17 Gereguleerde wietteelt in steden

Aan de orde is het dertigledendebat over gereguleerde wietteelt in steden.

De voorzitter:

Ik heet de minister van Veiligheid en Justitie van harte welkom. De spreektijd bedraagt drie minuten.

De heer Oskam (CDA):

Voorzitter. Vorige maand werd een niet mis te verstane motie van de CDA-fractie aangenomen over het wietteeltbeleid in Nederland: geen ruimte voor regulering. De minister reageerde hierop in een brief met de mededeling dat gemeenten zich zullen houden aan deze landelijke lijn. Hem zijn, zo schreef hij, geen signalen bekend van gemeenten die in weerwil van het landelijke beleid met het uitvoeren van experimenten zijn gestart of van plan zijn dat te doen. Dat laatste is natuurlijk nauwelijks voorstelbaar, want nota bene deze week werden in Heerlen en Maastricht moties aangenomen, zogenaamde anti-Oskammoties, om experimenten en initiatieven voor regulering van wietteelt door te zetten.

Gemeenten willen dus onderzoek doen naar regulering, maar mogen niet overgaan tot regulering. Die onderzoeken zijn dan ook verspild belastinggeld. Is de minister bereid om hiertegen op te treden? Ik vraag de minister of hij bereid is, gebruik te maken van de mogelijkheid voor de Kroon om, wanneer decentrale overheden besluiten nemen die in strijd zijn met het recht of het algemeen belang, deze besluiten te schorsen of te vernietigen. Graag krijg ik daarop een reactie.

De insteek van de CDA-fractie ten aanzien van de onderzoeken naar de experimenten met gereguleerde wietteelt in steden is glashelder. Wij vinden deze absoluut ontoelaatbaar. De argumentatie heeft de minister steeds zelf gegeven. Het grootste gedeelte van de oogst gaat naar het buitenland en regulering zal niet leiden tot een echte oplossing.

Naast het exportargument blijft staan dat acceptatie van softdrugs een onderschat probleem blijft. De CDA-fractie wil af van het geromantiseerde beeld dat enkele partijen blijven schetsen rond dit thema. Feit is dat Nederlandse scholieren veel vaker blowen dan hun Europese leeftijdsgenoten, ook al mogen zij officieel geen softdrugs kopen en gebruiken. Een op de drie blowers gebruikt softdrugs op school. Wij weten dat jongeren die beginnen met blowen op jonge leeftijd een groter risico hebben op problemen op school, verslaving aan harddrugs of psychische stoornissen. Ook vertonen zij vaak agressief of crimineel probleemgedrag.

Ik ga terug naar het lokale beleid. De CDA-fractie roept de minister op om minder naïef te zijn ten aanzien van de houding van gemeenten. Wij hopen dat de minister ervoor zorgt dat de gemeenten zich aan de landelijke lijn houden. Neem als voorbeeld Rotterdam, een stad die vier jaar geleden nog vooropliep in de strijd tegen het gebruik van softdrugs. Nu liggen daar serieuze plannen op tafel om wiet te laten telen door de gemeente. Los van de twijfel over de vraag of vaste gebruikers overstappen naar wat men in de volksmond "bucklerwiet" noemt, door de gemeente geproduceerde gezonde wiet — in onze optiek bestaat gezonde wiet niet — is het voor de CDA-fractie veel belangrijker dat niet wordt genormaliseerd wat eigenlijk niet normaal is en wat wij onze kinderen niet willen voorhouden.

De grenzen zijn duidelijk: geen gereguleerde wietteelt. Maar er zijn toch gemeenten die zich een bepaalde ruimte veroorloven. Ik geef als voorbeeld Amsterdam en Utrecht, waar experimenten zijn gestart om zelf wiet te telen. Ik noem The Tree Of Life Cannabis Social Club Amsterdam. In Utrecht faciliteert de gemeente de Social Cannabis Club Domstad. Het CDA vindt het heel raar, gezien de landelijke lijn.

Ik haal een citaat aan van een woordvoerder van het ministerie van Veiligheid en Justitie van december 2014, die namens minister Opstelten het volgende zei: in de ogen van de minister kan het niet; volgens internationale regels zullen lokale autoriteiten moeten optreden zodra bekend is waar de club de wiet kweekt. Waarom gebeurt dit niet en faciliteren de gemeenten Amsterdam en Utrecht deze clubs, zowel financieel als door niet te handhaven? Wat gaat de minister hieraan doen?

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ik heb twee vragen. De heer Oskam komt met wel heel stellige cijfers over de export. Ook hij weet dat in het onderzoek dat is uitgevoerd, een percentage wordt genoemd van in de 30 tot begin 90. Dat is wel een heel brede range, zou ik willen zeggen. Waar baseert de heer Oskam nu toch het beeld op dat de meeste wiet voor de export wordt geteeld in Nederland?

De heer Oskam (CDA):

Nederland is een klein land. Er zijn in onze ogen te veel coffeeshops, maar gelet op de rest van de wereld is de omvang vrij klein. Die coffeeshops nemen maar beperkt af. Wil je daar goed aan verdienen, dan zul je dus flink moeten produceren. Wil je uit de kosten komen, dan moet je echt een flinke voorraad hebben. Wie weet waar het percentage precies ligt, of het dichter bij de 30 zit of dichter bij de 90? Wij denken dat het rond de 80 ligt, voor zover wij dat kunnen nagaan, maar echt nagaan kunnen we het niet. Daar is al eerder onderzoek naar geweest, maar wij kunnen het niet precies bepalen. Het lijkt er toch op dat heel veel naar het buitenland gaat.

De voorzitter:

De vragen in interrupties moeten kort zijn en het antwoord ook.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Hoe begint er al een beetje op te lijken, want de heer Oskam zegt "het lijkt erop". Het is dus geen feit. Hoe komt het dan toch dat ook de Belastingdienst niet in staat is om überhaupt maar te schatten wat er aan softdrugs wordt verkocht in de coffeeshops? Dat zou dan toch gerelateerd moeten zijn aan de productie?

De heer Oskam (CDA):

Mevrouw Berndsen weet natuurlijk het antwoord, want zij komt zelf bij de politie vandaan. De politie weet het niet. De Belastingdienst weet het niet. De FIOD weet het niet. De minister weet het niet. Ik weet het niet en mevrouw Berndsen weet het ook niet. Dat is het probleem. Het is illegaal en omdat het illegaal is, weet je niet precies hoe het gaat. We kunnen natuurlijk wel een inschatting maken van wat het kost, wat er hier omgezet kan worden in de coffeeshops en wat nodig is om zo'n illegale wietkwekerij productief te houden.

Mevrouw Rebel (PvdA):

Laat ik dan toch ook maar meedoen aan dit rituele dansje. De motie in Heerlen roept er eigenlijk toe op, het Haagse dictaat van de motie-Oskam tegen te gaan. Die motie is mede gesteund door het CDA daar. Dus dan maar weer eens de vraag aan de collega van het CDA: hoe moet ik dit interpreteren? Hoe ziet hij lokale collega's uit zijn partij die aangeven dat zij op een andere manier aan de slag willen op dit dossier?

De heer Oskam (CDA):

Ik hoor de minister zeggen dat hij dat ook graag wil weten. In de eerste plaats wil ik natuurlijk heel graag dat dansje doen met mevrouw Rebel. Dat is geen enkel probleem. Kijk, er wordt wisselend gedacht en iedereen heeft zijn eigen verantwoordelijkheid. Ik spreek ook CDA-burgemeesters die zeggen: bij ons in de gemeente wil men dat nu eenmaal. Het gaat er echter niet om wat iedereen altijd maar wil. Er zijn ook andere cijfers bekend, van mensen die zeggen: 65% van de CDA-kiezers wil dit. Als ik die mensen dan vraag of ze een coffeeshop in de straat willen hebben of dat ze willen dat hun kinderen ook gaan blowen, dan zeggen ze: nee, dat willen we niet. Het is altijd wel multi-interpretabel. Als de fractie van het CDA in Heerlen voor stemt, dan hebben ze daar hun eigen afweging in. De afweging die de CDA-fractie hier maakt, is dat we het absoluut niet willen. Ik denk dat ik daar altijd heel duidelijk over ben geweest en dat blijft ook zo.

Mevrouw Rebel (PvdA):

Dan ben ik toch benieuwd wat u hierna tegen uw lokale CDA-collega's in Heerlen gaat zeggen. Hetzelfde als wat u hier nu weer zegt?

De heer Oskam (CDA):

Ik heb geen enkele behoefte om het CDA in Heerlen te bellen dat zij een ander standpunt moeten innemen. Dat is hun eigen afweging. Zij zitten daar in Heerlen. Dat geldt ook voor het CDA in Maastricht. Zij maken daarin hun eigen afweging. Wij maken hier de landelijke afweging, en die is negatief.

Mevrouw Kooiman (SP):

Als ik het betoog van de heer Oskam goed beluister, dan pleit hij er niet voor dat de CDA-fracties in den lande een andere afweging mogen maken. Nee, de heer Oskam geeft eigenlijk in zijn motie, maar net ook in zijn betoog aan dat hij zijn eigen fracties in den lande gewoon monddood wil maken. Ze mogen immers geen onderzoek doen, ze mogen geen initiatieven nemen. Is dat wat het CDA wil?

De heer Oskam (CDA):

Mevrouw Kooiman legt het wel heel mooi uit, maar zo heb ik het natuurlijk niet gezegd en ook zeker niet bedoeld. Het is niet mijn taak om CDA-fracties in den lande monddood te maken. Ik verkondig hier het landelijk standpunt. Ik vind het zonde dat wij hier in de Kamer heel vaak spreken over onderzoeken. Mevrouw Hilkens van de Partij van de Arbeid is daar destijds mee begonnen; zij wilde onderzoeken. Toen heeft de minister gezegd: als je onderzoeken wilt, moet je dat vooral doen, maar wat daar ook uitkomt, wij gaan het beleid niet veranderen. Ik hoor dadelijk graag van de minister of dat nog steeds zo is, maar ik ga ervan uit dat het zo is. Dan is het zonde om iedere keer maar weer geld te investeren in dit soort onderzoeken, terwijl in ieder geval de regering dat niet wil.

Mevrouw Kooiman (SP):

Dat snap ik dan toch niet, want het zijn CDA-fracties die dit graag willen, die graag het onderzoek willen, die mogelijk ook willen experimenteren met het reguleren van de wietteelt. Ik zie niets anders dan een Tweede Kamerfractie die haar eigen afdelingen monddood maakt.

De heer Oskam (CDA):

Dat kan mevrouw Kooiman wel zeggen, maar ik denk dat dit voor alle partijen geldt. Ik maak daar ook verder geen geheim van. Er zijn ook mensen die resoluties indienen op het CDA-congres om dit mogelijk te maken. Er zijn binnen onze partij zeker mensen die daarvoor zijn, maar we hebben daar in de partij op een democratische manier over gesproken en gestemd en dit is de lijn van het CDA. Als lokale fracties dat anders doen, dan is het hun eigen verantwoordelijkheid.

De heer Van Oosten (VVD):

Staat u mij toe om een korte hypothese van mijn kant in te brengen?

De voorzitter:

Als dat kort kan.

De heer Van Oosten (VVD):

Ja, dat kan kort. Daaraan gekoppeld stel ik een vraag aan de heer Oskam. Als de heer Oskam zich zo veel zorgen maakt over ontwikkelingen in het land op het gebied van de wietteelt en het gebruik van wiet, en als die ontwikkelingen in het land ook nog eens worden getriggerd door activiteiten die op initiatief van de heer Oskam zelf zijn ingezet vanuit deze zaal, is het dan niet nuttig als hij de komende tijd wat prudenter omgaat met het indienen van allerlei moties op dat vlak?

De heer Oskam (CDA):

Ik had deze vraag wel zien aankomen. Ik denk het wel. Er is een nieuwe minister aangetreden. We willen graag weten of deze minister het beleid van de vorige minister voortzet. Zoals ik heb gezegd, heeft mevrouw Hilkens vorig jaar of twee jaar geleden een onderzoek geëntameerd om eens te bekijken in hoeverre wiet kweken door gemeenten mogelijk was. Er is een roep vanuit Nederland, ook vanuit de coffeeshophouders, om dat te doen. Het is dus goed om steeds tussentijds te peilen wat de stand van zaken is. Ik ben er heel blij mee dat deze minister heeft gezegd: onder mijn leiding gebeurt het niet. Ik denk dat de motie heel prudent is geweest. Zij is op het juiste moment ingediend, ook om even af te tasten wat op dit moment de stand van zaken is. Ik denk dat dit wel duidelijk is.

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. Het uitgangspunt van het Nederlandse drugsbeleid is het onderscheid dat in de Opiumwet wordt gemaakt tussen harddrugs en softdrugs. Onder softdrugs valt cannabis ofwel hennep, in de volksmond "wiet" genoemd. De risico's van softdrugs voor de volksgezondheid worden minder groot ingeschat waardoor ten aanzien van softdrugs een minder streng strafklimaat geldt dan ten aanzien van harddrugs. Maar laat er geen misverstand over verstaan: hennepteelt is in strijd met artikel 3 van de Opiumwet.

In Nederland is sprake van een coffeeshopbeleid dat inhoudt dat voor hennep speciale verkooppunten in de vorm van coffeeshops bestaan waar onder strikte voorwaarden de verkoop van softdrugs wordt gedoogd. De voorwaarden zijn de zogenoemde AHOJG-criteria. Die houden in: geen affichering en dus geen reclame maken, geen verkoop van harddrugs, geen overlast, geen verkoop aan jeugdigen en een geringe hoeveelheid hennep als voorraad. Sinds 1 maart van dit jaar hebben we het nieuwe artikel 11a van de Opiumwet. Dat artikel verbiedt het verrichten van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van de illegale hennepteelt als het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig gebeurt. Dat betekent bijvoorbeeld dat growshops in strijd zijn met de wet en dat verhuurders van panden met hennepkwekerijen strafbaar zijn. In maart van dit jaar heeft de politie in het kader van dit nieuwe wetsartikel ook invallen gedaan bij 55 growshops. Wat mijn fractie betreft, is dit een goed begin.

Een punt van aandacht is wel dat de politie niet overal even streng controleert of growshops zich aan het nieuwe wetsartikel houden. De politie in Zeeland-West-Brabant hield al 30 controles en nam bij 6 growshops zaken in beslag. In Den Haag werden 24 growshops bezocht, maar in Noord-Nederland en Rotterdam staat de teller op nul. Wat gaat de minister aan deze ongelijkheid doen? We willen toch geen waterbedeffect?

Voormalig minister Opstelten heeft in een brief aan de Kamer geschreven dat uit WODC-onderzoek blijkt dat naar schatting 78% tot 91% van de hier geteelde hennep de grens over gaat, naar het buitenland. De onderzoekers hebben echter laten weten dat de voormalige minister zijn eigen conclusie uit dat onderzoek had getrokken, want de conclusie van de onderzoekers was namelijk: we weten het percentage niet. Wat vindt de huidige minister hiervan? Welke conclusie trekt hij uit dit rapport? Kan hij iets meer zeggen dan dat er sprake is van een educated guess?

Steeds meer gemeenten dringen erop aan om hennepteelt officieel te reguleren. Wat gaat de minister doen om ervoor te zorgen dat deze hippiegemeenten — laat ik ze zo maar noemen — zich aan de wet houden? Voormalig minister Opstelten beloofde de Kamer een paar maanden geleden koers te houden. Dat past niet bij het beleid dat gemeenten er een eigen beleid op nahouden. Wat mijn fractie betreft, worden de problemen rond het huidige gedoogbeleid niet opgelost door gemeenten zelf hennep te laten verbouwen. Ik verwijs maar naar het rapport van de commissie-Van der Donk, uit alweer 2009, waarin staat: "In de wereld van de cannabishandel zijn de coffeeshops maar een bescheiden onderdeel geworden. Hierdoor kan het coffeeshopbeleid slechts een bescheiden effect hebben op de aanpak van de productie van cannabis en de daaraan verbonden georganiseerde criminaliteit."

Produceren, bezit en gebruik is in het verleden niet voor niets strafbaar gesteld ter bescherming van de volksgezondheid en voor het bestrijden van criminaliteit. Wat mijn fractie betreft, gelden die argumenten nog steeds. Mijn fractie steunt keihard optreden en niet het reguleren.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Voorzitter. Het was toch een opmerkelijk bericht in de NRC van 11 april jl. De kop was "Minister verdraaide feiten over wietteelt." In een uitgebreide brief probeert de minister dit te weerleggen. Maar één zin is toch wel opvallend. "Onderzoek naar illegale markten, net als overigens onderzoek naar alle illegale fenomenen, gaat met onzekerheden gepaard." We hebben de heer Oskam dit net ook nog zo mooi horen zeggen. Ik citeer opnieuw: Dit is een feit van algemene bekendheid. Juist die zin maakt dat alle stelligheden van deze minister, pardon van de voorganger van deze minister, met een flinke korrel zout moeten worden genomen. Dat noemen wij ook wel feiten verdraaien of cherrypicking. Dus vraag ik deze minister in welke brieven de aannames niet kloppen. In hoeveel debatten zijn onjuistheden of onjuiste aannames verspreid?

Ik geef een voorbeeld van het laatste, namelijk het "nee" van het kabinet op de lokale experimenten met wietteelt. Burgemeesters en gemeenteraden zijn weggestuurd op basis van onzinbeweringen over exportcijfers en internationale verdragen. Wil het kabinet zijn afwijzing herzien, zo vraag ik de minister. Experimenten met gereguleerde wietteelt kunnen wel. Wij zien het gebeuren in de VS, Uruguay, Spanje en Portugal. En er zijn nog veel meer experimenten. Waarom houdt ook deze minister zo star vast aan de aanname dat het niet kan? Op basis waarvan ziet deze minister geen ruimte voor de experimenten die Nederlandse bestuurders hebben ingediend?

D66 wil dat de minister zo snel mogelijk de oude en ook nieuwe plannen voor gereguleerde wietteelt laat beoordelen door een onafhankelijke commissie. Is het kabinet hiertoe bereid? Binnen de coalitie — ook binnen de VVD — is verdeeldheid, zoals bij bed, bad en brood. We horen namelijk op lokaal niveau een ander VVD-geluid. In Groningen, Venlo, Amsterdam, Dordrecht, Tilburg en Eindhoven, van noord tot zuid, van grote tot kleine gemeenten en zelfs in Noord-Brabant waar de wietteelt echt corebusiness is, steunt de lokale VVD initiatieven voor gereguleerde wietteelt. Waarom laat de minister de burgemeesters, wethouders en raadsleden in de kou staan? De ruimte voor lokale experimenten is er wel, maar wat ontbreekt is de politieke wil.

Ik zie dat mijn spreektijd snel voorbijgaat. Ik sla een stukje van mijn tekst over. Slachtoffers van woningbranden, omwonenden die overlast ervaren en bedrijven die geld verliezen door illegale hennepteelt; mensen hebben recht op effectieve maatregelen en op effectieve oplossingen. De sleutel voor de oplossing ligt bij de coalitie van PvdA en VVD. Gunt deze VVD-minister zijn partijgenoten en zijn coalitiepartner, lokale bestuurders, bijna de helft van deze Kamer en — nog belangrijker — een meerderheid van de samenleving een oplossing door lokale experimenten met wietteelt toe te staan?

Mevrouw Helder (PVV):

Ik heb niet echt een vraag aan collega Berndsen, maar ik wil wel een opmerking maken. Ik hoorde het mooie Venlo even voorbijkomen. Aangezien ik daar woon, lees ik ook de lokale bladen. Daar staat in dat Venlo sinds 2010 het principe hanteert van one strike you're out. Dat betekent dat bij hennepkwekerijen in bedrijfspanden gelijk de deur op slot gaat. Ik kan dit niet geheel combineren met wat collega Berndsen zei, namelijk dat Venlo ruimhartig is in een poging om wietteelt te reguleren.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ik kan mevrouw Helder antwoorden dat Venlo het manifest Joint Regulation heeft ondertekend.

Mevrouw Helder (PVV):

Ja, maar dat is toch iets anders dan wat ik zojuist bedoelde. Venlo is al jarenlang bezig met het succesvol bestrijden. Ik kan dat dus niet helemaal naast elkaar plaatsen. Maar goed, ik zocht naar deze toelichting.

De heer Segers (ChristenUnie):

Mevrouw Berndsen benadrukt het belang van de juiste cijfers en de juiste informatie op basis waarvan wij het beleid moeten uitvoeren. Zij noemde zojuist ook het aantal branden als gevolg van hennepteelt. D66 schermt ermee dat een op de vier branden wordt veroorzaakt door hennepteelt en dat het allemaal zou worden opgelost als je dat zou reguleren en wietteelt zou toestaan. Ik heb hier een verklaring van het Verbond van Verzekeraars, waarin wordt gesteld dat 1 op de 50 branden is terug te leiden tot hennepteelt. Het spreken over juiste cijfers en juiste informatie geldt toch ook voor D66 als het gaat om branden in de binnenstad?

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ja, ik heb het over branden in de grote steden. Datzelfde Verbond van Verzekeraars geeft namelijk aan dat daar een op de vier branden gerelateerd is aan hennepteelt. In de grote steden, mijnheer Segers. Daar heb ik het over.

De heer Segers (ChristenUnie):

Ik zal zo het bericht aan mevrouw Berndsen overhandigen. Er wordt erkend dat hennepkwekerijen zorgen voor flinke brandschade, maar het is 1 op 50. Dat is het cijfer. In ieder persbericht van D66 en bij iedere presentatie van opnieuw een plan om wiet nog toegankelijker te maken, schermt D66 met het feit dat een op de vier branden zou zijn terug te leiden tot hennepteelt. Dat is een onzorgvuldige omgang met feiten. Als mevrouw Berndsen dat anderen voorhoudt, moet zij zich daar zelf ook aan houden.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Mijnheer Segers zou eens goed kunnen luisteren, want ik zeg dat het een op de vier branden in de grote steden is. En 1 op de 50 is een gemiddelde in Nederland. Dat zijn de cijfers, mijnheer Segers.

De heer Oskam (CDA):

D66 en mevrouw Berndsen promoten het gebruik van wiet. Het liefst zouden ze alles legaliseren. Waar ik echter zo benieuwd naar ben, is of er eigenlijk wel gezonde wiet bestaat.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Propageren? Wat is nou propageren? Ik propageer helemaal niets. Ik wil alleen de volksgezondheid dienen door ervoor te zorgen dat mensen weten wat ze kopen en wat ze gebruiken en dat er op een fatsoenlijke manier geteeld wordt, zonder dat er ijzervijlsel aan wordt toegevoegd of pesticiden en groeiversnellingsmiddelen worden gebruikt. Mensen gebruiken het, mijnheer Oskam. Mensen gebruiken ook alcohol. Het hypocriete van het CDA is dat het de harddrug alcohol niet wil verbieden, maar het softdrugsgebruik wel. Met verbieden bereik je helemaal niets in het kader van de volksgezondheid.

De heer Oskam (CDA):

Het gaat mevrouw Berndsen om de volksgezondheid. Mijn vraag was of er gezonde wiet bestaat. Daar heb ik geen antwoord op gekregen. Ik begrijp dat de bedoeling van dit hele spel is dat het gereguleerd wordt en dat dan ook het THC-gehalte onder controle kan worden gebracht, wat dat dan ook moge zijn, maar mijn vraag blijft of er gezonde wiet bestaat, ook al kan het THC-gehalte in de klauw worden gehouden.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ja, mijnheer Oskam, die bestaat, namelijk medicinale wiet waar heel veel patiënten veel baat bij hebben.

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. Het is eigenlijk te gek voor woorden dat ik vanavond het CDA en de VVD moet uitleggen dat ze de weg helemaal kwijt zijn. Het CDA staat altijd voor de autonomie van gemeenten, maar dient een motie in die de autonomie van gemeenten compleet afbreekt. Zij mogen namelijk zelf geen plannen maken om wiet te reguleren in het belang van de volksgezondheid en in het belang van criminaliteitsbestrijding. Dat met het criminaliseren van de achterdeur steeds meer boeven worden gecreëerd en de georganiseerde misdaad vrij spel heeft, is ook te danken aan de VVD. Lokaal lijkt de VVD nog wel haar liberale ideeën te hebben en trekt ze samen met de SP en anderen op om wiet door de achterdeur te reguleren, maar in de Tweede Kamer blijft dat helaas uit. Dat vind ik jammer.

Ik geef toe dat de SP altijd eerst kijkt naar het belang voor de volksgezondheid en pas daarna naar wat het kost. Bij de VVD vinden ze het huishoudboekje vaak net iets belangrijker. Maar hier lijkt sprake te zijn van een mooie win-winsituatie. Als je de achterdeur namelijk reguleert, houd je ongeveer 460 miljoen over. Dan kan de VVD eindelijk doen wat ze heeft beloofd, namelijk niet bezuinigen op veiligheid. Het moge duidelijk zijn waar de SP staat. De SP is voor gemeentelijke autonomie, tegen criminaliteit, tegen georganiseerde misdaad, voor een effectieve inzet van politieagenten, voor volksgezondheid en dus voor het reguleren van de wietteelt.

Ik wil de minister een aantal vragen stellen. Gemeenten mogen plannen maken over het reguleren van wiethandel. De minister wil toch niet zeggen dat al die ambtenaren, al die gemeenteraadsleden, al die burgemeesters en wethouders wel heel goede initiatieven en plannen hebben, maar dat hij straks gaat zeggen: nou, jullie mogen wel plannen maken, maar ze verdwijnen toch in de prullenbak? Gaat de minister de gemeenten dus serieus nemen en, zo ja, wat gaat hij dan met hun plannen doen om in ieder geval een tijdelijk experiment mogelijk te maken?

Ik kom op een ander probleem, dat verstandige mensen in het college van B en W van Amsterdam hebben aangekaart, maar waar men ook in Haarlem tegen aanloopt. Ik doel op de toevoer naar coffeeshops. Men is op zoek naar een mogelijkheid om de toevoer te verzorgen zonder dat de mensen die dat doen, gelijk gecriminaliseerd worden. Is de minister bereid om in gesprek te gaan met gemeenten als Amsterdam en Haarlem, gemeenten waar men hierover actief nadenkt en hiervoor plannen maakt?

Vorige week lazen we het bericht dat de politie en het OM zelf wiet willen gaan telen met zaden die in beslag zijn genomen bij growshops. Kan de minister zeggen op basis waarvan de zaden in beslag zijn genomen? Wiet telen is verboden. Op basis waarvan mogen politie en OM wel telen?

Er is inderdaad selectief geshopt in het WODC-onderzoeksrapport; dat zei de woordvoerster van D66 terecht. Een van de problemen waar de onderzoekers van het WODC tegen aanlopen, is het feit dat moeilijk aan te tonen is wat het binnenlands gebruik van wiet is. Kan de minister zeggen of hij wil laten onderzoeken, of in ieder geval bij coffeeshops wil nagaan hoeveel wiethandel er is, zodat we te weten kunnen komen hoeveel wiet er in Nederland wordt gebruikt?

De heer Segers (ChristenUnie):

Voorzitter. "Drugs is de schimmel in onze samenleving", zei de voorman van de Taskforce Brabant Zeeland. De oplossing is niet, dat de gemeenten die schimmel dan maar in eigen beheer gaan kweken. Dat doet geen recht aan de ernst van de zaak. De meeste wiet die in Nederland wordt geproduceerd, is namelijk bedoeld voor de export. Bij de wietteelt is sprake van een verwevenheid van de bovenwereld en de onderwereld. De onderwereld ondergraaft het gezag, ondergraaft het gezag van burgemeesters. Wat de ChristenUnie betreft is er daarom geen ruimte voor overheidswiet.

Maar wat dan wel? Hoe kunnen we lokale bestuurders wel helpen? Het kabinet is helder. In de brief die hierover naar de Kamer is gestuurd, staat dat het kweken van wiet strafbaar is, dat voorbereidingshandelingen voor wietteelt strafbaar zijn en dat het kabinet dat niet wil wijzigen. Dat is prima. Ik heb wel een aantal vragen bij de verdere aanpak.

Ik kom eerst op het belang van preventie. Welke rol ziet de minister voor zichzelf weggelegd op dit punt? Er is altijd de zorg over de capaciteit van de politie, zeker in bijvoorbeeld de provincie Brabant. Is die capaciteit voldoende? Wordt niet het ene gat met het andere gevuld?

Ondertussen spreekt het Openbaar Ministerie zeer heldere taal. Dat zegt: we gaan volop in de aanval tegen wietteelt en we geloven niet in een naïeve kijk op drugs. Daarbij stel ik wel de vraag of burgemeesters worden ondersteund als zichtbaar is dat hun gezag wordt ondergraven. Hoe wordt de positie van de burgemeester dan ook door het kabinet ondersteund?

Dan is er de Taskforce Brabant. De burgemeester van Tilburg zei: onze hardere aanpak loont. Moet dat niet geïntensiveerd worden? Is die aanpak niet ook iets voor andere provincies?

Ik kom tot slot bij de inkomsten uit de pluk-ze-wetgeving. Zou het niet goed zijn om dat geld ook te gebruiken om gedupeerden van drugsafval te compenseren? Omstanders, boeren, natuurbeheerders, particulieren moeten zelf de kosten ophoesten van het verwijderen van gedumpt drugsafval. Is het niet rechtvaardig om de opbrengst van pluk-ze-wetgeving daarvoor in te zetten? Moet dat niet worden onderzocht en overwogen?

De heer Van Oosten (VVD):

Mevrouw de voorzitter. De CDA-fractie vroeg inmiddels alweer een halfjaar geleden een debat aan over het veronderstelde voornemen van gemeenten om proeven te beginnen met gereguleerde wietteelt. We zijn een paar maanden verder en hebben in de Kamer een aantal debatten gevoerd. Daarin grepen collega's zijdelings steeds de mogelijkheid aan om moties in te dienen en aandacht te vragen voor dit thema en om de ene of juist de andere kant te belichten. Inmiddels heb ik begrepen dat er zelfs anti-Oskammoties in het zuiden van het land rondwaren.

Alles observerend, moet ik u eerlijk zeggen dat ik dit een herhaling van zetten vind. In dat opzicht vind ik het ook niet zo gek spannend. Ik weet niet precies meer tijdens welk debat het was, maar ik heb de minister al expliciet horen zeggen dat het hem niet bekend was dat sommige gemeenten daadwerkelijk wilden gaan experimenteren. Misschien gebeurt er iets in de sfeer van gedachtevorming, maar daadwerkelijk experimenteren en dus in strijd handelen met de Opiumwet, want dat zou het zijn, speelt helemaal niet. Laat ik de gelegenheid te baat nemen en de minister langs deze weg nogmaals de vraag stellen of het klopt dat sommige gemeenten in strijd gaan handelen met de Opiumwet en plannen maken aangaande experimenten met de wietteelt.

Nu ik hier toch sta, merk ik op dat ik het ook interessant vind om van de minister te vernemen wat de ontwikkelingen in onze buurlanden en met name in België zijn. Ik begrijp dat de regering daar naar een algeheel wietverbod streeft. Mij lijkt dat dit zomaar effect kan hebben op ons land, in het bijzonder op de zuidelijke gemeenten.

De voorzitter:

Bent u klaar?

De heer Van Oosten (VVD):

Pardon, ja, ik moet even mijn mond houden, want de heer Oskam staat er. Ik maak het gauw af.

De voorzitter:

Dat lijkt mij goed.

De heer Van Oosten (VVD):

De VVD staat voor het gedoogbeleid dat we hebben, al zie ik heus in dat dit af en toe complicaties oplevert. Daarvoor sluit ik mijn ogen niet. De risico's en bezwaren die met een andere stap gepaard gaan, zijn voor mij alleen nog niet opgelost. Daar ben ik echt nog niet aan toe. Daarom vind ik het heel verstandig dat wij vasthouden aan het gedoogbeleid. Ons standpunt is onveranderd. Bovendien heb ik helemaal niet de indruk dat de reden waarom dit debat is aangevraagd, zich werkelijk voordoet.

De voorzitter:

Mijnheer Oskam, ik geef u gelegenheid tot het plaatsen van uw tweede en laatste interruptie.

De heer Oskam (CDA):

Dat is goed. Er wordt in de Kamer, maar natuurlijk ook in het land vaak gesproken over het feit dat men dat wil. Net noemde ik de Social Cannabis Club Domstad in Utrecht en The Tree of Life in Amsterdam al. We kunnen niet ontkennen dat de gemeenteraad in Heerlen ook moties heeft aangenomen. Deze week is hetzelfde in Maastricht gebeurd. Daarom is het heel goed dat we dit debat deze week voeren. Ik zou zeggen tegen de woordvoerder van de VVD: dit is real life.

De heer Van Oosten (VVD):

Er wordt niet echt een vraag aan mij gesteld, maar ik kan er wel kort op reageren. Ik stel vast dat de heer Oskam zelf aangeeft dat allerlei gemeenten naar aanleiding van een motie die hij hier indient, worden getriggerd om in het land acties te ondernemen. Ik sta hier nu eenmaal en zeg hem daarom wat het standpunt van de VVD is. Daar maak ik helemaal geen geheim van. De VVD kiest voor het gedoogbeleid. Daarvan kan de heer Oskam van alles vinden, maar dat is wat de VVD doet. Daarvan maak ik geen geheim.

Mevrouw Rebel (PvdA):

De heer Van Oosten refereerde zo-even aan de mogelijke veranderingen in België. Over experimenten gesproken: ik wil wel een gedachte-experimentje doen. Stel dat die veranderingen er komen, dan is voorstelbaar dat regulering van teelt voor gebruikers van cannabis in Nederland door middel van het ingezetenencriterium overlast vanuit België voorkomt. Mensen uit België kunnen er gewoon niet bij, terwijl je wel zicht hebt op het gebruik en de bevoorrading van Nederlandse coffeeshops. Wat heeft de heer Van Oosten daarop te zeggen?

De heer Van Oosten (VVD):

Dat is heel eenvoudig. Er is in België een regering aangetreden die van plan is om een algeheel wietverbod af te kondigen. Dat is tenminste de meest recente informatie waarover ik beschik. De minister heeft ongetwijfeld goede contacten met zijn collega aldaar, dus ik vraag hem in hoeverre deze informatie klopt. Ik zie namelijk een en ander op mij afkomen. Ook in België zijn er mensen die een joint lusten, als ik het zo mag uitdrukken. Misschien is het niet de goede term, maar goed, er zijn ook daar mensen die een joint gebruiken. Indien er in België een verbod komt, gaan zij die misschien wel in Nederland halen. Ik weet het niet. Dan is er dus reden temeer om even heel kritisch na te gaan wat voor effecten dat heeft en om vast te houden aan het beleid zoals we het in dit land hebben vormgegeven.

Mevrouw Rebel (PvdA):

Ik kan de heer Van Oosten vertellen — misschien moet hij er ook gaan kijken — dat de overlast vanuit buurlanden er al is, ondanks het feit dat het daar misschien nog niet helemaal verboden is. Maar het is geen antwoord op mijn vraag.

De heer Van Oosten (VVD):

Dat vind ik wel. Mevrouw Rebel gaat met mij een gedachte-experiment aan: wat als de Belgische regering komt tot een bepaalde beslissing? Ik ga uit van de informatie dat de Belgische regering opwerkt naar een algeheel wietverbod. Ik stel de minister de heel normale en logische vraag, die ook wel enigszins in lijn is met de vragen die mevrouw Rebel mij elke keer probeert te stellen, om ons te vertellen wat de laatste stand van zaken in België is. Dat vind ik heel relevant.

De voorzitter:

Mevrouw Rebel, u mag uw vraag verduidelijken.

Mevrouw Rebel (PvdA):

Ik vroeg de heer Van Oosten het volgende. Laten we even doorexperimenteren in gedachten. Als je reguleert, heb je met het ingezetenencriterium de aanvoer naar de coffeeshops voor Nederlandse gebruikers heel duidelijk in beeld. Daarmee heb je helemaal niet die overlast van de buitenlanders. Die overlast is er overigens nu al. Dat is mijn vraag. Wat ziet de heer Van Oosten daarin?

De heer Van Oosten (VVD):

Daar zie ik op het ogenblik helemaal niks in. Ik stel vast dat er risico's op ons afkomen wanneer we overstappen van het gedoogbeleid naar het reguleren van de wietteelt, precies wat mevrouw Rebel in haar diepste wensen voor ogen heeft. Ik zie daarmee problemen op ons afkomen die nu niet opgelost zijn. Ik zie wellicht drugstoerisme op ons afkomen, wat ik liever niet heb, want dat kan tot overlast leiden. Ik zie ook strijdigheid met verdragen. Daarover hebben we recentelijk nog een brief van de minister ontvangen. Ik zeg één ding: wat ik niet laat gebeuren, is dat Nederland uiteindelijk zal uitgroeien tot dé drugsexporteur in Europa. Die heel voorname risico's en problemen voorzie ik. Daarom sta ik voor het gedoogbeleid. Ik vind dat heel goed verdedigbaar en een heel verstandig standpunt op dit ogenblik.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ik vind het toch zo verbazingwekkend dat wij hier in Den Haag kennelijk een soort eigen werkelijkheid hebben. Die wordt weleens de Haagse kaasstolp genoemd. Hoe komt het dan toch dat er zo veel gemeenteraadsfracties zijn, soms zelfs in gemeenten waar de VVD de leiding neemt, zoals in Eindhoven, die tot reguleren en zelfs tot legaliseren willen komen? Daar ontstaan de problemen. Daar wil men de problemen oplossen. Hoe komt het toch dat dit maar niet doordringt tot fracties als die van het CDA en de VVD? Die laten daarmee toch hun lokale bestuurders in de kou staan?

De heer Van Oosten (VVD):

Weet u, ik spreek ook lokale bestuurders die precies het tegenovergestelde beweren van waar mevrouw Berndsen aan refereert. Ik ontken niet dat dit thema door politieke partijen heen breed leeft. Ik ontken ook niet dat er bij het een of andere onderwerp dat binnen mijn fractie op een bepaalde manier wordt aangevlogen, leden in de partij zijn die er toch anders over denken. Dat is wel bij meer onderwerpen het geval. Dat heet democratie en partijdemocratie. Ik draag nu het standpunt van mijn fractie uit. Ik kan er niet helderder over zijn dan nu. De VVD kiest voor het gedoogbeleid en ziet allerlei risico's en bezwaren op haar afkomen. Ik heb die net in een notendop genoemd. We kunnen langs deze weg aan de minister vragen of ik nog wat risico's mis. Prima, die hoor ik graag. Maar ik heb ze maar even opgesomd. Daar kan mevrouw Berndsen als verantwoordelijk politicus van een op zichzelf heel verantwoordelijke partij — laat ik haar dat gunnen — toch haar ogen niet voor sluiten?

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ik sluit mijn ogen niet voor cijfers als 70%, zoals gisteren weer naar buiten is gekomen, van de inwoners van dit land die zeggen: wij zijn voor regulering, wij zijn de overlast zat, wij willen dat het netjes geregeld wordt. Een meerderheid van de VVD-kiezers vindt dat ook. Sluit de VVD-fractie in de Tweede Kamer daar dan toch niet al te veel haar ogen voor?

De heer Van Oosten (VVD):

Ik gaf net aan dat een van de bedreigingen die ik ook op mij zie afkomen is dat Nederland dé drugsexporteur binnen Europa of zelfs daarbuiten wordt. Laat Nederland dat niet worden. Als u die vraag stelt, denk ik dat heel veel mensen zullen zeggen dat zij dat niet willen. Het is dus ook erg afhankelijk van de soort vraag die wordt gesteld. Ik betwist niet dat er ook mensen zijn die er anders over denken. Dat betwist ik niet. Ik maak daar ook geen geheim van. Maar mevrouw Berndsen vraagt mij nu waar ik voor sta, in mijn verantwoordelijkheid als parlementariër en lid van de fractie van de VVD. Ik zeg dan: ik sta voor het gedoogbeleid zoals dat nu in dit land bestaat, en dat verdedig ik.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik geef dan nu het woord aan de heer Bontes namens de Groep Bontes/Van Klaveren.

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):

Voorzitter. De overheid moet geen drugsdealer worden. Er moet geen ruimte worden gegeven aan gemeentewiet. We moeten de huidige wet handhaven. Met het reguleren zullen noch de illegale plantages, noch de achterliggende georganiseerde criminaliteit verdwijnen. Een deel van de wietteelt wordt immers geëxporteerd. Het reguleren van wietteelt zorgt dus niet voor een oplossing. Illegale productie blijft bestaan, zelfs als een product legaal is. Kijk naar de illegale sigarettenhandel: twee weken geleden bleek uit een onderzoek van KPMG dat Nederland naast een doorvoerland ook een groot productieland van illegale sigaretten is. In het geval van drugs zal dat ook zo zijn.

Dan kom ik op het probleem van het bewaken van de plantages. Hoe zien de voorstanders van het reguleren dat eigenlijk voor zich? Gaat de politie deze taak op zich nemen? Als topcriminelen interesse hebben in het overvallen van Brink's, dan geldt dat zeker ook voor hennepplantages. Het is goed dat de minister deze gemeentewiet niet zal accepteren. Indien gemeenten toch doorzetten, moet het OM in actie komen tegen deze strafbare feiten. Ook de minister kan meer doen. Hij moet voor meer politiecapaciteit zorgen. De georganiseerde misdaad moet overal hard worden aangepakt. Dat geldt niet alleen in Limburg, maar in heel Nederland.

Mevrouw Rebel (PvdA):

Voorzitter. Ik zal de rituele dans van de Kamer over dit dossier vanavond maar sluiten. We hebben ze allemaal weer horen langskomen: alle argumenten van de partijen, en alle voors en tegens. Ook waren er recent de motie-Oskam en de anti-moties-Oskam uit het zuiden van het land. De heer Van Oosten en ik waren het nu een keer eens over de vraag: waarom nu dit debat? Wat is de aanleiding? Welke nieuwe argumenten gaan we dan horen? Ik moet zeggen dat ik vandaag nog niet zo veel nieuws heb gehoord. Mogelijk gaat de minister wat nieuws vertellen, maar eerlijk gezegd zijn mijn verwachtingen daarvan niet hoog.

We zitten in een impasse. We draaien rondjes, we kunnen een staakt-het-vuren afspreken, maar daarmee helpen we lokale overheden, lokale burgemeesters en lokale burgers niet. Zij zullen geconfronteerd blijven met de gevolgen van het huidige beleid, namelijk overlast en onveiligheid. Daar komen we dus niet veel verder mee.

Recent heb ik met voormalig senator Guusje ter Horst opgeroepen tot het verlaten van de loopgraven, om te kijken of we door middel van experimenten toch kunnen kijken of er iets is wat werkt en waarmee we de overlast en onveiligheid die lokaal ontstaat zouden kunnen bestrijden. Er is een aantal hippiegemeenten die dit graag willen. Laten we die hippiegemeenten een kans gunnen. Mocht het nou niet werken, dan is mijn partij bereid om toe te geven dat het dus niet werkt en dat we tot iets anders moeten overgaan. Bij dezen ook weer de oproep aan de collega's aan de overkant, in hun loopgraven: denk met ons mee, en laten we kijken of daar wat uitkomt.

Ik wil dit bühnemomentje gebruiken om iets aan te kaarten wat mij bezighoudt. Heb je als gedogende overheid niet ook een verantwoordelijkheid voor de controle van kwaliteit? Die vraag wil ik graag aan de minister stellen. Mijn partij vindt het namelijk eigenlijk onverantwoordelijk dat we een product op de markt laten bestaan waarop geen vorm van controle bestaat. Ik vind dat een overheid verantwoordelijk is voor de veiligheid van haar burgers, maar ook voor de volksgezondheid. Ik hoor daarop graag een reactie.

Ik heb nog een handreiking aan de minister, mocht hij ons vandaag verrassen en toch overwegen de experimenten toe te staan. Voor de coffeeshops waarmee dit zou kunnen worden uitgevoerd, zou het Zwijndrechtse model zeer geschikt zijn. Ik spreek hierbij ook namens collega Kooiman van de SP. We zullen daarover een motie indienen.

Laten we het bal maar sluiten vanavond. Ik zie dat er nog wel iemand wil dansen. De huidige situatie werkt niet. We gaan er vanavond ook weer niet uitkomen. De huidige situatie zorgt voor grote gezondheidsrisico's. Dat zouden alle partijen zich moeten aantrekken.

De voorzitter:

Eens kijken of de heer Van Oosten ook een dansje maakt.

De heer Van Oosten (VVD):

Ik wil mevrouw Rebel een korte vraag stellen. Ik heb een berichtje in de media gelezen, waarin mevrouw Rebel reflecteert op haar inbreng van vanavond. Zij geeft aan dat er in het bijzonder gecontroleerd zou moeten worden op pesticiden. Klopt dat? Is dat wat zij wil?

Mevrouw Rebel (PvdA):

Pesticiden en allerhande groeiversnellingsmiddelen. Bij de zeldzame samples die we vinden, zitten die middelen erop. Dat klopt. Overigens ben ik niet de enige arts die daar in de Kamer voor heeft gepleit.

De heer Van Oosten (VVD):

In hoeverre vindt u dat het oog niet alleengericht moet zijn op de biologische aard, maar bijvoorbeeld ook op het THC-gehalte en de vervagende normen tussen soft- en harddrugs? Zou daar geen aandacht voor moeten zijn in plaats van voor de vraag of er pesticiden zijn gebruikt?

Mevrouw Rebel (PvdA):

Ik begrijp de vraag van de heer Oosten. Dat is nog een punt waar we het nog een keer over moeten hebben, want het staat ook in het regeerakkoord. Waar het mij nu om gaat, is alles wat er op de wiet zit en daar niet hoort. We moeten uiteraard ook kijken naar wat er in de wiet zit, maar we verschillen mogelijk van mening over hoe dat er precies uit moet zien.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij aan het eind gekomen van de eerste termijn van de Kamer. Ik schors de vergadering voor tien minuten.

De vergadering wordt van 19.44 uur tot 19.55 uur geschorst.

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Door een aantal leden is gezegd dat dit een debat een rituele dans is, dat er sprake is van een herhaling van zetten en dat er geen nieuws zou zijn. Als minister van Veiligheid en Justitie kan ik het natuurlijk niet weerstaan om toch nieuws voor te lezen. In ieder geval wil ik ervoor zorgen dat er nieuws in dit debat zit. Vandaag is bekend geworden dat het speciale team dat actief is in het zuiden van Nederland, de taskforce, sinds oktober meer dan 170 acties heeft gehouden tegen drugscriminaliteit. Daarbij zijn in totaal 149 mensen opgepakt. Er zijn 200.000 pillen, 60.000 liter chemicaliën en 115.000 hennepplanten in beslag genomen. Het team bestaat uit 125 extra politiemensen en 15 medewerkers van het Openbaar Ministerie. Het team is door mijn voorganger naar het zuiden van Nederland gestuurd om de drugscriminaliteit de kop in te drukken. Dit gebeurt dan ook in het bijzonder in Noord-Brabant, Limburg en Zeeland. Ik herinner de Kamer eraan dat die extra inzet nodig was toen bleek dat de georganiseerde criminaliteit in Zuid-Nederland steviger moest worden aangepakt dan al gebeurde. Dit nieuws wilde ik de Kamer niet onthouden.

Het Nederlandse drugsbeleid, in het bijzonder het Nederlandse softdrugsbeleid, is gericht op de bescherming van de volksgezondheid. Als onderdeel daarvan hebben wij vastgesteld dat het huidige gedoogbeleid voor coffeeshops in Nederland op zichzelf goed werkt, maar dat het nodig is om de coffeeshops kleiner en beheersbaarder te maken, opdat de aantrekkingskracht op drugtoeristen vermindert, zo niet voorkomen wordt, de overlast beperkt wordt en de georganiseerde hennepcriminaliteit keihard kan worden bestreden. In de Kamer proef ik een meerderheid voor dat beleid.

Tegelijkertijd herinner ik mij uit mijn vorige functie debatten in de Kamer waarin de scheidslijnen heel mooi waren. Een van de leden van de Kamer zei in die tijd: er zijn partijen voor wiet, er zijn partijen tegen wiet en er zijn partijen voor het gedoogbeleid. Na het beluisteren van de inbreng van de leden van de Kamer vanavond, stel ik vast dat daarin niet veel verandering is gekomen. Dat wil niet zeggen dat ik dit debat niet met veel plezier voer; ik vind het leuk en ook waardevol om te horen hoe de principes en de ideologische achtergronden van de diverse partijen mooi naar voren komen.

Ik begin met een algemeen punt over de experimenten. Daarna zal ik een paar woorden zeggen over de wietonderzoeken en over de vraag of daarin verdraaiing van feiten zou hebben plaatsgevonden. Vervolgens zal ik ingaan op de individuele opmerkingen die door de diverse leden zijn gemaakt.

Allereerst stel ik vast dat er geen verschil van inzicht bestaat tussen mij en de burgemeesters over het feit dat zaken als illegale hennepteelt, criminele netwerken die zich hiermee bezighouden en overlast in gemeenten problemen zijn die onze volle aandacht verdienen en met kracht moeten worden aangepakt. Wel verschil ik, evenals mijn voorganger, met enkele gemeenten van mening over de oplossing voor deze problemen. Regulering van teelt ten behoeve van coffeeshops is niet de oplossing. Juridisch is dit niet mogelijk, want de internationale drugsverdragen geven hiervoor geen ruimte. Anders dan mevrouw Berndsen zei, is uit het onderzoek van de Radboud Universiteit, uitgevoerd op verzoek van de Kamer, klip-en-klaar duidelijk geworden dat voor regulering geen ruimte is in de internationale drugsverdragen.

Daarnaast zal de regulering of legalisering de problemen niet oplossen, want het grootste deel van de wiet wordt geëxporteerd. Uiteindelijk is niet zo relevant welk percentage wordt geëxporteerd; het gaat erom dat er zo veel hennepkwekerijen worden opgerold dat het onmogelijk is dat die allemaal werkzaam zouden zijn voor de interne markt. Bovendien, als het laatste het geval zou zijn, zouden de prijzen enorm gestegen zijn in de afgelopen maanden of jaren. Hoewel er wel sprake is van een prijsstijging, is die dermate gering dat men niet kan volhouden dat de 115.000 hennepplanten die alleen al in Zuid-Nederland geruimd zijn — en in feite komen er dagelijks honderden of misschien wel duizenden bij — alleen voor de nationale markt bestemd zijn. Er moet dus sprake zijn van export. Hoe omvangrijk die is, weet ik niet. Het gaat hier immers om een illegale activiteit, waarvan wij geen cijfers kunnen bijhouden, maar op basis van wat de politie en het Openbaar Ministerie kunnen vaststellen, is er een substantiële exportproductie in Nederland. Dat is een groot probleem.

Zoals ik ook in het vorige debat, waaruit de roemruchte motie-Oskam is voortgevloeid, heb gezegd, is het mij bekend dat er in verschillende steden voorstellen zijn of voorstellen worden uitgewerkt over de vorm die eventuele regulering zou kunnen hebben. Ik heb in dat vorige debat ook gezegd dat ik niet tegen die onderzoeken ben. Ik vind dat prima. Zoals de heer Oskam zei: zelfs in het CDA mogen gemeenteraadsfracties er andere ideeën op nahouden dan de landelijke CDA-fractie. De heer Oskam zei letterlijk: er wordt wisselend over gedacht. Ik denk dat dit ook heel mooi toepasbaar is op de Kamer. Eenieder heeft daarbij zijn eigen verantwoordelijkheid en ik zal mijn verantwoordelijkheid als minister van Veiligheid en Justitie, verantwoordelijk voor het Openbaar Ministerie en de Nationale Politie, ook nemen. Iedereen dient zich aan de wet te houden en dat geldt ook voor gemeenten. Ook die zullen zich aan de wet moeten houden. Ik weet ook dat alle burgemeesters die ik erover gesproken heb en met wie ook mijn voorganger gesproken heeft, zich aan die wet zullen houden. Dat betekent dat het bij de huidige stand van de wet niet mogelijk is om experimenten met gereguleerde of gelegaliseerde wietteelt in het kader van een gemeente te doen.

De heer Segers (ChristenUnie):

Als de minister zegt dat de burgemeesters zeggen dat ze zich aan de wet willen houden, is mijn vraag of dat ook geldt voor het inwonerscriterium. Wordt dat ook gehandhaafd? Zijn de burgemeesters het ook daarover eens met de minister?

Minister Van der Steur:

Enige maanden geleden is een motie in deze Kamer aangenomen waarin mijn ambtsvoorganger — of misschien ben ik het zelf wel geweest — verzocht werd om daarover met de burgemeesters van gedachten te wisselen, met name de burgemeesters van die gemeenten die nog niet het ingezetenencriterium actief hebben opgenomen. Ik ben met die gesprekken bezig conform het verzoek van de Kamer. Toevallig heb ik er vanmiddag nog een gevoerd. Dat was met een gemeente waarvan het leek alsof die het ingezetenencriterium niet in het beleid had opgenomen maar waarvan ik vanmiddag heb kunnen vaststellen dat dit wel het geval is. Ik heb de toezegging van een andere gemeente dat het zal worden opgenomen. Ik ben nog met twee of drie gemeenten waar het hier om gaat, in gesprek om die motie uit te voeren.

De heer Segers (ChristenUnie):

Praten is een, maar stappen zetten is twee. Is er uitzicht dat alle gemeenten ook op dit punt de wet handhaven en recht doen aan het criterium zoals dat is vastgesteld en afgesproken? Is er zicht op dat een gemeente als Amsterdam binnen afzienbare tijd dat criterium zal handhaven?

Minister Van der Steur:

Ik denk dat de heer Segers net zo goed als ik weet hoe de gemeente Amsterdam zich hierover heeft opgesteld. Ze erkent dat ze het ingezetenencriterium zal gaan handhaven. Door mijn ambtsvoorganger is met deze gemeente afgesproken dat ze in eerste instantie een enorme sanering van het aantal coffeeshops zal realiseren. Daar is Amsterdam op dit moment ook druk mee bezig. Ik spreek met enige regelmaat met de burgemeester van Amsterdam over de voortgang hiervan, ook met het oog op de in deze Kamer ingediende motie over de handhaving van het ingezetenencriterium.

Ten aanzien van de handhaving geldt dat we met elkaar gekozen hebben voor een stelsel waarbij de lokale driehoek de prioritering vaststelt. Tegelijkertijd ben ik in overleg met het Openbaar Ministerie over het bestrijden van criminaliteit in algemene zin. Dus langs die lijnen wordt dat opgepakt. Ik heb de Kamer toegezegd dat wanneer ik de gesprekken met de burgemeesters gevoerd heb, ik haar erover zal informeren. Dat zal ik ook doen en dan zal ik dit aspect daarin meenemen.

Verder stel ik vast dat het duidelijk is — ik denk ook dat er heel veel draagvlak voor is in de samenleving — dat de criminaliteit en overlast rondom hennepteelt moeten worden bestreden door middel van een gezamenlijke integrale aanpak met inzet van alle daarvoor beschikbare instrumenten. Ik heb het artikel gelezen dat de NRC publiceerde over de zogenaamde wietonderzoeken. Ik heb daarover op 28 april jongstleden een brief naar de Kamer gestuurd waarin ik per suggestie die gedaan werd door de NRC, heb aangegeven wat mijn reactie daarop was. De leden die er specifiek vragen over hebben gesteld, kunnen de antwoorden in die brief lezen. Samengevat staat er in die brief dat er geen sprake is van het verdraaien van feiten door mijn voorganger en dat alle onderzoeken die in opdracht van mijn departement zijn uitgevoerd, uiteraard naar de Kamer zijn gestuurd en voor eenieder na te lezen zijn, inclusief de Kamerleden.

Ik heb al gezegd dat het een schatting van de export is. De cijfers lopen uiteen. Het ene onderzoek spreekt van 30%, zoals mevrouw Berndsen ook al aangaf. Anderen schatten in dat het wel eens 80% à 90% zou kunnen zijn. Ik houd mij daar verre van en constateer alleen dat er sprake is van export. Dat blijkt, zoals ik al zei, uit de prijs die niet stijgt ook al hebben we inmiddels meer hennepkwekerijen opgerold dan ooit tevoren. Wat dat betreft kunnen we niet anders dan vaststellen dat er geen sprake is van het verdraaien van feiten, laat staan van het verdoezelen van feiten, omdat al die feiten gewoon hier op tafel zijn gelegd.

Ik kom bij de initiateven van gemeenten ten aanzien van de teelt. Het algemene punt daaromtrent heb ik al gemaakt. De heer Oskam vroeg waarom steden als Utrecht en Amsterdam cannabis social clubs faciliteren en er niet tegen hen wordt opgetreden. Een cannabis social club is volgens zowel het internationale als het nationale recht niet toegestaan. Dat blijkt ook uit onderzoek van de Nijmeegse onderzoekers waarnaar ik al eerder verwees. Het Openbaar Ministerie in Amsterdam onderschrijft dit standpunt. Dat heeft men ook op 12 februari al in een persbericht openbaar gemaakt. Als een teeltlocatie van zo'n social club bekend wordt, zal het Openbaar Ministerie optreden. Deze locatie is momenteel niet bekend en om die reden kan niet handhavend worden opgetreden. Ik heb overigens net even op de website gekeken van één van de clubs waarover de heer Oskam sprak. Daarop wordt expliciet gezegd: wij zijn op zoek naar een teeltlocatie. Dus of er überhaupt wordt geteeld is misschien minder duidelijk dan de indruk die men weet te wekken.

Het college van burgemeester en wethouders in Amsterdam heeft in reactie op de gemeenteraad gezegd dat het een lobby zal starten richting het Rijk om cannabis social clubs mogelijk te maken. Ik kan dat bevestigen. Burgemeester Van der Laan heeft mij daarop al een keer aangesproken. Ik heb hem hetzelfde antwoord gegeven als ik nu aan de Kamer geef. Ik heb geen signalen dat in de gemeente Utrecht voor een cannabis social club hennep zou worden geteeld. Als die signalen er wel zouden zijn, zou dat een reden kunnen zijn voor handhaving.

Mevrouw Berndsen heeft in dit kader gevraagd of ik bereid ben om de plannen van gemeenten aan een onafhankelijke commissie voor te leggen. Dat is voor wat betreft het juridische aspect al gebeurd in het rapport van Van Kempen, dat de Kamer kent. Daarvoor is uitgebreid gekeken naar alle argumenten die gemeenten hebben en hebben gebruikt om hun plannen te onderbouwen. Ik wijs erop dat de Kamer aan mijn voorganger heeft verzocht om al die plannen bij elkaar te brengen. Dat is gebeurd. De Kamer is daarover geïnformeerd. Hij heeft ook conform het verzoek van Kamer, ik meen dat dit met name een verzoek van de PvdA-fractie was, met de gemeenten gesproken die die plannen hebben. Wat dat betreft heb ik dan ook geen behoefte aan een onafhankelijke commissie omdat de wet dit nu eenmaal niet toestaat en er internationaalrechtelijk ook geen ruimte voor zulke experimenten is.

Mevrouw Kooiman heeft in dit kader gevraagd of ik bereid ben een tijdelijk experiment met teelt mogelijk te maken. Ik waardeer het zeer dat zij die vraag stelt.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Inderdaad heeft Van Kempen er onderzoek naar gedaan of het wel of niet mogelijk zou zijn op basis van de internationale verdragen, maar de minister weet net zo goed als ik dat er ook heel wat hoogleraren zijn, waaronder professor Brouwer, die er een heel andere opvatting op nahouden. Op dezelfde gronden waarop wij nu de voordeur gedogen, kun je ook, op basis van internationale verdragen, de achterdeur gaan regelen. De opvatting van Van Kempen is dus één opvatting, maar er staan meerdere opvattingen tegenover. Hoe kijkt de minister daarnaar?

Minister Van der Steur:

Het is altijd een beetje lastig om als minister commentaar te leveren op wetenschappers die meningen verkondigen over dit soort kwesties. Ik heb overigens als Kamerlid de standpunten en de gedachtevorming van de heer Brouwer nauwgezet bekeken en geanalyseerd. Ik vond het destijds lastig om de argumenten te koppelen aan de door professor Brouwer getrokken conclusie. Ik heb daarover destijds als Kamerlid e-mailcontact met hem gehad. We zijn het niet eens geworden. Ook ik kon mij moeilijk voorstellen dat de argumenten van professor Brouwer leidden tot de conclusie die hij trok. Als minister is het lastig om daarover standpunten in te nemen, maar als Kamerlid vond ik dat in ieder geval wel moeilijk met elkaar te rijmen.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Wat je als Kamerlid vond nu een beetje extrapoleren naar je ministerschap vind ik op het randje. Ik vraag nadrukkelijk hoe de minister kijkt naar andere opvattingen; laat ik dan geen namen noemen. Er zijn verschillende opvattingen in dit land, van hoogleraren die allemaal dat internationaal recht hebben bestudeerd. Waarom staat de minister dan niet open om ook nog eens naar die andere hoogleraren te luisteren? Laat nu eens een onafhankelijke commissie nog eens kijken naar die experimenten, niet een hoogleraar die van te voren al zegt dat het niet kan, maar ook een hoogleraar die van tevoren zegt dat het volgens hem of haar wel kan.

Minister Van der Steur:

Maar dat zou betekenen dat je dan na het ene onderzoek steeds weer het andere onderzoek krijgt. Zo meteen hebben we dan een onderzoek laten doen naar elke individuele hoogleraar die een standpunt inneemt over wietteelt. Dat is toch echt niet de bedoeling. Wij hebben een gerenommeerde universiteit, de Radboud Universiteit, via het WODC gevraagd om op de gebruikelijke wijze, als experts op dit gebied, een onderzoek te doen naar de vraag die de Kamer aan mijn ambtsvoorganger heeft gesteld: kan er nu wel of niet geëxperimenteerd worden met wietteelt op basis van de internationale verdragen? Daar komt een klip-en-klaar antwoord uit, namelijk: dat kan niet. Dan kun je wel zeggen dat we nog een andere hoogleraar moeten gaan zoeken die iets anders vindt. Het is in ieder geval niet aan mij om dat te doen.

Zoals ik al zei, stelde mevrouw Kooiman de vraag of ik bereid ben om een tijdelijk experiment met teelt mogelijk te maken. Zoals ik ook al zei, waardeer ik de vraag van mevrouw Kooiman zeer, met name omdat ik daarmee in de gelegenheid ben om daarop antwoord te geven. Dat antwoord is nee. Want zoals ik al heb gezegd, is dit naar mijn idee geen oplossing voor het probleem, omdat de grootschalige illegale teelt van hennep ook dan zou blijven bestaan.

De heer Oskam stelde in dat kader nog een vraag die een beetje een herhaling van zetten was uit het eerdere debat dat we hierover hebben gehad. Hij zei namelijk dat gemeenten belastinggeld besteden aan het doen van onderzoek en het financieren van hun gedachtevorming en hij vroeg of de minister daartegen gaat optreden. Ik heb in dat eerdere debat al gezegd dat ik dat niet zou doen, omdat precies dezelfde argumentatie die de heer Oskam aanhield ook hier geldt. Het is een eigen verantwoordelijkheid van gemeenten om hun belastinggeld uit te geven zoals zij dat willen. Het is de gemeenteraad waaraan dan vervolgens verantwoording moet worden afgelegd. Voor het overige moeten ook gemeenten zich aan de wet houden.

Treedt u op als gemeenten gaan telen? Daarop geef ik hetzelfde antwoord dat mijn voorganger meermalen, zowel schriftelijk als mondeling, heeft gegeven. Het staat vast dat het Openbaar Ministerie van mening is dat er ook geen ruimte binnen de huidige wetgeving is om als gemeente tot teelt over te gaan en dat zij zal handhaven als die situatie zich voordoet. Daarmee heb ik dan ook de vraag van de heer Oskam beantwoord.

Mevrouw Berndsen heeft eigenlijk dezelfde vraag gesteld, namelijk of de minister bereid is om experimenten en oplossingen toe te staan. Zoals al gezegd, zie ik daarvoor geen ruimte. Ik zie ook niet dat die experimenten het probleem dat wij hebben met de criminele illegale hennepteelt oplossen.

Mevrouw Kooiman heeft nog gevraagd of ik bereid ben om in Amsterdam en Haarlem gesprekken te voeren over de toevoer van coffeeshops. Ik ben altijd in gesprek met gemeenten over het softdrugsbeleid en vooral over de problemen rondom overlast en criminaliteit. Maar mijn standpunt over de achterdeur en het eventueel reguleren daarvan is helder. Er is geen wettelijke ruimte daarvoor en ik zal op dat punt dan ook niet met gemeenten in overleg treden.

Dan hebben we nog mevrouw Kooiman, die heeft gevraagd wat ik ga doen met al die plannen van die gemeenten. Daarop geef ik hetzelfde antwoord. Daar ga ik niets mee doen, omdat er wettelijk geen ruimte is en het probleem niet wordt opgelost.

Mevrouw Helder heeft een vraag gesteld over de growshops. Laat ik vooropstellen dat ik erg blij ben met het feit dat uw Kamer en ook de Eerste Kamer die wetswijziging heeft goedgekeurd en aangenomen. Het strafbaar stellen van voorbereidingshandelingen voor de illegale hennepteelt heeft in de afgelopen maanden een enorme klap toegebracht aan de illegale hennepteelt. Tot 1 maart van dit jaar was het mogelijk voor elektriciens, voor makelaars, voor mensen die werken in het sanitair en voor een onvoorstelbaar aantal mensen die actief waren in de aanvoer van alle middelen die nodig zijn om de illegale hennepteelt te faciliteren, om dat allemaal risicoloos te doen. Dat gold niet alleen voor de growshops, die inmiddels terecht onder de wet verboden zijn, maar vooral ook voor de facilitators, zeg ik even in slecht Nederlands, die het mogelijk maakten dat loodsen, bedrijfsgebouwen en woonhuizen werden omgebouwd tot illegale kwekerijen, met alle risico's en schade van dien. Die mensen zijn inmiddels strafbaar en hun handelingen zijn strafbaar.

De afgelopen anderhalf à twee maanden zijn daar al zeer grote successen mee behaald. Het blijft natuurlijk de verantwoordelijkheid van de lokale en regionale driehoek om op dit punt de eigen prioriteiten vast te stellen en de capaciteitsinzet te bepalen. Op 26 mei is er een landelijke actiedag geweest, waarbij verspreid over het hele land acties op dit punt hebben plaatsgevonden, zeg ik tegen mevrouw Helder. Ook in dit debat heeft mevrouw Helder weer geen enkele twijfel laten bestaan over het standpunt van de PVV-fractie, evenals veel andere woordvoerders dat hebben gedaan namens hun partij, maar dan precies het tegenovergestelde bewerend van wat mevrouw Helder vindt.

Dan kom ik bij de kwestie die mevrouw Kooiman heeft opgebracht — die vond ik overigens wel leuk — namelijk of het Openbaar Ministerie nu zelf een illegale wietteler was geworden. Daarover zijn Kamervragen gesteld door mevrouw Berndsen en een aantal andere leden van de Kamer. Ik heb het Openbaar Ministerie om die reden om een ambtsbericht gevraagd. Dat heb ik nog niet gekregen, dus ik kan over de feiten van de zaak niets zinnigs zeggen. Ik loop daar dan ook niet op vooruit. In ieder geval is het mogelijk om zaden in beslag te nemen op grond van de Opiumwet — dat staat in artikel 11a, zeg ik voor de liefhebbers — in samenhang met de Zaaizaad- en plantgoedwet.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik kan mij die wet goed herinneren. Op grond van artikel 11a kun je inderdaad zaden in beslag nemen, maar enkel en alleen als ze voor de grootschalige bedrijfsmatige teelt zijn. Bij de kleine verpakkinkjes die growshops aan particulieren leveren is er natuurlijk geen sprake van grootschalige teelt, te meer omdat in de grootschalige teelt vaak wordt gewerkt met stekjes in plaats van zaden. Mijn vraag aan de minister is of het wel gegrond is. Op basis waarvan zou de politie zelf wiet gaan kweken?

Minister Van der Steur:

Ik ken de feiten niet over deze growshop. Ik merk op dat er growshops zijn zoals mevrouw Kooiman die schetst. Die zie je weleens als je bijvoorbeeld door Amsterdam loopt: een klein winkeltje met een paar van die pijpjes en een paar zakjes met die zaden. Maar onder de term "growshops" vallen ook de loodsen die wij de afgelopen maanden hebben aangetroffen, waarin gigantische hoeveelheden zaaigoed beschikbaar zijn. Ik heb geen idee of dit zaad bij een growshop van die eerste categorie vandaan kwam of bij een growshop van de andere categorie. Bovendien kom je met een heleboel zakjes zaden met geringe inhoud ook tot een heel behoorlijk aantal zaden. Ik ga er niet verder over speculeren. Ik denk dat het goed is dat ik het ambtsbericht afwacht en dan gewoon de Kamervragen op dat punt betantwoord.

Mevrouw Kooiman (SP):

Daarmee is volgens mij nog niet aangetoond dat er sprake is van bestemming voor grootschalige teelt. Buiten dat vraag ik mij af of er een ontheffing is verleend op grond van artikel 3 van de Opiumwet. Het Openbaar Ministerie of de politie kan namelijk helemaal geen wietplantje kweken, al is het er maar één, op het moment dat er geen ontheffing is verleend.

Minister Van der Steur:

Dit lijkt mij een prachtig punt, dat ik zal toevoegen aan de beantwoording van de Kamervragen die zijn gesteld. Zelfs zonder dat mevrouw Berndsen die vraag heeft gesteld, zal ik ervoor zorgen dat ook dit punt wordt beantwoord, onder verwijzing naar dit debat. Ik kijk even naar mevrouw Berndsen of zij er bezwaar tegen heeft dat ik dat meeneem. Ik constateer dat dit niet het geval is en daar ben ik heel blij mee. Voor de Handelingen merk ik op dat mevrouw Berndsen zojuist heeft aangegeven dat zij er geen enkel bezwaar tegen heeft dat een niet door haar gestelde vraag wordt beantwoord bij haar Kamervragen.

De voorzitter:

Gaat u ook naar een afronding toe?

Minister Van der Steur:

Dat doe ik met grote vreugde. De heer Segers heeft gevraagd of de taskforce moet worden geïntensiveerd. Hebben die mensen genoeg mankracht? Ik heb het over de 125 extra politieagenten die wij in het zuiden van Nederland hebben ingezet. Ik heb zojuist voorgelezen wat de resultaten zijn van de afgelopen maanden. Ik denk dat de heer Segers het met mij eens is dat dit zeer indrukwekkende getallen zijn. Ik merk nog op dat er ook enorme hoeveelheden vuurwapens zijn aangetroffen, van de zwaarste soort. Het gaat dus echt niet om de thuiskweker die achterna wordt gezeten door de politie en het Openbaar Ministerie. Het gaat echt om mensen die op grootschalige wijze met zeer zware criminele activiteiten afschuwelijke hoeveelheden geld verdienen en daar proberen wij dan ook een eind aan te maken. We zullen die taskforce evalueren. Mocht er dan behoefte zijn aan meer capaciteit of andere capaciteit, dan zal ik uw Kamer daar uiteraard over informeren.

De voorzitter:

Ik wil toch weten hoeveel tijd u nog denkt nodig te hebben, want wij hebben om 20.45 uur het volgende debat op de agenda staan.

Minister Van der Steur:

Ik heb nog vier vragen. En ik weet het van dat debat, want dat doe ik ook, voorzitter. Ik blijf hier gewoon staan.

De voorzitter:

Dat begrijp ik, maar om 20.45 uur komen andere woordvoerders.

Minister Van der Steur:

De heer Segers vroeg welke verantwoordelijkheid ik als minister van Veiligheid en Justitie zie voor de preventie. Vooropgesteld is natuurlijk dat dat de verantwoordelijkheid is van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, maar het spreekt voor zich dat in de criteria voor coffeeshops aanzienlijke afspraken zijn gemaakt voor preventie. Ik weet overigens dat er ook vanuit de branche zelf zeer veel aandacht is voor preventie, onder andere als gevolg van de activiteiten van de stichting die zich beijvert voor een keurmerk voor coffeeshops, zoals het er in Haarlem al is.

Mevrouw Rebel had een vraag. Als je als overheid coffeeshops gedoogt, ben je dan eigenlijk ook niet verantwoordelijk voor de kwaliteit van het gebodene in coffeeshops? Dat is wel een heel spannende redenering van mevrouw Rebel. De verkoop wordt slechts gedoogd. Het is illegaal en het blijft ook illegaal. Dan zou het vervolgens zo zijn dat wij, omdat wij gedogen, ook verantwoordelijk zouden zijn voor de kwaliteit van het product. Dat is natuurlijk niet het geval. Het is een blijft een illegaal product en laat ik hier ook het volgende zeggen: ik raad iedereen af om van dat illegale product gebruik te maken, omdat het een schadelijk product is dat zeer ernstige gevolgen kan hebben. Om die reden zie ik geen ruimte voor de overheid om zich te gaan bemoeien met de kwaliteit, anders dan dat zij in algemene zin zegt — en daar zal mevrouw Rebel het mee eens zijn — dat het gebruik van cannabis beter achterwege kan blijven.

Mevrouw Rebel (PvdA):

Ik zal proberen heel kort te zijn, want ik realiseer mij heel goed dat er hierna nog een debat is, maar toch. Wij hebben gehoord dat er eerder rapporten zijn geweest en dat hoogleraren zich hebben gebogen over de uitvoering zoals die in Nederland plaatsvindt. Kan de minister aangeven of dit aspect is onderzocht? Maakt het feit dat wij gedogen het risico op de volksgezondheid van hetgeen wij gedogen niet ook tot een verantwoordelijkheid van de overheid? En zo nee, is de minister dan geneigd om dat wel te laten onderzoeken, mogelijk door dezelfde gerenommeerde universiteit die hij eerder aanhaalde?

Minister Van der Steur:

Laat ik daar een kort antwoord op geven. Ik ben niet bereid om dat te laten onderzoeken, want ik zie dat causale verband niet. In zou het ook niet willen. Ik wil helemaal niet dat de overheid verantwoordelijk is voor de kwaliteit van wat er in coffeeshops wordt verkocht. In algemene zin is het, denk ik, verstandig om in coffeeshops helemaal niets te kopen, omdat cannabis en cannabisgebruik, zoals wij allemaal weten, in het kader van de volksgezondheid toch echt af te raden is.

Mevrouw Rebel (PvdA):

Volgens mij heeft de minister in zijn hoedanigheid van Kamerlid ooit gezegd dat alcohol, als het nu op de markt zou komen, acuut op lijst 1 van de Opiumwet zou komen te staan. Wij weten van alcohol en van tabak precies wat erin zit. Dit daarentegen gedogen we, het valt onder de zogenaamde softdrugs en dat terwijl we niet weten, wat er precies verkocht wordt. Ik vind dat toch raar en ik vraag me af wat de minister vindt van een product dat we gedogen, terwijl we er echt niet van weten wat erin zit, los van de vraag of je een mening hebt over hoe goed of kwaad het is. Er zijn producten wel legaal die vele malen gevaarlijker zijn.

Minister Van der Steur:

Ik denk dat er geen speld te krijgen is tussen de conclusies die het RIVM destijds al heeft getrokken over de schadelijkheid van alcohol, tabak, heroïne, cocaïne in relatie tot LSD en cannabis. Daar doe ik ook niets aan af. Dat je iets gedoogt, wil niet zeggen dat je daarom aansprakelijk of verantwoordelijk moet zijn voor de kwaliteit. Dat causale verband zie ik echt niet en om die reden zal ik daar ook geen onderzoek naar laten doen. Als het overigens al zou moeten, zou het een onderzoek zijn dat zou plaatsvinden in het kader van de volksgezondheid en dan ligt het meer in de lijn dat staatssecretaris Van Rijn zich daarover zou uitlaten. Ik schat zo in dat ook hij dat onderzoek niet wenselijk zou achten, maar u kunt het hem vragen. Wellicht denkt hij daar anders over.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

We voeren dit debat met deze minister en moeten het dus ook doen met het antwoord van deze minister. Hij zegt: we gedogen, dus moet je maar beter niet kopen. Dat is natuurlijk een nogal rare redenering. Het wordt immers toegestaan dat er verkocht wordt. Als de regering dus toestaat dat iets verkocht wordt, dan dient zij er ook voor te zorgen dat datgene wat verkocht is, valt binnen de normen van de volksgezondheid. Hoe kijkt de minister daar dan tegen aan?

Minister Van der Steur:

Cannabisgebruik valt nooit binnen de normen van de volksgezondheid. Het is onverstandig om cannabis te gebruiken. Dat weet mevrouw Berndsen net zo goed als ik. Ik weet ook dat mevrouw Berndsen zelf een heel persoonlijke mening heeft over cannabisgebruik. Ik denk dat het op zich een heel verstandig standpunt is om iedereen te ontraden om dat te gebruiken. Met ons beleid hebben wij in het belang van de volksgezondheid wel gezorgd voor een strikte scheiding tussen softdrugs en harddrugs. Daar sta ik volledig achter. Op basis van onderzoek weten we allemaal dat dit beleid succesvol is geweest. Daar mogen we trots op zijn. Dat was ook de reden waarom we het gedoogbeleid in stand houden.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Er blijft toch een raar zweempje omheen hangen. Andere producten zoals alcohol en harddrugs worden wel degelijk goed gecontroleerd. Er wordt bijvoorbeeld gecontroleerd of het alcoholpercentage dat erop staat, er ook in zit, terwijl alcohol ook schadelijk is voor de volksgezondheid. Bij cannabis gebeurt dat dus niet. Ik begrijp er helemaal niets van!

Minister Van der Steur:

Ik kan dat niet helpen. Ik heb uitgelegd hoe dat komt en dat gedogen niet betekent dat je daar vervolgens verantwoordelijk voor bent, want cannabis is en blijft een illegaal product.

De heer Segers vroeg naar aanleiding van de discussie die met name in Brabant en Limburg is ontstaan, of ik bereid ben om de pluk-ze-inkomsten uit ontnemingen van crimineel geld te gebruiken om gedupeerden van drugsafval te compenseren. Ik merk op de Kamer niet al te lang geleden een geldbedrag heeft vrijgemaakt voor het ondersteunen van provincies en gemeenten bij het weghalen van drugsafval. Het gaat dan overigens met name om harddrugsafval, want er is niet zo veel afval van hennep dat hieronder valt. Zoals de heer Segers ongetwijfeld weet, vloeien de gelden die uit ontneming worden verkregen, terug in de staatskas. Het zijn incidentele gelden. Het is dan ook buitengewoon ingewikkeld om deze te verdelen over gedupeerden en eventueel te verrekenen met de geleden schade. Dat zou bovendien begrotingstechnisch nog een uitdaging zijn.

De heer Segers (ChristenUnie):

Als het gaat om het begrotingstechnische aspect, dan schik ik mij graag in de regels. Ik ben een gehoorzaam mens wat dat betreft. Het doel is echter wel belangrijk. Dat is niet zozeer het helpen van gemeenten als wel het helpen van particulieren die moeten opdraaien voor de schade die anderen veroorzaken. Dat is onrechtvaardig. Kunnen wij ze daarbij helpen?

Minister Van der Steur:

Dat doen we ook. We hebben dat gedaan, maar daar waren toen andere woordvoerders en een ander departement bij betrokken. Als ik het goed heb, heeft het departement van Economische Zaken een geldbedrag beschikbaar gesteld, juist om mensen bij te staan die geconfronteerd worden met de kosten die moeten worden gemaakt om drugsafval af te voeren. Uit mijn hoofd gezegd, ging het om 2 miljoen euro, maar ik weet dat eerlijk gezegd niet helemaal zeker. Overigens geldt daarbij dat al die kosten uiteraard verhaalbaar zijn op degenen die de schade hebben veroorzaakt. Ik realiseer mij echter ook dat er niet in alle gevallen bij staat wie dat zijn, want dan zouden ook het Openbaar Ministerie en de politie voldoende informatie hebben om de betrokkenen op te pakken.

De heer Segers (ChristenUnie):

We gaan na voor wie die 2 miljoen uiteindelijk beschikbaar is gesteld.

Ik wil een allerlaatste interruptie plegen. Ik wil daarmee de vraag die ik gesteld heb over de ondergraving van de positie van de burgemeester, nog eens onderstrepen. We krijgen goede berichten vanuit Brabant als het gaat om de strijd en de harde klappen die zijn uitgedeeld. Tegelijkertijd krijgen we zorgelijke berichten over de positie van de burgemeester en het gezag dat ondergraven wordt. Wat is de verantwoordelijkheid van de minister en wat doet hij in ieder geval om de burgemeester in positie te brengen in de strijd tegen drugs?

Minister Van der Steur:

Ik ben blij dat de heer Segers die vraag stelt. Ik heb recentelijk specifiek op dit punt zowel in Limburg als in Brabant werkbezoeken afgelegd. Dat was om de burgemeesters precies op dit punt te ondersteunen en om aan te geven dat de regering volledig achter hen staat en er alles aan zal doen om de ondermijning die zij signaleren en die wij zelf ook signaleren met name ten aanzien van de criminele motorbendes, de kop in te drukken. Wij hebben daarmee willen aangeven dat wij altijd voor onze mensen staan. Ik heb in dat kader ook gezegd — ik heb dat hier al één keer kunnen herhalen en dat doe ik nu weer — dat je met je handen moet afblijven van onze bestuurders. Dat geldt voor burgemeesters, wethouders, raadsleden en ook voor individuele ambtenaren. Aan hen kom je gewoon niet als crimineel. Dat zullen wij niet toelaten. Daar zullen wij keihard tegen optreden.

De voorzitter:

Kunt u afronden?

Minister Van der Steur:

Ik moet alleen nog de laatste vraag van de heer Van Oosten over de ontwikkelingen in de buurlanden beantwoorden. Niet al te lang geleden hebben wij daarover een vrij uitgebreide brief aan de Kamer gestuurd. De Kamer vroeg wat er in de wereld gebeurt op het gebied van softdrugsbeleid. In reactie daarop heb ik de Kamer geïnformeerd. De heer Van Oosten vroeg ook specifiek naar België. Toevallig had ik gisteren mijn collega Geens te eten, de minister van Justitie van België. Ik heb hem daarnaar gevraagd. De informatie is dus vers van de pers. In België maakt men inderdaad een beweging in de richting van een totaalverbod op cannabis. Ik heb begrepen dat dit is opgenomen in het regeerakkoord van de Belgische regering. Er zijn nog geen concrete stappen in die richting gezet, zoals collega Geens mij vertelde. Zeker is dat ik met de collega's van België, Luxemburg en Frankrijk een actieprogramma zal overeenkomen voor samenwerking tegen drugscriminaliteit, met name vanwege het grensoverschrijdende karakter ervan. Los van wat de Belgen op hun eigen grondgebied doen, is het voor mij van belang dat wij samenwerken om de georganiseerde drugscriminaliteit de kop in te drukken.

De heer Oskam (CDA):

Een vraag van mij is nog niet beantwoord. De minister heeft drie gereedschappen. Het eerste is het praten met burgemeesters. Dat doet hij al. Het tweede is dat het Openbaar Ministerie optreedt bij strafbare feiten. Dat gebeurt gelukkig ook. De derde optie is zeer interessant. De minister kan zelf ingrijpen via Kroonvernietiging of schorsen van beslissingen. Wij zien dat gemeenten in strijd met mijn motie en in strijd met het beleid van de minister zeggen: wij doen het toch. Is de minister bereid in dat soort zaken de beslissingen via de Kroon te vernietigen of te schorsen?

Minister Van der Steur:

Ik moet de heer Oskam erop wijzen dat dit een als-danvraag is. Er is op dit moment geen sprake van besluiten van gemeenten die in strijd zijn met onze wet. Gemeenten vormen voor zichzelf gedachten over eventuele regulering van wietteelt binnen de eigen mogelijkheden. In dat kader is nog geen enkel besluit genomen dat in strijd is met de wet. Als er in strijd wordt gehandeld met de wet is het in eerste instantie aan het Openbaar Ministerie om op te treden. Op het moment dat die situatie zich voordoet, zal ik mij uiteraard beraden op de vraag van de heer Oskam.

De voorzitter:

Ik zie dat er behoefte is aan een tweede termijn. De spreektijd is één minuut per fractie, inclusief het indienen van eventuele moties.

De heer Oskam (CDA):

Voorzitter. Dan moet ik heel snel praten. Ik heb een als-danmotie. Ik volg de minister niet helemaal. Als er strafbare feiten worden gepleegd, dan treedt het Openbaar Ministerie op. In Nederland willen wij liever niet dat er strafbare feiten worden gepleegd. Zodra een gemeente een besluit neemt dat in strijd is met het besluit van de minister, het besluit van de centrale overheid, wil ik dat de minister ingrijpt. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet gemeenten conform de wens van een meerderheid van de Kamer geen enkele ruimte wil geven om over te gaan tot regulering van wietteelt;

overwegende dat een aantal gemeenten hier toch ruimte voor biedt, dan wel de mogelijkheden hiertoe wel laat onderzoeken;

verzoekt de regering, ten aanzien van deze gemeenten gebruik te maken van de mogelijkheid voor de Kroon om lokale besluiten omtrent wietteelt die in strijd zijn met het geldend recht te schorsen of te vernietigen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Oskam en Segers. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 347 (24077).

De heer Oskam (CDA):

Ik voldoe graag aan het verzoek van de heer Van Oosten om niet al te veel moties in te dienen. Ik laat het hierbij.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Voorzitter. Het heeft niet zo veel nut om met nog meer argumenten te komen. Ik dien maar gelijk mijn moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de afwijzing van gemeentelijke plannen voor experimenten met gereguleerde wietteelt gebaseerd is op verkeerde veronderstellingen, conclusies en resultaten;

verzoekt de regering, gemeenteraden opnieuw een kans te geven en de ingediende plannen voor gereguleerde wietteelt door een onafhankelijke commissie te laten beoordelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Berndsen-Jansen en Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 348 (24077).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat lokale experimenten met gereguleerde wietteelt zijn afgewezen;

verzoekt de regering, per plan concreet aan te geven welke elementen van deze experimenten niet stroken met de huidige wet- en regelgeving,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Berndsen-Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 349 (24077).

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. Ik heb nog een vraag. Als politie en Openbaar Ministerie inderdaad wiet gaan telen, vind ik dat niet heel erg. Als er een ontheffing komt voor politie en Openbaar Ministerie, geeft dat gemeentes voldoende ruimte om dat ook te doen. Naar mijn weten, wordt het uit het criminele circuit gehaald, zodra iets wordt gelegaliseerd. Dat hebben we ook bij alcohol gedaan. Daarom heb ik deze minister ook schriftelijke vragen gesteld. Ik heb hem gevraagd hoeveel illegale stokerijen zijn opgerold. Die zijn er niet meer. Als we dit voorbeeld volgen met wiet, zijn we naar mijn mening heel goed op weg om de criminaliteit te bestrijden.

Ik heb nog een heel mooie motie.

De voorzitter:

Dan moet u snel zijn.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ja.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat coffeeshops voor hun bevoorrading nog altijd aangewezen zijn op illegale leveranciers, nu er geen legaal alternatief bestaat zolang de teelt van wiet niet wordt gereguleerd;

constaterende dat steden als Amsterdam en Haarlem aan het bezien zijn hoe zij hier op een pragmatische manier mee om kunnen gaan en bezig zijn de knelpunten en mogelijkheden van regulering van "de achterdeur" te verkennen;

overwegende dat deze verkenningen ook voor het landelijke beleid waardevolle inzichten zouden kunnen verschaffen;

verzoekt de regering om in gesprek te gaan met onder meer de gemeente Haarlem en de gemeente Amsterdam om zich te informeren over de uitkomsten van de eerder genoemde verkenningen en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kooiman en Berndsen-Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 350 (24077).

Mevrouw Helder (PVV):

Ik vraag mij af waar collega Kooiman de stelligheid op baseert dat de georganiseerde criminaliteit of de criminaliteit de nek wordt omgedraaid als het gelegaliseerd wordt. Met name de linkse partijen waren zo blij met de gang van zaken in Uruguay, maar in de mediaberichten daarover staat dat blowers in Uruguay een jaar na de historische wietlegalisering nog steeds massaal via de zwarte markt paffen. Nogmaals, ik vraag mij af waar collega Kooiman die stelligheid op baseert.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik ben het natuurlijk met de PVV eens dat het tijd kost, maar ik wijs in dit verband op de gang van zaken met alcohol. Na legalisatie zijn er nu helemaal geen illegale stokerijen meer. Uit een onderzoek van het ministerie zelf in de brede heroverweging blijkt dat er minder kosten voor criminaliteitsbestrijding nodig zijn als het gereguleerd wordt.

Mevrouw Helder (PVV):

Het is zeker waar dat dit tijd kost, maar in hetzelfde bericht staat ook dat mensen het gewoon niet willen. Het is misschien ook wel gemakzucht, maar er wordt blijkbaar nog steeds liever via de zwarte markt zaken gedaan.

Mevrouw Kooiman (SP):

In Nederland is er sprake van een gedoogbeleid. We hebben hier een ander systeem. Er is een mogelijkheid om in de shops te kopen. Ik ben zelf mee geweest bij het oprollen van de wiethandel. Zelfs politieagenten zeggen dat er georganiseerde misdaad achter zit, die aangepakt moet worden. Naar ons idee hebben wij de oplossing, namelijk het reguleren van de wietteelt.

De heer Segers (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik wil de minister aanmoedigen om de wet te handhaven, maar ik denk niet dat hij die aanmoediging heel sterk nodig heeft, want hij toont zich strijdbaar. Ik moedig hem ook aan om voortdurend het gesprek te zoeken met lokale besturen om te kijken waar zij extra hulp en ondersteuning nodig hebben om het kwaad van drugs en drugsverslaving verder te bestrijden.

Ik heb hem gevraagd naar een compensatieregeling. Hij zei dat er al een compensatieregeling is. Die is er inderdaad, maar die is niet afdoende. De kosten die gemoeid zijn met het opruimen van drugsafval zijn een veelvoud van wat er aan geld beschikbaar is. Daarom die ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat boeren, natuurbeheerders en particulieren veel last hebben van het dumpen van drugsafval;

constaterende dat zij in bijna alle gevallen zelf voor de kosten van het opruimen van dit drugsafval moeten opdraaien omdat het lastig is deze kosten op een dader te verhalen;

spreekt uit dat het onwenselijk is dat boeren, natuurbeheerders en particulieren opdraaien voor de kosten van het opruimen van drugsafval van anderen;

verzoekt de regering, na te gaan of de compensatieregeling voor boeren, natuurbeheerders en particulieren verbeterd dient te worden en de Kamer daarover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Segers, Oskam en Berndsen-Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 351 (24077).

Mevrouw Rebel (PvdA):

Voorzitter. Voordat de minister het bal gaat sluiten, wil ik nog twee vrolijke moties indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het gedoogbeleid het gebruik van cannabis toestaat;

van mening dat het gedoogbeleid van de overheid ten aanzien van de verkoop van cannabis en het gebruik daarvan een verantwoordelijkheid met zich meebrengt voor de gezondheid van de gebruikers van cannabis;

overwegende dat moet worden nagegaan waar de verantwoordelijkheid van de overheid ligt als het gaat om het ontwikkelen van beleid ten aanzien van de kwaliteit van de cannabis;

draagt de regering op, na te gaan in hoeverre het gedoogbeleid de overheid verantwoordelijk maakt ten aanzien van de productkwaliteit van cannabis die wordt verkocht in coffeeshops en in hoeverre dit wettelijk vereist is in het kader van de volksgezondheid;

en verzoekt de regering, de Kamer hiervan op de hoogte te stellen voor het einde van dit jaar;

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rebel en Berndsen-Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 352 (24077).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat zich diverse initiatieven ontwikkelen om het gebruik en de verkoop van cannabis beter te reguleren;

constaterende dat een van die initiatieven zich in Zwijndrecht heeft ontwikkeld waarbij een stichting de coffeeshop beheert en die door deze rechtsvorm geen winstoogmerk kent, en waarbij de winst terugvloeit in de gemeenschap;

constaterende dat het personeel valt onder de cao Welzijn;

van mening dat dit voorbeeld in zijn vorm uitermate geschikt kan zijn om als een experiment ten aanzien van de teelt van cannabis ter bevoorrading van een coffeeshop te dienen;

verzoekt de regering, dit initiatief in Zwijndrecht te onderzoeken en een vergelijkbaar project mogelijk te maken dat kan dienen als experiment om de bevoorrading van de coffeeshop te reguleren en waarbij specifiek aandacht is voor de gezondheid van de gebruiker;

verzoekt de regering tevens, de Kamer hierover te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rebel en Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 353 (24077).

Hiermee zijn we gekomen aan het einde van de tweede termijn van de Kamer.

De vergadering wordt van 20.42 uur tot 20.45 uur geschorst.

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Ik begin meteen met de moties. Over de motie-Oskam op stuk nr. 347 hebben de heer Oskam en ik tijdens het debat al van gedachten gewisseld. Ik heb geen behoefte om in te gaan op als-danmoties. Te zijner tijd zal ik bezien wat de meest geëigende weg is om de wet te handhaven. Om die reden moet ik deze motie ontraden.

Ik kom op de motie-Berndsen-Jansen/Kooiman op stuk nr. 348, waarin wordt gevraagd om een nieuwe kans voor gemeenteraden om plannen voor gereguleerde wietteelt door een onafhankelijke commissie te laten beoordelen. Ik zie daarvoor geen ruimte. Ook ben ik er niet toe bereid. Ik ontraad de motie om die reden.

De voorzitter:

Mijnheer Van Oosten, gaat uw vraag over de vorige motie?

De heer Van Oosten (VVD):

Ja. Ik houd het kort. Het oordeel van de minister is helder. Toch vraag ik voor het goede begrip mijnerzijds of het klopt dat het OM gaat optreden, dus gaat handhaven, zodra een gemeente in strijd met de Opiumwet handelt.

Minister Van der Steur:

Zoals mijn ambtsvoorganger niet alleen in woord, maar ook in geschrift heeft meegedeeld, is het uitgangspunt de verwachting dat het OM handelend optreedt als gemeenten de wet overtreden.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 349.

Minister Van der Steur:

Dat is de motie van mevrouw Berndsen-Jansen. Zij vraagt om per plan concreet aan te geven welke elementen van deze experimenten niet stroken met de huidige wet- en regelgeving. Het onderzoek van de heer Van Kempen van de Radboud Universiteit Nijmegen maakt duidelijk dat geen van alle experimenten aan wet- en regelgeving voldoet. Om die reden ontraad ik deze motie dan ook.

De voorzitter:

Mijnheer Oskam, u mag een korte vraag stellen.

De heer Oskam (CDA):

Ja, ik heb een vraag over mijn motie.

De voorzitter:

Die is ontraden.

De heer Oskam (CDA):

Dat heb ik begrepen. Ik krijg het natuurlijk allemaal wel mee.

Ik snap het niet zo. Wij willen in Nederland geen strafbare feiten. Nu zeggen gemeenten: de minister kan de pot op, de Kamer kan de pot op, wij doen het toch. Dan wachten we tot er een wietkwekerij wordt opgericht, tot de stekker in het stopcontact gaat en dan komen de politie en het OM. Waarom zegt de minister niet één keer tegen een gemeente die ongehoorzaam is: dat mag niet? Dan is het gelijk duidelijk.

Minister Van der Steur:

Ik herken mij niet in de parafrase van de heer Oskam dat gemeenten zouden zeggen dat de minister dan wel de Kamer de pot op kunnen. Dat is niet mijn beleving van wat er op dit moment gebeurt. Er zijn gemeenten die op eigen verantwoordelijkheid inventariseren en bekijken wat ooit eens een passende manier kan zijn om de wietteelt te legaliseren of reguleren. Net zoals dit binnen het CDA als politieke partij mogelijk is, mogen in ons staatsbestel ook gemeenten hun eigen verantwoordelijkheid op dat niveau nemen. Ik herken mij hier dus totaal niet in. Bovendien heb ik gezegd dat mij geen enkele gemeente bekend is die de wet op dit moment overtreedt. Is dat wel het geval, dan is het primair aan het OM om op te treden. Mocht het zich voordoen, dan bezie ik welke instrumenten ik moet toepassen. Ik ga niet om die reden de motie van de heer Oskam anders beoordelen. Ik ontraad haar.

Ik kom op de motie op stuk nr. 350 van mevrouw Kooiman en mevrouw Berndsen-Jansen. Zij verzoeken mij om onder meer de gemeenten Haarlem en Amsterdam te vragen naar de uitkomsten van eerder genoemde verkenningen en de Kamer daarover te informeren. In het licht van de beantwoording die ik al heb gegeven naar aanleiding van de motie van mevrouw Kooiman zie ik geen aanleiding om het oordeel over deze specifieke motie aan de Kamer te laten. Waarom niet? Omdat de gedachtevormingen in Haarlem en Amsterdam niet zullen leiden tot een wijziging van het beleid, gegeven de wettelijke onmogelijkheden daarvan. Daarom ontraad ik deze motie. Zoals ik in het debat heb gezegd, ben ik altijd beschikbaar voor het voeren van gesprekken met de burgemeesters die dat wensen.

Via de motie op stuk nr. 351, ingediend door de leden Segers, Oskam en Berndsen-Jansen, wordt de regering verzocht, de compensatieregeling voor boeren, natuurbeheerders en particulieren te verbeteren en de Kamer daarover te informeren. Het debat daarover is al uitgebreid gevoerd, ook met mijn ambtsvoorganger. Hij heeft gezegd dat grondeigenaars primair verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van dumping van drugsafval. Dumping van drugsafval betreft dumping van de residuen van harddrugs, met name van xtc. Dit staat een beetje buiten de orde van dit debat. De cijfers heb ik dan ook niet paraat, maar ik geloof dat in de afgelopen maanden en misschien zelfs wel in het afgelopen jaar de hoeveelheid drugsdumpingen met name in het zuiden van Nederland enorm is afgenomen. Hieruit blijkt dat het beleid werkt. Ik heb meer belang bij het uitvoeren van dat beleid dan bij het in het leven roepen van compensatieregelingen naast de al bestaande regeling. Om die reden ontraad ik deze motie dan ook.

De heer Segers (ChristenUnie):

Het is wel curieus dat de minister zegt dat grondeigenaren erop moeten toezien dat er geen dumpingen plaatsvinden op hun grondgebied. Het hele eieren eten is natuurlijk dat het gaat om illegale dumpingen. Die vinden plaats en grondeigenaren moeten voor de kosten opdraaien. Dat lijkt mij zeer onrechtvaardig.

Minister Van der Steur:

Juist omdat het in een heel aantal gevallen onrechtvaardig is, heeft de Kamer besloten om daarvoor een geldbedrag ter beschikking te stellen. Dat snap ik ook, zoals ik al heb gezegd. Dat gaat overigens via een andere begroting. Daarnaast hebben een heel groot aantal grondeigenaren specifieke opsporingsambtenaren in dienst, de zogenoemde groene boa's, juist met het oog op het beveiligen en bewaken van hun grondgebied. Staatsbosbeheer is daarvan een voorbeeld, maar zo zijn er veel meer eigenaren van gronden die daartoe mensen beschikbaar hebben. Het hoort wel bij hun taak — dat bedoelde ik — om erop toe te zien dat die dumpingen niet plaatsvinden. Wat dat betreft, is het logisch dat iedereen daarbij zijn eigen verantwoordelijkheid neemt. Dat laat onverlet dat er een fonds is en dat de Kamer daarop heeft aangedrongen. Ik weet zeker dat de VVD daarbij betrokken was, maar misschien de ChristenUnie ook wel. Zo'n voorziening is er dus. Daarom blijf ik bij mijn standpunt dat deze motie moet worden ontraden.

In de motie-Rebel/Berndsen-Jansen op stuk nr. 352 wordt de regering opgedragen, na te gaan of zij een verantwoordelijkheid ziet om de kwaliteit van een illegaal product te laten vaststellen door de overheid. Ik zie die verantwoordelijkheid niet, zoals ik in debatten al uitvoerig heb onderbouwd. De motie ontraad ik daarom.

In de motie-Rebel/Kooiman op stuk nr. 353 wordt de regering verzocht, een initiatief in Zwijndrecht te onderzoeken. Dat zal ik niet doen omdat ik niet vind dat daar aanleiding voor is. Daarom ontraad ik ook deze motie.

Daarmee heb ik alle moties die zijn ingediend in dit debat, ontraden.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Hiermee zijn we aan het einde van dit debat gekomen. Over de ingediende moties zullen we volgende week dinsdag stemmen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven