3 Vragenuur: Vragen Paternotte

Vragen van het lid Paternotte aan de minister van Veiligheid en Justitie over het bericht "Justitie moet journalisten meer bescherming bieden". 

De heer Paternotte (D66):

Voorzitter. Een vrije pers is het fundament van de vrijheid in de westerse wereld en de zuurstof voor elke democratie. Wat D66 betreft, mogen we dan ook nooit accepteren dat er aan dat recht wordt getornd. Wereldwijd staat de persvrijheid wel onder druk. Dat is dicht bij huis in Hongarije, waar kritische kranten worden opgedoekt, en in Turkije, waar journalisten in de cel belanden. Zelfs in de Verenigde Staten probeert de regering de vrije media te beknotten. Dat betekent dat we hier in Nederland nog harder moeten werken voor de persvrijheid, want ook hier staat die onder druk. 

Een paar maanden geleden bleek al uit onderzoek dat twee op de drie vrouwelijke columnisten constant te maken hebben met bedreigingen. Het woord "hoer" lijkt daarbij erg populair te zijn. Dat werd ook op het huis van een journalist geklad die kritisch over Erdogan had geschreven. Afgelopen vrijdag kwam het rapport Een dreigend klimaat uit, dat is opgesteld in opdracht van de Nederlandse Vereniging van Journalisten. De conclusies zijn snoeihard. Zes op de tien journalisten hebben te maken met bedreigingen en intimidatie. Ze mijden bepaalde wijken. Een op de zes journalisten past zijn berichten aan vanwege die bedreigingen. Een op de zeven durft na bedreigingen überhaupt niet meer te publiceren, wat zelfcensuur is. D66 vindt dat een heel groot probleem. In de open democratie die Nederland is, mag dat niet gebeuren. Is de minister dat met mij eens? Is hij het ook met mij eens dat hier maatregelen voor moeten worden genomen? 

Daarbij denk ik allereerst aan een heel duidelijke aanbeveling uit het rapport, namelijk de aanbeveling om journalisten de bescherming te geven van mensen met een publieke taak. Net zo goed als we zeggen "van onze ambulancebroeders blijf je af", zeggen we dan "van onze journalisten blijf je met je tengels af". Deze eenduidige landelijke afspraken bij agressie en geweld tegen werknemers zouden dan dus ook voor journalisten moeten gaan gelden. Is de minister dat met ons eens? 

Minister Blok:

Voorzitter. De heer Paternotte wijst op het onderzoek van de heer Brenninkmeijer en mevrouw Odekerken naar de toenemende mate waarin journalisten bedreigingen ondervinden, waardoor zij zich beperkt voelen in het uitoefenen van hun werk, zoals zij zelf ook aangeven. Ik ben het zeer met de heer Paternotte eens dat dit onacceptabel en zeer ernstig is. 

Het rapport geeft een aantal oplossingsrichtingen. Eén daarvan wijst in de richting van de werkgevers of opdrachtgevers van de journalisten zelf. Daarbij wordt bijvoorbeeld gevraagd om meer trainingen. Een andere oplossingsrichting gaat in de richting van de overheid. Daar richt de vraag van de heer Paternotte zich op: kunnen de regels die een aantal jaren geleden zijn ingevoerd voor mensen met een publieke taak, ook gelden voor journalisten? Voor mensen met een publieke taak hebben we een aantal jaren geleden inderdaad ingevoerd dat het Openbaar Ministerie standaardvervolging instelt, tot 200% meer straf kan eisen en standaardschadevergoeding probeert te realiseren. Dat hebben we niet voor niets gedaan. Als mensen zoals politiemannen, brandweermannen, ambulancebroeders of -zusters namens ons moeilijk en gevaarlijk werk doen, mag je al helemaal niet in een situatie komen waarin je zelfs maar met je vingers naar hen wijst. 

Ik heb vorige week al aangegeven dat ik het van belang vind om met het Openbaar Ministerie te overleggen over de aanbeveling in het rapport. Ik heb begrepen dat de Nederlandse Vereniging van Journalisten dat inmiddels ook doet. Ik begrijp immers de wens — het is inderdaad een belangrijk onderwerp — maar je stuit op een aantal praktische vragen. Journalisten zijn er in allerlei soorten en maten. Zij zijn veel minder in loondienst dan agenten of ambulancebroeders. De "agent/zzp'er" kennen wij niet. Naast zzp'ers is het begrip "journalist" ook niet beschermd. U en ik kunnen ons morgen de titel "journalist" toemeten; nou, ik iets moeilijker dan u, denk ik. Voordat je overgaat tot maatregelen, moet je dus preciezer in kaart brengen wat werkt en helpt. Dat gebeurt op dit moment en ik ben graag bereid om de Kamer te informeren over de uitslag van dat overleg tussen het Openbaar Ministerie en de journalisten. 

De heer Paternotte (D66):

Ik dank de minister voor de beantwoording. Het is goed dat de minister onderstreept hoe belangrijk dit is en dat ook hij dit ziet als een bedreiging van onze rechtsorde. De reden waarom wij de in het rapport gedane aanbeveling aanhalen, is heel duidelijk: er zijn weliswaar journalisten die aangifte doen, maar de meeste journalisten doen dat überhaupt niet. De aangiftebereidheid is heel laag. Dat is goed te verklaren: als journalisten aangifte doen, krijgen zij in de meeste gevallen geen enkele reactie en in de meeste gevallen wordt er niet vervolgd. In beide gevallen gaat dat om twee derde van het totale aantal. Kan de minister begrijpen dat mensen geen aangifte doen als zij in de meeste gevallen geen reactie krijgen en als aangifte meestal niet vervolging leidt en dat het, nog los van het beschermen van het beroep, in ieder geval wenselijk is dat als een journalist aangifte doet van bedreiging, lik-op-stukbeleid wordt gevoerd, wél tot vervolging wordt overgegaan en duidelijk wordt gemaakt wat er met de aangifte wordt gedaan, zodat de aangiftebereidheid omhoog kan gaan? Kan de minister de politie en het OM vragen om te beloven dat zij werk maken van aangiften door journalisten? Dit is immers niet het eerste rapport over de veiligheid van journalisten. Die situatie verandert in de hele wereld. In heel veel landen staat de persvrijheid onder druk. Wat ons betreft moet Nederland juist vooroplopen bij het beschermen daarvan en moeten wij laten zien dat wij ook op dit punt een vrijhaven in de wereld zijn. Is de minister dat met ons eens? 

Minister Blok:

Ik kan niet genoeg benadrukken hoe belangrijk het is om aangifte te doen. Ik roep journalisten er ook echt toe op om aangifte te doen. Ik vind het zorgelijk dat dit relatief weinig gebeurt. Ik heb niet scherp kunnen lezen of dit puur de Nederlandse situatie is, want het rapport gaat ook over het buitenland, het wereldwijde beeld van Nederlandse journalisten die wel of geen aangifte doen. Voor Nederland vind ik het in elk geval zorgelijk als er geen aangifte wordt gedaan en roep ik journalisten er echt toe op om dat wel te doen. Ik begrijp het door de heer Paternotte gelegde verband met het gevolg geven daaraan. Ik gaf al aan dat ik op grond van het overleg tussen het Openbaar Ministerie en de Nederlandse Vereniging van Journalisten serieus daarnaar wil kijken, omdat ik op een aantal zojuist genoemde praktische problemen stuit. Die problemen zijn voor mij geen reden om te zeggen dat we niets doen, maar we moeten dit wel netjes afkaderen, zodat je niet zomaar zegt "journalist", maar echt helder hebt wie je precies de bescherming wilt bieden die inderdaad hoort bij deze inderdaad zeer belangrijke taak in een open samenleving. 

Wat de internationale rol van Nederland betreft: bij de verschrikkelijke ontvoering in Colombia, die gelukkig goed is afgelopen, bleek ook deze week weer dat het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken zich op dat punt zeer inzet en dat het echt onderdeel is van ons beleid om het belang van persvrijheid ook buiten Nederland te benadrukken. Inderdaad, de democratie en de rechtsstaat kunnen alleen functioneren als mensen, ook als dat gevaarlijk is, verslag willen doen van wat er gebeurt in een land. 

De voorzitter:

U bent klaar, mijnheer Paternotte? Dank u wel. De heer Van Nispen van de SP heeft nog een vraag aan de minister. 

De heer Van Nispen (SP):

Als bedreigingen tegen journalisten toenemen, lopen we het risico dat journalisten hun reportages afbreken, dat ze niet meer durven te publiceren en dat ze niet meer durven te onthullen. Dat gebeurt ook. Dat lezen we in het rapport. Journalisten zijn inderdaad ontzettend belangrijk in onze rechtsstaat. Juist die onthullingen moeten er blijven komen. Op bedreigingen is dus maar één antwoord mogelijk: consequent aanpakken. Dat gebeurt nu onvoldoende. Wat gaat de minister doen om naast die journalisten te gaan staan om die bedreigers aan te laten pakken? Is hij ook bereid om daar voldoende capaciteit voor vrij te maken bij politie en Openbaar Ministerie? 

Minister Blok:

De heer Van Nispen stelt in feite dezelfde vraag als de heer Paternotte, maar die zal ik graag beantwoorden. Er is geen verschil van mening over het belang van het werk van journalisten en het feit dat bedreiging onacceptabel is. Ik heb ook aangegeven dat ik het goed vind dat het Openbaar Ministerie, waar ik uiteindelijk politiek verantwoordelijk voor ben, op grond hiervan in overleg gaat met de Nederlandse Vereniging van Journalisten. Ik vind het echter ook logisch dat ik, voordat ik tot maatregelen kan overgaan, eerst een aantal praktische vragen moet beantwoorden vanwege de problemen die ik geschetst heb en die we wel helder in kaart moeten brengen. Een agent is namelijk echt iets makkelijker te herkennen dan een journalist, zowel in juridisch als in praktisch opzicht. Ik heb al aangegeven dat we daar nu mee bezig zijn en dat ik de Kamer zal informeren over de uitkomst daarvan. 

De heer Van Oosten (VVD):

Daar ben ik in geïnteresseerd. Ik hoorde de minister ook zeggen dat hij op zoek is naar wat werkt en wat helpt. Voor die brief is het van belang dat in kaart wordt gebracht wat er nu feitelijk gebeurt als een journalist aangifte doet van een bedreiging. Wordt hij gekend als journalist? Wordt dat genoteerd? Leidt dat tot een bepaalde behandeling of niet? Ik vraag dat mede omdat deze discussie al wat langer loopt. In 2005 en 2009 zijn er al rapporten over uitgebracht. Ik zou het interessant vinden als de brief ook daar informatie over verschaft, zodat daar in het vervolg eventueel in de Kamer over kan worden gesproken. 

Minister Blok:

Dat is een terechte vraag van de heer Van Oosten. Hij wijst erop dat je bij een aangifte ook moet kunnen markeren dat iemand bedreigd is in zijn positie als journalist. Op de een of andere manier moet kenbaar gemaakt worden dat iemand dat beroepsmatig doet. Ik vind dit een belangrijk punt en zal het in de brief zeker meenemen. 

De voorzitter:

Dank u wel. 

Naar boven