9 Initiatiefwetsvoorstel Acquisitiefraude

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van: 

  • - Voorstel van wet van de leden Gesthuizen en Van Oosten tot wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het tegengaan van acquisitiefraude door het doen van misleidende mededelingen jegens diegenen die handelen in de uitoefening van hun beroep, bedrijf of organisatie en wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de strafbaarstelling van acquisitiefraude ( 33712 ).

(Zie vergadering van 10 december 2014.) 

De voorzitter:

Aan de orde is het antwoord van de indieners in eerste termijn, en eventueel ook de tweede termijn van de Kamer. 

Ik heet alle aanwezigen van harte welkom, dus ook de mensen op de publieke tribune. Ik heet ook de mensen die op een andere manier dit debat volgen van harte welkom. In het bijzonder heet ik welkom in vak-K de twee initiatiefnemers, mevrouw Gesthuizen en de heer Van Oosten. Ik heet ook hun ondersteuning bijzonder welkom, namelijk de heer Jasper Boon en mevrouw Christel Wiskerke. Tevens heet ik welkom de minister van Veiligheid en Justitie, die vandaag hierbij optreedt als adviseur van de Kamer. 

Ik geef het woord aan mevrouw Gesthuizen voor haar antwoord in eerste termijn. 

De algemene beraadslaging wordt hervat. 

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Geachte voorzitter, geachte collega's. Het zal u niet verbazen dat wij zeer gelukkig zijn met het feit dat wij nu, vanaf deze plaats, ons initiatiefwetsvoorstel mogen verdedigen. Wij zijn daar gelukkig mee omdat wij als Kamerleden een uiterst prettige en constructieve samenwerking ervaren bij het gezamenlijk schrijven van een wet. Die prettige samenwerking ervaren wij overigens ook met onze ijverige en slimme medewerkers, die nu achter ons zitten. Wij werken hierbij waar nodig en wenselijk bovendien samen met het ministerie van Veiligheid en Justitie. Het geluk dat wij hierbij voelen, wordt uiteraard juist veroorzaakt doordat wij ons er zozeer van bewust zijn dat de vorm van fraude die wij hier vandaag bespreken, tot zo veel maatschappelijke schade leidt. Verder is tijdens de inbreng in eerste termijn gebleken dat de collega's van de VVD, de Partij van de Arbeid, het CDA, de PVV en de SP zich allen realiseren dat we dit gezamenlijk moeten aanpakken. Dat is alvast een ontzettend mooie basis, constateren we met plezier. 

Acquisitiefraude, of beter gezegd financieel-economische criminaliteit, is gebaseerd op het bewust wekken van valse verwachtingen en op het doen van verleidelijke maar stiekem dubbelzinnige beloften. Dit is al vele jaren een doorn in het oog van onszelf, van ondernemers, van ondernemersorganisaties en vele anderen. De schade wordt geschat op zo'n 400 miljoen jaarlijks, maar we vermoeden dat lang niet alle schade in de gaten loopt. Met andere woorden: er zou veel meer schade kunnen zijn. In 2012 kwamen er een kleine 30.000 meldingen binnen bij het Steunpunt acquisitiefraude. Simpel gezegd: er loopt in ons land een flink aantal mensen rijk te worden van het duperen van anderen middels acquisitiefraude. Aan dit frustrerende en ook oneerlijke gegeven willen wij als indieners graag iets doen. 

Na deze korte inleiding wil ik graag aangeven, hoe we vandaag de beantwoording ter hand zullen nemen. De heer Van Oosten zal ingaan op de grootste wijziging van het wetboek door deze wet, te weten de aanpassing van het Burgerlijk Wetboek. Dit onderdeel vormt het hart van onze initiatiefwet, vooral omdat we als indieners niet de indruk hebben of zouden willen wekken dat deze problematiek alleen zou moeten worden aangepakt door de overheid. Het is een illusie, te denken dat alleen het strafrecht deze vorm van criminaliteit afdoende kan bestrijden. Daarom beschouwen wij beiden het civielrechtelijk deel van de wet als zeer belangrijk. Zoals gezegd zal de heer Van Oosten dat straks toelichten. Uiteraard zullen we die vragen die door de Kamer zijn gesteld aan de minister van Veiligheid en Justitie, die gelukkig vandaag ook weer aan onze zijde zit, ongemoeid laten en de Kamer daarin het antwoord van de minister laten afwachten. Zelf zal ik overgaan tot behandeling van de vragen die gingen over het strafrecht, een paar vragen uitgezonderd, die de heer Van Oosten voor zijn rekening zal nemen. 

Ons voorstel ziet wat het strafrecht betreft toe op een aantal zaken. Ten eerste uiteraard op het strafbaar stellen middels een duidelijke definitie in het wetsartikel. Ten tweede een ferme strafmaat, die aansluit bij strafmaten die bij andere delicten van financieel-economische aard zowel qua hoogte als qua boete als ook qua maximale gevangenisstraf van toepassing zijn. Ten derde het creëren van een norm, waarnaar ook de heer Recourt in zijn eerste bijdrage al verwees, een norm die weer voor andere zaken kan worden afgeleid. Daar zal ik op ingaan in mijn beantwoording. 

Allereerst nogmaals kort en bondig wat wij voorstellen: aanpassing van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, titel 25, inzake bedrog. Na artikel 326c wordt een artikel ingevoerd, te weten artikel 326d, dat luidt: "Hij die met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen enige bedrieglijke handeling pleegt tot misleiding, teneinde een ander die handelt in de uitoefening van een beroep, bedrijf of organisatie, te bewegen tot het doen van een betaling, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of een geldboete van de vijfde categorie." 

Naar aanleiding van de huidige situatie — honderden miljoenen euro schade en vele duizenden gedupeerden jaarlijks — krijgt men als Kamerlid vaak de vraag hoe dat eigenlijk mogelijk is in Nederland. Waarom wordt er niets aan gedaan? Daarmee komen we bij het eerste probleem dat nu bestaat en dat we graag willen oplossen: het feit dat meestal geen aangifte wordt gedaan van een dergelijke fraudezaak, omdat een duidelijke strafbaarstelling ontbreekt. De politie verwijst mensen dan ook vaak maar naar de civiele rechter. Een en ander zorgt vervolgens voor een vicieuze cirkel: geen aangifte, geen vervolging, dan ook geen aangiftebereidheid. De heer Van Wijngaarden vroeg ons terecht hoe het eigenlijk zit met die aangiftebereidheid. Want met de toevoeging van artikel 326d zijn we er natuurlijk nog niet. Maar wij als indieners verwachten dat de aangiftebereidheid toe zal nemen als er eenmaal een duidelijke strafbaarstelling is. Een ondernemer zal dan enerzijds niet meer teleurgesteld hoeven te vertrekken van het politiebureau omdat zij of hij te horen kreeg dat geen aangifte kon worden gedaan, maar anderzijds zal ene ondernemer ook eerder het advies krijgen, of dat is van een advocaat, een collega-ondernemer of de fraudehelpdesk, om aangifte te doen. De kans dat daadwerkelijk aangifte kán worden gedaan, is immers vele malen groter en ook de kans dat er actie kan worden ondernomen door politie en OM is daarmee groter. Dat stimuleert in onze ogen sowieso al de bereidheid om aangifte te doen. Een tweede belangrijk argument is dat een ondernemer een bewijs van aangifte mogelijk kan gebruiken in een civiele procedure. Daarover zult u de heer Van Oosten horen. 

De heer Van Wijngaarden heeft daarnaast gevraagd hoe het zit met de ontwikkeling van de aangiftebereidheid na de strafbaarstelling van acquisitiefraude in andere landen, zoals Oostenrijk. In Oostenrijk is het na een nieuwe wet en strenge jurisprudentie veel beter mogelijk geworden om slachtoffers van acquisitiefraude te hulp te komen. Fraudeurs worden vaker strafrechtelijk vervolgd en slachtoffers kunnen vaker civielrechtelijk hun geld terugvorderen. Dat zijn dus goede ontwikkelingen, die hoop bieden voor de toekomst. 

De VVD-fractie heeft ook gevraagd wat er te verwachten valt van de rechterlijke rechtsvorming. Het is correct dat de effectiviteit van het wetsvoorstel ook afhangt van de manier waarop ondernemers, het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht de uiteindelijke wet zullen toepassen. Zo hoort het ook te zijn. We voelen ons echter in onze overtuiging dat dit wetsvoorstel voor een flinke verbetering zal zorgen van de situatie gesterkt door de positieve reacties. Die mochten we onder meer ontvangen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, het Openbaar Ministerie en andere instellingen, zoals ondernemersorganisaties MKB-Nederland en VNO-NCW. 

Onze indruk en zelfs overtuiging is dan ook dat de rechterlijke macht, zowel bij de vervolging als bij de rechtspraak, en de partijen in het veld, zoals ondernemersorganisaties, goed uit de voeten zullen kunnen met de wet. Zij zullen er derhalve waar nodig en gewenst op een goede manier gebruik van kunnen maken. Het spreekt voor zich dat de ontwikkeling van jurisprudentie zich niet laat voorspellen. Maar het lijkt ons als indieners onvermijdelijk dat die er zal zijn op het gebied van het strafrecht. 

De heer Van Nispen heeft ons gevraagd naar mogelijkheden voor doorpakken op het bankrekeningnummer van acquisitiefraudeurs en naar hoe goed dit zou kunnen verlopen. In het algemeen kan ik zeggen dat bancaire gegevens alleen worden verstrekt in het geval van een strafbaar feit. Het staat buiten kijf dat daar in de toekomst sprake van is door de expliciete strafbaarstelling van acquisitiefraude. Meer specifiek kan ik zeggen dat uit artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering blijkt dat de officier van justitie in het belang van het onderzoek kan vorderen om bancaire gegevens te verstrekken in het geval van verdenking van een misdrijf zoals dat is omschreven in artikel 67, eerste lid. Voordat de heer Oskam opspringt: artikel 67, eerste lid, ziet alleen op misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Dat is bij ons wetswijzigingsvoorstel tot dusver niet het geval. Maar om deze en andere redenen, die ik straks nader zal toelichten, kan ik melden dat het amendement op stuk nr. 10 van de heer Oskam ons een goed voorstel lijkt, want het levert een verbetering van ons wetsvoorstel op. Nu springt de heer Oskam toch op. 

De heer Oskam (CDA):

Ik heb in de twee jaar in de Kamer geleerd om geduld te betrachten. Dat was in het begin heel moeilijk maar nu weet ik hoe het werkt. Ik moet zeggen dat het een heel verstandig idee is om dit amendement over te nemen. Ik dank de indieners daarvoor. 

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Dat is erg prettig om te horen maar niet heel verbazingwekkend. Het is dus een verbetering van ons wetsvoorstel; hartelijk dank voor de suggestie. Met deze positieve toelichting laten wij het oordeel over het amendement graag aan de Kamer. Daarmee is voorlopige hechtenis dus wel mogelijk, zij het als een uitzondering, daar het misdrijf met de strafmaat die wij voorstellen daarvoor normaal gesproken geen basis zou geven. Het vorderen van bancaire gegevens — als ik het goed heb zal dat vanaf dit jaar eenvoudiger gaan verlopen middels een digitaal systeem bij alle banken — zou daarmee mogelijk worden. 

Ik noemde al even de heer Oskam, die ijverig bezig is geweest door ons te bedienen met maar liefst twee amendementen. Op het amendement op stuk nr. 10 heb ik al kort commentaar geleverd. Dat lijkt ons een goed amendement. De redenering die de heer Oskam volgt, vinden wij goed te volgen. De uitleg van zijn argumenten is plausibel. Het kan in het belang van het onderzoek zijn om een verdachte in voorlopige hechtenis te nemen. De aard van het misdrijf kan het noodzakelijk maken om dit te doen, opdat een acquisitiefraudeur geen kans ziet om in het niets te verdwijnen. Mogelijk heeft diegene zich immers bediend van een valse identiteit, of is in ieder geval zijn echte verblijfplaats niet bekend. In dat geval kan een en ander worden meegenomen door de rechter die een beslissing moet nemen over de voorlopige hechtenis. 

Over het amendement op stuk nr. 9 van de heer Oskam zal de heer Van Oosten dadelijk het nodige zeggen, net als over de overige vragen die door de CDA-fractie in eerste termijn gesteld zijn. 

Ik ga door naar de vragen van de heer Recourt, maar ik wil eerst mevrouw Helder bedanken voor haar opbouwend-kritische blik. Zij heeft alleen aan de minister een vraag gesteld, als wij het goed hebben genoteerd, dus rest mij haar te bedanken voor het feit dat zij ons duidelijk heeft gemaakt dat ook zij in haar tijd als advocaat regelmatig van doen had met slachtoffers van acquisitiefraudeurs en dat zij daarom doordrongen is van de noodzaak om de zaak op en aan te pakken. 

De heer Recourt maakt duidelijk dat het strafrecht niet de oplossing is; dat zijn wij met hem eens. Het is niet dé oplossing, maar maakt wel een belangrijk deel uit van een oplossing. Immers, door acquisitiefraude strafbaar te stellen, zeggen we: let op, dit is de norm. Het is niet normaal. Het is niet de bedoeling dat je mensen om de tuin gaat leiden, dat je misbruik maakt van mensen die te goeder trouw handelen, dat je het vertrouwen dat altijd nodig zal zijn in het handelsverkeer misbruikt om mensen een loer te draaien en dat je er zelf stinkend rijk van wordt. Gelukkig erkent ook de fractie van de Partij van de Arbeid dat er op dit punt wel een tekortkoming in ons huidige strafrecht zit. Nog even heel duidelijk: we delen dus de opvatting dat het strafrecht niet alle problemen kan wegnemen, maar wij delen ook de opvatting dat het wel duidelijk moet zijn in de wet en dus ook in het Wetboek van Strafrecht dat het handelen van acquisitiefraudeurs ernstig verkeerd, bijzonder schadelijk en dus strafbaar is. 

De heer Recourt heeft ons gevraagd hoe het met voorwaardelijke opzet zit. Dat is niet strafbaar volgens ons artikel; daarin staat namelijk duidelijk: "met het oogmerk om te". We hebben daarmee gekozen voor de zwaarste vorm van opzet, en dat is dus niet de voorwaardelijke opzet. Het uiteindelijke oordeel waarbij alle aspecten worden meegenomen, blijft uiteraard aan de rechter, maar ten aanzien van waar de heer Recourt voorts op doelt, namelijk het niet op orde hebben van de administratie, wordt wel het nodige geregeld in een ander wetstraject, namelijk dat van het civielrechtelijk bestuursverbod in geval van fraude, waarbij het ontbreken van een deugdelijke administratie wel degelijk resulteert in straf. Uiteraard kan ik daar nu, bij de bespreking van dit wetsvoorstel, niet op ingaan. 

Wel is het de bedoeling dat handelen strafbaar is — nogmaals, dat is afhankelijk van de omstandigheden welke dienen te worden overwogen — in het geval van een overduidelijke overfacturering, waarbij de acquisitiefraudeur willens en wetens sommen geld vraagt voor handelingen die hij evident niet heeft uitgevoerd, voor diensten die hij niet heeft geleverd en voor zaken waarvan hij zich terdege bewust is dat hij er geen geld voor zou mogen vragen maar het vervolgens toch doet. Dat is namelijk een duidelijk kenmerk van acquisitiefraude. Echter, ook hier geldt weer dat dit dient te gebeuren met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen. Maar eerlijk gezegd heb ik de vraag van de heer Recourt ook zo begrepen. Het bedrijf dat een te hoge factuur stuurt had aantoonbaar moeten weten dat de factuur gebaseerd is op een uitleg van de overeenkomst die niet strookt. 

De heer Recourt vraagt ook of de gekozen omschrijving van de fraude, het strafbaar feit, niet te ruim is en of deze wel afdoende rechtszekerheid biedt. Daarover heb ik twee zaken te melden. Allereerst biedt de gekozen formulering "met het oogmerk" voldoende zekerheid voor bedrijven dat bijvoorbeeld een slordigheid, zelfs nalatigheid, welke niet uitsluitend tot doel had een ander een betaling te laten doen waarvoor geen grond was, geen strafbaar feit zal opleveren. De zwaarste vorm van opzettelijkheid moet immers bewezen zijn. Dit biedt naar ons inzicht een goede bescherming tegen het onverhoopt als fraudeur gezien worden, terwijl van opzet om iemand te misleiden of te bedriegen geen sprake was. Vervolgens biedt de gekozen formulering wel voldoende ruimte aan het Openbaar Ministerie om verschillende vormen van acquisitiefraude te vervolgen. Hadden wij echter onze formulering veel meer toegespitst op verschillende vormen van deze fraude, dan weet ik zeker wat het gevolg zou zijn: dan zou er namelijk een nieuwe maas in de wet zijn. De acquisitiefraudeurs zullen dan eenvoudigweg op zoek gaan naar een vorm van misleiding die niet in de concrete strafbaarstelling is genoemd. Het gaat, zo leest u ook in de brief van het Openbaar Ministerie, om een aantal zaken die generiek zijn: het bewegen tot een betaling, de misleiding, met het oogmerk zich wederrechtelijk te bevoordelen; de fraudeur heeft geen recht op betaling; een overeenkomst komt onder valse voorwendselen tot stand. Die drie elementen omvatten, voor zover wij het nu overzien, alle vormen van acquisitiefraude. 

De fractie van de Partij van de Arbeid vraagt verder nog: wat is bedrieglijk? Voor een bedrieglijke handeling in de zin van deze bepaling is vereist dat de handeling geschikt is om de normale mens die de gebruikelijke mate van oplettendheid betracht, in een valse waan te brengen. De term "bedrieglijke handeling" hebben wij niet zelf bedacht; die komt immers meermaals voor in het Wetboek van Strafrecht, bijvoorbeeld in de artikelen 328 bis, 331 en 332. De Hoge Raad heeft reeds lang geleden bovenstaande uitleg aan de term gegeven. Wij sluiten met deze term dus aan bij andere wetsartikelen uit het Wetboek van Strafrecht en bij de jurisprudentie. Voor voorbeelden — daar heeft de heer Recourt ook om gevraagd — verwijzen wij graag naar de websites van de Fraudehelpdesk en het Steunpunt Acquisitiefraude. Daar worden doorgaans voorbeelden van misleidende gevallen getoond. In deze gevallen is — nogmaals: doorgaans — zeker sprake van strafbare misleiding. Het al te zeer ingaan op zaken die strafbaar zijn, laat ik hier liever achterwege, ook omdat het hier gaat om wetgeving en omdat dan door de Handelingen verwarring kan ontstaan over de aan het artikel te geven uitleg. Over het algemeen geldt dat in de toelichting bij de strafbepaling, om de rechtsvorming niet te belemmeren, liever niet te veel voorbeelden worden gegeven. 

Tot slot heeft de heer Recourt ons gevraagd of er ondernemers zijn die uit angst geen procedure zouden durven aanspannen. Dat zou kunnen, maar dan is er, zo vermoed ik, toch sprake van nog andere strafbare feiten, zoals bedreiging, afpersing en chantage. Normaal gesproken willen ondernemers juist wel aangifte doen. Dat leverde de afgelopen jaren ook steeds die vraag op: men wil aangifte doen, maar dat lukt niet; waarom kan dat niet in ons land? Dat sommige ondernemers zich toch onder druk laten zetten, bijvoorbeeld door de dreiging van een deurwaarder op de stoep en daardoor oplopende kosten, komt doordat de positie van acquisitiefraudeurs nu nog nagenoeg onaantastbaar is. Dat verandert hopelijk snel. Daarvoor is echter wel bekendheid van de met dit wetsvoorstel hopelijk veranderende situatie nodig. Daarop zal de heer Van Oosten nader ingaan. Ik hoop dat ik hiermee alle vragen heb beantwoord. 

De voorzitter:

Ik zie niemand opspringen. Ik zie alleen instemmend geknik en zelfs duimen. 

De heer Van Oosten (VVD):

Voorzitter. Het spreekt voor zich dat ik mij met plezier aansluit bij de inleidende beschouwing van mijn collega Gesthuizen. Stiekem vind ik het toch wel een beetje spannend om vanaf deze zijde in de richting van de Kamer te spreken in plaats van vanuit de Kamer. Het is mooi om nu eens vanaf deze kant een bijdrage aan het parlementaire debat te leveren. 

Ik heb oprecht genoten van de inbrengen van de collega's in eerste termijn en natuurlijk ook van de daarin gestelde vragen. Alle bijdragen waren natuurlijk fantastisch, maar een van de bijdragen trof mij in het bijzonder, omdat die in de kern uitdrukte waarom collega Gesthuizen en ik ons, overigens in navolging van een aantal andere Kamerleden, zo hard hebben gemaakt voor het aanpakken van acquisitiefraude. Dat heeft de heer Recourt heel treffend weten uit te drukken met zijn opmerking dat iets wat algemeen wordt ervaren als strafbaar, ook strafbaar gesteld dient te worden. Daarbij merkte hij overigens terecht op dat dit natuurlijk onverlet laat dat ondernemers en bedrijven natuurlijk wel moeten blijven opletten aan wie zij betalen. Zo is het. Mijn collega gaf al aan dat in de wet de norm zou moeten worden gesteld dat in dit land gewoon niet geaccepteerd wordt dat een stelletje boeven die hardwerkende ondernemer — want over hem hebben we het dan — op bedrieglijke wijze geld uit de zak klopt. Die boevenpraktijken tolereren we niet. Het is motiverend om een bijdrage te leveren aan het tegengaan daarvan. 

Ik ga over tot de beantwoording van de vragen. Wij beantwoorden de vragen naar ons beste kunnen, maar wel met hulp van en dankzij de voortreffelijke ondersteuning die hier achter ons zit. Ik zal ingaan op de vragen van de SP over het civiele recht en de samenwerking van de banken. Daarbij zal ik de vragen van de VVD over de eigen verantwoordelijkheid van benadeelden meenemen. Vervolgens zal ik aandacht besteden aan de vragen van het CDA over zwarte lijsten en een eventuele verzwaring van de strafmaat, de op te leggen boete, zoals de heer Oskam die heeft gesuggereerd. Tot slot zal ik ingaan op de vragen van de heer Recourt over de preventie. 

Namens de SP-fractie heeft de heer Van Nispen gevraagd wat de verwachtingen van ons beiden zijn over de nieuwe civielrechtelijke bepalingen. Hoe zal het in de praktijk gaan werken en is het eenvoudig genoeg om daar een beroep op te doen? Op dit ogenblik kunnen ondernemers, als zij misleid worden, een beroep doen op de strafbaarheid van bijvoorbeeld bedrog, dwaling of wanprestatie. Wij hebben daar natuurlijk naar gekeken, maar het blijkt niet altijd makkelijk te zijn om aan te tonen dat daar ook werkelijk sprake van is. Wij zijn van mening dat de voorstellen die wij doen in het burgerlijk recht eraan bijdragen dat degenen die slachtoffer zijn geworden van acquisitiefraude sneller en makkelijker van de overeenkomst zouden kunnen afkomen en dat zij daarmee hun eigen verantwoordelijkheid kunnen pakken. Dat is de eigen verantwoordelijkheid waar onder meer de heer Van Wijngaarden in eerste termijn terecht op heeft gewezen. De norm wordt dus dat het misleiden, het onthouden van essentiële informatie of het onduidelijk of dubbelzinnig presenteren van gegevens als onrechtmatig wordt beschouwd. In samenhang met de bewijslastverdeling moet vervolgens de fraudeur aan de bak om aan te tonen dat sprake is van een rechtsgeldige overeenkomst en niet van een misleidende mededeling. Dat lijkt ons erg waardevol in de aanpassing van het civiele recht. Natuurlijk blijft wel oplettendheid geboden van degenen die overgaan tot betaling van facturen. Ook dat spreekt, wat ons betreft, voor zich. 

Ik kom op de samenwerking van de banken. De heer Van Nispen heeft namens de SP-fractie gevraagd of er mogelijkheden zijn om door te pakken op het bankrekeningnummer en of met banken kan worden samengewerkt om criminelen die zich schuldig maken aan acquisitiefraude, aan te pakken. Wij hebben daarover, vind ik, een vruchtbaar overleg gevoerd met de Nederlandse Vereniging van Banken. Daarbij bleek ons dat de NVB heel graag bankrekeningen zou willen blokkeren als blijkt dat die bankrekeningen misbruikt worden voor fraude. Die goede wil is gewoon aanwezig; laat ik dat duidelijk stellen. Het is echter niet makkelijk. Zeker momenteel is het niet makkelijk, want je kunt niet zomaar zo'n bankrekening blokkeren. Een bank heeft ook een verantwoordelijkheid tegenover de klant te onderhouden. Als wij acquisitiefraude als zelfstandig delict strafbaar stellen, zouden de mogelijkheden voor banken worden vergroot om daarop wel degelijk actie te ondernemen. Dat is exact de reden waarom de NVB zich enthousiast heeft uitgelaten over het voorstel dat wij vandaag in dit huis verdedigen. 

De heer Oskam heeft een aantal vragen gesteld over een zwarte lijst, of over het overgaan tot naming-and-shaming van degenen die overgaan tot acquisitiefraude. Die vraag is overigens niet alleen aan collega Gesthuizen en mijzelf gesteld, maar ook, wellicht in het verlengde daarvan, aan de minister. Ik maak graag gebruik van deze gelegenheid om een reactie op dit punt te geven aan de Tweede Kamer. In zijn vragen heeft de heer Oskam wel wat in het midden gelaten — zo las en begreep ik dat tenminste — of het nu zou moeten gaan om een zwarte lijst die wordt aangelegd door de overheid of om een zwarte lijst die wordt aangelegd door het bedrijfsleven. Dat verschil is wel relevant in een eventuele uitwerking. Een zwarte lijst die wordt opgesteld door de overheid past gewoon slecht in ons strafrechtelijk stelsel, zo moet ik opmerken. Daar kun je wel iets aan willen veranderen, maar dat is voor nu wel de situatie. De Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens biedt geen rechtsgrondslag voor de verwerking van strafrechtelijke veroordelingen ten behoeve van derden om aan te geven wie acquisitiefraude heeft gepleegd. 

Als er in het bedrijfsleven een wens is om een zwarte lijst van acquisitiefraudeurs aan te leggen, zou dat in principe mogelijk zijn. Ook dan geldt echter dat je dat niet van het ene op het andere moment kunt doen. Daar zijn wel een aantal voorwaarden aan verbonden, die ik overigens ook heel begrijpelijk vind, gegeven het feit dat je hier heel secuur mee moet zijn. Zo is op dit vlak onder meer — dat is ons ook weer gebleken in een overleg dat wij hierover met het College bescherming persoonsgegevens zijn aangegaan, specifiek om het goede en volledige antwoord te kunnen geven — een vrijstelling van het college nodig waarin met name de proportionaliteit en subsidiariteit een rol spelen. Dat uit zich er onder meer in dat de gegevens juist en nauwkeurig moeten zijn. Er moet een drempel worden opgeworpen tegen het lichtvaardig opnemen van persoonsgegevens. Ook is het zo dat er een arrest van de Hoge Raad is gewezen waarin is geoordeeld dat voor opname in een register terecht de maatstaf is gehanteerd of de vastgestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld opleveren. Met andere woorden: het kan — het is ook al gebeurd in een enkel geval, waarin een protocol daaromtrent is gebruikt en waarbij een zwarte lijst is gevoerd — maar je moet er wel het nodige voor doen. Dit laat onverlet dat je jezelf natuurlijk de vraag moet stellen hoe effectief zo'n zwarte lijst nu is. Je kunt daar nog lang over discussiëren met elkaar, maar fraudeurs gebruiken nu eenmaal ook weleens een valse of niet bestaande identiteit. Ze gaan weer door met een andere naam of verzin het maar. Het feit dat iemand op zo'n zwarte lijst staat, betekent nog niet dat die persoon jou niet als fraudeur zou kunnen benaderen. Op dat punt blijft natuurlijk aandacht geboden. Toen wij ons verdiepten in deze specifieke casuïstiek, meenden wij dat dit er eens te meer voor pleit dat de norm wederom stevig in de wet komt te staan en dat je acquisitiefraude als zodanig als strafbaar moet beschouwen. 

Ik kom op een ander punt dat de heer Oskam heeft ingebracht. Ik waardeer dat van de heer Oskam, omdat het laat zien dat hij, in navolging van zijn collega Koppejan in de vorige periode, zijn schouders zet onder de aanpak van acquisitiefraude. Collega Gesthuizen heeft net al wat verteld over de voorlopige hechtenis. Ik mag dat nu doen met betrekking tot zijn voorstel om de strafmaat en de boete te verzwaren. De heer Oskam heeft immers voorgesteld dat particuliere fraudeurs een boete moeten kunnen krijgen tot €810.000. Dat is overeenkomstig een boete van de zesde categorie. Laat ik helder zijn. Wij delen deze visie niet. Ik ga uitleggen waarom dat is. Wij beschouwen de vijfde categorie, met een boete van €81.000, als een hoge categorie voor particulieren. Het staat de rechter daarnaast natuurlijk vrij om een gevangenisstraf op te leggen. Ik kan mij voorstellen dat dit een straf is die door een particulier wel heel stevig gevoeld wordt. Bovendien is het niet onbelangrijk om te vermelden dat het afpakken van het vermogen waar de crimineel, de fraudeur, rijker van is geworden, daar natuurlijk los van staat. Het is dus nog altijd mogelijk om wederrechtelijk verkregen vermogen af te pakken. 

De heer Oskam legt langs deze weg de nadruk op de particuliere acquisitiefraudeurs, maar het zijn natuurlijk ook wel vaak bedrijven die zich daaraan schuldig maken. Voor bedrijven, voor rechtspersonen, bestaat al de mogelijkheid om door te groeien naar de zesde categorie. De heer Oskam heeft dat zelf ook al aangegeven in het debat dat daarover in de eerste termijn werd gevoerd. 

Ten slotte geldt in de afweging die wij hebben gemaakt dat min of meer vergelijkbare delicten, zoals oplichting en heling, ook een strafbedreiging van de vijfde categorie kennen. Dan vinden wij het lastig om een zwaardere strafmaat te hanteren ten aanzien van acquisitiefraude. 

De heer Oskam (CDA):

Ik wil niets afdoen aan het heel goede initiatiefvoorstel van mevrouw Gesthuizen en de heer Van Oosten, maar ik miste op dit punt toch wel een beetje de onderbouwing. We weten niet precies wie die acquisitiefraude plegen. Ik heb gevraagd of wij bij de politie kunnen navragen om wat voor daders het gaat. Gaat het nu om eenmanszaken, gaat het om natuurlijke personen of zijn het altijd organisaties die dit soort dingen doen? Als dat laatste het geval is, zou het wel van belang kunnen zijn om die boete te verhogen. Ik weet dat je hun het wederrechtelijk verkregen voordeel kunt ontnemen, maar daar hebben ze weinig pijn van. Ze hebben er immers geen recht op. Dus wil je mensen echt treffen, dan moet je ze ook flink in hun portemonnee kunnen treffen. Dat is dus de achterliggende gedachte om mee te denken, maar voorop staat de vraag hoe de verhouding is tussen eenmanszaken en rechtspersonen die uit meerdere deelnemers bestaan. 

De heer Van Oosten (VVD):

Dat is een heldere vraag. Uit onze informatie is gebleken, voor zover je dat kunt nagaan, dat acquisitiefraude doorgaans wel door bedrijven wordt gepleegd. Je kunt dit ook afleiden uit het register van de Kamer van Koophandel. Het is waar dat het ook privépersonen of eenmansbedrijven kunnen zijn die hiertoe overgaan. Ik begrijp heel goed de inzet die de heer Oskam langs deze weg toont, maar ik wijs hem op de verhouding tot andere strafdelicten die wij in ons Wetboek van Strafrecht hebben opgenomen, want ook die zijn gemaximeerd tot de vijfde categorie. Ik vind dat wel relevant in de afweging hiervan. Ik wijs nog een keer op het wel kunnen afpakken van het wederrechtelijk vermogen, wat een relevante afweging is. Wat ons betreft geeft dat een evenwichtig oordeel. Wij ontraden het amendement dat de heer Oskam namens het CDA op dit vlak heeft voorgesteld. 

Dan kom ik bij de vragen van de heer Recourt, onder meer over preventie. De heer Recourt vraagt hoe ondernemers kunnen worden ondersteund om een stap tot aangifte te zetten. Hij wil ook weten of er een bepaalde categorie ondernemers kan worden aangewezen die uit angst geen procedure wil aanspannen. Verder vraagt de heer Recourt naar de rol van de ondernemerspleinen. Hij wil weten of deze versterkt kunnen worden en wat eventueel de Fraudehelpdesk aanvullend zou kunnen doen, met name met het oog op kwetsbare ondernemers. Over deze kwetsbare ondernemers heeft de heer Recourt opgemerkt dat hij dan vooral de kleine ondernemer voor ogen heeft, die financieel klem kan komen te zitten. Hij doet daarbij de suggestie dat de brancheorganisatie daarin een aanvullende rol zou kunnen spelen. In antwoord op deze vragen kan ik namens mijn collega aangeven dat ondernemerspleinen en de Fraudehelpdesk zeker — zij doen dit al — een rol kunnen spelen om ondernemers te steunen om bijvoorbeeld aangifte te doen. Dit onderwerp kwam net al voorbij. Ik verwijs naar de website waarop diverse informatie wordt gegeven over de gevaren van acquisitie bij fraude en de wijze waarop je zou kunnen handelen op het moment dat je daar slachtoffer van bent geworden. Het is ook heel belangrijk dat de Kamer van Koophandel — het is goed dat dit wordt gedaan — bij iedere nieuwe inschrijving actief waarschuwt tegen de sluwe werkwijze van malafide acquisiteurs. Dit zijn zomaar wat voorbeelden van momenten waarop de ondernemer wordt gewaarschuwd om niet in dat soort praktijken te trappen. 

Over de kleine ondernemers maken wij ons juist zo druk. Zij kunnen potentieel klem komen te zitten. Het zijn in ieder geval de kleine ondernemers die die paar honderd euro die hen uit hun zak wordt geklopt, ook werkelijk voelen. Dit is precies de reden waarom wij vinden dat de norm in het strafrecht moet komen te staan dat acquisitiefraude strafbaar is. Wij vinden ook dat het burgerlijk recht zo moet worden vormgegeven dat de ondernemers in maximale zin in positie worden gebracht om zich tegen dat soort acquisitiefraudeurs te verzetten. Ik snap dat er dan evengoed nog allerlei uitdagingen zijn. Wij gaan er zonder twijfel van uit — hiermee rond ik af — dat de Fraudehelpdesk ook actief zou uitdragen, nog meer dan nu al kan, dat, als gevolg van de wet, kwetsbare ondernemers mogelijkheden hebben om hun recht te halen. Datzelfde geldt natuurlijk voor de brancheorganisaties. Wij hebben met de overkoepelende brancheorganisatie op dat vlak, MKB-Nederland, heel goed overleg gevoerd. Wij hebben dat ook met de Kamer gedeeld in aanloop naar deze behandeling. 

De voorzitter:

Het woord is aan de minister van Veiligheid en Justitie, die wijze woorden tot de Kamer zal richten in het kader van zijn rol als adviseur van de Kamer. 

Minister Opstelten:

Voorzitter. Het kabinet wil graag zijn grote waardering uitspreken voor dit voorstel en voor de inspanningen van beide initiatiefnemers, mevrouw Gesthuizen en de heer Van Oosten, om acquisitiefraude van een omvattend antwoord te voorzien. Acquisitiefraude is één van de fenomenen die binnen het domein van horizontale fraude krachtig bestreden moet worden. Horizontale fraude is een ernstige vorm van criminaliteit omdat zij voor betrokkenen financiële en emotionele schade meebrengt. 

Daarnaast leidt horizontale fraude tot aantasting van het vertrouwen in het handelsverkeer en het rechtsgevoel. Het kabinet zet dan ook in op de bestrijding van deze vormen van fraude, waaronder acquisitiefraude. Een effectieve preventie en bestrijding van horizontale fraude vergt een gezamenlijke aanpak van publieke en private partijen. 

Het initiatiefvoorstel met zowel een civielrechtelijke als een strafrechtelijke component vormt naar de mening van het kabinet een goede aanvulling op de bestaande instrumenten en leidt tot betere mogelijkheden om effectief op te treden tegen acquisitiefraude. Het kabinet kan zich vinden in het voorstel om mededelingen waarbij bewust essentiële informatie wordt weggelaten of onduidelijk wordt gepresenteerd als misleidend aan te merken. Ook de gedachte dat bepaalde malafide praktijken in ieder geval misleidend worden geacht, spreekt het kabinet aan. Dat geldt voorts voor de voorgestelde omkering van de bewijslast bij acquisitiefraude. 

De beoogde strafbaarstelling van acquisitiefraude ziet het kabinet als een welkome aanvulling op het strafrechtelijk instrumentarium voor de aanpak van financieel-economische criminaliteit. Ik denk daarbij aan de inmiddels in werking getreden wet inzake de verruiming van de mogelijkheden tot bestrijding van financieel-economische criminaliteit en het Wetsvoorstel herziening strafbaarstelling faillissementsfraude. Het kabinet staat daarom positief tegenover het initiatiefvoorstel. 

Er zijn een paar vragen vanuit de Kamer gesteld. De heer Van Nispen vroeg naar de mogelijkheden om door te pakken op het bankrekeningnummer. Kan met de banken worden samengewerkt om acquisitiefraude aan te pakken? Daarover is het nodige gezegd door mevrouw Gesthuizen en de heer Van Oosten. Door het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing en het Financieel Expertise Centrum wordt in het kader van de integrale aanpak van fraude samengewerkt met private partijen, zoals de banken, en wordt besproken wat er kan worden gedaan om fraude te voorkomen en te bestrijden. In het kader van de aanpak van horizontale fraude ontwikkelen publieke en private partijen samen op verschillende fraudedomeinen, zoals acquisitiefraude, barrièremodellen. Het doel hiervan is om te bepalen welke barrières de betrokken partijen kunnen opwerpen tegen criminele activiteiten. Het hele criminele proces wordt in kaart gebracht. Per onderdeel wordt bekeken welke partijen, ook banken, de mogelijkheid hebben om in te grijpen. De uitkomsten hiervan worden in de loop van dit jaar verwacht. 

Als er sprake is van een strafrechtelijk onderzoek bij een strafbaar feit met financieel gewin zal de opsporing zich ook richten op het beslag leggen op het crimineel verkregen vermogen, waaronder het banksaldo, en op het afpakken daarvan. Het streven slachtoffers te compenseren staat daarbij centraal. Kortom, er is zeker samenwerking. 

Mevrouw Helder vroeg of de regering vindt dat een strafrechtelijke aanpak nodig is als de ernst van de fraude dat vergt. Het voorkomen van fraude is de meest effectieve manier om slachtofferschap te voorkomen. Goede voorlichting is hierbij essentieel. Als er toch fraude is gepleegd, wordt het strafrecht ingezet bij zaken waarin er sprake is van kwetsbare slachtoffers, stelselmatige daders, omvangrijke financiële schade of ondermijnende activiteiten. In het kader van de veiligheidsagenda, die uw Kamer kent, waarin de aanpak van fraude een van de zes prioriteiten vormt, is het voor het eerst dat zo'n centrale prioriteit naar de politie door het Openbaar Ministerie en de burgemeesters wordt geformuleerd. In dat kader is tussen politie en OM de resultaatafspraak gemaakt dat er in 2015 door de politie 1.500 fraudezaken worden opgepakt. De voorgestelde specifieke strafbaarstelling van acquisitiefraude zie ik dan ook als een passende aanvulling op het strafrechtelijk instrumentarium voor de aanpak van acquisitiefraude. 

Mevrouw Helder (PVV):

De volgende opmerking is voor de Handelingen. De minister doet alsof het een vraag van mijn fractie zou zijn of het initiatiefwetsvoorstel op het punt van de strafrechtelijke aanpak een aanvulling voor de aanpak van acquisitiefraude vormt. Dat was echter twee jaar geleden een opmerking van de regering. Ik heb gevraagd of de regering dat nog steeds vindt, of dat zij inmiddels iets enthousiaster is geworden. Ik heb de minister al horen zeggen dat het een welkome aanvulling is, dus daar heb ik geen vraag over. Ik vond het echter wel juist om dit even op te merken voor de Handelingen. In eerste termijn heb ik namelijk al namens mijn fractie gezegd dat wij het helemaal eens zijn met het initiatiefwetsvoorstel. Naar aanleiding van de opsomming die de minister zojuist gaf, zeg ik: ga vooral zo door. 

Minister Opstelten:

Er is voor mij geen enkele reden om de Handelingen op dit punt aan te vullen. 

De voorzitter:

De heer Van Nispen heeft nog een vraag. 

De heer Van Nispen (SP):

Mijn vraag heeft betrekking op het bankrekeningnummer. De minister heeft gezegd dat de mogelijkheden voor de publieke en private partijen om door te pakken op het bankrekeningnummer zullen worden besproken. Het is heel mooi dat daarover gesproken wordt. Vandaag heb ik van de initiatiefnemers gehoord dat juist de expliciete strafbaarstelling die in het wetsvoorstel wordt geïntroduceerd de mogelijkheden geeft om die gegevens te vorderen. Ik wil de minister er nogmaals toe aanzetten, voor zover dat nodig is, om die strafbepaling te gebruiken en daarvan in de praktijk vaak gebruik te maken. 

Minister Opstelten:

Het antwoord op beide punten is ja. Mede daarom is dit een welkome aanvulling voor het kabinet en ook voor de private partijen, die in de kern het initiatiefvoorstel om die reden ondersteunen. Op beide punten ben ik hier dus positief over. 

Ik kom bij de amendementen. Allereerst het amendement op stuk nr. 9. In aanvulling op hetgeen door zowel mevrouw Gesthuizen als de heer Van Oosten al gezegd is, geef ik van mijn kant namens het kabinet een advies aan de Kamer. In het amendement op stuk nr. 9 wordt voorgesteld om de maximale geldboete voor acquisitiefraude, zoals geregeld in artikel 3.26d van het Wetboek van Strafrecht, te verhogen van de vijfde naar de zesde boetecategorie. In de systematiek van het wetboek van strafrecht ziet de zesde boetecategorie op de sanctionering van rechtspersonen. De lucratieve aard van de strafbare feiten waarvoor die personen worden veroordeeld, maakt dat de maximale boete in de vijfde categorie, €81.000, geen effectieve bestraffing mogelijk maakt. Dit betekent enerzijds dat het amendement ingaat tegen de systematiek van het Wetboek van Strafrecht, terwijl het anderzijds niet nodig is om hetgeen in de toelichting als doel van de wijziging wordt genoemd, te bewerkstelligen. Voor ondernemers, rechtspersonen, geldt immers op grond van artikel 23, lid 7 van het Wetboek van Strafrecht al een maximumboete van de zesde categorie, zoals al is aangegeven door de heer Van Oosten. 

Verder wijs ik erop dat in ons strafrecht geen begrenzing bestaat voor de cumulatie van geldboetes. Ik verwijs naar artikel 57, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Dit betekent dat per afzonderlijke nepbrief of spooknota die een acquisitiefraudeur verzendt, als maximale geldboete een boete van de vijfde categorie geldt. Per brief wordt dus een veroordeling mogelijk geacht. Acquisitiefraude wordt vaak gepleegd door het versturen van een serie nepfacturen aan veel bedrijven, waarbij erop wordt gegokt dat men per abuis betaalt. In de praktijk is daarom vaak al een veelvoud van de maximale boete van €81.000 aan de orde. Ik ontraad daarom het amendement op stuk nr. 9. 

De heer Oskam (CDA):

Ik ben zelf officier van justitie en rechter geweest. Het komt bijna nooit voor dat verschillende feiten op de dagvaarding verschillende straffen krijgen. Meestal wordt alles in één keer afgedaan. Dat is ook effectief en dat willen wij ook graag. Ik ben wel gevoelig voor het argument dat de systematiek van de wet zich ertegen verzet, maar het gaat erom dat wij proberen om consumenten te beschermen tegen mensen die acquisitiefraude plegen. Vaak wordt dat door bedrijven gedaan, maar het kunnen ook eenmanszaken zijn. Daar zit het dilemma. In het systeem van de overheid kan de Autoriteit Consument & Markt daar wel boetes voor opleggen tot maximaal €450.000. Dan valt die €81.000 wel uit de toon. Misschien kan de minister daar nog even zijn licht over laten schijnen. 

Minister Opstelten:

Voor ondernemers — daar hebben we het over — geldt op grond van artikel 23, lid 7 in gevallen waarin dat nodig is, al een maximumboete van de zesde categorie. In ons strafrecht wordt per nepbrief een afzonderlijk oordeel gegeven en wordt afzonderlijk een boete uitgedeeld. Als je dat optelt, krijg je een veelvoud van hetgeen is aangegeven als maximale boete, namelijk die €81.000. Het is gewoon een simpel sommetje dat het uitwijst, ook in de praktijk. 

De heer Oskam (CDA):

Dat zou kunnen, maar in de praktijk is dat niet zo. Iemand die acquisitiefraude pleegt, krijgt straks één dagvaarding. Daar staan dan zes of vijf feiten op. Het gaat daarbij om wat er is afgesproken tussen de rechtbank en het Openbaar Ministerie. Er wordt echter één straf uitgedeeld. Dan werkt het dus niet zo. 

Minister Opstelten:

Het kunnen er honderd zijn. 

De heer Oskam (CDA):

Ja. Een ander punt is dat we vechten over de term "onderneming". Meestal zullen bedrijven dit soort feiten plegen, maar het kunnen ook eenmanszaken zijn. Om die reden is het amendement ingediend, want eenmanszaken ontspringen de dans. 

Minister Opstelten:

Ik denk dat het meestal ondernemers zijn. Daar hebben we de systematiek voor. De feiten waar wij over beschikken, zijn niet anders dan die van de initiatiefnemers. Daaruit blijkt dat er geen aanleiding is om het amendement te steunen. Daarom moet ik het amendement ontraden. 

Het amendement op stuk nr. 10 ziet op de toevoeging van acquisitiefraude aan de lijst van misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis kan worden toegepast. Omdat toepassing van bijzondere opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen in een aantal gevallen vereist dat voor het betreffende misdrijf voorlopige hechtenis kan worden toegepast, levert dit amendement een verruiming op van de mogelijkheden tot opsporing. Op grond van dit amendement zou bijvoorbeeld de bevoegdheid om de transactiegegevens van bepaalde bankrekeningen op te vragen, kunnen worden ingezet. Zie artikel 126nd Wetboek van Strafvordering. Dit kan alleen bij verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Ik zie in die zin de meerwaarde van het amendement in. Ik laat het oordeel daarover graag in positieve zin aan de Kamer. 

Dat is mijn bijdrage in het kader van het advies van het kabinet ten aanzien van dit buitengewoon goede voorstel. 

De heer Oskam (CDA):

Ik ben blij met het advies van de minister, maar er zijn ook nog andere voordelen, namelijk dat iemand buiten heterdaad kan worden aangehouden — dat is natuurlijk ook heel belangrijk — en dat iemand in verzekering kan worden gesteld. Wat mij betreft is het amendement dus wel heel belangrijk. 

Minister Opstelten:

Ik wil dat niet tegenspreken. Ik laat het oordeel daarover gaarne aan de Kamer, om dit amendement straks in stemming te brengen. 

De voorzitter:

Dank voor uw bijdrage. Hiermee is er een einde gekomen aan de eerste termijn. Ik vraag de leden of er behoefte is aan een tweede termijn. Kunnen we daar direct mee beginnen? Ik zie instemmend geknik. 

De heer Van Wijngaarden (VVD):

Voorzitter. Ik dank de heer Van Oosten en mevrouw Gesthuizen voor hun reactie op de vragen die ik namens de VVD heb gesteld. De indieners wijzen overtuigend op de brede maatschappelijke behoefte en ze hebben mij dan ook overtuigd van het feit dat dit wetsvoorstel, als uitwerking van die behoefte, vleugels zal gaan krijgen zodra het in werking treedt. Laten we hopen dat dit voorspoedig zal gaan, ook in het traject dat nog rest. Ik kan de indieners daarbij alleen maar alle succes wensen. Ik wil ook de minister danken voor zijn glasheldere beantwoording, zoals de Kamer die van hem gewend is. Ook wil ik waardering uitspreken voor de positieve grondhouding van het kabinet. 

De heer Van Nispen (SP):

Voorzitter. Ook van mijn kant wil ik een groot compleet geven voor de beantwoording. Jullie zijn een mooi team. Ik zou bijna zeggen dat jullie dit vaker moeten doen. De SP is oprecht blij dat we deze irritante en hardnekkige vorm van fraude dankzij deze wet nu eindelijk, zowel civielrechtelijk als strafrechtelijk, gaan aanpakken. Die integrale aanpak is de kracht van deze wet. Ik vind het ook mooi dat de Kamer zelf hiertoe het initiatief heeft genomen. Er zat een lacune in de wet, acquisitiefraude had tot nu toe geen wettelijke basis, het was niet onomstotelijk verboden en daar was discussie over. Dat verbod is er nu gelukkig wel. 

Het blijft belangrijk om mensen voorlichting te geven, zodat ze er niet in trappen en zich niet laten misleiden door spookfacturen. De indieners hebben daarover ook gesproken. Ik wil voor alle volledigheid nog aan de minister vragen hoe hij de rol ziet van de Kamer van Koophandel, de Fraudehelpdesk en het Steunpunt Acquisitiefraude, alsmede het belang daarvan. Mijn stelling in de eerste termijn was dat voorlichting nooit zo goed en uitmuntend kan zijn dat niemand er meer in trapt. Daarom moeten we wettelijke bescherming bieden aan ondernemers middels het civielrechtelijke deel van deze wet, zodat ondernemers zelf in de positie worden gebracht om onder de overeenkomst, die op misleidende wijze tot stand is gekomen, uit te komen. De heer Van Oosten heeft goed beantwoord hoe het in de praktijk zal gaan werken met die nieuwe bewijslastverdeling. Ik heb daar op dit moment dan ook geen nadere vragen over. Ik spreek de hoop uit dat dit deel in de praktijk ook echt de werking gaat krijgen die we hopen. 

Dan kom ik bij het strafrechtelijke deel van deze wet. Er komt dus een nieuw artikel 326d, waarin een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar of een geldboete van de vijfde categorie staat. Het amendement op stuk nr. 9 van de heer Oskam stelt voor om de geldboete te verhogen tot de zesde categorie. Dit voorstel zal mijn fractie zeer zeker niet ondersteunen. Er is geen enkel ander delict in het Wetboek van Strafrecht waarop deze boete staat. Voor rechtspersonen is dit al een mogelijke boete. Verder ben ik gevoelig voor de argumenten die daarvoor zijn gegeven, zoals het argument dat het in strijd is met de systematiek van de wet. 

In de eerste termijn ben ik bevraagd op wat ik vind van het amendement op stuk nr. 10 van de heer Oskam. Ik heb toen al gezegd dat ik daar sympathiek tegenover sta en dat ik ernaar zal kijken. Inmiddels ben ik ervan overtuigd dat dit een mooie aanvulling is op het wetsvoorstel en dat het inderdaad meerwaarde heeft. 

Over het doorpakken op het bankrekeningnummer hebben we gesproken. Die vragen zijn ook door de minister voldoende beantwoord. 

Er resten mij nog twee vragen aan de minister. De eerste vraag gaat over de aangiftebereidheid. We hebben nu een nieuwe strafbepaling. Kan het zo zijn dat organisaties zoals de Fraudehelpdesk of misschien wel VNO-NCW of MKB-Nederland, namens de benadeelde ondernemers aangifte doen van het nieuwe strafbare feit, de acquisitiefraude van artikel 326d? Dit kan de ondernemers een hoop gedoe besparen. Is dat mogelijk en ziet de minister daarvan de meerwaarde? Dan kom ik bij mijn tweede en laatste vraag. Eerder heeft de SP ervoor gepleit en er met een aangenomen motie ook voor gezorgd dat er streefcijfers zijn gekomen voor de aanpak van fraude, ook de aanpak van horizontale fraude. De minister heeft daar ook iets over gezegd. Krijgen we op enig moment ook inzicht in hoe vaak er vervolgingen en bestraffingen hebben plaatsgevonden in het kader van het wetsvoorstel-Van Oosten/Gesthuizen en dus in hoe vaak artikel 326d in de praktijk is toegepast? 

Dat was het. Rest mij nog de beide initiatiefnemers veel succes toe te wensen in de Eerste Kamer. Misschien is dat iets te voorbarig, want we moeten hierover uiteraard nog stemmen, maar ik zeg het toch alvast. 

De heer Oskam (CDA):

Voorzitter. Wij kunnen ook tellen, dus het gaat vast wel lukken volgende week. 

Na de koppelpoging van de heer Van Nispen om mijnheer Van Oosten en mevrouw Gesthuizen bij elkaar te brengen, wil ik beide initiatiefnemers bedanken voor de vlotte beantwoording. Het is snel gegaan en het waren duidelijke antwoorden. Ik dank natuurlijk ook de minister voor zijn adviezen. De bedoeling van het CDA was, mee te denken, om de wet nog iets meer aan te scherpen. Zo zijn er ook credits gegeven aan de heer Koppejan, die daarmee eerder is begonnen. De naming-and-shaming is behandeld door de heer Van Oosten. Het klopt dat wij het een beetje in het midden hebben gelaten, omdat ik al uit eerdere gesprekken met het ministerie te horen heb gekregen dat het heel gevoelig lag. Dit ligt niet in de lijn van de overheid, maar het kan misschien toch wel uitgezocht worden. Ik vind het prima als het niet van overheidswege gebeurt. Misschien moet het bedrijfsleven het wel zelf oppakken. De heer Van Oosten bracht nog even de effectiviteit in het geding. Van de week had ik heel even tijd om tv te kijken. Toen zag ik Opgelicht. Een mevrouw zei toen: ik keek twee maanden geleden naar Opgelicht en zag toen dit item; daardoor wist ik dat ik moest opletten. Ik denk dat het altijd wel goed is dat het bekend is. Ook al veranderen mensen van naam; het is gewoon goed om er alles aan te doen om het zo veel mogelijk te ontmoedigen. Voorkomen is gewoon beter dan genezen. 

Dan kom ik op het amendement over de verhoging naar €810.000. Ik heb goed geluisterd en kan natuurlijk ook tellen. De bedoeling was om eenmanszaken er ook onder te brengen, maar ik merk dat er geen meerderheid voor is. Ik handhaaf het amendement en wij zullen daar dan volgende week wel over stemmen. 

Uiteraard ben ik heel blij met de adviezen van de minister en de initiatiefnemers over de voorlopige hechtenis, omdat ik uit de praktijk weet dat het handig is als je iemand buiten heterdaad kunt aanhouden en dat je iemand langer dan zes uur kunt vasthouden. Zeker bij fraudeurs, die in het begin zullen ontkennen of hun mond zullen houden, heb je gewoon meer tijd nodig. De minister had er nog een argument bij gevonden, namelijk dat je gemakkelijker gegevens kunt opvragen. Ik ben dus blij met de adviezen. 

Ook ik feliciteer alvast de initiatiefnemers, want ik weet zeker dat het gaat lukken. Ook wat mij betreft veel succes in de Eerste Kamer. 

De voorzitter:

Mevrouw Helder van de PVV heeft alles al gezegd wat gezegd moet worden en ziet af van haar tweede termijn. 

Tot slot is het woord aan de heer Recourt van de Partij van de Arbeid. 

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. Het is aan mij als laatste om vanaf deze plek de initiatiefnemers, hun medewerkers en de minister te danken voor de goede antwoorden. Die waren zelfs zo goed dat ik op een heel subtiele wijze op een fout werd gewezen rond opzet. Want inderdaad: als opzet zo geformuleerd is als in jullie wet, is er geen sprake van voorwaardelijke opzet. Dank voor die subtiele hint. 

Op een ander punt twijfel ik nog of ik het mis had. Het gaat om mijn verzoek om voorbeelden te noemen. De indieners zeggen: "Daar doen wij eigenlijk niet aan; kijk naar de site. Daar staat een aantal zaken op, maar wij weten niet zeker of dat allemaal onder ons wetsvoorstel valt en of al die voorbeelden strafbaar zijn. Laten wij dit overlaten aan de rechter." Zo heb ik althans de indieners verstaan. Ik twijfel daar nog een beetje over, want wat je doet, is inderdaad ruimte aan de rechter geven om te bepalen of al die concrete zaken die straks bij de rechter komen, onder het wetsvoorstel vallen. Maar als je als initiatiefnemers al stellige ideeën hebt, dan kun je die natuurlijk wel aan de rechter voorleggen. De rechter zal telkens bij zijn vraag "valt deze concrete zaak onder deze wet?" moeten teruggrijpen op de bedoeling van de wetgever. Als de bedoeling van de wetgever helder en uitgebreid is, heeft de rechter wat minder ruimte om te zeggen: dit valt er wel of dit valt er niet onder. Die vraag heb ik nog open staan. 

Ik zal mijn fractie adviseren om het amendement over de mogelijkheid om voorlopige hechtenis toe te staan, te steunen. Het past binnen de context van andere delicten die in dat artikel staan. Ik zag dat artikel 326c van het Wetboek van Strafrecht daar ook onder staat. Dat is een vergelijkbaar delict. Ook daarvoor is voorlopige hechtenis mogelijk gemaakt. 

Ik eindig met nu al mijn felicitaties uit te brengen, want dat kan echt wel als je inderdaad kunt tellen. Het kabinet heeft fraude hoog op de agenda gezet en ik vind het zeer terecht dat de Kamer zelf dit aanvult waar dit noodzakelijk blijkt, wat hierbij het geval is. 

De voorzitter:

Dank u wel. Hiermee is een einde gekomen aan de tweede termijn van de zijde van de Kamer. De initiatiefnemers hebben aangegeven behoefte te hebben aan een korte schorsing om hun antwoord voor te bereiden. 

De vergadering wordt van 15.32 uur tot 15.37 uur geschorst. 

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Hartelijk dank aan de collega's die nogmaals hebben uitgesproken dat zij positief tegen het wetsvoorstel aankijken. Sommige leden hebben afgezien van een inbreng in de tweede termijn, waaruit ik ook opmaak dat er nog steeds enthousiasme is. Dat bleek in ieder geval uit de interruptie van mevrouw Helder van de PVV. 

Er is volgens mij nog één heel duidelijke vraag gesteld door de heer Recourt. Hij heeft natuurlijk gelijk: de Kamer heeft recht om te weten waar wij zoal aan denken. Ik wijs hem er wel op dat wij in de nota naar aanleiding van het verslag ook al zaken hebben benoemd, maar ik wil hem hier graag ter wille zijn en een aantal zaken benoemen die in onze ogen evident onder acquisitiefraude vallen, zij het in algemene termen. Ik wil voorkomen dat de indruk ontstaat dat ik een uitputtende lijst ga geven van zaken die met deze wet strafbaar gesteld zouden worden, terwijl er uiteindelijk zaken onder de rechter komen om te proberen dat te omzeilen. Dan zijn wij terug bij af. Ik heb met veel plezier samengewerkt met de heer Van Oosten en met alle anderen, maar was niet van plan om over een jaartje weer achter de schrijftafel te kruipen voor dit onderwerp; dan liever weer wat anders. 

Dan kort: spookfacturen. Een aantal jaren geleden deed een brief de ronde van het Kantoor voor Klanten, het KvK. De afkorting leek op de Kamer van Koophandel, het logo leek op het logo van de toenmalige Kamer van Koophandel en het lettertype had dezelfde kleur. Dat was een spookfactuur. Ondernemers dachten in veel gevallen, afgaande op het logo, dat zij iets moesten betalen. Zij moeten sowieso betalen voor het handelsregister, dus er werd betaald. Dat is een voorbeeld. Het kan ook gaan om zaken waarbij een valse voorstelling van zaken wordt gegeven over bijvoorbeeld de oplage van een gids of het bereik van een advertentie. Dat is nog een voorbeeld. Het kan ook nog gaan — nogmaals, dit is niet uitputtend, maar een derde voorbeeld — om zaken waarbij uit de documenten ter ondertekening door de ondernemer niet ondubbelzinnig blijkt dat het gaat om een contract of een ander document waaruit een betalingsverplichting volgt. Wij weten zeker dat deze drie zaken vrij vaak voorbij komen en deze zaken zijn in ieder geval gedekt door de definitie die wij in het artikel hebben opgenomen. Ik hoop dat ik hiermee de heer Recourt tevreden heb gesteld. Ik geef nu het woord, pardon, ik laat de voorzitter het woord aan mijn collega geven. 

De voorzitter:

Ik dank u hartelijk voor uw bijdrage en geef inderdaad het woord aan de heer Van Oosten. 

De heer Van Oosten (VVD):

Voorzitter. Als ik heel kritisch heb geluisterd, moet ik vaststellen dat aan mij eigenlijk geen vragen zijn gesteld. Ik wil mezelf niet de gelegenheid ontnemen om een korte reactie in de richting van de heer Oskam te geven. Hij heeft een aantal opmerkingen gemaakt die voor mij aanleiding zijn om een korte reactie te geven. 

Allereerst merkte de heer Oskam terecht op dat er voortdurend bekendheid gegeven moet worden aan deze problematiek. Dat doen wij nu met elkaar in de ondersteuning van dit wetsvoorstel en met het bespreken daarvan. De heer Oskam refereerde aan een programma als Opgelicht. Ik meen dat wij daar ook een keer onze opwachting mogen maken, en ook dat geeft bekendheid. Dat geldt ook voor de fraudehelpdesk en voor de brancheorganisaties et cetera die daar hun schouders onder zetten. Zo moet dat ook gaan. In zijn amendement doet de heer Oskam namens zijn fractie de suggestie om de strafmaat te vergroten. In onze informatie zijn het meestal ondernemingen die in het boetepotentieel zitten van €810.000. Wanneer je die strafmaat ook voor particulieren zou verhogen, dan loop je uit de pas met de strafmaat voor heling en oplichting. Maar wat met name interessant is, is dit: we gaan nu een nieuwe norm stellen. Als de felicitaties die wij op voorhand in ontvangst mochten nemen ook bewaarheid worden, dan zal dit het volgende week in de Tweede Kamer halen en gaan we het verder ontwikkelen in de Eerste Kamer. Daarna wordt het de norm. Laten we dan bekijken in hoeverre de cumulatie waaraan de minister refereerde bewaarheid kan worden, anders dan de ervaringen die de heer Oskam op dat vlak heeft ondervonden. Dat kan wellicht ook te wijten zijn aan het feit dat die norm nog niet zo expliciet en helder ten aanzien van de acquisitiefraude in de wet stond. 

Minister Opstelten:

Voorzitter. De heer Van Nispen heeft mij nog een enkele vraag gesteld. Voorlichting is natuurlijk van groot belang. Voorkomen is altijd beter dan genezen. Preventie is ook beter. Bekend en effectief zijn de campagnes online. Daarin worden mensen gewaarschuwd. Ook zijn er de billboards van de Fraudehelpdesk. Verder zijn er waarschuwingen te vinden op de websites en in publicaties van MKB-Nederland, VNO-NCW en individuele brancheorganisaties. Ook de starters en algemene websites van banken besteden hier regelmatig aandacht aan. Ik kan zo nog wel even doorgaan. We zullen dit continu bewaken en in het kader van de fraudeaanpak volgen. Daar ligt natuurlijk immers de kern van de zaak. Je moet eerst voorkomen en pas daarna bestrijden. 

Er is gesproken over de aangiftebereidheid. Kan er sprake zijn van collectieve aangifte, bijvoorbeeld door de Fraudehelpdesk of door VNO-NCW? Nee. Alleen de direct belanghebbende kan aangifte doen van een tegen hem of haar gepleegd feit. Dat is het uitgangspunt. Organisaties kunnen natuurlijk wel faciliteren bij het doen van aangifte. Dat valt vaak binnen de taakomschrijving van zo'n organisatie. 

Gaan wij dit monitoren? Krijgt de Kamer inzicht in het aantal zaken dat strafrechtelijk is aangepakt en waarbij sprake was van acquisitiefraude? Het antwoord op die vragen is ja. De fraudemonitor die momenteel door het Openbaar Ministerie wordt ontwikkeld, zal hier inzicht in bieden. De cijfers zijn dan steeds aan het einde van het jaar beschikbaar, want dan hebben we natuurlijk pas een overzicht. Hoe vindt dit plaats en wat zijn de effecten? 

Ook ik complimenteer de indieners nogmaals en ik feliciteer ze met de brede steun die zij van de Kamer krijgen. 

De algemene beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Wij stemmen volgende week dinsdag over de ingediende amendementen en het wetsvoorstel. 

De vergadering wordt van 15.48 uur tot 17.15 uur geschorst. 

Naar boven