4 Vragenuur: Vragen Van der Staaij

Vragen van het lid Van der Staaij aan de minister van Veiligheid en Justitie over de ophef om reclameposters voor webcamsex. 

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Op dit moment zijn er door het hele land opzichtige reclameborden te zien. Het gaat om enorme billboards voor webcamsex. Als je op Twitter rondkijkt, blijkt dat heel veel mensen zich daaraan ergeren, vooral omdat kinderen en jongeren die bijvoorbeeld net van de avondvierdaagse terugkomen of naar een kinderspeelplaats gaan, tegen dit soort bizarre billboards kunnen aanlopen. Veel ouders doen hun best om hun kinderen duidelijk te maken dat je zuinig moet zijn op je lichaam. Zij geven aan dat seksualiteit iets moois is, maar dat zij wel binnen veilige kaders moet plaatsvinden en dat je je dus niet zomaar bloot moet geven voor de webcam. Die boodschap komt ook naar voren in het onderwijs en in maatschappelijke organisaties. Dit soort reclame-uitingen ondermijnt in feite al die pogingen. 

De bescherming van goede zeden, in het bijzonder met het oog op jongeren, is toch een waarde die we met elkaar delen? In de Grondwet wordt dit expliciet benoemd in hetzelfde artikel dat over de vrijheid van meningsuiting gaat. Er zijn grenzen. Onze oproep is dat we onze straten niet moeten laten kapen door de seks- en porno-industrie. Is de minister het daarmee eens? Welke mogelijkheden hebben burgers en gemeentebesturen om dit soort billboards tegen te gaan? 

Het bedrijf dat nu zo opzichtig adverteert, is al een keer op de vingers getikt door de Reclame Code Commissie. Je hoort nu ook dat het bewust organiseren van ophef eigenlijk deel gaat uitmaken van het verdienmodel. Dat moet niet gebeuren. Zou het mogelijk zijn om boetes op te leggen aan bedrijven die telkens over de schreef gaan? Kortom: laten we dit soort bedrijven financieel uitkleden. 

Ik kom op mijn laatste vraag aan het kabinet. Bij radio- en televisieprogramma's wordt er via de Kijkwijzer bepaald of ze geschikt zijn voor jongeren. Waarom gebeurt dit niet ook bij straatreclames? 

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Ik dank de heer Van der Staaij voor deze vraag. Laat ik vooropstellen dat de overheid vooraf geen controle uitoefent op reclame-uitingen. Dat heeft alles te maken met de vrijheid van meningsuiting, die natuurlijk ook geldt voor reclame-uitingen. 

We hebben daarnaast in ons stelsel een aantal waarborgen ingebouwd voor onwelgevallige reclame. De heer Van der Staaij merkte zelf ook al op dat een soortgelijk bedrijf in het verleden al een keer op de vingers is getikt door de Reclame Code Commissie, waarvoor de minister van Economische Zaken verantwoordelijk is. De Reclame Code Commissie is dé waarborg die we in Nederland hebben om onwelgevallige reclame aan te pakken. Eenieder die zich aan deze specifieke reclame ergert, staat het vrij om daarover een klacht in te dienen bij de Reclame Code Commissie. Zij kan vervolgens binnen het bestaande kader toetsen of er sprake is van een onwenselijke reclame, bijvoorbeeld ten aanzien van kinderen. Van de uitspraken van de Reclame Code Commissie wordt 96% opgevolgd. Ik denk dat de heer Van der Staaij dit ook weet, want in 2007 is er al een discussie gevoerd over een soortgelijke billboardcampagne langs de snelwegen. Ik volgde de heer Van der Staaij destijds op Twitter als geïnteresseerd politicus en ik herinner mij dat hij toen twitterde dat er een belangrijke stap was gezet in de strijd tegen dit soort reclame-uitingen. 

De minister van Economische Zaken heeft daarnaast nog niet al te lang geleden geantwoord op Kamervragen van de heer Segers over een reclamevliegtuig. De Reclame Code Commissie heeft destijds ook met succes daartegen opgetreden. Het ging specifiek om de gemeente Assen en daar is toen ook in de gemeenteraad uitgebreid over gesproken. Die discussie heeft ertoe geleid dat het bedrijf bereid is geweest om vrijwillig een reclame-uiting weg te halen op een plek waar mensen die liever niet wilden hebben. 

In Nederland hebben we dus aan de ene kant vooraf geen overheidscontrole op reclame-uitingen, maar aan de andere kant hebben we wel allerlei waarborgen om op een adequate manier mogelijke zorgen, zoals die van de heer Van der Staaij, tegemoet te treden. De primaire bron daarvoor is de Reclame Code Commissie. 

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik ben benieuwd naar zijn antwoord op mijn eerste vraag. Ik merk dat hij ook als kabinetslid over allerlei dingen een opvatting heeft. Vindt hij ook dat we op dit punt eigenlijk moeten zeggen: het is heel ongelukkig als we op zo veel plekken, op veel uitvalswegen en op plekken waar jongeren vaak komen, met dit soort uitingen worden geconfronteerd? Ondermijnt dit niet een beleid dat ook de minister van Veiligheid en Justitie voorstaat, waarbij wordt gezegd: jongeren pas een beetje op, ook wat betreft de manier waarop je met webcams omgaat? Staat dit soort reclame niet haaks op het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van jongeren? Dat is mijn eerste punt. 

Het tweede punt is meer juridisch. Het viel mij op dat de minister zei dat voor handelsreclame ook de bescherming van het grondwetsartikel geldt. Ik vind het opvallend dat juist in het laatste lid van artikel 7 heel nadrukkelijk staat dat al die andere waarborgen van artikel 7 inzake de vrijheid van meningsuiting juist niet van toepassing zijn op handelsreclame. Bij handelsreclame zijn er dus veel meer mogelijkheden om op te treden dan bij het echt ventileren van opvattingen, ook onwelgevallige opvattingen. Is dat geen reden om niet te makkelijk te zeggen: we kunnen er niets tegen doen? 

De minister gaf terecht aan dat bij de Reclame Code Commissie met succes klachten worden ingediend. Met verschillende voorbeelden is er hetzelfde bereikt. Helpt dit wel? Wil men niet bewust dat er ophef over is omdat dat leuk zou zijn? Het helpt dus helemaal niet. Moeten we die bedrijven niet steviger aanpakken met keiharde boetes, die ook het voordeel ontnemen? Ik ben niet van plan om er het zwijgen toe te doen en Nederland vervuild te laten raken door dit soort campagnes. Ik wil niet dat er wordt gezegd dat we het er maar niet over moeten hebben, want het gebeurt gewoon. Men stopt ontzettend veel geld in dit soort campagnes. Wat kunnen gemeentebesturen concreet hiertegen doen binnen onze constitutionele grenzen? 

Minister Van der Steur:

Ik begin met de eerste vraag. De heer Van der Staaij vroeg of ik ook namens het kabinet een waardeoordeel wil uitspreken over deze specifieke reclame-uiting. Ik denk dat het goed is dat ik mij niet persoonlijk en ook niet namens het kabinet uitlaat over een reclame-uiting van dit specifieke bedrijf. Of de reclame-uiting in overeenstemming is met goede smaak en met fatsoen, moet ieder voor zich bepalen. In de samenleving zijn er verschillende gedachten over zulke posters, en zeker over deze poster. Ik ben blij dat de heer Van der Staaij erkent dat de Reclame Code Commissie het eerste aanspreekpunt is waar iedereen terechtkan met klachten over een reclame waarvan men vindt dat die eigenlijk niet zou moeten. Ik ben ook blij dat de heer Van der Staaij eveneens zegt te erkennen dat dit een systeem is dat functioneert en dat in 96% van de gevallen, zoals ik al zei, leidt tot actie van het betrokken bedrijf conform de uitspraak van de Reclame Code Commissie. Of deze uiting haaks staat op het rijksbeleid is een smaak- en fatsoensoordeel. Ik kan daar niet in treden. Ik heb niet het gevoel dat wij te makkelijk zeggen dat wij niets kunnen doen. Ik denk juist dat wij heel gefundeerd aangeven wat je er wel tegen kunt doen, namelijk primair je wenden tot de Reclame Code Commissie. 

De laatste vraag was wat gemeenten eraan kunnen doen. De gemeente Assen is een goed voorbeeld. Die heeft de dialoog geopend en ervoor gezorgd dat de poster verwijderd is van de plek waar er aanstoot aan werd genomen. Dat vind ik een heel mooi voorbeeld van hoe je dit in onderling overleg op een goede manier kunt oplossen. Er staat de gemeente niets in de weg om binnen de grenzen van onze samenleving ook bij het vergunnen van reclameborden — de gemeente is immers degene die dat aanbesteedt — aandacht te vragen voor deze problematiek. Ik kan me voorstellen dat je als gemeente zegt: we doen het niet bij scholen, maar ik laat dat echt aan de gemeenten over. Kijk een beetje met elkaar hoe je dat doet, maar het is een kwestie die de individuele gemeenten moeten oplossen. Ik kan mij ook goed voorstellen dat er gemeenten zijn die daar helemaal geen behoefte aan hebben, terwijl andere gemeenten dat misschien wel hebben. Ik denk dat er op alle mogelijke manieren ruimte is om hier op een nette en verstandige manier mee om te gaan. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De minister noemt de gemeente Assen, die inderdaad maatregelen heeft genomen. Verder zegt de minister eigenlijk dat de gemeenten het zelf maar moeten uitzoeken. Ik wil de minister toch vragen of hij niet eens met de VNG om tafel zou kunnen zitten om te bekijken of dit niet wat breder besproken zou kunnen worden met de gemeenten en om te bezien of de gemeenten aangezet zouden kunnen worden om het goede voorbeeld van Assen te volgen. 

Minister Van der Steur:

Dat zou de omgekeerde wereld zijn. Als de gemeente Assen zegt: wij hebben hier een probleem mee en wij hebben dat in goed onderling overleg met dat bedrijf opgelost, dan is Assen lid van de VNG en kan Assen dat zelf met de VNG opnemen. Dat lijkt mij veel logischer dan dat ik dat vanuit het kabinet ga doen. Dus die suggestie kan de heer Voordewind vast en zeker ook kwijt bij de gemeente Assen. 

Naar boven