24 Grondrecht op vrije demonstraties

Aan de orde is het dertigledendebat over het grondrecht op vrije demonstraties.

De voorzitter:

Aan de orde is het dertigledendebat over het grondrecht op vrije demonstraties. Ik geef de heer Kuzu namens DENK het woord. De spreektijden zijn drie minuten per fractie.

De heer Kuzu (DENK):

Voorzitter. "Nederland is geen cafetariamodel, waarbij je kunt kiezen het ene recht wel te gebruiken en je te verzetten tegen het andere." Dit zei premier Rutte tijdens de campagne voor de Tweede Kamerverkiezingen. En als iemand gelijk heeft, voorzitter, dan zeg ik "hij heeft gelijk", want zo zijn we bij DENK. Uit onze rechtsstaat mag je niet selectief shoppen. Maar wat leert de praktijk, voor de zoveelste keer eigenlijk bij de VVD? Campagnewoorden zijn na de campagne helemaal niets meer waard. Cafetariabaas Rutte en zijn kompanen leggen grondrechten selectief uit en koppelen deze aan herkomst en meningen. Om een voorbeeld te geven: staatssecretaris Knops. Die gaf bij WNL doodleuk aan dat anti-Zwarte Piet-demonstranten te veel ruimte krijgen in ons land. Hij had begrip voor de snelwegblokkade van rechtse gekkies om demonstranten tegen te houden. En dan vraag je je af: verdient hij geen lesje rechtsstaat? Ik vraag het aan de minister.

Voorzitter. Dan de cafetariabaas himself. Rutte kon niet snel genoeg aangeven dat hij het ongemakkelijk vond toen Turkse Nederlanders met een Turkse vlag hun emotie toonden na een vreselijke coup. Waarom is het aan de premier om de vrijheid van demonstratie van een groep Nederlanders als "ongemakkelijk" te betitelen, vraag ik aan de minister. Waarom vindt Rutte het niet ongemakkelijk als honderden mensen staan te demonstreren met vlaggen van de PKK, een internationaal erkende terroristische organisatie, of met vlaggen van Israël?

Voorzitter. Willekeur en selectiviteit. In de praktijk zien we dat dit ook gebeurt bij de afweging die individuele burgemeesters maken. Op grond van de Wet openbare manifestaties kunnen burgemeesters het recht op betoging beperken ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. In de praktijk zien we dat verschillende burgemeesters dit verschillend uitleggen. Om een voorbeeld te geven: de burgemeesters van Gouda en Utrecht verbieden een haatbetoging van rechtse gekkies voor een moskee, terwijl de burgemeesters van Arnhem en Rotterdam precies dezelfde haatbetoging weigeren te verbieden. Ik vraag me af hoe het komt dat burgemeester Aboutaleb en burgemeester Marcouch een andere afweging maken dan de burgemeesters van Utrecht en Gouda. Voelen zij zich misschien onder druk gezet door extreemrechts of willen ze vleiend overkomen in die richting?

De voorzitter:

Meneer Kuzu, zowel de heer Aboutaleb als de heer Marcouch doen niet mee aan het debat, dus zij kunnen zich ook niet verweren.

De heer Kuzu (DENK):

Ja, maar dat kan de minister wel, voorzitter. Daarom is het een vraag aan de minister.

De voorzitter:

Zij is geen woordvoerder van de burgemeesters.

De heer Kuzu (DENK):

Het is een vraag aan de minister, voorzitter.

Om een ander voorbeeld te geven: een driedaagse conferentie van de Eritrese gemeenschap en anti-Zwarte Pietbetogingen worden verboden, maar extreemrechts mag vrijuit marcheren door de straten van Den Haag. Wat betekent dit? Het lijkt erop alsof extreemrechts de autoriteiten in een wurggreep heeft.

Voorzitter. Willekeur hoort niet thuis in een democratische rechtsstaat. Om willekeur te vermijden, hebben we een meer eenduidig afwegingskader nodig. De Nationale ombudsman heeft een onderzoek gedaan naar het recht op betoging en dat bevat heel goede aanbevelingen. De Ombudsman heeft zelfs geprobeerd om een handreiking op te stellen. Wij zullen de regering in de tweede termijn per motie oproepen om de aanbevelingen en de handreiking van de Ombudsman over te nemen.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Raak namens de SP. Gaat uw gang.

De heer Van Raak (SP):

Dank, voorzitter. Het is 29 mei. We hebben een tropisch warme dag. Ik heb vanmiddag ijsthee gedronken. Maar vandaag hebben we het over het heerlijk avondje van striemende kou en warme chocomel. Dat is opmerkelijk, maar we hebben het gelukkig ook over andere dingen, over het recht om te demonstreren en de vrijheid van meningsuiting. Twee grondrechten die vaak door elkaar gehaald worden. Als ik een stuk schrijf in de krant of op een website of hier buiten met een bord ga staan, dan is dat vrijheid van meningsuiting, ook hier voor op het Plein. Het is pas een demonstratie als het met meerdere mensen gebeurt in een georganiseerd verband. Ik heb zelf ook weleens meegemaakt, meer dan eens zelf, dat ik tijdens een campagne folders aan het uitdelen was of borden omhoog aan houden was en dat ik van de politie moest vertrekken omdat het een demonstratie was. Dat heb ik natuurlijk niet gedaan, maar er zijn misverstanden over. Kan de minister nou eens bij burgemeesters goed tussen de oren krijgen dat vrijheid van meningsuiting wat anders is dan een demonstratie?

Je moet een demonstratie natuurlijk melden, maar als je die niet meldt, wil dat niet zeggen dat die zomaar verboden wordt. Je moet aangeven waar je ongeveer gaat lopen. Maar als je ergens anders gaat lopen, wil dat nog niet zeggen dat de demonstratie verboden kan worden. Dan moet de minister altijd kijken naar de bescherming van de gezondheid, het belang van het verkeer en de bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Is de minister bereid om er goed voor te zorgen dat het volgende bij burgemeesters goed tussen de oren zit, ook hier in Den Haag, waar het regelmatig misgaat, ook hier rondom de Tweede Kamer? Als je in je eentje je mening kenbaar maakt, dan is dat geen demonstratie maar altijd vrijheid van meningsuiting.

Wij hebben het vandaag ook over Dokkum. Daar heb ik er wel veel begrip voor gehad dat de burgemeester heeft opgetreden ter voorkoming en bestrijding van wanordelijkheden. Het is van beide kampen — voor of tegen Sinterklaas en Zwarte Piet — toch wel krankjorum om zo'n kinderfeest te willen bederven. Ik heb ook de reconstructie in NRC gezien. Die heeft de minister waarschijnlijk ook gezien. Als je dan ziet wat er allemaal bij komt kijken aan inlichtingenwerk, politiewerk en recherche ... Het is verdorie een kinderfeest; doe normaal! Wat mij heel erg opviel is dat twee verschillende groepen in de gaten moesten worden gehouden: demonstranten in bussen en mensen die los daarvan een tegendemonstratie wilden organiseren, onder anderen allerlei voetbalhooligans, die geeneens uit Dokkum kwamen, maar bijvoorbeeld uit Rotterdam en andere steden.

Het was heel duidelijk in beeld waar de gevaren zaten en waar moest worden opgetreden, maar ik zag wel dat er een schrijnend tekort was aan politiecapaciteit en dat ervoor gekozen is om veel mensen in te zetten om te voorkomen dat wegen werden geblokkeerd, maar dat ondertussen helemaal niet werd gekeken wie nou precies Dokkum binnenkwam. Mijn tweede vraag aan de minister is: hoe is het mogelijk dat, als er al zo veel inlichtingenwerk en zo veel onderzoek is gedaan, er toch zo weinig politiecapaciteit was om die kinderen en hun ouders goed te kunnen beschermen?

Dank u, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Martin Bosma heeft een vraag.

De heer Martin Bosma (PVV):

De heer Van Raak heeft helemaal gelijk: Zwarte Piet en Sinterklaas is een kinderfeest. Daar moet de overheid dan ook met haar tengels van afblijven. Maar we zien dat de overheid de afgelopen jaren heel erg in actie is gekomen. Minister Asscher had een anti-Zwarte Pietoverleg en allerlei burgemeesters probeerden Zwarte Piet kapot te maken. Tot mijn grote spijt sluit de SP zich daarbij aan, zowel in Amsterdam, waar zij regeert en in het college zit, als in Rotterdam, waar zij een anti-Zwarte Pietmotie heeft ingediend. Zou het niet mooi zijn als een partij als de SP, die zo geworteld is in Nederland, zich nu eindelijk eens losmaakt van de anti-Zwarte Piethaat ...

De voorzitter:

De heer Van Raak.

De heer Martin Bosma (PVV):

... en gewoon zegt: Zwarte Piet blijft zwart?

De heer Van Raak (SP):

Dit soort discussies op 29 mei voeren vind ik een beetje gênant worden. Maar goed, ik ga hier niet vanuit de Tweede Kamer bepalen hoe een kinderfeest eruit moet zien. Tradities ontwikkelen zich op verschillende plekken. Daarom vind ik het belangrijk dat organisatoren, gemeenten, dat op zo'n goed mogelijke manier organiseren. Ik ben niet voor Zwarte Piet. Ik ben niet tegen Zwarte Piet. Ik ben voor een kinderfeest. Ik ben vooral ook tegen mensen die dat proberen te verstoren en daar politiek gewin uit proberen te halen.

De heer Martin Bosma (PVV):

Ja, en die mensen zitten bijvoorbeeld bij de SP, want in Amsterdam wordt bijvoorbeeld het Zwarte Pietcomité kapotgemaakt door de burgemeester met steun van twee SP-wethouders. In Rotterdam is er een anti-Zwarte Pietmotie van de SP die zegt: geen geld voor de intocht als er Zwarte Pieten zijn.

De voorzitter:

En de vraag?

De heer Martin Bosma (PVV):

Dan is het de SP die onze mooie traditie kapot aan het maken is.

De heer Van Raak (SP):

Wat de heer Bosma doet, is dit kinderfeest politiseren. Wat ik wil is dat het kinderfeest in elke gemeente op een goede manier wordt georganiseerd. Hoe ze dat doen, laat ik heel graag aan die ouders en aan die gemeentes.

De voorzitter:

Goed. Dit is een herhaling. Tot slot, meneer Bosma.

De heer Martin Bosma (PVV):

Nee, de SP laat het helemaal niet over aan die ouders. De SP zet gewoon het mes op de keel en zegt: sorry, als er een Zwarte Piet is, dan gaat er geen geld naar de intocht. Dus het is de SP die onze dierbare Zwarte Piet politiseert en probeert kapot te maken. Waarom doet de SP dat?

De heer Van Raak (SP):

Ik ga hier geen kinderfeest kapotmaken om daar politiek gewin uit te halen. Ik vind het überhaupt gênant en zeker op 29 mei.

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Van Raak (SP):

Het is aan gemeenten om een kinderfeest te organiseren. Ik hoop oprecht dat politici daar met hun tengels van afblijven.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan ga ik naar mevrouw Özütok namens GroenLinks.

Mevrouw Özütok (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. In een democratische rechtsstaat moet iedereen de mogelijkheid hebben om te participeren in het maatschappelijk debat. In Nederland hebben we dit op papier vrij goed geregeld. Mensen kunnen op tal van manieren hun mening uiten. Een van die manieren is via het grondwettelijk recht om te demonstreren. Door te demonstreren kunnen mensen zich uiten en daarmee participeren in het maatschappelijk debat. Door dit grondrecht te waarborgen reguleert de overheid ook de spanningen die aanwezig zijn in de samenleving.

Maar voorzitter, in de praktijk zien we steeds vaker dat dit grondwettelijk recht wordt beperkt met een beroep op de openbare orde, terwijl dit in de praktijk vaak onterecht is. Soms spelen dan ook capaciteitsproblemen van de politie in een gebied een belangrijke rol. GroenLinks vindt dit een zorgelijke ontwikkeling. Het is immers de primaire taak van de overheid om de democratische publieke sfeer te beschermen en daarmee het demonstratierecht te waarborgen. Of het nu een demonstratie is met een boodschap die wij kunnen ondersteunen of dat er sprake is van een in onze ogen verwerpelijke opvatting, wat GroenLinks betreft staat het eenieder vrij om te demonstreren. De overheid moet het grondwettelijk recht op demonstratie waarborgen. De Nationale ombudsman heeft onlangs een rapport gepubliceerd waarin hij aangeeft dat de overheid te vaak neigt naar risicomijdend gedrag als het gaat om het demonstratierecht. Demonstraties worden te snel verboden en de politie pakt demonstranten soms te snel op. GroenLinks deelt de zorgen van de Ombudsman. Wij zouden dan ook graag zien dat de minister met het rapport van de Ombudsman voortvarend aan de slag gaat. Hoe kijkt de minister hier tegenaan? Graag een reactie van de minister op de bevindingen van de Ombudsman.

Vorig jaar is de Wet openbare manifestaties geëvalueerd. In reactie hierop heeft het vorige kabinet gezegd dat het een deel van de suggesties ter verbetering van de wet niet overneemt. Hoe staat deze minister hier tegenover? Vindt zij de Wet openbare manifestaties wel goed functioneren? Tot slot: bij het waarborgen van grondwettelijke rechten is het van groot belang dat de burgemeester en de politie goed met elkaar samenwerken en beiden exact op de hoogte zijn van de wet- en regelgeving op dit terrein. Hoe ziet de minister dit? GroenLinks zou graag zien dat de minister snel met de gemeenten en de politie nader in gesprek gaat om het belang van een goede werking van het grondwettelijk demonstratierecht te benadrukken. Ook zou GroenLinks graag zien dat de eerder toegezegde handleiding demonstratierecht politie en gemeenten zo spoedig mogelijk gereed komt, zodat burgemeesters en de politie goed weten hoe zij moeten handelen.

De voorzitter:

Bent u klaar, mevrouw Özütok?

Mevrouw Özütok (GroenLinks):

Ik ben klaar.

De voorzitter:

Dan geef ik het woord aan de heer Bosma.

De heer Martin Bosma (PVV):

Voorzitter. Geweldige tekst van mevrouw Özütok. Er zat geen komma in waarmee ik het niet eens ben.

Mevrouw Özütok (GroenLinks):

Dank u wel.

De heer Martin Bosma (PVV):

Ik kan de helft van mijn tekst weggooien, dan verwijs ik gewoon naar u. Dat is heel goed, dank u wel daarvoor. Maar dat is de theorie en er bestaat ook nog zoiets als de praktijk. GroenLinks heeft recentelijk in Amsterdam vlak voor de gemeenteraadsverkiezingen gedemonstreerd tegen mijn partij, de Partij voor de Vrijheid en tegen Forum voor Democratie, en GroenLinks deed dat samen met de AFA. De AFA is een gewelddadige organisatie, wordt bijvoorbeeld genoemd in het Dreigingsbeeld Terrorisme 2015. De AFA is gewelddadig, verstoort bijeenkomsten, het is niet echt een democratische club, het is geen geweldloze club. Waarom demonstreert GroenLinks in hemelsnaam met de AFA?

Mevrouw Özütok (GroenLinks):

Ik zal niet op alle incidenten als het gaat om demonstraties ingaan. Het gaat mij echt om het mogelijk maken van een belangrijk grondrecht, burgerrecht om te kunnen demonstreren. Iedereen heeft daar recht op. Mensen die daaraan deel willen nemen, kunnen dat ook doen. Maar een demonstratie moet aangekondigd zijn, alle informatie moet bij burgemeester en politie bij elkaar komen, zodat de openbare orde veilig gehandhaafd kan worden.

De heer Martin Bosma (PVV):

Ja, blablabla.

De voorzitter:

De heer Bosma.

De heer Martin Bosma (PVV):

Blablablablabla.

De voorzitter:

Nee, nee.

De heer Martin Bosma (PVV):

Geef gewoon antwoord op mijn vraag.

Mevrouw Özütok (GroenLinks):

Dat was echt inhoudelijk, hoor.

De heer Martin Bosma (PVV):

Nee, het was niet inhoudelijk, want dat ging niet in op mijn vraag. Het was niet het begin van een antwoord op mijn vraag. GroenLinks demonstreert samen met een gewelddadige organisatie. Dat blijkt uit het Dreigingsbeeld Terrorisme, bij demonstraties van AFA zijn een keer 166 arrestaties verricht, AFA zegt bijeenkomsten te verstoren, en AFA zegt gewoon dat de rechtsstaat onze staat niet is. Waarom legitimeert GroenLinks de AFA door er hand in hand, samen mee te demonstreren? In de stad waar mevrouw Özütok woont, bestuurder is geweest, kandidaat-wethouder was ...

De voorzitter:

U heeft uw vraag gesteld.

De heer Martin Bosma (PVV):

Waarom, waarom, waarom met de AFA?

Mevrouw Özütok (GroenLinks):

Het demonstratierecht geldt ook voor een GroenLinks-afdeling. Waar het om gaat is hoe de burgemeester met dat demonstratierecht omgaat. Daar laat ik het bij, voorzitter. Dat geldt ook voor uw partij natuurlijk! Ik kan er hier wel een avondvullend programma aan wijden, maar dat ben ik niet van plan.

De voorzitter:

Tot slot.

De heer Martin Bosma (PVV):

Ik vind het zo veelzeggend, voorzitter, dat GroenLinks met dit soort terroristen hand in hand gaat demonstreren. Als je dan vraagt of dat niet raar is voor een democratische partij, krijg je niet het begin van een antwoord. Dan krijg je algemeenheden, bangheid, wegrennen. GroenLinks demonstreert hand in hand met de AFA ...

De voorzitter:

Dat heeft u gezegd.

De heer Martin Bosma (PVV):

... een gewelddadige organisatie. Geef me nou eens aan: waarom?

Mevrouw Özütok (GroenLinks):

Dat zijn uw woorden. Ik heb gezegd wat ik heb gezegd. Het gaat mij om het grondwettelijke recht van burgers en dat dat goed tot uiting kan komen. Dat geldt voor iedereen, voor mijn partij en ook voor die van u.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan ga ik naar mevrouw Den Boer namens D66.

Mevrouw Den Boer (D66):

Voorzitter. Graag begin ik met een bekend citaat: "Ik verafschuw wat u zegt, maar ik zal uw recht om het te zeggen met mijn leven verdedigen". Een vaak aangehaalde quote van Voltaire als het gaat over de vrijheid van meningsuiting. Een groot goed waar het recht op betoging uit voortvloeit. Hoe impopulair een mening ook is, men heeft het recht deze vreedzaam en in de openbaarheid te uiten, bijvoorbeeld tijdens een demonstratie. Helaas zien we al geruime tijd een zorgwekkende trend die ook de Ombudsman recent benoemde. De overheid neigt naar risicomijdend gedrag als het gaat om demonstraties. D66 vindt het zorgelijk. Onze demonstratievrijheid is een essentieel onderdeel van onze democratie.

In de Grondwet is de vrijheid van betoging geregeld. Daarin staat ook dat in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden de wet deze vrijheid mag beperken. De burgemeester heeft hierbij een belangrijke taak, namelijk de inspanningsverplichting om de vreedzame demonstratievrijheid daadwerkelijk te garanderen, ook wanneer verstorende tegenacties te verwachten zijn. Alleen in een uiterst geval, wanneer bij het handhaven van de openbare orde volstrekt disproportionele politie-inzet nodig is, kan een demonstratieverbod vooraf gerechtvaardigd zijn.

Helaas wijst onderzoek uit dat gemeenten soms te snel het zekere voor het onzekere nemen en demonstraties verbieden. Soms met noodmaatregelen die daar eigenlijk niet voor bestemd zijn en die achteraf ongeldig verklaard kunnen worden. Daarom is het ook problematisch dat demonstraties verboden worden, namelijk vanwege de tegenreactie die dit kan oproepen. Zo wordt de groep beloond die andere mensen het recht om te demonstreren ontneemt.

Voorzitter, het moge dus duidelijk zijn dat ik me zorgen maak. Deelt de minister deze zorgen? En kan ze volmondig toezeggen zich ervoor in te zetten dit tij te keren? De Ombudsman signaleert dat sociale media steeds meer een rol spelen bij het op de been brengen van mensen. Denk bijvoorbeeld aan Project X. Hoe beziet de minister deze ontwikkelingen? Is de minister bereid deze verder te onderzoeken en daarbij ook te bekijken hoe de burgemeester en politie op deze ontwikkeling kunnen inspelen? Vanzelfsprekend liggen de bevoegdheden voor het toelaten van een demonstratie bij de burgemeester en niet bij de minister. Uit onderzoek blijkt dat een handboek demonstratierecht voor gemeenten en politie welkom zou zijn. Wat is de stand van zaken hiervan? Ook zijn naar aanleiding van de evaluatie van de WOM uit 2015 en het rapport van de Ombudsman aanbevelingen gedaan aan het adres van de minister. Worden deze aanbevelingen geadresseerd in de brief die nog voor het zomerreces komt?

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Martin Bosma namens de PVV.

De heer Martin Bosma (PVV):

Voorzitter, dank u wel. Inderdaad, de mussen vallen dood van het dak en wij praten over Sinterklaas. Zeg niet dat we niet actueel zijn hier in de Tweede Kamer.

De kern is natuurlijk: Zwarte Piet is zwart en blijft zwart. En allerlei linkse drammers zoals Jeroen Pauw, Lodewijk Asscher en Paul Römer van de NTR zullen nooit winnen. Nederland houdt van Zwarte Piet, en terecht.

De voorzitter:

Ook voor u, meneer Bosma, geldt ...

De heer Martin Bosma (PVV):

O ja! Vergeet ik 't zomaar, voorzitter.

De voorzitter:

Mensen worden genoemd die gewoon niet aan het debat deelnemen. Dat is altijd een beetje oneerlijk. Vindt u ook niet?

De heer Martin Bosma (PVV):

Nou, ik neem mijn woorden terug, voorzitter.

De voorzitter:

Oké, dan gaat u verder.

De heer Martin Bosma (PVV):

Voorzitter. De strijd tegen Zwarte Piet maakt deel uit van een grote culturele oorlog tegen ons volk: tegen zijn geschiedenis en tegen zijn cultuur. Daarom moeten straatnamen veranderen, moeten standbeelden weg, moet de dodenherdenking kapot, mogen we geen cowboytje meer spelen, spreekt de staatsomroep over "witte mensen" als het over blanken gaat, kunnen we straks geen Nederlands meer spreken op universiteiten en staan christelijke feestdagen onder druk. Onze Zwarte Piet moet eraan, maar de ramadan kan uiteraard gevierd worden, gesubsidieerd en gesteund door de overheid. Hun feesten wel; onze feesten niet.

Kick Out Zwarte Piet voert acties ten koste van onze kinderen. Ze kennen geen genade. Het doel heiligt de middelen. Geweld? Hun kenmerk. Daarom wordt deze club genoemd in het Dreigingsbeeld Terrorisme van de AIVD, onze geheime dienst. Daarom is het een levensgevaarlijke club. Een demonstratie werd verboden door de gemeente, want gevreesd werd voor verstoring van de openbare orde. Dokkum wist wat het kon verwachten.

De ongekozen PvdA-burgemeester maakte het wel erg bont: zij gaat in overleg met Kick Out Zwarte Piet. Uit de WOB-procedure komt naar voren dat er heel veel communicatie is geweest tussen de terroristen en de gemeente. De burgemeester reist zelfs naar Amsterdam om met ze te overleggen. Maar eerst gaat ze in op de eisen van Kick Out Zwarte Piet: gastlessen en lespakketten van Kick Out Zwarte Piet worden aan scholen in de gemeente Dongeradeel aangeboden, en er komt een anti-Zwarte Piettentoonstelling naar Dokkum. Indoctrinatie van onze kinderen. PvdA-burgemeester Waanders zegt het allemaal toe. In de lokale krant laat de burgemeester zich zelfs lovend uit over Kick Out Zwarte Piet. De lijnen binnen de linkse kerk zijn kort: ze strijden voor hetzelfde, alleen de methoden zijn iets anders. Kick Out Zwarte Piet is blijkbaar de knokploeg van de linkse bestuurders. Samen vechten ze tegen dit symbool van onze cultuur. De overheid die het op een akkoordje gooit met gewelddadig terreurtuig: je moet er maar op komen. Wat vindt de minister daarvan?

In deze cultureel-marxistische woestenij bloeide er ineens een bloemetje. Een aantal zonen en dochters van Grote Pier, de kinderen van de Friese vrijheid, van het trotse heitelân, lieten zich niet langer ringeloren en sloten hun stad af voor de actievoerders. Een vrolijke, creatieve, ludieke actie. Ik ben nog nooit zo trots geweest op mijn Friese achternaam. Wat een helden! Deze blokkeer-Friezen vormen de ware adel van Nederland. Ze zijn de echte elite, en niet al die doorgesnoven links-liberale pseudo-intellectuelen uit de grachtengordel. De moderne Jeanne d'Arc, Jenny Douwes, en haar makkers: deze koene verzetsstrijders verdienen een lintje of een standbeeld voor moed, beleid en trouw. Is de minister daartoe bereid?

De blokkeer-Friezen en hun heroïsche actie staan in flagrante tegenstelling tot wat diezelfde dag gebeurde in Rotterdam, waar linkse activisten de Erasmusbrug afsloten, en gingen schelden en tieren tegen kinderen die Sinterklaas kwamen vieren. Vreemd: dit tuig wordt niet vervolgd, net zomin als er ooit wordt opgetreden tegen Turkse bruiloftsstoeten die het verkeer lamleggen. Die krijgen zelfs hulp van de politie.

De voorzitter:

Gaat u afronden?

De heer Martin Bosma (PVV):

Maar de blokkeer-Friezen worden nu aangepakt door het Openbaar Ministerie, dat stijf staat van de D66'ers en GroenLinksers. Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Koopmans namens de VVD.

De heer Koopmans (VVD):

Dank u wel, voorzitter. We hebben het vandaag over het grondrecht op demonstratie, naar aanleiding van de gebeurtenissen bij Dokkum bij de laatste intocht van Sinterklaas en Zwarte Piet. Die intocht is ieder jaar weer een groot kinderfeest en een hoogtepunt van de Nederlandse cultuur. Vorig jaar gebeurde dit dus in Dokkum. De mensen daar wilden gewoon een mooi feest vieren met hun kinderen en met kinderen in het hele land, die het op tv bekeken. Wij van de VVD kunnen heel goed indenken dat veel mensen in Dokkum niet wilden dat mensen hun kinderfeest kwamen verstoren, zeker omdat actiegroepen van ver weg kwamen om een standpunt te verkondigen dat in Dokkum niet of nauwelijks leeft en dat men daar ziet als ingaan tegen de eigen cultuur.

Je kan je natuurlijk afvragen of het nou echt nodig is om op die dag, wanneer kleine kinderen vol verwachting hun sprookjesheld kunnen zien, daarnaast te gaan staan en te protesteren tegen een deel van dat sprookje. Wordt die discussie al niet genoeg gevoerd, nu zelfs midden in de hitte? Maar het is toegestaan, want wij kennen het heel belangrijke grondrecht van demonstratie. Het grondrecht van demonstratie is ook deel van onze nationale cultuur. Het is dan ook begrijpelijk dat er in Dokkum wel een plaats was ingericht voor degenen die tegen Zwarte Piet wilden demonstreren. Het recht om te demonstreren is dan ook niet gebonden aan de inhoud van die mening. In Nederland mag je voor en tegen van alles demonstreren, ook als je een standpunt hebt dat in de ogen van andere mensen belachelijk of verfoeilijk is. De vrijheid van meningsuiting geldt voor iedereen. De overheid beschermt dat recht. Maar natuurlijk zijn er wel grenzen. Voor haatzaaiers en vandalen maken wij geen plaats, maar in Nederland is wel veel ruimte voor demonstraties. Die ruimte moeten wij blijven houden.

Voorzitter. De vrijheid van demonstratie moeten wij beschermen. Wij moeten onze kinderen ook beschermen. Dan is het goed dat er in Dokkum een afweging wordt gemaakt. Het lokale bestuur heeft daartoe het recht. Dan moet je dus wegen de mening, het recht maar vooral de veiligheid van de kinderen. Wij zijn blij dat dit dus gebeurt.

Ik dank u voor deze tijd. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan ga ik nu naar de heer Van der Molen namens het CDA.

De heer Van der Molen (CDA):

Voorzitter. In 2015 becijferde de NOS nog dat er wekelijks ongeveer 34 demonstraties in Nederland plaatsvinden. We maken er zelf genoeg mee, hier voor de deur. Je knoopt hier en daar een gesprek aan. Zelfs de meest schreeuwende types zijn dan echt in staat tot een goed gesprek. Je weet dan het punt dat ze over willen brengen. De Ombudsman concludeert dat an sich het demonstratierecht niet onder druk staat — dat past ook niet bij een democratisch land als Nederland — maar wel dat er niet in alle gevallen correct mee wordt omgesprongen.

In antwoord op de schriftelijke vragen van D66 heeft de minister al geantwoord dat het verbieden of beperken van demonstraties principieel een lokale aangelegenheid is. Als de gemeente Enschede aanhangers van Pegida verbiedt om naast de moskee te demonstreren, dan doet zij dat omdat zij ongeregeldheden verwacht of omdat zij verwacht dat de eredienst kan worden verstoord. Die overweging maakt Enschede zelf. Die demonstratie kan prima ergens anders. De minister heeft wel aangegeven de wet op een aantal punten te willen specificeren. Dat voorstel wachten we met interesse af.

Voorzitter. Demonstreren is een grondrecht. De Ombudsman betrekt terecht de stelling dat de overheid demonstraties in principe volledig dient te faciliteren. Lokale overheden vragen dan weer van de rijksoverheid om helder te maken waarom demonstraties toegestaan worden, want mensen begrijpen dat niet altijd. Een aantal voorbeelden zijn hier al genoemd. Dat zou gemeenten kunnen helpen bij het uitleggen van die problemen. Hoe pakt de minister dat advies op?

Als we het rapport lezen, zien we een duidelijk verschil tussen aan de ene kant de theoretici, die heel erg denken vanuit de theorie van het grondrecht dat we met elkaar verdedigen, en aan de andere kant de mensen die de demonstraties in goede banen moeten leiden. Dat zijn niet alleen bestuurders, maar ook de agenten die ergens op worden afgestuurd en daar in de praktijk een inschatting moeten maken. In het rapport zien we een duidelijk verschil tussen die twee. Dat zijn signalen die niets afdoen aan het grondrecht, maar die wel laten zien voor welke dilemma's bestuurders en agenten in de praktijk worden geplaatst. Zo blijkt uit een van de rondetafelgesprekken die voor dit rapport zijn gevoerd dat er steeds meer manifestaties zijn die vanuit strategisch oogpunt georganiseerd worden: om te ontwrichten. Niet zelden wordt daarbij de overheid om de tuin geleid; dat wordt ook zo genoemd. Wat als je als burgemeester een beslissing moet nemen als de voorman van de actiegroep De Grauwe Eeuw de oproep doet om tijdens de intocht van Sinterklaas de man van het paard te schieten, met daarbij fijntjes opgemerkt "zodat alle kinderen getuige daarvan kunnen zijn en zelfs massaal onder zijn hersens en botsplinters zitten"? Wat is dan nog het recht van demonstreren? Hoe beschermt de minister dat grondrecht tegen dit soort types?

Dat de Ombudsman in die context een beetje vergevingsgezind praat over het al dan niet aanmelden van een demonstratie, begrijpen we als CDA dan wel wat minder. Want ook de overheid moet haar verantwoordelijkheid waar kunnen maken om mensen eventueel te beschermen, en agenten moeten in heel actuele situaties een split-second-afweging maken. Welke mogelijkheden ziet de minister om de lokale bestuurders te helpen het verschil tussen de ene en de andere demonstratie te maken? Komt dat er dan vooral op aan dat ze maar betere voorbeelden met elkaar moeten delen, zoals de Ombudsman zegt? Of is er wat de minister betreft nog wel meer nodig op dat vlak? Ik hoor het graag.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Martin Bosma (PVV):

De heer Van der Molen is een Fries. Hoe staat hij tegenover de actie van de blokkeer-Friezen in Dokkum?

De heer Van der Molen (CDA):

Nou, die actie was niet in Dokkum; die was bij Joure. Tussen Dokkum en Joure ligt Eastermar. Dat is ongeveer het gebied waar de naam Bosma ooit ontstaan is. Daar zit dus enig verband. Ik denk dat ik mij aansluit bij de woorden die staatssecretaris Knops heeft gesproken. Hij kan zich prima inleven in de emotie die deze hele demonstratie in Dokkum heeft opgeroepen. Dat geldt voor mij ook. Ik vind het wel een ander punt dat je vervolgens een snelweg afzet. Ik heb er begrip voor waarom je uit boosheid een daad wil stellen, maar dat wil nog niet zeggen dat je daarbij de wet moet overtreden.

De heer Martin Bosma (PVV):

Als het gaat om je inleven in emoties: ik kan me ook inleven in de emoties van jihadisten. Ik kan me in iedereen wel inleven. Dat is het punt niet. De vraag is hoe je tegenover die actie staat. Maar ik ben blij dat de heer Van der Molen gewoon zegt: ik keur het af. De heer Van der Molen zegt als echte Fries: nee, van die blokkeer-Friezen neem ik afstand. Dat is duidelijkheid.

De heer Van der Molen (CDA):

Ja, het is een beetje een doorzichtige poging om dat zo wat uit te spelen; dat begrijp ik ook wel. Maar toen ik, als Fries, hoorde wat voor demonstraties men van plan was te gaan houden in Dokkum, dacht ik hetzelfde als de heer Van Raak, namelijk: moet je een kinderfeest nou verpesten om je punt te maken? Het was overigens ook niet de eerste keer dat zij in Friesland waren. Ze hadden ook al gedemonstreerd bij het Sint Piterfeest. Dat was één keer, uitzonderlijk in Friesland, in het dorp Grouw. Dat heb ik van nog wat dichterbij meegemaakt. Dan begrijp ik ook heel erg de gevoelens, en dat je dan wat van jezelf wil laten horen. In dat opzicht heb ik dus alle begrip. Ik sta hier alleen ook als politicus. Ik zweer trouw aan de wetten die we hier hebben. En een van die wetten is dat je bijvoorbeeld niet een snelweg afzet. Tussen die twee dingen moet dan een keuze worden gemaakt, en gelukkig ligt die keuze bij het Openbaar Ministerie en niet bij mij als politicus.

De heer Kuzu (DENK):

Dat het oordeel niet bij de politicus ligt, klopt natuurlijk niet helemaal, want als politicus kun je wel een oordeel hebben over de situatie. Staatssecretaris Knops heeft aan de ene kant aangegeven dat hij begrip had voor de emotie, maar dat was niet het enige. Hij zei ook dat demonstranten te veel ruimte krijgen in dit land. Ik vraag me oprecht af waaruit volgens het CDA blijkt dat demonstranten te veel ruimte krijgen.

De heer Van der Molen (CDA):

Ik kan hier alleen voor mijzelf spreken. In mijn bijdrage aan dit debat heb ik de minister er juist op bevraagd dat het recht van demonstratie ook gebruikt kan worden voor heel andere vormen. Het recht van demonstratie is een grondrecht, omdat wij, zoals anderen ook al zeiden, de vrijheid hebben om te laten weten of we ergens voor of tegen zijn. Op het moment dat dat instrument wordt misbruikt — en eigenlijk ook wel verbruikt, want hoe meer we het beschadigen, hoe meer het onder druk komt te staan — doen we daar zelf afbreuk aan. Als er dan gevallen zijn zoals werden aangekondigd in Dokkum, dan neem ik daar namens het CDA afstand van. Dat doe ik niet alleen omdat het een kinderfeest is, maar ook omdat demonstraties in de kern niet bedoeld zijn om groepen tegen elkaar op te zetten, om te ontwrichten of om als dekmantel voor eventuele aanslagen te functioneren.

De heer Kuzu (DENK):

Dan vraag ik me vervolgens af hoe dat zich verhoudt met de huidige Wet openbare manifestaties. U geeft hier eigenlijk aan dat u vanuit uw positie als Tweede Kamerlid, als fractie in de Tweede Kamer, wat meer richtlijnen wil geven in de Wet openbare manifestaties waar het gaat om ontwrichting. In die zin wilt u dus meer kaders voor burgemeesters. Is dat wat ik proef in uw betoog hier?

De heer Van der Molen (CDA):

Zo kunt u dat niet meteen vertalen, maar ik dacht: als we dit debat voeren, zullen we allemaal zeggen dat we het grondrecht om te demonstreren met z'n allen steunen. Dat kan ik herhalen; dat heb ik ook een aantal keren gedaan. Maar ik wilde ook aandacht vragen voor de dilemma's op lokaal niveau, waar ik, samen met de minister, vind dat het besluit genomen moet worden. Daar moet je ook serieus naar kijken. Want aan de ene kant heb je het grondrecht, maar als dat grondrecht wordt misbruikt door demonstraties niet te voeren om je punt te maken maar om te ontwrichten, betekent dat ook dat mensen lokaal de handvatten moeten hebben om die afweging goed te maken. Dan ga ik niet treden in wat de ene lokale overheid wel doet en de andere lokale overheid niet, want die situaties verschillen van elkaar.

De heer Kuzu (DENK):

Ja, maar de basis blijft volgens mij wel dezelfde; de basis is natuurlijk ontwrichting. Als een manifestatie gericht is op het ontwrichten van wat dan ook, zegt het CDA dan dat die manifestatie verboden moet worden? Of ligt die keuze weer bij het bevoegd lokaal gezag?

De heer Van der Molen (CDA):

Het lokale gezag heeft de bevoegdheid om op een gegeven moment in het uiterste geval te zeggen: het stopt hier. Dat is ook wat de Ombudsman zelf zegt. Dat heeft men bijvoorbeeld in Dokkum terecht gedaan, want als je ziet dat twee groepen die zo tegenover elkaar staan, jouw stad opzoeken, kan ik mij levendig voorstellen dat je dan een keuze maakt om de openbare orde en de veiligheid te garanderen. Mijn vraag aan de minister was wat er nodig is om die goede afwegingen te maken, want daar had de Ombudsman een beetje kritiek op. De vraag aan de minister is dus of het dan voldoende is om te zeggen: ik ben er op plaats X zo mee omgegaan en op plaats Y zo. Of hebben we dan die specificeringen nodig die de minister wellicht in haar achterhoofd heeft?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Tot slot geef ik het woord aan mevrouw Van Kooten-Arissen namens de Partij voor de Dieren.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Voorzitter, dank u wel. In een land waar onlangs nog door een kleine meerderheid in deze Kamer is ingestemd met het afschaffen van een belangrijk democratisch instrument, moeten we oppassen dat een van de andere belangrijke instrumenten, het recht op vrije demonstratie, niet uitgehold wordt. Wanneer een groep inwoners zich niet gehoord voelt op het werk of door de overheid, wanneer zij zich onjuist bejegend voelen of wanneer zij onrecht ervaren vanuit het heden of het verleden, dan mogen zij de straat op. Demonstraten hebben dit recht volgens artikel 9 van onze Grondwet. Een debat voeren over iets wat zo duidelijk in de Grondwet staat, zou eigenlijk overbodig moeten zijn. Een grondrecht moet een boven alle discussie verheven recht zijn en zou gerespecteerd moeten worden door alle overheden die hierover gaan.

De Nationale ombudsman meldt in zijn rapport dat de overheid neigt naar risicomijdend gedrag. Het is namelijk makkelijker om een demonstratie tegen te houden dan deze te faciliteren, zoals bedoeld is door de wet. Angst regeert blijkbaar. Onder het mom dat een kleine minderheid de demonstratie organiseert, hebben overheden blijkbaar het gevoel dat de meerderheid de overheid steunt in het verbieden van zo'n demonstratie. Dit is een ondermijning van waar onze democratie voor staat. In een goed functionerende democratie zorgen we ervoor dat juist de minderheid haar geluid kan laten horen, ook als hierdoor mogelijk een gevaar op de loer ligt voor de openbare orde en veiligheid. Wanneer demonstraties worden tegengehouden met het argument dat de openbare orde wellicht in het geding is, scheppen we een precedent, waardoor het ondermijnen van het gezag, het bedreigen van demonstranten met slechts het aankondigen van geweld of iets simpels als het blokkeren van een snelweg zin heeft. Wanneer bij een overheid een aanvraag binnenkomt voor een demonstratie, moet niet de vraag worden gesteld óf die mogelijk is maar hoe.

Met alleen juiste intenties vanuit de overheid komen we er niet. Vanuit de regering roepen dat we met z'n allen maar een beetje normaal moeten doen, helpt ook niet. De Partij voor de Dieren wil dan ook graag van de minister weten hoe we vanuit Den Haag de plaatselijke overheden kunnen ondersteunen bij deze vraagstukken. Wil de minister, om het gebruik van dit grondrecht te promoten en aan te jagen, kijken naar de mogelijkheid om de aanmeldingsplicht voor kleine demonstraties af te schaffen? De aanmeldtermijn van ten minste vier dagen en het daaropvolgende overleg met de politie worden soms ook als onnodig belastend ervaren, zo meldt de Ombudsman. Zeker als het gaat om een actuele gebeurtenis, is meer snelheid gewenst. Zou de minister hiertoe met een voorstel willen komen?

Ik wil graag afsluiten met een citaat van William Faulkner, een van mijn favoriete schrijvers, over de angst voor demonstraties: "Wees niet bang om je stem te laten horen over gerechtigheid, waarheid, compassie en dus tegen liegen en hebzucht. Als mensen over de hele wereld dit zouden doen, zou de wereld veranderen".

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van Kooten-Arissen.

Daarmee zijn we aan het eind gekomen van de eerste termijn van de kant van de Kamer. Ik kijk of de minister behoefte heeft aan een korte schorsing. Ja, van tien minuten. Dan schors ik de vergadering.

De vergadering wordt van 20.24 uur tot 20.34 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik geef de minister het woord.

Minister Ollongren:

Dank u wel, voorzitter. Het is nu eind mei. In november was ik hier tijdens het vragenuurtje. Toen werd een vraag gesteld, omdat sommige leden van de Kamer signalen hadden gekregen dat sommige gemeenten te snel demonstraties zouden verbieden met een beroep op de bescherming van de openbare orde. Dat was de aanleiding voor mij om te zeggen: ik herken de signalen als zodanig niet, maar ik neem het serieus en ben bereid om het gesprek aan te gaan. Ik vind dat het demonstratierecht een ontzettend belangrijk grondrecht is in Nederland, eigenlijk wel een van de fundamenten onder de democratische rechtsstaat. Ik vind dus dat we steeds de vinger aan de pols moeten houden om ervoor te zorgen dat de grondrechten geborgd zijn. Als daarover bij Kamerleden zorg bestaat, dan wil ik dat heel graag nagaan.

De Wet openbare manifestaties is geëvalueerd onder het vorige kabinet. Mijn voorganger heeft die evaluatie aan u toegestuurd. Uit die evaluatie is toen gebleken dat gemeenten zo veel mogelijk demonstraties faciliteren. Eigenlijk faciliteren ze alle demonstraties. Dat is het uitgangspunt dat gemeenten hanteren. Uit de evaluatie bleek verder, en dat zien we natuurlijk ook wel, dat er steeds vaker demonstraties, en ook tegendemonstraties, zijn. Demonstraties leiden tot tegenreacties. Dat hebben we ook gezien bij de vorige Sinterklaasintocht en regelmatig ook bij andere demonstraties in Nederland, bijvoorbeeld bij demonstraties van Pegida. Ook daarom is het belangrijk om met de gemeenten in gesprek te zijn, om van hen te horen wat hun afweging is en waarom ze tot een bepaald oordeel komen. Het is namelijk een lokale afweging — de heer Van der Molen zei dat — en dat moeten we respecteren. Ik begrijp dat ook heel goed. De toepassing van de Wet openbare manifestaties en de handhaving van de openbare orde liggen bij de burgemeester, bij de lokale driehoek. Zij kunnen het het beste overzien en beschikken ook over de informatie die nodig is om zich zo'n oordeel te kunnen vormen.

Ik heb destijds toegezegd om die gesprekken met de gemeenten aan te gaan. Die zijn gaande. Ik heb al met een aantal relevante, grote gemeenten gesproken, maar ook met een aantal kleinere gemeenten waar iets is gebeurd. Er is dus een selectie uit de Nederlandse gemeenten gemaakt om een goed beeld te krijgen van het geheel. Die overleggen gaan nog door. Er zal op korte termijn ook een gesprek worden gevoerd met Amnesty International. Mijn voornemen was sowieso, ook voordat dit debat was gepland, om de uitkomsten van die gesprekken in een brief aan u te doen toekomen. Die brief zal dus gaan over de praktijk van het demonstratierecht. Mijn voornemen was ook om dan eveneens in te gaan op het rapport van de Nationale ombudsman, dat hier door diverse leden is aangehaald. Dit debat, waarin natuurlijk nog relevante vragen worden gesteld en aandachtspunten naar voren worden gebracht, komt dus net voordat ik in de gelegenheid ben geweest om u per brief te informeren over de uitkomst van die gesprekken en om het kabinetsstandpunt ten aanzien van het rapport van de Ombudsman met de Kamer te delen. Ik kan u nu wel zeggen, omdat we nu toch hier zijn en u vragen aan mij stelt, dat uit de gesprekken tot nu toe niet het beeld naar voren komt dat het verbieden van demonstraties een soort algemeen gebruik is of dat er te gemakkelijk wordt gegrepen naar het argument van de openbare orde om demonstraties niet toe te staan. Mijn beeld is dat gemeenten niet over één nacht ijs gaan, dat ze hun afweging heel zorgvuldig doen, dat in het leeuwendeel van de gevallen demonstraties zonder noemenswaardige problemen kunnen plaatshebben en dat er goed overleg is tussen gemeenten en politie. Het plaatst burgemeesters wel voor dilemma's en het is niet altijd makkelijk — je hebt actie en reactie — maar het grondrecht als zodanig lijkt, zo is mijn voorlopige oordeel, goed geborgd.

De heer Van Raak (SP):

Ik vroeg me af of de minister niet wat eerder had kunnen zeggen dat de brief eraan komt. Dan hadden we ons misschien deze hele avond kunnen besparen. Nu is het toch een beetje mosterd voor de maaltijd, op een gekke manier. Maar voor als die brief komt, heb ik nog twee vragen. Kan de minister die dan ook meenemen? Ten eerste is er een groot verschil tussen het recht op demonstreren en de vrijheid van meningsuiting. Zeker hier in Den Haag heb ik veel ervaring met klachten daarover. Mensen maken in hun eentje gebruik van hun recht van meningsuiting — dat kan in de krant, maar ook hier op het Plein — en worden behandeld als een demonstratie met alles erop en eraan. Zij worden dan weggestuurd omdat het niet mag. Dat kan niet. Iedereen heeft het recht van meningsuiting.

Mijn tweede punt is het volgende. Bijvoorbeeld in Dokkum was er heel veel tijd en moeite geïnvesteerd in inlichtingenposities en wist men eigenlijk precies wat er aan de hand was en welke types waarvandaan kwamen, en toch was er vierkant te weinig politiecapaciteit om de plannen uit te kunnen voeren.

De voorzitter:

Daar hebt u in uw eerste termijn ook naar gevraagd inderdaad.

Minister Ollongren:

Dat zou ik misschien gedacht, maar niet gezegd hebben. Maar het kopt wel. Deze vragen van de heer Van Raak wil ik graag beantwoorden. Ik ben het helemaal met hem eens dat er een verschil is tussen de vrijheid van meningsuiting en een demonstratie. Een eenmansprotest hier of elders, met of zonder een bord erbij, kan een uiting zijn van een mening. En dat is wat anders dan een demonstratie, waarvoor in ieder geval meer dan één persoon nodig is en waarvoor geldt dat het gewenst is dat het gemeld wordt zodat de gemeente daar een oordeel over kan geven. Overigens hoeft dat niet. Ik geloof dat de heer Van Raak dat in zijn eerste termijn ook zei. Het kan ook zo zijn dat iemand of een bepaalde groepering ervoor kiest om een demonstratie niet te melden. Daarmee is die niet automatisch verboden. Ik geloof dat de heer Van Raak en ik het op dat punt helemaal eens zijn. Ik dacht ook dat dit in de reactie van mijn voorganger op de evaluatie van de wet wordt gemeld. Volgens mij is dit een algemeen uitgangspunt. Er wordt ook aandacht aan besteed in de handreiking. Ik kom daar zo nog op, omdat daar een aantal vragen over zijn gesteld.

Dan de andere vraag van de heer Van Raak. Om demonstraties in goede banen te kunnen leiden, moeten gemeenten zo veel mogelijk informatie verzamelen over mogelijke tegenreacties of andere zaken die kunnen gebeuren. Maar ze beschikken natuurlijk niet echt over alle informatie over wat er gaat gebeuren. Dus niet alles wat zo'n demonstratie kan verstoren, is van tevoren bekend. Het is een inschatting. Er wordt capaciteit ingezet om die inschatting goed te kunnen maken. Dan wordt er gekeken naar voldoende politiecapaciteit op basis van de inschatting die de burgermeester op dat moment heeft. Soms is er al een beeld waarbij de beschikbare capaciteit onvoldoende is en soms ook niet. Soms ontstaat er een praktijk waaruit blijkt dat de inschatting toch niet helemaal klopte. Dat verschilt per situatie. Het klopt dus dat er flink aandacht aan wordt besteed. Er wordt natuurlijk zo goed mogelijk geprobeerd de noodzakelijke capaciteit aan politie-inzet te voorzien. Dit is overigens een vraag die nog beter door mijn collega van JenV zou kunnen worden beantwoord, want die gaat daarover. Het kan natuurlijk ook zijn dat er toch dingen gebeuren die niet vooraf te voorzien zijn. Dat waren de vragen die de heer Van Raak had gesteld.

Ik ga even terug naar de sprekersvolgorde, namelijk naar de heer Kuzu. Nadat hij een paar inleidende voorbeelden had gegeven, vroeg hij zich af of er verschillende afwegingen worden gemaakt in verschillende steden en of verschillende burgemeesters er anders in zitten, terwijl het over hetzelfde type demonstratie gaat. Met andere woorden: de heer Kuzu suggereerde eigenlijk dat er sprake van een soort willekeur zou kunnen zijn. Dat is niet zo. De burgemeester is verantwoordelijk en bevoegd om een beslissing te nemen. Zoals ik net zei, laat hij zich voeden door de lokale driehoek en de lokale informatie. De wet geeft nou juist de ruimte en de verplichting om per demonstratie te beoordelen of beperkingen noodzakelijk zijn. Waar de burgemeesters natuurlijk staan voor het zo veel en zo goed mogelijk faciliteren van het demonstratierecht, zijn ze er ook voor verantwoordelijk om te zien of een beperking noodzakelijk is. De lokale situatie bepaalt dus dat oordeel. Daar ziet de wet op. Dat kan wel leiden tot verschillende uitkomsten, maar dat is omdat de situatie lokaal zo verschillend kan zijn. Dat is dus wat anders dan dat er verschillende afwegingskaders of iets dergelijks zouden zijn. Er is namelijk een eenduidig afwegingskader en dat is de Wet openbare manifestaties.

De heer Kuzu (DENK):

Toch is het zo dat er een beeld ontstaat dat dat niet helemaal klopt. Ik geef gewoon een heel concreet voorbeeld. We hebben een moskee en we hebben een extreemrechtse organisatie die zichzelf Pegida noemt. Dat is een uiterst guur clubje dat het nodig vindt om tijdens de ramadan, de heilige maand voor de moslims, een speenvarken op een barbecue voor een moskee te leggen in vijf verschillende gemeenten. We hebben gezien dat twee gemeenten, Gouda en Utrecht, dan een heel andere afweging maken dan Rotterdam en Arnhem. Dus de situatie, de context, is vergelijkbaar. Dan is de vraag bij in ieder geval een heel grote groep mensen, waar het verschil dan precies zit.

Minister Ollongren:

Ik begrijp dat de heer Kuzu die vraag stelt, maar ook zo'n situatie, dus een demonstratie van dezelfde club mensen, in dit geval Pegida, kan leiden tot een verschillende beoordeling. Dat hangt namelijk ook af van welke dag het is en op welke plek de demonstratie wordt aangekondigd. Ik meen dat in het geval van Utrecht is gezegd: op die plek op dat moment vinden we het niet verantwoord, maar doet u het op een andere plek, dan mag het van ons. Dus ik vind dat een begrijpelijke afweging, lokaal, vanuit de lokale omstandigheden waarin geprobeerd is om zowel recht te doen aan het demonstratierecht als rekening te houden met eventuele problemen die ontstaan vanwege de keuze van de dag of de plek. Dus eigenlijk is het een illustratie van wat ik probeer te zeggen. Lokale, specifieke afwegingen kunnen leiden tot iets wat op afstand lijkt op een verschillende beoordeling. Maar daar zit altijd een motivering onder die ziet op de lokale situatie.

De voorzitter:

Goed, gaat u verder.

Minister Ollongren:

Dat was, denk ik, de belangrijkste vraag die de heer Kuzu zonet stelde.

De twee hoofdvragen van de heer Van Raak heb ik al beantwoord.

De heer Kuzu (DENK):

De minister zegt het eigenlijk wel heel leuk. Het was de belangrijkste vraag die ik stelde. Daar ben ik het mee eens, maar ik heb wel meerdere vragen gesteld. Die gaan onder andere om eenheid van het kabinetsbeleid en over uitspraken van de staatssecretaris. Ik vraag mij af wat de visie van deze minister is op de uitspraken van haar ambtsgenoot of collega op Binnenlandse Zaken. Hij heeft wat mij betreft toch wel een aantal rare uitspraken gedaan.

Minister Ollongren:

Nou, ik herinner me dat rondom dat moment heel veel leden van het kabinet dezelfde vraag kregen en daar eigenlijk een persoonlijke inkleuring aan hebben gegeven. Dat heeft staatssecretaris Knops ook gedaan. Dat is niet alleen zijn goed recht, maar ook nog eens heel begrijpelijk. Want de heer Knops heeft gesproken vanuit zijn leefomgeving, een dorp in Limburg. Hij heeft gezegd dat hij begrijpt dat de afweging lokaal in dat dorp in Limburg anders is dan de afweging die bijvoorbeeld in Amsterdam wordt gedaan. Dat is volgens mij de ruimte die wij elkaar in Nederland juist geven, die vrijheid van meningsuiting, die invulling van hoe je omgaat met tradities. Dat vind ik eigenlijk heel mooi aan Nederland. Zijn andere punt was, denk ik, dat hij stelde dat het goed is dat mensen kunnen demonstreren en dat minderheden zich op die manier kunnen laten horen, maar dat hij ook eens een keer het geluid wilde afgeven van een groep Nederlanders die, in zijn ogen, zwijgt en die je wat minder hoort bij dat soort demonstraties. Hij heeft ervoor gekozen — dat vind ik ook zijn goed recht — om het geluid van die groep in Nederland ook te laten horen. Dat heeft de staatssecretaris gedaan. Ik heb daar geen moeite mee.

De heer Kuzu (DENK):

Wat hij ook heeft gezegd is dat anti-Zwarte Pietdemonstranten te veel ruimte krijgen. Dan vraag ik me af of de minister van Binnenlandse Zaken die onder andere de Grondwet in haar portefeuille heeft, het daarmee eens is. Een ander punt was ook de minister-president. De minister-president zei dat je best 364 dagen in het jaar mag demonstreren tegen Zwarte Piet, maar niet op die ene dag. Is de minister van Binnenlandse Zaken het daar ook mee eens?

Minister Ollongren:

Er is geen beperking vanuit onze kalender aan wanneer je wel of niet mag demonstreren. Desalniettemin moet het kinderfeest in Nederland ook wel dat kinderfeest blijven. Dat heeft de heer Van Raak zonet ook gezegd en ik heb het ook op dat moment gezegd. De burgemeester van Dokkum heeft daar een goede invulling aan gegeven. De demonstranten hadden er zelf mee ingestemd om niet op het moment dat de stoomboot aanlegt aan de kade, een demonstratie daar uit te oefenen, maar iets daarvoor of iets daarna, daar wil ik even vanaf zijn.

We hebben in de Kamer geen debat gehad, maar naar aanleiding van vragen — ik dacht van het CDA — gesproken over hoe kies het is om op 4 mei, om 20.00 uur een lawaaidemonstratie te doen. Daar hebben we een opvatting over; ik ook. Ik vind dat niet getuigen van respect. Daarmee doe ik niets af aan de grondrechten; echt helemaal niets, maar ik vind het een kwestie van beschaving en volwassenheid dat we dat soort dingen in Nederland wel tegen elkaar kunnen zeggen.

De voorzitter:

Tot slot, de heer Kuzu.

De heer Kuzu (DENK):

Daar ben ik het op zich wel mee eens, dat het gaat om beschaving en volwassenheid, en dat je niet de orde mag verstoren. Daar hebben volgens mij de burgemeesters in ons land ook een bijzondere verantwoordelijkheid in. Het gaat er vooral om dat er in de kwestie van Dokkum gebruik wordt gemaakt van het afsluiten van snelwegen om demonstranten te behoeden om op de bestemming aan te komen. Als je dan vervolgens aangeeft begrip te hebben voor de uitspraak van de staatssecretaris en van de minister-president; ze mogen allemaal opvattingen daarover hebben, welk signaal geef je daarmee dan af, waar het gaat om het niet ondermijnen van dit grondrecht? Dat is toch even een serieuze en dwingende vraag aan deze minister.

Minister Ollongren:

Geen van de collega's die u aanhaalt, heeft daarmee gesuggereerd dat het recht om te demonstreren moet worden ingeperkt. Integendeel.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Ollongren:

Dan ga ik ook verder met mijn beantwoording, want ik heb geen andere vraag gehoord. Het gaat om vrijheid van demonstratie of demonstratierecht. Dat is een grondrecht en dat verdedigt het kabinet.

Mevrouw Den Boer (D66):

Er is natuurlijk een zeer polariserende sfeer ontstaan rondom Dokkum en andere gemeenten. Dat is heel erg betreurenswaardig en misschien zelfs afkeurenswaardig, zeker als het over ruggen van kinderen heengaat. Dat betekent wel dat we in Nederland voorbereid moeten zijn op dingen die plotseling gebeuren, die niet voorbereid zijn, zoals een hostile audience. Daarmee wordt bedoeld: een tegengeluid dat wordt georganiseerd. Is de minister in haar gesprekken met de gemeenten ook met deze vraag bezig?

Minister Ollongren:

Zeker. Ik begon mijn inleiding ook met te zeggen dat in de evaluatie is geconstateerd dat door de gemeenten is gezegd dat zij graag die demonstraties willen faciliteren en de ruimte willen geven. Dat vinden wij belangrijk, maar we constateren wel een trend waarin de ene demonstratie vaker lijkt te leiden tot een tegendemonstratie of actie en reactie. Dat is, denk ik, een feit waar de gemeenten ook mee te dealen hebben. Ze doen dat ook. Dat leidt er voor zover ik heb kunnen constateren, niet toe dat er minder demonstraties worden toegestaan, uit angst voor een tegenreactie, en ik denk dat angst ook op dit punt geen goede raadgever zou zijn.

In Dokkum heeft de burgemeester heel goed vorm gegeven aan de demonstratie aan de ene kant en de intocht aan de andere kant, maar constateert vervolgens dat een andere groep, die natuurlijk ook het recht heeft om zijn mening te laten horen, daarvoor een manier kiest die wel verstorend is voor de openbare orde en gevaar heeft opgeleverd voor mensen op de snelweg. Als er was gekozen voor een tegengeluid door middel van een demonstratie, aangekondigd en afgesproken, was daar goed mee omgegaan, denk ik, maar dit leverde een andere situatie op, met alle gevolgen van dien. Daar moeten we ook van leren en dat doen de burgemeesters natuurlijk ook. Daar is zeker aandacht voor.

Mevrouw Den Boer (D66):

Ik deel de opvatting van de minister dat angst geen goede raadgever is. Het is natuurlijk een heel lastige afweging om te maken, maar goed, dat grondrecht op vrije demonstratie prevaleert ten allen tijde. Dat moet heel erg duidelijk zijn voor al die burgemeesters. Daarom vraag ik of de minister op dat punt terug zal komen in de brief die zij voor ons in de wacht heeft gelegd.

Minister Ollongren:

Ja, omdat dit ook onderwerp van gesprek is met de gemeenten. Dat zeg ik mevrouw Den Boer graag toe.

Mevrouw Özütok van GroenLinks heeft gevraagd naar de Ombudsman. Ik heb gezegd dat een en ander voor de zomer komt. Zij vroeg ook aan mij of ik nu van oordeel ben dat de WOM goed functioneert. Ja, ik denk van wel. Dat blijkt uit de evaluatie. Ook de Ombudsman concludeert in het rapport niet dat de wet tekortschiet. Maar nogmaals, u krijgt nog een reactie daarop. Ik zal erop terugkomen in de brief, maar ik heb dus niet het beeld dat de wet als zodanig niet goed functioneert. Integendeel, ik denk dat die precies het kader biedt dat nodig is. Maar ik kom erop terug.

De handreiking is iets wat nog voortkwam uit de evaluatie en de brief van mijn voorganger. Dat was in januari 2017. Minister Plasterk heeft toen toegezegd dat hij met een praktische handleiding zou komen voor gemeenten en politie en dat hij daarover contact zou opnemen met de gemeente Amsterdam en de nationale politie. Die werkten toen namelijk aan zo'n handleiding. Dat is ook gebeurd. De publicatie van de gemeente Amsterdam en de nationale politie, een gezamenlijk werk, is af. Het zou niet erg handig zijn om dat nog eens over te doen, want er ligt gewoon een goed stuk. Ik denk dat dit een goede basis biedt om mee te werken, ook voor de andere gemeenten.

Het rondje langs de gemeenten loopt nu. Ik heb Amnesty International ook genoemd. Ik wil dit onderwerp ook laten terugkeren in het Strategisch Beraad Veiligheid van burgemeesters, zodat ook daar met enige regelmaat aandacht wordt gegeven aan het demonstratierecht.

Even kijken of ik dan al bij de heer Bosma ben. Ik denk het wel eigenlijk. Ik heb al het een en ander gezegd over de hele situatie in en rondom Dokkum. Ik hoop dat ik daarmee ook antwoord heb gegeven op zijn vragen. Hij wilde lintjes en standbeelden uitdelen. Dat vind ik eigenlijk ook een lokale afweging, zou ik tegen de heer Bosma willen zeggen.

Voorzitter. Dan nog een paar vragen. Wat de heer Van der Molen zei, sluit wel een beetje aan bij wat uw collega, mevrouw Den Boer, en ik net zeiden in het interruptiedebatje over actie-reactie. De heer Van der Molen zei het scherp. Hij had het over het ontwrichten. Om het dan ook scherp te zeggen: grondrechten moeten misschien wel worden beperkt als er echt misbruik van wordt gemaakt op een manier die bijvoorbeeld levensbedreigend is. Dan hoeven we er niet eens een discussie over te hebben, denk ik. Helaas gebeurt dat. Daar moet natuurlijk tegen worden opgetreden, bij voorkeur ook, als er voldoende bewijs is, met strafrechtelijke middelen. Maar, wat weer niet mag gebeuren — dan denk ik helemaal in de richting die mevrouw Den Boer ook opging — is dat er naar dit soort bedreigingen wordt gegrepen om te voorkomen dat een demonstratie doorgang kan vinden. Het is dus een ingewikkeld dilemma. Stel dat individuen misbruik maken door bijvoorbeeld het uiten van bedreigingen op social media of wat dan ook. Ik ben er geen voorstander van dat dat wordt aangegrepen om een bepaalde groep die wil demonstreren, dat recht te ontzeggen. Daar zit zo'n beetje de balans die we met zijn allen hierin moeten zoeken, denk ik.

Voorzitter. Ik kijk eventjes of er nog vragen zijn blijven liggen. De Partij voor de Dieren had ook nog een aantal vragen, maar die zagen op onderdelen van het rapport van de Ombudsman, bijvoorbeeld over de aanmeldplicht, de termijn van vier dagen. Dat is overigens een lange termijn. Het is lang niet overal zo lang. Ik weet dat het in Amsterdam 24 uur is. Veel gemeenten hebben 48 uur. Dus daar is lokaal verschil in. Aangezien de opmerkingen van mevrouw Van Kooten voortkomen uit het rapport, wil ik voorstellen dat zij eerst de reactie op het rapport afwacht. Dan zien we of zij nog aanleiding heeft om op die vragen terug te komen. Die zien namelijk rechtstreeks op het rapport. En ik heb gezegd dat ik voor de zomer met een reactie daarop kom.

De voorzitter:

Dan gaan we nu naar ... O, mevrouw Den Boer?

Mevrouw Den Boer (D66):

Ik heb nog een vraag over mijn vraag ten aanzien van social media. Tegenwoordig kunnen de boodschap en het verzoek om te demonstreren heel snel verspreid worden, onder grote aantallen mensen. Het kan betekenen dat bijvoorbeeld de openbare orde in het gedrang komt, of dat daarover in ieder geval vragen rijzen. Het kan ook betekenen dat de politiecapaciteit onder druk komt te staan. We kunnen ervan uitgaan dat de politiecapaciteit georganiseerd kan en zelfs georganiseerd moet worden ...

De voorzitter:

En de vraag is?

Mevrouw Den Boer (D66):

... want de politie moet te allen tijde beschikbaar zijn. De vraag is hoe de minister dit beziet. En gaat zij dit ook nog meenemen in haar evaluatie van de WOM?

Minister Ollongren:

Het feit dat dit soort informatie snel via social media kan worden verspreid, is wel van recente datum maar ook weer niet van gisteren, want het is al een tijdje aan de gang. Ik denk dus dat de meeste burgemeesters en driehoeken heel goed in staat zijn om dat mee te wegen in hun beoordeling van de informatie die ze verzamelen, zoals de heer Van Raak zonet zei. Ze kunnen dus hun maatregelen daarop afstemmen. Als het gaat over de politiecapaciteit moet ik verwijzen naar mijn collega van JenV, die daar een preciezer antwoord op kan geven. Het is wel een onderdeel van de afweging. Ik heb overigens niet een evaluatie van de wet toegezegd, want die hebben we net achter de rug, maar inderdaad wel een reactie op de Ombudsman en een uitvoerige reactie naar aanleiding van het rondje langs de gemeenten. We kunnen daarbij wel betrekken of ze dit zien als een verdere complicatie bij hun afweging. Daartoe ben ik wel bereid.

De voorzitter:

Tot slot.

Mevrouw Den Boer (D66):

Dat lijkt me sowieso een heel goed idee, gezien het feit dat demonstraties van aard veranderen, zoals ook gesignaleerd is door de Ombudsman.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan gaan we nu naar de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef de heer Kuzu namens DENK het woord.

De heer Kuzu (DENK):

Voorzitter. Ik wil de minister bedanken voor haar beantwoording in eerste termijn. Ik krijg wel het gevoel alsof ze het aan het downplayen is. We hebben een rapport van de Ombudsman, "Demonstreren, een schurend grondrecht?", maar als ik naar de beantwoording van de minister luister, zegt ze eigenlijk: er is niet zoveel aan de hand, dus maak je geen zorgen en ga rustig slapen. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er spanning bestaat tussen het grondwettelijke recht op betogingen en de handhaving van de openbare orde;

overwegende dat het openbareordeargument door burgemeesters op verschillende wijze lijkt te worden toegepast;

overwegende dat dit de deur opent naar willekeur en op gespannen voet staat met de uitgangspunten van rechtsgelijkheid en rechtszekerheid;

verzoekt de minister aan de hand van de handreiking van de Nationale ombudsman met een afwegingskader te komen, waarmee het recht op betogingen op een meer eenduidige manier kan worden afgewogen tegen het belang van wanordelijkheden en het belang van gezondheid en verkeer,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 79 (29614).

De heer Van Raak (SP):

Een vraagje. Ik sta niet onwelwillend tegenover deze motie, maar de minister heeft net gezegd dat ze met een officiële reactie komt op het rapport van de Nationale ombudsman. Daarover gaan we vervolgens een debat voeren. Ik vroeg me af of het niet een beetje ontijdig is om de motie nu in te dienen.

De heer Kuzu (DENK):

Ik snap de vraag. Afhankelijk van de beantwoording kunnen we altijd kijken of de minister in die richting wil bewegen. Aan de hand daarvan kunnen we de motie aanhouden totdat de brief van de minister bij de Kamer binnen is.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Van Raak wenst niet het woord in tweede termijn. Dan ga ik naar mevrouw Özütok namens GroenLinks.

Mevrouw Özütok (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Ik wil de minister bedanken voor haar reactie en de uitvoerige beantwoording van de vragen. Ik heb haar reactie goed gehoord als het gaat richting gemeenten aandacht geven aan het demonstratierecht, maar ik wil ervan verzekerd zijn dat dit belangrijke onderdeel voldoende aandacht krijgt. Vandaar een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat met enige regelmaat blijkt dat er onduidelijkheid is bij gemeenten en/of bij de politie over de regelgeving op het gebied van het grondwettelijk demonstratierecht;

overwegende dat de regering bij brief van 17 januari 2017 de meerwaarde van een handboek heeft erkend;

verzoekt de regering om ervoor te zorgen dat het door de nationale politie en de gemeente Amsterdam opgestelde Handboek demonstratierecht voor gemeenten en politie bij alle gemeenten en bij alle politie-eenheden bekend wordt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Özütok. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 80 (29614).

Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Den Boer namens D66.

Mevrouw Den Boer (D66):

Voorzitter. Ik wil de minister heel erg bedanken voor haar beantwoording van de vragen. Ik zie hier een minister die hart en ook verstand toont voor de borging, de garantie van het heel belangrijke grondrecht van de vrijheid om te kunnen demonstreren in dit land. Ik ben heel erg benieuwd naar de brief van de minister waarin vele elementen zullen terugkomen. Ik heb er zelf een aantal genoemd, zoals social media en hostile audience ofwel de tegengeluiden. Ik denk dat we met name in de praktische handleiding naar de burgemeesters heel duidelijk moeten zijn over hoe dat grondrecht uitgelegd en gepraktiseerd moet worden.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Den Boer. Dan is het woord aan mevrouw Van Kooten-Arissen namens de Partij voor de Dieren.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Voorzitter, dank u wel. Ook ik wil de minister bedanken voor haar beantwoording. Ik heb een motie. Ik begrijp dat er een Kamerbrief komt. Ik ben echter bang dat er dan niet meteen een debat over gevoerd kan worden maar dat dit dan eerst aangevraagd moet worden en het dan vervolgens weer een half jaar duurt. Dus ik heb de volgende motie die ik dan altijd nog kan aanhouden.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het grondrecht op vrije demonstratie een waardevol instrument is in een goed functionerende democratie;

constaterende dat de aanmeldtermijn van ten minste vier dagen en het daaropvolgende overleg met de politie, volgens het rapport van de Nationale ombudsman soms als onnodig belastend wordt ervaren;

verzoekt de regering om te onderzoeken onder welke voorwaarden de aanmeldplicht voor kleine demonstraties afgeschaft kan worden en daar de Kamer over te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Kooten-Arissen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 81 (29614).

De minister kan direct reageren en de moties van een oordeel voorzien. Het woord is aan de minister.

Minister Ollongren:

Voorzitter. Dan kom ik allereerst op de motie van de heer Kuzu op stuk nr. 79. Ik kom nog met de brief en met de reactie op het rapport van de Ombudsman. Dus dat zou wat mij betreft eigenlijk een logischer moment zijn om deze motie te beoordelen. Wellicht zou de heer Kuzu om die reden de motie willen aanhouden.

De heer Kuzu (DENK):

Ik ben bereid om dat te doen, mits de minister kan aangeven of zij in de voorgestelde richting wil bewegen of in ieder geval in haar brief de inhoud, de letter van de motie wil laten terugkomen.

Minister Ollongren:

Dan komen we een beetje in een ingewikkelde afweging. Als de Kamer beschikt over het oordeel van het kabinet over het rapport van de Ombudsman zouden we dit debat bij wijze van spreken nog een keer moeten hebben, want dan heb ik van mijn kant kunnen betogen wat er naar aanleiding van het rapport van de Ombudsman en naar aanleiding van het rondje van de gemeenten wel of niet zou moeten gebeuren. Ik zou dus nu niet aan de heer Kuzu willen toezeggen dat dit sowieso leidt tot het afwegingskader, zoals hij dat hier betoogt. Ik denk ook dat de heer Kuzu pas als hij beschikt over de brief en de reactie, zelf het beste kan beoordelen of een afwegingskader of iets anders naar zijn oordeel noodzakelijk is. Als de heer Kuzu bereid is zijn motie aan te houden, komen we daar vanzelf op terug maar dan moet hij niet aan mij vragen om nu al die toezegging te doen.

De heer Kuzu (DENK):

Ik vraag niet zozeer om een toezegging, maar ik wil toch even heel scherp zijn op die vanzelfsprekendheid omdat ik daar ook wel de nodige ervaringen mee heb. Ik neem het niet voor vanzelfsprekend aan. Dus wat ik graag wil weten van de minister, is of zij de strekking van de motie terug laat komen in haar beoordeling in de brief. Dat mag dan niet opgevat worden als een toezegging zoals het er staat, maar het gaat mij erom of zij bereid is om erop terug te komen, zoals het er staat.

Minister Ollongren:

Ik ben toch voorzichtig. Dat zal de heer Kuzu begrijpen, omdat ik net in eerste termijn gezegd heb dat er naar mijn oordeel geen sprake is van willekeur, maar van lokale omstandigheden die nogal van elkaar verschillen. Ik heb ook betoogd dat de handreiking — daar is overigens ook een motie over ingediend — die door Amsterdam en de nationale politie gedaan is, daarvoor goede handvatten kan bieden. Die kunnen overal worden toegepast. Desalniettemin wil ik ruimte laten voor die lokale afweging. Ik wil er dus goed naar kijken en ik betrek het bij de gesprekken, maar het kan zijn dat ik toch tot een ander oordeel kom dan de heer Kuzu, dus ik wil geen inhoudelijke toezegging in zijn richting doen. Maar ik weet niet of hij de motie dan nog wil aanhouden.

De voorzitter:

Dat is precies de vraag die ik aan de heer Kuzu wilde stellen. Wat gaat u doen?

De heer Kuzu (DENK):

Om de motie aan te houden is het voor mij voldoende als de minister in de brief die zij voor de zomervakantie gaat sturen, aangeeft op dit onderwerp terug te komen. Volgens mij hoor ik dat ook in haar beantwoording. Daarom houd ik de motie aan.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Kuzu stel ik voor zijn motie (29614, nr. 79) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Ollongren:

Dank aan de heer Kuzu.

Dan de motie op stuk nr. 80, van mevrouw Özütok. Die motie ziet op de handleiding van de nationale politie en de gemeente Amsterdam, waar ik zonet over sprak. Ik vind dat een goede, bereikbare handleiding. Ik ben bereid om te doen wat in deze motie staat. Om die reden kan ik het oordeel over de motie aan de Kamer laten.

De derde motie, op stuk nr. 81, is van mevrouw Van Kooten-Arissen. Daar geldt eigenlijk hetzelfde voor. Ik zei zonet dat er een rapport van de Ombudsman ligt. Dat haalt een aantal situaties aan, maar die kunnen nogal verschillen. Ik vind de motie in dat opzicht te vroeg, dus misschien zou mevrouw Van Kooten-Arissen hetzelfde willen doen als de heer Kuzu: eerst de reactie van het kabinet op het rapport afwachten en de motie dus aanhouden.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Ik wil de motie aanhouden en ... Dat was het eigenlijk.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Van Kooten-Arissen stel ik voor haar motie (29614, nr. 81) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Daarmee zijn we aan het eind gekomen van dit debat. Ik dank de minister, de Kamerleden, de medewerkers en de mensen die dit debat hebben gevolgd.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de ingediende motie zullen we volgende week dinsdag stemmen.

Naar boven