9 Stages en subsidieregeling praktijkleren

Aan de orde is het VAO Stages en subsidieregeling praktijkleren (AO d.d. 08/04). 

Mevrouw Siderius (SP):

Voorzitter. Wij hebben met elkaar gesproken over stages in het middelbaar beroepsonderwijs, en vooral het tekort daaraan. 1.660 studenten hebben geen stage kunnen vinden. Zij kunnen dus ook geen diploma behalen. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat er voor 1.660 studenten in het middelbaar beroepsonderwijs geen passende stageplek beschikbaar is; 

constaterende dat vooral het midden- en kleinbedrijf de verantwoordelijkheid neemt om voor mbo-studenten stageplaatsen ter beschikking te stellen; 

verzoekt de regering, als proef een stagequotum in te stellen dat bedrijven met meer dan 150 werknemers verplicht ten minste één stageplek voor een student uit het middelbaar beroepsonderwijs ter beschikking te stellen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Siderius. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 43 (33650). 

Mevrouw Lucas (VVD):

Voorzitter. De VVD maakt zich zorgen over de daling van het aantal leerlingen die op de werkvloer wordt opgeleid, de zogenoemde bbl'ers. In vier jaar tijd is het aantal leerlingen dat voor deze combinatie van werken en leren kiest, gedaald van 170.000 naar 100.000. Hoewel het aantal leerlingen in de voltijdsvariant van het mbo, de bol, in de afgelopen jaren wel is gestegen, is het niet in gelijke mate gebeurd. Dat betekent dat leerlingen afzien van een mbo-opleiding als zij geen bbl-plek weten te vinden. Dat is zonde. Voor de leerlingen, maar ook voor de werkgevers, want de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt is nergens zo goed als voor deze leerlingen. 95% van hen vindt een baan binnen een jaar na het behalen van een diploma. 

Wij willen daarom de teruggang van het aantal bbl-plekken keren. In het AO hebben wij diverse voorstellen gedaan om het voor werkgevers weer aantrekkelijker te maken om werkplekken beschikbaar te stellen. De minister heeft gelukkig ook diverse toezeggingen gedaan. 

Op een belangrijk punt zien wij echter nog een kans om meer te bereiken voor leerlingen die op zoek zijn naar een bbl-plek, namelijk aan de cao-tafel. In veertien cao's zijn aanvullende afspraken gemaakt over het loon van leerlingen in de bbl. Deze afspraken zijn gemaakt in een tijd dat het goed ging met de sector en die de leerlingen daarvan wilde laten meeprofiteren. Dat was terecht, maar inmiddels zijn deze afspraken de voornaamste reden dat werkgevers afzien van het aanbieden van leerwerkplekken. Daarom dienen wij de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat het aantal leerlingen dat opgeleid wordt op de werkvloer het afgelopen jaar schrikbarend is gedaald, terwijl de kans op een baan voor bbl-leerlingen beduidend beter is dan voor leerlingen in de bol; 

constaterende dat er in diverse sectoren in de cao bovenwettelijke afspraken gemaakt zijn ten aanzien van de vergoeding die bbl-leerlingen krijgen, waardoor in sommige sectoren leerlingen tot 180% van het minimumjeugdloon verdienen en na hun opleiding een vast contract aangeboden moeten krijgen; 

overwegende dat deze afspraken in "goede" tijden zijn gemaakt om de leerlingen te laten meeprofiteren van de groei in deze sectoren, maar dat deze afspraken nu een averechts effect hebben, omdat werkgevers hierdoor zeer terughoudend zijn in het aanbieden van leerwerkplekken en leerlingen zo dus minder kans hebben op een werkplek en een baan; 

overwegende dat de regering actief beleid voert om het aantal leerwerkplekken te laten stijgen, maar dat dit beleid deels teniet wordt gedaan door de afspraken die in de cao's zijn gemaakt; 

verzoekt de regering om in gesprek te gaan met werkgeversorganisaties en vakbonden om, in het belang van de leerlingen en hun kans op een baan, te bezien of er nieuwe afspraken gemaakt kunnen worden die leiden tot meer kans voor jongeren op een bbl-plek en een baan, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Lucas. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 44 (33650). 

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Mijn fractie dient een tweetal moties in. De eerste betreft de uitzendbureaus. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat uitzendbureaus sinds kort niet meer erkend worden als leerbedrijf door de kenniscentra en door het verlies van hun erkenning ook niet meer in aanmerking komen voor de subsidieregeling praktijkleren; 

overwegende dat hierdoor veel bbl'ers opeens hun leerwerkplek zijn kwijtgeraakt, terwijl de bbl voor mbo'ers nog steeds de beste voorbereiding is op de arbeidsmarkt; 

constaterende dat de WEB aangeeft dat het bedrijf dat de beroepspraktijkvorming verzorgt erkend dient te zijn, terwijl de minister in haar beantwoording op de vragen van het lid Lucas van 14 oktober 2014 aangeeft dat het zou gaan om de bedrijven waar de beroepspraktijkvorming plaatsvindt; 

constaterende dat de erkenningscriteria van de kenniscentra daarmee niet lijken te corresponderen met de WEB; 

verzoekt de regering, zich te houden aan de letter van de wet en uitzendbureaus die daadwerkelijk de beroepspraktijkvorming van leerlingen verzorgen, daarvoor door de kenniscentra te laten erkennen en daarmee in aanmerking te laten komen voor de subsidieregeling praktijkleren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Meenen en Lucas. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 45 (33650). 

De heer Van Meenen (D66):

Ik constateer dat ik mijn tweede motie op mijn tafel heb laten liggen. 

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Lucas de motie even pakt. 

De heer Van Meenen (D66):

Zij gaat me helpen. Ze is een schat! Dat kan ook in de Handelingen. 

De voorzitter:

Dat staat nu genoteerd in de Handelingen. 

De heer Van Meenen (D66):

Zo is het. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat herintreders en bijscholers om hun diploma te behalen op dit moment ook vakken moeten volgen als burgerschapsvorming; 

overwegende dat voor deze herintreders en bijscholers het volgen van zulke vakken minder relevant kan zijn; 

overwegende dat in het kader van Leven Lang Leren het een nadrukkelijke doelstelling is van dit kabinet, volwassenen zo veel mogelijk te stimuleren te blijven leren; 

verzoek de regering, flexibiliteit in het lesprogramma te bieden en de mogelijkheid te onderzoeken van een lespakket op maat voor herintreders en bijscholers, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 46 (33650). 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Minister Bussemaker:

Voorzitter. Ik begin met de motie op stuk nr. 43 van mevrouw Siderius. Daarin wordt de regering verzocht om als proef een stagequotum voor bedrijven met meer dan 150 werknemers in te stellen. Ik ontraad die motie. We hebben daar in het algemeen overleg uitgebreid met elkaar over gesproken. Ik voel er niets voor om de verantwoordelijkheid eenzijdig bij het bedrijfsleven neer te leggen. Er zijn ook weleens voorstellen van de Kamer geweest om de verantwoordelijkheid eenzijdig bij de mbo-scholen neer te leggen. Die voorstellen heb ik ook altijd ontraden, omdat ik daarmee de andere partij lui maak. Die kan dan achterover leunen en zeggen: zij moeten het doen. Het mooie maar ook het moeilijke van het mbo is dat juist die stages een essentieel onderdeel zijn van de samenwerking en de uitwisseling tussen het bedrijfsleven en scholen. Er zijn mkb-bedrijven die stages hebben en ook grote bedrijven die stages hebben. Sterker nog, veel roc's doen graag zaken met grote bedrijven omdat ze dan ook meerdere stageplekken hebben. Dus ook daar zou ik het niet terecht vinden om dit alleen voor grote bedrijven te doen. Ik ben er dan ook niet van overtuigd dat het leggen van een verplichting bij één partij iets helpt. Ook als proef gaat dit mij te ver. Ik ontraad daarom deze motie. 

Dan de motie van het lid Lucas die de regering verzoekt, in gesprek te gaan met werkgeversorganisaties en vakbonden om in het belang van de leerlingen en hun kansen op een baan te bezien of er nieuwe afspraken gemaakt kunnen worden die leiden tot meer kansen voor jongeren op een bbl-plek en daarmee op een baan. In de huidige formulering ontraad ik deze motie, omdat er in de overwegingen grote nadruk wordt gelegd op de afspraken in de cao en dan met name over het minimumjeugdloon. Als ik de motie goed lees, concludeert mevrouw Lucas dat door die afspraken het aantal bbl-plaatsen omlaag is gegaan. Nu weten we dat het aantal bbl-plaatsen omlaag is gegaan en dat dat zorgelijk is, maar ook dat daar meerdere oorzaken voor zijn. 

Ik constateer ook dat de werkgevers inderdaad vinden dat de minimumjeugdloonbepalingen een probleem zijn. Ik constateer ten tweede dat de vakbonden een brief hebben gestuurd waarin ze dat ontkennen en aangeven dat ze er anders tegenaan kijken. Ten derde — dat is misschien nog het meest ingewikkelde — is er een afspraak over een cao gemaakt tussen sociale partners. Ik wil mij daar niet als derde partij in voegen, want dan doorbreek ik de manier waarop wij het gesprek tussen overheid en sociale partners in Nederland geregeld hebben. Ik ga ervan uit dat sociale partners bij het maken van deze afspraken zowel de belangen van huidige werknemers als de noodzaak van nieuwe instroom om aan de vervangings- en uitbreidingsvraag te kunnen voldoen meewegen. Wat ik wel kan doen, is in een gesprek op dit punt de zorg van de Kamer overbrengen aan collega Asscher van Sociale Zaken, waarin ik hem vraag dit punt onder de aandacht te brengen van de Stichting van de Arbeid. 

Mocht mevrouw Lucas haar motie dus zo willen herformuleren dan zou ik het oordeel daarover aan de Kamer laten, maar dan dus ook met de overwegingen van beide kanten, zowel van werkgevers als van vakbonden. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik zal de motie op dat punt aanpassen en een gewijzigde motie indienen. 

De voorzitter:

We zien de gewijzigde motie tegemoet. 

Minister Bussemaker:

Dan de motie van de heer Van Meenen over de uitzendbranche die verzoekt om ook de uitzendbranche in aanmerking te laten komen voor de subsidieregeling praktijkleren. Ik vraag de heer Van Meenen om zijn motie aan te houden in het licht van de toezegging die ik op 8 april heb gedaan. Ik heb daarbij gezegd dat uitzendbureaus inderdaad een belangrijke rol kunnen spelen bij het aanbieden en creëren van leerwerkplekken, maar dat ze dat op verschillende manieren kunnen doen. Ze kunnen dat doen wanneer ze als leerbedrijf fungeren, bijvoorbeeld als ze echt de vakinhoudelijke dagelijkse begeleiding verzorgen, bijvoorbeeld voor mensen in een administratieve opleiding. Dan zijn ze dus zelf een leerbedrijf. Wanneer ze slechts als intermediair optreden en een bemiddelende rol spelen, is dat in beginsel niet mogelijk, maar daar zitten wel allerlei grensgevallen aan. Dus het is niet allemaal met een schaartje te knippen. Ik heb toegezegd dat de Kamer een brief van mij krijgt waarin ik nog eens uitgebreider inga op de gevolgen van de subsidieregeling praktijkleren voor uitzendbureaus en waarin we ook nog eens de bepalingen in de regelgeving doornemen. Die brief kan de Kamer binnen enkele weken van mij verwachten. Tot die tijd vraag ik de heer Van Meenen om deze motie aan te houden. 

De heer Van Meenen (D66):

Dat zal ik doen. 

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van Meenen stel ik voor, zijn motie (33650, nr. 45) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

Minister Bussemaker:

De motie van de heer Van Meenen op stuk nr. 46 om flexibiliteit in het lesprogramma te bieden en de mogelijkheid te onderzoeken van een lespakket op maat voor herintreders en bijscholers beschouw ik als ondersteuning van beleid. Daarmee laat ik het oordeel daarover aan de Kamer. Het is op dit moment al mogelijk om bijvoorbeeld via de route van elders verworven competenties en door het verlenen van vrijstellingen een al dan niet bekostigd onderwijsprogramma te volgen dat is gericht op diplomering. Daarnaast voert het kabinet op dit moment twee verkenningen uit. Om de positie van volwassenen met mbo-niveau 2 en 3 op de arbeidsmarkt te versterken, verkent het kabinet in samenwerking met de branches nut, noodzaak en mogelijkheden van de uitbreiding van verkorte diplomagerichte opleidingstrajecten op niveau 4. In die verkenning zal, vanuit het belang dat wordt gehecht aan taal en rekenen worden meegenomen of volwassenen alleen mogen deelnemen indien zij de taal- en rekeneisen beheersen op minimaal het niveau van de startkwalificatie. Wij verkennen ook de mogelijkheden om het op experimentele basis mogelijk te maken om studenten die hebben deelgenomen aan de derde leerweg en die tijdens deze opleiding alle onderdelen hebben behaald behalve de eisen voor taal en/of rekenen, een door de overheid erkend certificaat uit te reiken. Daarbij zal ook worden gekeken naar de vereiste van burgerschap en Engels. 

Ik ben voornemens om de uitkomsten van beide verkenningen mee te nemen in mijn reactie op de motie-Lucas-Jadnanansing over de versterking van de flexibiliteit van het mbo-stelsel. De reactie op die motie verwacht ik in juni van dit jaar aan de Kamer te kunnen sturen. Dat alles overwegende, beschouw ik deze motie als ondersteuning van het beleid en laat daarmee dus het oordeel aan de Kamer over. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Wij zullen komende dinsdag stemmen over de ingediende moties. 

Naar boven