde hebben. Daar moet u aan denken. Dus dat betekent dat concreet in de regio ervoor gezorgd wordt dat de administratieve lasten luwen. Dat sluit natuurlijk aan op de schrapsessies. Vaak is het zo dat dingen die je merkt in de uitvoeringspraktijk op een locatie hun herkomst vinden in een ICT-systeem dat niet op orde is of in een verantwoordingsafspraak die als surplus bovenop andere verantwoordingsafspraken wordt gezet. Kortom, die twee dingen zijn niet los van elkaar te zien. Het wetsvoorstel voor administratievelastenverlichting, waarmee ik de iSD-standaarden en het landelijk accountantsprotocol verplicht stel, is toevallig iets wat we wel landelijk kunnen doen en wat ook gewoon gaat helpen. We gaan niet wachten op de introductie van de wet, maar we verbinden wat we met de wet willen bereiken gelijk als voorwaarde aan het verkrijgen van het transformatiebudget. Ik denk dus eigenlijk dat het een combinatie is van duwen in de regio, zodat er daadwerkelijk met dat schrappen aan de slag wordt gegaan, en ondertussen landelijk doen wat we wettelijk kunnen doen, dus ook gewoon de verlichting geven die nodig is.

Mevrouw Tielen (VVD):

Klinkt goed, maar ik heb nog steeds niet echt een gevoel van een tijdshorizon. Ik wil de minister eigenlijk nog oproepen tot iets extra's, want in een deel van dit debat gaat het ook weer over extra registraties en extra dingen. Volgens mij moeten we ook hier, in deze Kamer, afspreken dat we, als we die administratieve last klein willen houden, zeker niet met nog weer extra dingen moeten komen, hoe belangrijk ik het ook vind om inzicht te hebben in bijvoorbeeld afzonderingsmaatregelen enzovoort, enzovoort, want dan zie ik wel weer allerlei lijstjes optellen. Dus naast mijn vraag om een wat concretere tijdlijn, roep ik de minister ertoe op om niet te blijven stapelen — daar zal ik hem en onszelf aan blijven houden de komende debatten — want dan kunnen we aan de ene kant schrappen, maar komt het er aan de andere kant weer net zo hard bij.

Minister De Jonge:

Voor de ingangsdatum kijk ik even met een schuin oog naar de ambtenarenloge, waar de ambtenaren ontzettend gebiologeerd deze kant op zitten te kijken, zie ik; dag! Volgens mij is de invoeringsdatum van het wetsvoorstel over iSD-standaarden 1 januari 2019. Ja, er wordt geknikt. Voor het wetsvoorstel over het woonplaatsbeginsel is dat 1 januari 2020. Ja, er wordt weer geknikt. Dat helpt allemaal enorm. Nogmaals, de indieningsdatum van de aanvraag voor het Transformatiefonds, waar dus allerlei voorwaarden voor gelden, is al 1 oktober aanstaande. Kortom, we zitten erbovenop en we kiezen voor het snelst mogelijke tijdpad.

Over uw tweede vraag ben ik het zeer met u eens. Een deel van de regels waar professionals tegen aanlopen en waar u terecht ook tegen te hoop loopt, heeft u zelf bedacht; dat is zelfs een flink deel van die regels. Dat geldt ook voor ministers en staatssecretarissen, want die kunnen er ook wat van, maar Kamerleden doen dat doorgaans nog iets meer. Het zou al enorm helpen als wij onszelf zouden beteugelen in onze informatiebehoefte — die is ook bij mij doorgaans vrijwel onbegrensd — en als wij bij iedere regel die wij graag zouden willen, nog even drie keer nadenken: willen wij die regel wel als die bijvoorbeeld betekent dat iemand straks moet gaan zitten turven in plaats van zorg te geven? Laten we elkaar dus scherp houden. Waar ik dingen doe waarvan u vermoedt dat die de uitvoeringspraktijk alleen maar bureaucratischer gaan maken, mag u mij daarop aanspreken, als we dan ook de wederkerige afspraak kunnen maken dat ik dat ook in uw richting zou mogen doen als ik het idee heb dat een weliswaar briljant voorstel van uw kant toch leidt tot meer administratieve lasten.

De voorzitter:

Minister, mag ik u vragen hoeveel punten in het blokje varia we nog voor de kiezen hebben?

Minister De Jonge:

Oei, dat zijn er nog best wel veel, maar ik ga echt de korte versie daarvan geven, want anders gaat het niet lukken.

De voorzitter:

Ja, graag.

Minister De Jonge:

Het woonplaatsbeginsel. Hoe worden discussies in het kader van het huidige woonplaatsbeginsel sneller opgelost? Er wordt dus een nieuwe wet ingevoerd, waarbij de huidige werkwijze met het woonplaatsbeginsel wordt gewijzigd. Waar nu het adres van de ouders leidend is, wordt straks het woonadres van kinderen leidend. Ook als een kind naar een instelling op een andere plek gaat en daar hulp krijgt, blijft gewoon de gemeente van herkomst verantwoordelijk voor het financieren van die hulp, in ieder geval voor een bepaalde periode. Daarnaast wordt er een geschillencommissie ingericht, die de taak krijgt om geschillen waar instellingen nu last van hebben, op te lossen.

De heer Van der Staaij vroeg: denkt u dat de gemeenten voldoende op de hoogte zijn van iets als familiegroepsplannen of de Eigen Kracht Centrale, bijvoorbeeld de mogelijkheden om eigen kracht daadwerkelijk tot uiting te brengen? Ik weet wel zeker dat gemeenten op de hoogte zijn van het familiegroepsplan en ook van andere mogelijkheden van eigen kracht. Tegelijkertijd ben ik zelf ook altijd wel wat aarzelend om die mantra van Eigen Kracht overal maar op los te laten. Eigen Kracht is geen toverformule waarbij mensen, als je dat maar heel hard tegen ze roept, opeens alles kunnen wat ze in het verleden eigenlijk nooit zo hebben gekund. Ik denk dat je daar dus altijd wel nuchter en realistisch mee moet omgaan. Een paar jaar geleden werd er vooral over het familiegroepsplan en over de Eigen Kracht Centrale gesproken. En wat ik wel zie, is dat er in de huidige tijd weer een aantal heel nieuwe vormen ontstaan. U noemde zelf al die JIM, die mentor die gewoon uit het eigen netwerk komt. Dat is een prachtig voorbeeld van een heel effectieve jeugdzorginterventie die eigenlijk supereenvoudig is en heel mooi het formele en het informele aan elkaar verbindt. Er komen dus ook wel weer nieuwe vormen. Dus ik ben op dat punt, eerlijk gezegd, niet zo heel erg somber.

Pleegzorg. Moeten we niet vaker adoptie inzetten? Kijk, dat zijn wel echt verschillende instrumenten. Daar waar in het verleden vaak erg lang werd geaarzeld om van een meer tijdelijke jeugdbeschermingsmaatregel een permanente te maken, dus te kiezen voor voogdij, zie je dat die keuze nu wat sneller wordt gemaakt. Ik denk dat dat helpt en rust en duidelijkheid brengt, niet alleen voor de pleegouders maar ook voor de kinderen. Ook voor kinderen moet er duidelijkheid zijn of ze in een gezin kunnen blijven. Er is natuurlijk altijd wel in het kader van het internationale Verdrag inzake de rechten van het kind het recht van een kind om contact te houden met de biologische ouders. Maar contact houden is nog iets anders dan elk jaar weer opnieuw te bekijken of het kind eventueel terug kan. Dus die steadyness, de voorspelbaarheid van de situatie waarin kinderen zitten, is heel erg belangrijk, ook voor hechting.

De Staatscommissie Herijking Ouderschap heeft voorgesteld om ook aan dit belang recht te doen binnen adoptie door een eenvoudige adoptie te introduceren. In zijn brief van 22 maart 2018 heeft de minister voor Rechtsbescherming uw Kamer geïnformeerd dat hij voornemens is in kaart te laten brengen of er onder pleegouders die langdurig voor een pleegkind zorgen, behoefte bestaat aan de introductie van een eenvoudige adoptie. Hij zal de Kamer daar naar verwachting begin 2019 over informeren. Dit zeg ik namens collega Dekker.

Wat gaan we doen om de regels voor het pgb te vereenvoudigen? We zijn op dit moment bezig met een beleidsverkenning over wat er allemaal met het pgb moet. We hebben in de vorige periode natuurlijk een enorm gedoe — laat ik het maar kort samenvatten — met het pgb gehad. De technische kant daarvan lijkt in een iets rustiger vaarwater te zijn gekomen. We zijn bezig met het introduceren van het pgb 2.0-systeem dat is ontworpen. De pilot is deze week begonnen. Maar belangrijker eigenlijk nog zijn die andere beleidsinhoudelijke onderwerpen rondom het pgb. Hoe zorgen we ervoor dat het pgb met name beschikbaar blijft voor die groep die het het hardste nodig heeft? Hoe zorgen we ervoor dat het pgb met minder administratieve lasten kan? Hoe zorgen we ervoor dat we bijvoorbeeld toewerken naar een integraal pgb over de verschillende wetten heen? Dat zijn allemaal meer beleidsinhoudelijke onderwerpen. Die hebben we eigenlijk gebundeld in een beleidsverkenning die we aan het doen zijn. Ik denk dat het zou kunnen lukken om die beleidsverkenning in oktober of november in de richting van de Kamer te laten gaan, om op al die onderwerpen te laten zien welke stappen we de komende periode gaan zetten.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dat is heel goed. Maar het ging mij ook om het punt dat we verschillende signalen krijgen dat gemeenten de mogelijkheden van het persoonsgebonden budget niet alleen ontmoedigen maar soms bijna echt frustreren. Het ging mij erom daar ook nadrukkelijk aandacht voor te hebben.

Minister De Jonge:

Wat ik wel zie — terwijl we inmiddels op 22 juni leven — is dat we daar ook een beetje warm en koud tegelijk blazen. Aan de ene kant maken we ons namelijk zorgen over de regie en de vertegenwoordiging en de aanleiding die het kan geven tot frauduleus handelen op het moment dat iemand die eigenlijk niet in staat is om het pgb te beheren, toch een pgb krijgt en zich zo wel heel kwetsbaar maakt voor allerlei varianten van oneigenlijk gebruik en misbruik. Dat zie je bijvoorbeeld in de pgb's bij beschermd wonen. Aan de andere kant zeggen we: het pgb is wettelijk, het is een verstrekkingsvorm en mensen mogen daar gebruik van maken. Als ze daarvoor willen kiezen, moeten ze daar gebruik van kunnen maken. Die twee bewegingen moeten we naast elkaar willen zetten. Bij de decentralisatie kwamen pgb's over naar de gemeenten. We hebben gezien dat gemeenten met de herindicatie bezig waren en dat die echt wel zijn geschrokken, dat zij zich afvroegen hoe sommige mensen ooit een pgb hadden kunnen krijgen. Dat is toch voor niemand een goed idee. Dat heeft mensen echt in een heel erg kwetsbare situatie gebracht. Dat gemeenten kritisch zijn, begrijp ik goed, maar we moeten nu eigenlijk weer goed toewerken naar een uniform kader: welke taken en verantwoordelijkheden moeten mensen op zich kunnen nemen om in aanmerking te komen voor een pgb? Dat moet geen kwestie van ontmoedigen of frustreren zijn, maar een kwestie van heel precies kijken voor wie het pgb een goed en geschikt instrument is.

De voorzitter:

Volgens mij is de heer Van der Staaij helemaal overtuigd. Ik zie hem knikken. Bent u nu bijna klaar met de varia? Zou u dat in een paar minuten kunnen afronden? Ik denk dat er nog behoefte is aan een tweede termijn.

Minister De Jonge:

Ja, ik ga het heel staccato doen. De vragen rondom de privacy. Van der Staaij heeft daarnaar gevraagd. Alle departementen gaan onder regie van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties samen met de betrokkenen aan de slag met de wetgeving ten aanzien van de gegevensuitwisseling in het sociaal domein, omdat er veel signalen zijn over onduidelijkheden, over te ruime gegevensuitwisseling aan de ene kant en gebrek aan mogelijkheden aan de andere kant. In het najaar zal ik een plan van aanpak naar de Kamer sturen.

Mevrouw Westeveld vroeg: is de minister bereid om aan de slag te gaan met één aanspreekpunt? De roep om één loket komt de hele tijd. Ik kijk even preciezer naar de werkelijkheid. Eén loket is eigenlijk voor niemand een goed idee. Het is een "one size fits none"-oplossing; daar ben ik heilig van overtuigd. Je kunt niet ouders van heel kwetsbare kinderen in hetzelfde loket helpen als de doelgroep dak- en thuislozen. Dat gaat gewoon niet werken, dus één loket, dat ga ik niet doen. "No wrong door" ga ik wel doen. Op welke deur je ook bonst, je moet altijd goed geholpen worden. Daarover ga ik aan de slag in het kader van de aanpak cliëntondersteuning die ik nog voor de zomer — ik herinner u er maar even aan — naar de Kamer zou sturen.

Wij gaan aan de slag met het plan van aanpak voor de pleegouders. Ik zal u via de voortgangsrapportage daarvan op de hoogte brengen. Mevrouw Agema vroeg nog: hoe kunnen wij als Kamer een beetje grip houden op de voortgang en hoe weten we nu eigenlijk of het wel echt beter gaat? Wat ik met dit programma wil doen — dat ga ik met meer programma's op die manier doen — is dat ik u twee keer per jaar een voortgangsrapportage wil sturen, een keer in mei, denk ik, en een keer in november. Dat vind ik mooie maanden, dan is er echt wat te vertellen. Die in mei wil ik vergezeld doen gaan van een monitor met zo veel als mogelijk de outcome-indicatoren daarin. In mei en in november dus een voortgangsrapportage, in mei vergezeld van een monitor.

Wordt er nog wel genoeg geluisterd naar de jongeren zelf? Het antwoord is ja. Ik heb dat ook vanmorgen gezegd. Gemeenten zijn steeds meer daarmee aan de slag, ook om jongeren te betrekken bij de vormgeving van gemeentelijk beleid, dus ook jeugdzorgbeleid. Ben ik van plan om daarover met gemeenten afspraken te maken? Nou nee hoor, laten wij niet doen alsof gemeenten niks zelf zouden kunnen bedenken. Ik denk dat ze hier heel goed zelf mee aan de slag zouden kunnen.

Opvoedingsondersteuning is een terecht punt. Ik ben daar al meerdere malen door de heer Voordewind aan herinnerd. Ik ga graag met die handreiking aan de slag, maar het thema opvoedingsondersteuning wil ik eigenlijk heel graag zo veel mogelijk betrekken bij het programma Kansrijke Start. Daar kom ik net na de zomer mee en het gaat eigenlijk over de vraag hoe we zo vroeg mogelijk ouders helpen met de opvoeding als dat nodig is. Eigenlijk moet er al in de hele geboorteketen, de perinatale keten, oog voor zijn welke ouders kwetsbaar zijn en echt hulp nodig hebben. Hoe zouden we dat beter kunnen organiseren? Want we zien eigenlijk hartstikke veel. We gaan op huisbezoek en de verloskundige ziet heel erg veel. Maar we doen er veel te weinig mee in het opstarten van hulp. Daar moeten we echt beter mee aan de slag en daar kom ik na de zomer bij u op terug.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De minister gaat ermee aan de slag in zijn eigen programma, maar Scheiden zonder schade, het rapport van de heer Rouvoet, besteedt daar ook aandacht aan. Zou de minister daar ook in die context aandacht aan willen besteden?

Minister De Jonge:

Jazeker, en die twee dingen ga ik ook aan elkaar verbinden. De heer Dekker neemt in hoofdzaak de uitvoering van het programma Scheiden zonder schade op zich, omdat het heel veel te maken heeft met de juridische kant van een echtscheiding en de vraag wat je in preventie kunt doen om het toernooimodel dat we nu hebben ingericht te doorbreken. Maar ik ga met de zorg- en hulpkant aan de gang en zeker met de preventieve zorgkant. Dat doe ik in het kader van het programma Kansrijke Start. Dat zal een belangrijke overlap kennen met de aanpak Scheiden zonder schade. Ik kom daar graag na de zomer op terug en weest u dan kritisch of het goed genoeg is, want u heeft dit punt al een aantal keren gemaakt, dus ik weet dat het uw aandacht heeft.

De voorzitter:

Minister, ik wil u toch even onderbreken, want ...

Minister De Jonge:

Ik heb er nog drie.

De voorzitter:

Ja, maar u zegt "sommige dingen komen voor de zomer". De zomer is begonnen!

Minister De Jonge:

Vindt u dat?

De voorzitter:

21 juni.

Minister De Jonge:

Maar als mijn agenda nog bomvol staat, en dat staat-ie nog, dan vind ik het nog geen zomer.

De voorzitter:

Als u dan die drie punten echt heel kort kunt doen.

Minister De Jonge:

Ik ga het doen, hoor. Ik ga het doen.

Het pleidooi voor gezinsgebonden arrangementen van de heer Peters. Ik ben het met de inhoud van wat hij wil, heel erg eens. Wat hij vraagt, vind ik niet makkelijk. Ik heb er nu eventjes over kunnen nadenken en ik denk dat het mogelijk is om iets te doen. Een aantal gemeenten heeft al best creatieve oplossingen gevonden om ook over de schotten van de financiering heen, daar waar het niet in het gemeentelijk domein zit maar bijvoorbeeld in de Zorgverzekeringswet of de Wlz, te kijken of je tot een gezinsgericht arrangement zou kunnen komen. We gaan een ondersteuningsteam jeugd inrichten en ik zou dat team willen vragen om met gemeenten die daar echt voorloper in zijn, te komen tot een soort voorbeeldarrangementen van hoe je het zou kunnen doen. Op die manier zou ik graag met de vraag van de heer Peters omgaan.

Dan heb ik mevrouw Westerveld gehoord over de kinderrechten in Caribisch Nederland. Heel belangrijk! De staatssecretaris van VWS is overigens verantwoordelijk voor Caribisch Nederland en hij gaat ermee aan de slag. In april 2018 was er een interlandelijke opvoedconferentie in Curaçao. Daar is een samenwerkingsafspraak gemaakt door de vier landen en de drie openbare lichamen om de samenwerking rondom kinderrechten te verbeteren. VWS werkt mee in de Interlandelijke Taskforce Kinderrechten, samen ook met UNICEF.

Dan hebben we nog de vraag van de heer Peters over hoe om te gaan met gezinnen met alleen een moeder waarvan de kinderen niet meer thuis kunnen blijven wonen omdat ze dakloos zijn. Ik aarzel om te zeggen dat er een uithuisplaatsing zou kunnen plaatsvinden om het enkele feit dat de moeder dakloos is. Als hij daarvan voorbeelden heeft, wil ik graag met de heer Peters kijken of ik op die voorbeelden zou kunnen inzoomen om te zien wat er nu misgaat en hoe we dat zouden kunnen aanpakken.

De heer Peters (CDA):

Dank aan de minister voor de toezegging dat de voorbeelden, die er wel degelijk zijn, opgepakt gaan worden. Het gaat mij er ook om dat we hier allemaal de wens hebben om iets te gaan doen voor moeders met kinderen die dakloos zijn. We weten de oplossing, namelijk een woning. We kunnen dat allemaal opstarten, maar we weten ook dat die mensen vermalen worden door een bureaucratie van "komt er eens om", zeggen ze dan bij ons. Ik ben er vanmorgen over begonnen en ik begin er nu weer over. Ik dank u voor de toezegging, maar ik zeg ook dat ik er iedere volgende keer ook over ga beginnen.

Minister De Jonge:

Daar was ik al een beetje bang voor.

De heer Peters (CDA):

Daar was u al bang voor, maar ik doe dat omdat die doelgroep werkelijk onvoldoende geholpen wordt en binnen de huidige manieren van werken eigenlijk ook onvoldoende geholpen kan worden. Dank voor de toezegging, maar vandaar dat ik om specifieke aandacht hiervoor vraag.

Minister De Jonge:

Als je een echt goede oplossing wilt, moet je ook echt goed analyseren waar het probleem zit. Is het een huisvestingsprobleem of is het een probleem om de zorg die er is, op een goede manier bij elkaar te brengen? Wat mij betreft spreken we af dat u met de voorbeelden komt van waar het volgens u echt anders had gemoeten omdat het nooit een huisuitplaatsing had mogen worden. Als u dat doet, kan ik kijken waar het dan anders had gekund. Om het enkelvoudige probleem dat een moeder geen dak boven haar hoofd heeft, worden kinderen niet uit huis geplaatst. Er moeten ook kindfactoren zijn waaruit blijkt dat de veiligheid van de kinderen in het geding is.

De heer Peters (CDA):

We pakken die handschoen samen op.

Minister De Jonge:

Laten we dat doen.

De voorzitter:

Dank, minister, voor uw beantwoording.

Minister De Jonge:

Ik ben alweer aan het eind van mijn beantwoording, voorzitter!

De voorzitter:

Heel snel.

Minister De Jonge:

Ja toch.

De voorzitter:

Daarmee zijn we aan het einde gekomen van ... Ah, toch nog een nabrander van mevrouw Tielen.

Mevrouw Tielen (VVD):

Ik heb een antwoord gemist op mijn vraag over kennisontwikkeling en kennisdeling bij de toekenning van de transformatiegelden. Ik zie niet helemaal of de minister ...

Minister De Jonge:

Jawel. Ik heb alleen het geniaal bedachte antwoord even niet paraat en ik ga dus proberen om dat uit mijn hoofd te reproduceren. We gaan het op een aantal manieren doen.

De voorzitter:

Kunt u het in de tweede termijn doen? Dan kunt u er even over nadenken en dan kan het nog bondiger beantwoord worden.

Minister De Jonge:

Of nog iets langer, maar ik kom erop terug.

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Westerveld toch nog een interruptie heeft

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Een vraag van mij is volgens mij niet helemaal beantwoord, namelijk die over het woonplaatsbeginsel. De minister vertelde dat er in 2020 een nieuwe wet komt. Daar ben ik van op de hoogte. De vraag is alleen wat we tot die tijd kunnen doen om te zorgen dat de problemen worden opgelost. Misschien kan de minister daar nog op ingaan.

De voorzitter:

Graag in tweede termijn.

Minister De Jonge:

Daar heb ik op geantwoord. We gaan een geschillencommissie inrichten om de geschillen te beslechten, ook al is de wet nog niet veranderd.

De voorzitter:

Dank minister. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de beantwoording van de zijde van het kabinet in eerste termijn. Is er behoefte aan een tweede termijn? Dat is het geval. We kunnen daar gelijk mee doorgaan. Dan geef ik het woord aan mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dank u wel voorzitter. Ik heb twee moties, omdat het mij nog steeds niet goed duidelijk is hoe we hier goed kunnen controleren dat er voldoende budget blijft voor de jeugdzorg.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet onderzoek gaat doen naar de verschillen tussen uitgaven van gemeenten, de bestemming daarvan en de verdeling;

constaterende dat dit onderzoek niet gaat over de vraag of er voldoende budget is;

overwegende dat de VNG aangeeft dat er 300 miljoen euro tekort is;

verzoekt de regering ook te onderzoeken of gemeenten voldoende budget krijgen van het Rijk voor de uitvoering van de jeugdzorg,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld en Hijink. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5 (34880).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet onderzoek gaat doen naar de verschillen tussen uitgaven van gemeenten, de bestemming daarvan en de verdeling;

constaterende dat de cijfers van het CBS laten zien dat er sinds 2015 10% meer kinderen in de jeugdhulp worden geholpen;

constaterende dat de toename van deze volumes niet worden meegerekend bij de bepaling van het budget;

verzoekt de regering de volumeontwikkelingen in de jeugdzorg mee te nemen in de onderzoeken naar de financiële middelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6 (34880).

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

De minister heeft een aantal toezeggingen over een plan van aanpak voor vrijheidsbeperkende maatregelen gedaan waar ik blij mee ben. Fijn dat we dat registreren. Ik heb nog wel een opmerking over 18-min en 18-plus. Ik hoorde de minister zeggen dat veel jongeren blij zijn als ze de 18 zijn gepasseerd. Dat zal best, maar op mijn werkbezoeken hoor ik, en ook van veel mensen om mij heen zeggen, dat behoorlijk wat jongeren er tegenop zien om 18 jaar te worden. Ik vraag de minister om het plan van aanpak dat in het najaar komt, vroeg in het najaar uit te brengen. Soms kan dat november of december worden. Ik vraag hem om dat zo snel mogelijk na de zomer naar ons te sturen.

Ik vraag de minister ook om in te gaan op de jongeren die toch nog onvoldoende bij het beleid worden betrokken, ook bij de gemeenten. We lazen ook in de evaluatie dat veel jongeren ook in de instellingen onvoldoende het gevoel hebben dat zij gehoord worden. Veel jongeren en ouderen worden nog onvoldoende op hun rechten gewezen. Ik vraag de minister om daar ook nog verder op in te gaan.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Hijink.

De heer Hijink (SP):

Dank u, voorzitter. Twee korte punten. Ik ben heel blij dat de minister vanavond de belangrijke rol van huisartsen, jeugdartsen en andere specialisten heeft benadrukt bij de jeugdzorg. Zij hebben de mogelijkheid om door te verwijzen. Ik heb nog een vraag over de situaties waarin een arts doorverwijst naar bijvoorbeeld een landelijk gespecialiseerde instelling waar de regio of de gemeente geen contract mee heeft of waarvoor geen zorg is ingekocht. Zorgt dat voor problemen of moet dat normaal gesproken goed gaan? Ik weet oprecht niet hoe dat zit. Ik hoor graag of daar problemen spelen.

De motie die zojuist is ingediend gaat over de tekorten. De minister heeft dusdanig vaak de term "black box" in de mond genomen dat je toch zo maar haast het gevoel zou kunnen krijgen dat het ook een beetje een black box aan het worden is. Nou ja, daarom die motie die we hebben ingediend om ook te onderzoeken of er daadwerkelijk sprake van tekorten is. Ik zou het namelijk heel vervelend vinden als wij de komende jaren nog heel vaak deze discussie gaan hebben of er wel een tekort is, of er een ervaren tekort is. Want ik vind dat we ons wel moeten blijven beseffen dat die discussie gevoerd wordt over de ruggen van jongeren die gewoon zorg nodig hebben. Daar zou ik toch echt voor willen waken.

De voorzitter:

Dank u wel. Meneer Raemakers, hebt u behoefte aan een tweede termijn? Ja? Gaat uw gang.

De heer Raemakers (D66):

Voorzitter, dank u wel. Ik ga geen moties indienen in de tweede termijn en ik ga ook niet bespreken wat ik er als D66-Kamerlid allemaal van vind. Maar ik ga even iets anders doen. Ik ga even doen alsof ik rapporteur ben van een commissie. Ik was namelijk afgelopen dinsdag rapporteur van de commissie VWS. Toen heb ik heel goed gekeken wat de resultaten nou zijn en hoe het met de financiën zit. Kan de Kamer een vinger aan de pols houden? Afgelopen dinsdag zaten we bij het wetgevingsoverleg. Toen was mevrouw Pia Dijkstra de voorzitter. Daar had de minister het ook al heel vaak over het "de vinger aan de pols houden". Toen dacht ik nog: dat zou kunnen komen doordat Pia Dijkstra hier zit en zij bekend is van dat programma. Maar vandaag gebruikte de minister die uitdrukking ook heel vaak.

Het probleem met het budget is dat we wel een vinger hebben, maar dat we eigenlijk geen pols hebben om hem aan te houden. Dus we weten niet waar in het accres dat jeugdhulpbudget begint en waar het eindigt. En zoals de heer Hijink net ook al zei, is er in feite een soort black box. Het accres is op dit moment een black box; we weten niet waar het begint en waar het eindigt als het gaat over jeugd. Maar in de toekomst moet het wel genoeg zijn om de volumestijging bij jeugd te compenseren. Als rapporteur zeg ik dan even: de Tweede Kamer kan dat nooit meten. De minister heeft ook heel vaak gezegd: het is geen black box. Een les in de politiek en in de media is: als je maar vaak genoeg zegt dat iets het niet is, is het het waarschijnlijk wel.

Dus ik heb eigenlijk één hele concrete vraag. Ik vind het ook te vroeg voor de moties die hier op tafel zijn gelegd door mevrouw Westerveld. Ik vind namelijk dat één vraag onduidelijk is. Hoeveel van het accres is er nu bestemd voor jeugd? Als we die vraag niet kunnen beantwoorden, kunnen we de komende jaren wel meten hoe het volume gaat groeien of niet gaat groeien, maar dan weten we natuurlijk ook niet hoe we een vinger aan de pols kunnen houden. Dus dat is de fundamentele vraag waar ik in het debat niet uitgekomen ben en waar we in de toekomst nog uit moeten komen.

Mevrouw Agema (PVV):

Dit is toch precies wat D66 al jaren heeft gewild? D66 heeft in 2014 heel duidelijk gekozen voor een decentralisatie-uitkering van jeugdmiddelen die uiteindelijk aan de algemene middelen in het Gemeentefonds zouden vervallen. Dus dat het één grote black box is geworden, heeft D66 gewild. Wij wilden dat niet, maar D66 wel. En het is ook wel een beetje laat om er nu nog mee te komen dat het nu ineens wél een probleem is, toch?

De heer Raemakers (D66):

Dat klopt niet. Want we hadden natuurlijk altijd budgetten voor de jeugdzorg, budgetten voor Wmo en budgetten voor de Participatiewet. En het was voor de Kamer heel duidelijk: zoveel gaat er naar jeugdzorg. Mevrouw Agema heeft ook opgenoemd hoeveel daar op bezuinigd is. Daarover heeft D66 ook gezegd: nou, daar is misschien te veel op bezuinigd. We hebben gemeenten de mogelijkheid gegeven om te ontschotten. Dus als ze een tekort hebben bij de jeugdzorg, kunnen ze dat compenseren met geld uit de Wmo, en andersom. Nu gaan we dus naar een situatie toe waarbij in de toekomst het accres gaat groeien. Dat is een hele goede zaak, alleen moet de Tweede Kamer natuurlijk wel kunnen meten of die volumegroei van de jeugdzorg voldoende gecompenseerd wordt. Daar zijn we het dus volgens mij gewoon eens.

Mevrouw Agema (PVV):

Nee, want D66 heeft er simpelweg toe besloten dat het hek om het sociaal domein — laten we het zo maar noemen — aan het einde van 2018 vervalt. Per 2019 worden het gewoon algemene middelen. We weten het dan dus ook gewoon niet meer en we hebben dan alleen nog maar dat trap-op-trap-afmechanisme. Het is echt de keus van D66 geweest, heel nadrukkelijk ook in amendementen, moties of wat voor voorstellen dan ook, om geen hek meer te willen om het sociaal domein, en ook niet meer in die deelgebieden daarbinnen.

De voorzitter:

En uw vraag is?

Mevrouw Agema (PVV):

Dus ook niet om de jeugdhulpmiddelen. Hoe kan het nou dat D66 op de valreep, nu het allemaal gebeurd is en we het niet meer kunnen terugdraaien, het opeens wel een probleem vindt?

De heer Raemakers (D66):

Mevrouw Agema verwart het ontschotten met waar de berekeningen op gebaseerd zijn. Budgetten worden bijvoorbeeld op de volumegroei in de jeugdzorg berekend. Dan kan er gezegd worden: we hebben volumegroei in de jeugdzorg en stellen extra budget beschikbaar. Het kan vervolgens ontschot worden. Dat zijn echt twee verschillende zaken.

De voorzitter:

De laatste keer, mevrouw Agema.

Mevrouw Agema (PVV):

In de verste verte niet. Aan het einde van het jaar vallen alle middelen vrij ten gunste van de algemene middelen in het Gemeentefonds en dan weten we het inderdaad niet meer. Dat heeft D66 zo gewild.

De heer Raemakers (D66):

We zijn het er niet over eens. De vraag die ik aan de minister heb doorgezet, is hoe de Kamer de komende jaren kan controleren of het jeugdzorgbudget toereikend is. De ambtenaren hebben woensdag tijdens de technische briefing vermeld dat ze dat de komende jaren gaan monitoren en in 2021 een antwoord hebben. Wat hebben we eraan om het dan te weten als we nu al kiezen voor een bepaald bedrag?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

De heer Raemakers wil weten wat het percentage van het accres is dat naar jeugdzorg gaat. We hebben hier een motie liggen die ook vraagt om in kaart te brengen of gemeenten wel voldoende budget krijgen voor de jeugdzorg. Over die motie zegt de heer Raemakers dat die te vroeg komt. Waarom vindt u die motie te vroeg als u soortgelijke vragen aan de minister stelt?

De heer Raemakers (D66):

Ik heb de motie zo geïnterpreteerd dat het gaat over een nieuw onderzoek. Ik begrijp van het ministerie dat er op dit moment naar twee dingen onderzoek wordt gedaan. Er wordt onderzoek gedaan naar de tekorten bij de gemeenten. Kloppen de verschillen tussen de gemeenten onderling wel? Verder wordt er onderzoek gedaan naar de macrovraag. Nemen de budgetten voor jeugdzorg wel of niet toe? De komende jaren wordt naar beide dingen onderzoek gedaan. Als we al van het ministerie weten dat naar beide sporen onderzoek wordt gedaan, heeft het voor mij niet veel zin om een motie te steunen die daartoe nogmaals oproept. Er wordt naar beide sporen onderzoek gedaan en dan is de vraag: wat hebben we daaraan? Wat kan de Kamer daarmee, als we volgend jaar het jaarverslag in handen hebben?

De voorzitter:

De heer Hijink, ook dit is de laatste interruptie voor u.

De heer Hijink (SP):

Het is toch een beetje een vreemde move die de heer Raemakers nu maakt. We hebben van de week die briefing gehad. Het is de keuze van dit kabinet om de uitkering voor het sociaal domein op te laten gaan in de algemene uitkering. Dat is toch gewoon een afspraak die jullie zelf gemaakt hebben? Een consequentie van die afspraak is, dat je het zicht op wat er nu precies voor welk onderdeel te besteden is, compleet kwijtraakt. Het wordt de komende tijd eerst nog gevolgd, maar op de langere termijn ben je het overzicht gewoon kwijt. Dat is een keuze die doelbewust wordt gemaakt.

De voorzitter:

Dit is een herhaling van zetten. Dit is nu de laatste opmerking van u.

De heer Raemakers (D66):

Het blijft hetzelfde punt, zoals ik net ook aan mevrouw Agema uitlegde. Ik wil het de heer Hijink ook graag uitleggen. Ontschotten is iets anders dan waar je de berekening op baseert.

De voorzitter:

U bent het niet eens op dit punt. Ik stel voor dat u weer gaat zitten.

De heer Raemakers (D66):

Ik heb nog een seconde, dus ik dank u wel.

De voorzitter:

Graag gedaan. De heer Peters heeft ook behoefte aan een tweede termijn.

De heer Peters (CDA):

Een niet te bedwingen behoefte, mijnheer de voorzitter. Ik dank minister De Jonge voor de beantwoording van de vragen en voor de toezegging die we hebben mogen ontvangen.

Als ik één ding heb geleerd, ook vandaag weer, is het dat de transitie in technische zin geen al te grote ongelukken heeft opgeleverd, zoals de evaluatie van de Jeugdwet zegt, en dat de transformatie enorm ingewikkeld is. Uit het voorbeeld van het gecombineerde gezin, waarover ik in mijn inleiding heb verteld, wordt duidelijk dat het gewenste gezinsarrangement, terwijl er over vier verschillende wetten wordt gesproken, nog niet zo gemakkelijk geregeld is. Ondanks dat we de transformatiedoelstelling hebben en zeggen dat we nu echt doorgaan naar één gezin, één plan, één regisseur. Vandaar, ondanks de pogingen van minister De Jonge om mij geheel te overtuigen, toch deze motie gezinsarrangement.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat gezinnen met problemen soms geholpen worden met middelen uit meerdere verschillende wetten;

constaterende dat elk van die verschillende budgetten toegespitst is op enkelvoudige problemen van individuele gezinsleden;

constaterende dat het vrijwel onmogelijk is om afspraken te maken over de gezamenlijke financiering van een totaaloplossing;

verzoekt de regering om samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten te onderzoeken wat werkbare en algemeen toepasbare modellen voor een gezinsarrangement kunnen zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Peters en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7 (34880).

De heer Peters (CDA):

Dan minder bureaucratie, minder verantwoording; ook zo'n doel van de transformatie waarover we het hebben gehad. Ook daar blijkt wel hoe ontzettend ingewikkeld het is, alleen al als je kijkt naar de verantwoording in het voorbeeld van mevrouw Tielen en mij rondom jeugdbescherming en de zeven verschillende manieren. Dat is allemaal veel ingewikkelder dan wij zo een-twee-drie zouden denken. Het is niet makkelijk. Mevrouw Tielen zal er mede namens mij dadelijk een motie over indienen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Voordewind.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording van ook onze vragen. Ik zie uit naar het onderzoek naar het volume in de jeugdzorg. Het lijkt me goed, zoals de heer Raemakers zegt, om als Kamer de vinger aan de pols te houden. Als de volumes stijgen, moeten we weten of er extra geld nodig is.

Voorzitter. Ik dank de minister ook voor zijn toezegging over de aan de christelijke identiteit gebonden jeugd-ggz en de verslavingszorg; De Hoop, Eleos. Hij heeft gezegd dat hij gaat praten met deze organisaties en ook met de gemeentes om te zien of zij meer voet tussen de deur kunnen krijgen bij de gemeentes en ze het werk ook kunnen doorzetten.

Dan heb ik nog twee moties. De ene gaat over de relatieondersteuning en de ouderschapsvoorbereiding. Het NJi heeft een mooie handreiking gemaakt voor de gemeentes. We hebben daar ook een conferentie voor belegd. Alleen, zo'n handreiking moet niet alleen worden gemaakt, maar ook echt onder de aandacht van de gemeentes worden gebracht, vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat met de komst van een kind de partnerrelatie tussen ouders verandert, wat soms leidt tot spanningen en relatieproblemen;

overwegende dat in het programma Scheiden zonder Schade expliciet aandacht is voor hulp bij ouderschap;

overwegende dat het NJi een handreiking heeft gemaakt voor gemeentes voor het bieden van preventieve relatieondersteuning;

verzoekt de regering over deze handreiking in overleg te gaan met de VNG, met als doel om binnen alle gemeenten ondersteuning aan te bieden op het gebied van aanstaand ouderschap,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Peters. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (34880).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Dan de laatste motie. De minister heeft al het nodige goeie gezegd over de gezinshuizen. We hebben gezien dat de vraag naar gezinshuizen eigenlijk alleen maar stijgt. Maar het aanbod blijft achter en er zijn verschillende knelpunten bij het beginnen van gezinshuizen. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet als doel heeft om meer kinderen zo thuis mogelijk te laten opgroeien;

overwegend dat gezinshuizen kinderen opvangen die niet terecht kunnen in een pleeggezin en daarmee een volwaardig alternatief zijn voor residentiële opvang;

overwegend dat gezinshuizen te maken hebben met specifieke knelpunten op het gebied van positionering van gezinshuisouders, bekostiging, verantwoording en respijtzorg;

overwegende dat er wel een actieplan voor de pleegzorg is, maar niet voor gezinshuizen;

verzoekt de regering samen met betrokken veldpartijen een inventarisatie te maken van de knelpunten waarmee gezinshuizen te maken hebben en te komen met een actieplan om te zorgen dat meer kinderen met zware ingewikkelde problemen kunnen worden opgevangen in een gezinshuis,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Peters. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9 (34880).

Ja, meneer Raemakers, u bent eigenlijk door uw interrupties heen. Misschien kunt u het anders even onderling bespreken, want ik wil toch een beetje vaart maken.

De heer Raemakers (D66):

Het is wel dringend, voorzitter.

De voorzitter:

Ja ...

De heer Raemakers (D66):

Twee weken geleden hebben we hier ook een debat gehad. Toen heb ik een motie neergelegd die eigenlijk op een soortgelijk punt inging. Die motie is ook aangenomen. De vraag aan de heer Voordewind is wat deze motie eigenlijk toevoegt aan de al aangenomen motie.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb begrepen dat dit een motie was in de context van gesloten jeugdzorg. Dit gaat niet over gesloten jeugdzorg, maar over gezinshuizen waar kinderen worden ondergebracht in een zo thuis mogelijke situatie, waartoe het kabinet in het regeerakkoord ook oproept. Daarin zit het verschil.

De voorzitter:

Goed. Dank u wel. Het woord is nu aan mevrouw Tielen.

Mevrouw Tielen (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Ik moet zeggen dat ik met woorden als "volume", "productie" en dat soort dingen altijd een beetje moeite heb. Ik hoop dat we die weg kunnen laten.

Ik ben blij dat de minister een aantal voortgangsrapportages gaat doen. Ik hoop daar ook niet weer te veel afvinklijstjes in te zien, maar ik wil wel heel graag zien hoe de dingen in de praktijk gaan werken.

Ik ben blij met de toezeggingen die de minister heeft gedaan.

Rest mij nog een vraag die ik net al in een korte interruptie stelde. Ik hoop dat de minister aan mij kan bevestigen dat kennisontwikkelingen en kennisdeling integraal onderdeel worden van de transformatiebudgetten. Volgens mij is het belangrijk om dit niet alleen te doen, maar ook al doende die kennis op te bouwen.

Daarnaast rondom de klachtenprocedures. We hebben daar al even kort een antwoord van de minister op gehad. Misschien wel anders dan de minister geloof ik niet dat al die verschillende procedures voor ouders minder goed zijn. Ik denk zelfs dat het ook voor ouders heel plezierig kan zijn om wat eenvoudiger ergens terecht te kunnen met hun klacht. Vandaar dat de heer Peters en ik een motie hebben. Die luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat zorgprofessionals zich iedere dag inzetten om passende en goede zorg te verlenen, maar dat het kan voorkomen dat jongeren en hun ouders of verzorgers hierover niet tevreden zijn;

constaterende dat jongeren en hun ouders of verzorgers momenteel op verschillende plaatsen hiervan melding kunnen maken;

constaterende dat zorgprofessionals in diverse procedures terecht kunnen komen, die elkaar deels kunnen overlappen en dat daarna vaak nog hoger beroep mogelijk is;

constaterende dat zorgprofessionals zich tot een aantal jaren na de gebeurtenis moeten verantwoorden voor hetzelfde feit;

constaterende dat dit veel stress, energie en vooral tijd kost voor zorgprofessionals;

van mening dat het indienen van een klacht en het voeren van hoger beroep altijd mogelijk moet zijn en blijven;

verzoekt de regering om te onderzoeken hoe de verschillende procedures met betrekking tot klachtbemiddeling en/of geschilbeslechting bij elkaar te voegen en te stroomlijnen zijn met als doel de zorgprofessional zo veel mogelijk te ontlasten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Tielen en Peters. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (34880).

Dank u wel.

Mevrouw Tielen (VVD):

Dank u wel.

De voorzitter:

Mevrouw Agema.

Mevrouw Agema (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Het jeugdzorgdossier is niet het makkelijkste dossier dat de minister georven heeft van zijn voorgangers. Er spelen heel veel problemen. De minister heeft ook een actieprogramma naar de Kamer gestuurd, waarin heel veel doelen zijn gesteld. Ik kan niet anders als oppositiepartij die oorspronkelijk tegen deze wet heeft gestemd dan de minister alle succes wensen met zijn actieprogramma. Ik ben tegelijkertijd verbijsterd over alle moties van de coalitiepartijen en over hoe weinig vertrouwen zij hebben in de eigen minister, terwijl zij wel allemaal voor deze wet hebben gestemd. Ik zal alle moties van een stemadvies voorzien. Mijn partij wordt altijd raar gevonden, maar gelukkig hoef ik volgende week niet op het matje te komen bij mijn fractievoorzitter met mijn stapeltje aangenomen moties.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Agema. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de tweede termijn van de Kamer. De minister vraagt om vijf minuten schorsing. Daarna beantwoordt hij de laatste vragen en geeft hij zijn reactie op de moties.

De vergadering wordt van 00.33 uur tot 00.38 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik heropen de vergadering voor de tweede termijn van de zijde van het kabinet. De minister van VWS zal de vragen en opmerkingen beantwoorden en een opvatting geven over de ingediende moties.

Minister De Jonge:

Voorzitter. Ik zal de moties behandelen in de volgorde waarin ze zijn ingediend. Ik begin met de financiële moties, de motie op stuk nr. 5, ingediend door mevrouw Westerveld en de heer Hijink, en de motie op stuk nr. 6, ingediend door mevrouw Westerveld. Daarbij zal ik meteen de vraag van de Raemakers beantwoorden. In veel varianten is die vraag mijn kant op gekomen. Eigenlijk zoekt de Kamer naar grip, naar de mogelijkheid om een vinger aan de pols te houden. Dat begrijp ik ook wel. De heer Raemakers zei: we hebben wel een vinger, maar geen pols. Dat ben ik niet met hem eens, want die pols hebben wij wel degelijk. De Kamer kan op een aantal manieren de vinger aan de pols houden. Ten eerste kan dat via de volumeontwikkeling. Dat zit niet zozeer in de aparte afspraak die ik daarover met de VNG heb gemaakt in een IBP. De volumeontwikkeling kan men gewoon volgen via de CBS-cijfers die ik ieder halfjaar aan de Kamer stuur.

Ten tweede kan de Kamer de vinger aan de pols houden via het volgen van het budget in het sociaal domein. Ook na de overheveling kun je nog wel degelijk de uitputting van het budget in het sociaal domein zien via het Iv3-onderzoek dat ieder jaar in het najaar wordt gepresenteerd over het jaar ervoor. Daarin kan men zien hoe het gaat met de uitputting.

Ten derde heb ik een aparte onderzoeksopdracht afgesproken met de VNG. Dat staat in de brief die ik de Kamer heb toegestuurd. Dat onderzoek gaat over de verschillen tussen de uitgaven van de gemeente, de bestemming daarvan en de verdeling. Dat onderzoek loopt mee in het onderzoekstraject naar de verdeelmodellen in het sociaal domein, omdat de keuzes die je op basis van dat onderzoek zou moeten willen maken, gaan over werkende verdeelmodellen zoals je wilt dat die gaan werken. Men zal begrijpen dat ik met het voorgaande de motie op stuk nr. 5 en de motie op stuk nr. 6 ontraad. Die zijn niet in lijn met de afspraken die heb gemaakt in het IBP.

Ik kom dan bij de motie op stuk nr. 7, ingediend door de leden Peters en Voordewind. In deze motie wordt de regering verzocht om samen met de VNG te onderzoeken wat werkbare en algemeen toepasbare modellen voor een gezinsarrangement kunnen zijn. Ik wil dat graag oppakken, niet per se alleen met de VNG. Ik zou eerder denken dat ik dit vooral moet doen met het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd, waarmee wij ook met gemeenten en regio's in gesprek gaan. Ik ga een goede vorm zoeken om hiermee aan de slag te gaan. Ik kom daar in enige voortgangsrapportage op terug.

De voorzitter:

Wat is dan uw oordeel over de motie?

Minister De Jonge:

Ik laat het oordeel over de motie op stuk nr. 7 aan de Kamer.

In de motie op stuk nr. 8 wordt de regering verzocht om over de handreiking van het NJi in overleg te gaan met VNG, met als doel om binnen alle gemeenten ondersteuning aan te bieden op het gebied van aanstaand ouderschap Ik ga met die handreiking aan de slag, wellicht op een andere wijze dan via overleg met de VNG, maar in elk geval ga ik ermee aan de slag. Daarnaast kom ik bij de Kamer terug met het programma Kansrijke start. Dat programma gaat over alle manieren waarop we ouderschap en aanstaand ouderschap willen ondersteunen en begeleiden.

De voorzitter:

Wat is uw oordeel over deze motie?

Minister De Jonge:

Ik laat het oordeel over de motie op stuk nr. 8 aan de Kamer.

In de motie op stuk nr. 9 wordt de regering verzocht om samen met betrokken veldpartijen een inventarisatie te maken van de knelpunten waarmee gezinshuizen te maken hebben en te komen met een actieplan om te zorgen dat meer kinderen met zware, ingewikkelde problemen kunnen worden opgevangen in een gezinshuis. De motie van de heer Raemakers van twee weken geleden ging over alternatieven voor de gesloten jeugdzorg, maar deze motie gaat meer over vormen van geïntensiveerde pleegzorg in een gezinshuisconstructie. Ik ga daar graag mee aan de slag, als ik het woord "actieplan" een beetje tussen aanhalingsteken mag zetten. Ik ben zelf dol op plannen, dat weet u, maar we moeten niet voor elk dingetje een actieplan maken. Ik ga gewoon met die knelpunten aan de slag en ik laat u weten wat ik daarmee ga doen, en dat doe ik in de vorm van een brief.

De voorzitter:

En uw oordeel?

Minister De Jonge:

Als ik de motie zo mag uitleggen, is het oordeel aan de Kamer.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Het gaat er uiteindelijk om dat die knelpunten bekend zijn, dat het goed is om die te inventariseren en dat zij aangepakt worden. Als de minister dat wil, is dat prima. Wanneer denkt de minister hierover terug te rapporteren aan de Kamer?

Minister De Jonge:

Ik wil het ritme van mei-november goed gaan aanhouden, dus ik wil in november komen met een voortgangsrapportage. Ik denk dat ik daarin kan rapporteren over de wijze waarop we hiermee aan de slag zijn.

De motie-Tielen/Peeters op stuk nr. 10 verzoekt de regering te onderzoeken hoe de verschillende procedures met betrekking tot klachtbemiddeling en/of geschilbeslechting bij elkaar te voegen en te stroomlijnen zijn, met als doel de zorgprofessional zo veel mogelijk te ontlasten. Ik heb in de richting van de heer Peeters en van mevrouw Tielen aangegeven dat dit niet eenvoudig is, omdat er verschillende procedures zijn, die daar met een goede reden zijn gekomen. Ik zie wel het punt dat u maakt en ik ga er om die reden graag mee aan de slag. Ik laat ook hier het oordeel aan de Kamer.

Dan heb ik nog een enkele vraag uit de tweede termijn te beantwoorden. Mevrouw Westerveld vroeg naar 18-min en 18-plus en het advies van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving. Ik denk dat het in het najaar wordt. U heeft helemaal gelijk dat het najaar duurt van de zomer tot aan de kerst, maar laat ik aanhouden dat ik er ongeveer in november mee zal komen. Als het in oktober lukt, ga ik niet expres wachten omdat het dan nog geen november is, laat ik het zo met u afspreken.

Over jongeren erbij betrekken heb ik net ook gezegd dat gemeenten zelf ook kunnen bedenken dat dit een verstandig idee is. Gemeenten bedenken dat gelukkig ook heel vaak. We hoeven niet alles voor te kauwen.

De heer Hijink vroeg hoe het zit als een arts doorverwijst naar een instelling in de tweedelijnszorg waar je als gemeente van herkomst geen contractuele afspraak mee hebt. In de praktijk komt dat inderdaad weleens voor. Die instelling stuurt dan een factuur, zegt deze jongere uit de gemeente te hebben gezien en geholpen en vraagt of zij de factuur willen betalen. Gemeenten betalen dat ook, maar zij checken dat wel; niet altijd, als het om een enkeling gaat, is dat niet het geval, maar als het telkens dezelfde huisarts die doorstuurt naar die ene instelling waar geen contract mee is, dan gaat er even een telefoontje naar die huisarts over wat er wel is ingekocht aan moois en of het niet verstandig zou zijn om daarnaar door te verwijzen. Als het gaat om een instelling waarvan bekend is dat er wachtlijsten zijn, zou je met die huisarts in gesprek moeten, om wat breder rond te kijken waar je die verwijzing naar doet. Een huisarts die goed is aangesloten op alle ontwikkelingen in het sociale domein, is altijd beter dan niet. In dat geval zal een huisarts waarschijnlijk ook doorverwijzen naar een instelling die wel gecontracteerd is. In de praktijk levert dit niet per se problemen op.

Mevrouw Tielen heeft nog gevraagd of de minister kan garanderen dat kennisontwikkeling een plaats krijgt bij de toekenning van de transformatiegelden. Het antwoord daarop is ja. Het is zeker verstandig als gemeenten de actuele stand van de kennis benutten bij de aanvraag. We gaan via het ondersteuningsteam ervoor zorgen dat gemeenten van elkaar gaan leren. Daarnaast start er in januari een kennisontwikkelingsprogramma via ZonMw, dus daar gaan wij volop mee aan de slag.

Voorzitter, das war es.

De voorzitter:

Dank u wel.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de moties wordt aanstaande dinsdag gestemd.

Naar boven