5 Vragenuur: Vragen Rog

Vragen van het lid Rog aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht "Daling hbo forser dan gedacht". 

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Spookverhalen en pure bangmakerij: dat was de reactie van de minister toen het CDA vorig jaar op basis van vele onderzoeken duidelijk maakte dat het leenstelsel zou zorgen voor minder studenten in het hoger onderwijs. Volgens haar zou het leenstelsel geen effect hebben op de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Helaas sta ik hier vandaag omdat precies datgene gebeurt waarvoor we toen bang waren. Niet op de universiteiten, maar wel in het hbo: hét onderwijstype dat de springplank zou moeten zijn voor mbo'ers, hét onderwijstype dat een kans zou bieden voor eerstegeneratiestudenten en hét onderwijstype dat er uiteindelijk voor zou moeten zorgen dat jongeren die het thuis niet al te breed hebben, zelf een betere toekomst hebben. De minister heeft duidelijk gemaakt dat zij zich er juist aan stoort dat deze jongeren hogerop willen komen en dat het niet erg is als jongeren met een mbo-diploma niet gaan doorstuderen. Is de minister blij met deze afname van ongeveer 10.000 studenten? 

In ScienceGuide en op Foliaweb konden we lezen dat er op de HvA, de Hogeschool van Amsterdam — de minister niet onbekend — een instroomafname is van 16%. De Vereniging Hogescholen van Thom de Graaf laat zien dat er 5% tot 10% minder eerstejaarsinstroom zal plaatsvinden. Is de minister bereid om terug te komen op haar uitspraken dat het leenstelsel geen effect zou hebben op deelname aan het hoger onderwijs, specifiek in het hbo? Is deze afname ook de reden voor de bijstelling van de studentenaantallen in de begroting van OCW? Is de minister bereid het leenstelsel aan te passen om de deelname aan het hoger onderwijs van met name kwetsbare groepen op peil te houden? 

Minister Bussemaker:

Voorzitter. Allereerst wil ik zeggen dat ik het met de heer Rog eens ben dat het hbo en het hele hoger onderwijs toegankelijk moeten zijn voor iedereen die de juiste papieren en motivatie heeft. Het hoger beroepsonderwijs is in mijn ogen een emancipatiemachine en het moet dat ook blijven. De vraag is echter of er sprake is van een grote daling van studentenaantallen. Die conclusie zou zeer voorbarig zijn. Het gaat hier om cijfers uit het hbo-veld, van individuele instellingen. Die cijfers krijgen we elke maand, maar we kunnen daar nog geen definitieve conclusies aan verbinden. De uitkomsten die individuele hogescholen thans kunnen presenteren, zijn namelijk zeer afhankelijk van definities. De 17% of 16% die in ScienceGuidewordt genoemd, herken ik in ieder geval niet. 

Ik blijf benadrukken dat dit om een voorlopige verwachting gaat van de Vereniging Hogescholen. De heer Rog weet net zo goed als ik dat 1 oktober de teldatum is. Instellingen gaan dan hun cijfers goed bekijken en nogmaals berekenen hoeveel studenten zij echt hebben. De cijfers leveren zij voor 1 december bij DUO aan. Op grond daarvan kunnen we vervolgens tot definitieve inschrijfcijfers komen. Die zal ik de Kamer melden in het voorjaar, in de studentenmonitor. Er is dus geen aanleiding om terug te komen op afspraken. Ik heb trouwens altijd gezegd dat er sprake zou kunnen zijn van een kleine dip. Ik verwacht echter geen structurele veranderingen. We doen er zeer veel aan om juist mbo'ers te stimuleren om een opleiding op het hbo te volgen. Er is ook geen directe relatie met de begroting. 

De heer Rog (CDA):

De minister zegt dat deze cijfers voorbarig zijn. Zij gaf echter in eerdere interviews over de wo-instroom — dat is de instroom op de universiteiten — aan, dat zij zeer tevreden was dat die op peil was gebleven. Nu zouden de hbo-instroomcijfers echter ineens voorbarig zijn. Ik vind dat een vreemde conclusie. Mijn vraag aan de minister is echter de volgende. Stel dat wij straks wel zitten met cijfers van een ongeveer 7% lagere instroom in het hbo. Zou dat voor deze minister een aanleiding zijn om maatregelen te nemen die ervoor zorgen dat de instroom wel op peil blijft? Want als de minister hier zegt dat het hbo een "emancipatiemotor" is, dan kan dat niet blijven bij deze holle retoriek. Dan moet dat ook waargemaakt worden. Dan moeten we dat hoger beroepsonderwijs laagdrempelig en toegankelijk houden. Als deze cijfers straks, op 1 oktober, waar blijken te zijn, wat gaat deze minister daar dan aan doen? 

Minister Bussemaker:

Laat ik eerst even corrigeren wat ik over het universitair onderwijs heb gezegd. Daarover heb ik ook gezegd dat het voorlopige cijfers zijn, maar dat ik eruit afleidde dat er geen reden is tot grote zorg. De andere vraag is een als-danvraag. Het lijkt mij goed om eerst de monitor af te wachten. Dan kunnen we namelijk ook bekijken wat de oorzaak is. Gaan studenten misschien niet meer bij grote hogescholen in de Randstad studeren? De hogeschool die de heer Rog noemde, heeft bijna 50.000 studenten. Misschien gaan studenten wel naar een andere, kleinere hogeschool en past dat ook in het beleid om kleinschaligheid te promoten. Dat zou een verklaring kunnen zijn. Misschien zien studenten dat de baankansen op de arbeidsmarkt toenemen, omdat het beter gaat met de economie. Misschien constateren we dat veel studenten in het eerste jaar uitvallen en zien we dat zij een gap year nemen om zich beter voor te bereiden. Het zou allemaal kunnen. Ik trek geen voorbarige conclusies. Als ik de Kamer in het voorjaar de cijfers in de studentenmonitor kan sturen, ga ik echter graag met de heer Rog in debat. 

De heer Rog (CDA):

Vanzelfsprekend zullen wij in de Kamer het debat aangaan als de daadwerkelijke cijfers en de analyses er zijn. Dat is ook nodig. Het gaat het CDA er echter om dat wij geen cohort aan studenten mogen verliezen. De cijfers geven nu echter wel aanleiding om daar bang voor te zijn. De Vereniging Hogescholen laat weten dat het leenstelsel volgens haar een van de oorzaken is voor deze achteruitgang van 5% à 10%. De minister wil daar nu nog niet op reageren, maar ik roep haar op om alles in het werk te stellen om bijtijds bij te kunnen sturen als deze voorlopige cijfers werkelijkheid blijken te zijn. 

Minister Bussemaker:

Ik zal graag blijven volgen hoe het met de studentenbewegingen gaat: wie er gaan studeren, waar ze vandaan komen, wat ze gaan studeren, of er belemmeringen zijn en wat wij daaraan kunnen doen. Ik ga overigens ook heel graag volgen op welke wijze wij al die extra middelen kunnen investeren in het hoger onderwijs. Ik zal de Kamer over beide terreinen op de hoogte houden. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

We zien inderdaad een behoorlijk lagere instroom ten opzichte van andere jaren. Want ook al zijn de cijfers nog niet definitief, dit lijkt mij niet meer zomaar in te halen. Tot de opleidingen die zeker fors minder instroom hebben, behoren de pabo's. Daar studeren de meesters en juffen van zo meteen. Maar nu stromen er dus veel minder mensen in. Dat komt niet alleen door het leenstelsel, maar waarschijnlijk ook door de toetsingseisen die aan de pabo's gesteld zijn. Als er zo veel minder instroom is in de pabo's, betekent dit dat wij over een aantal jaren waarschijnlijk minder docenten voor de klassen hebben staan. Is de minister bereid om de eisen nu niet als leidend te beschouwen voor de toetsing, maar bijvoorbeeld als adviserend voor wat er nog ingehaald moet worden aan achterstallige kennis? Dit kan straks immers heel dramatische gevolgen hebben. 

Minister Bussemaker:

Ik ben het met mevrouw Schouten eens dat de instroom in de pabo's behoorlijk is afgenomen. Dat is de consequentie van een bewust besluit dat wij hier met elkaar genomen hebben. Er was hiervoor zeer brede steun van de Kamer en er werd ook indringend om verzocht, omdat iedereen van mening was dat de kwaliteit van de pabo's niet op orde was. Eigenlijk zouden de pabo's de belangrijkste opleidingen van het hoger beroepsonderwijs moeten zijn, want wij vertrouwen al onze kinderen aan de juffen en de meesters op de basisschool toe. Zij moeten dus goed opgeleid zijn. De pabo's moeten in die jaren genoeg kunnen leren en daarom moeten de studenten voldoende niveau hebben als zij instromen. Om die reden zijn die eisen opgesteld. Die moeten er ook toe leiden dat er in het eerste jaar, dus het huidige jaar, veel minder studenten zullen uitvallen. Dat gaan wij heel goed volgen en als er bijstelling nodig is, zal ik die graag doorvoeren. Maar ik wil niet tornen aan de kwaliteitseisen die wij met z'n allen aan de lerarenopleidingen en de pabo's hebben gesteld. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De vraag is ook niet om te tornen aan de kwaliteitseisen. De vraag is of de minister de studenten een beetje de tijd kan geven om daar in te groeien. Dit is nu in één keer ingevoerd. Zij konden zich daar dus niet op voorbereiden. Wij zien nu het gevolg: een veel lagere instroom in de pabo. Dat onderkent de minister hier ook. Zij zegt: ik ga bijsturen indien dat nodig is. Maar dan zijn we te laat, want dan zijn er al hele groepen studenten uitgevallen die straks de meesters en juffen van de kinderen in de klassen hadden kunnen zijn. 

Minister Bussemaker:

Als mevrouw Schouten het zo formuleert, hebben wij al maatregelen genomen. Voor havisten en met name voor mbo'ers die vakken misten of niet op niveau hadden, hebben wij bijvoorbeeld allerlei maatregelen genomen zoals schakelklassen en bijscholing, waarvoor wij ook extra financiële middelen hebben gereserveerd. Wij moeten volgens mij niet te angstig zijn en de kwaliteitseisen gelijk naar beneden bijstellen. Wij doen er dus alles aan om iedereen te helpen en bij te scholen. Ik ben ook intensief in gesprek met de pabo's over de lessen die zij nu uit deze breed gedeelde maatregelen trekken. Ook op dat vlak houden wij dus alles goed in de gaten. 

De voorzitter:

Ik dank de minister voor haar antwoorden en voor haar komst naar de Kamer. 

De vergadering wordt van 14.53 uur tot 15.00 uur geschorst. 

Naar boven