32 Open overheid

Aan de orde is de behandeling van: 

  • - het Voorstel van wet van de leden Voortman en Schouw houdende regels over de toegankelijkheid van informatie van publiek belang (Wet open overheid) ( 33328 ).

De voorzitter:

Het gaat vandaag om de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Ik heet de heer Schouw welkom in vak-K. Ik heet ook mevrouw Voortman welkom, die wegens zwangerschapsverlof niet in vak-K zal zitten maar in de Voorzittersloge heeft plaatsgenomen. Zo kan zij de inbreng van de leden beluisteren. Tevens zijn aanwezig in vak-K de heer Van der Steenhoven, de heer Van der Loop, de heer Carsten Zwaaneveld en natuurlijk de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als adviseur van de Kamer. 

De algemene beraadslaging wordt geopend. 

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. De overheid bezit niets, zeker geen informatie. Alle informatie die de overheid gebruikt, is het bezit van de burgers van ons land. Die moeten nu vaak aantonen waarom de overheid hun informatie moet geven. Dat is de omgekeerde wereld. Burgers moeten altijd alle informatie van de overheid kunnen krijgen, behalve als dat in het nadeel van diezelfde burgers zou zijn in verband met de nationale veiligheid, nationale belangen of de privacy van mensen. 

Een parlementair debat kan niet zonder een publiek debat. Openheid voedt dat debat en maakt het mogelijk dat ideeën worden uitgewisseld en problemen worden aangepakt. Dat maakt onze samenleving tot een politieke gemeenschap, waarin burgers niet alleen het recht maar ook de plicht hebben om de macht te controleren. 

Vandaag bespreken we geen klein voorstel. Het gaat over een belangrijke pijler onder onze democratie: de controleerbaarheid van de macht. Het is dan ook niet op een zondagmiddag in elkaar getypt. We hebben bijzonder grote waardering voor de indieners en we danken hen. Het is ons overigens ook opgevallen dat de indieners nu van tafel en bed gescheiden zijn, maar daardoor is onze dank niet minder groot. De heer Schouw zit heel chic in vak-K, maar mevrouw Voortman — nog veel chiquer — in de loge van de Voorzitter. 

Uitgangspunt moet zijn dat informatie in principe altijd openbaar is, tenzij er goede redenen zijn voor geheimhouding, in het belang van de burgers. Dit wetsvoorstel biedt juist die openheid. De mogelijkheden om informatie op te vragen, worden uitgebreid. Ook wordt verzekerd dat informatie door overheden actief openbaar wordt gemaakt. De idee van een register waarin burgers alle documenten kunnen vinden, spreekt ons aan. Dat betekent niet alleen dat overheden beter te controleren zijn, maar ook dat in minder gevallen een procedure wordt gestart. Dat heeft voordelen voor de burgers die deze informatie opvragen en voor de overheid zelf, die minder tijd en geld kwijt is aan allerlei procedures. 

Naast informatie van allerlei overheden moet ook informatie van semipublieke instellingen zo veel mogelijk openbaar zijn. Ook zij worden geheel of voor een groot deel met publiek geld gefinancierd. Wij zijn blij dat ook semipublieke instellingen via een Algemene Maatregel van Bestuur onder deze wet worden gebracht. Eerder kozen de indieners ervoor, semipublieke instellingen rechtstreeks onder de wet te brengen. Na advies van de Raad van State kozen zij voor een AMvB. Waarom die keuze? Waarom laten zij die principiële stellingname nu los? Kunnen zij aangeven waarom het vastleggen in de wet nu een stap te ver is? Zij zijn van mening dat semipublieke instellingen via de AMvB alsnog onverkort onder deze wet zouden moeten worden gebracht. 

Volgens ons is het belangrijk te weten hoe bijvoorbeeld een ziekenhuis de beslissing heeft genomen om winst uit te keren of waarom het een verloskundige afdeling heeft gesloten. Delen de indieners onze mening dat de pleidooien van drinkwaterbedrijven en netbeheerders om niet onder deze wet te vallen niet erg geloofwaardig zijn? De drinkwaterbedrijven schermen met de veiligheid van het drinkwater. Vinden de indieners dit geloofwaardig of valt dit gewoon onder de relatieve weigeringsgrond van het voorkomen van sabotage? 

Gekozen is om de wet uit te breiden naar de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het IPO en de Unie van Waterschappen. Dat is goed. Daar worden belangrijke besluiten genomen en wordt gemeentelijk en provinciaal beleid voorbereid. Het is belangrijk om te weten hoe ook die besluiten tot stand komen. Dat gaat ons allemaal aan. 

De indieners kiezen ervoor, de toetsing van relatieve uitzonderingsgronden te verzwaren. Er moet sprake zijn van ernstige schade, bijvoorbeeld voor de betrekkingen met andere landen, voor economische of financiële belangen van de Staat of voor inspectie, controle of toezicht. Kunnen de indieners nader ingaan op de vraag wanneer er sprake is van ernstige schade? Waar ligt precies de grens? Wat is het verschil met de oude situatie? Kunnen zij dat aan de hand van een aantal voorbeelden concreet maken? Welke verzoeken worden in de oude situatie niet en met dit wetsvoorstel wel gehonoreerd? 

Wij steunen de keuze om van bedrijfs- en fabricagegegevens in plaats van een absolute een relatieve uitzonderingsgrond te maken. Wel blijven de economische belangen zwaar wegen. Kunnen de indieners ons, ook weer het liefst aan de hand van een aantal voorbeelden, duidelijk maken in welke gevallen het algemeen belang boven het economisch belang gaat? 

Waarom hebben de indieners ervoor gekozen om de beveiliging van personen onder te brengen bij de relatieve uitzonderingsgronden? De beveiliging van personen komt namelijk ook terug onder de absolute uitzonderingsgrond van de staatsveiligheid. Wanneer valt de beveiliging van personen onder de relatieve uitzonderingsgrond van beveiliging van personen en wanneer onder de absolute uitzonderingsgrond van de staatsveiligheid? 

Steeds vaker wordt een beroep gedaan op de persoonlijke beleidsopvatting om documenten niet openbaar te maken. Dat is volgens ons geen goede ontwikkeling. Natuurlijk moeten ambtenaren vrij van gedachten kunnen wisselen en blijft een minister of wethouder altijd verantwoordelijk, maar het is volgens mij nooit de bedoeling geweest deze bescherming zo op te rekken dat deze kan worden misbruikt om relevante gegevens achterwege te laten. Het is daarom goed dat de indieners ook op dit punt helderheid scheppen. Soms kan het van groot belang zijn dat alle feiten op tafel komen die een rol hebben gespeeld bij het nemen van een beslissing, ook alternatieve mogelijkheden, waarvoor niet ik gekozen, of de risico's die mogelijk voortkomen uit een beslissing. Het voorgestelde register is, denk ik, een goede manier om openheid te geven. Het biedt burgers de mogelijkheid om gerichter te zoeken. Nu blijkt dat bij WOB-verzoeken vaak te weinig documenten beschikbaar worden gesteld. Na bezwaar blijkt dan dat bij een tweede zoekpoging vaak alsnog meer documenten tevoorschijn komen. Het is moeilijk om te beoordelen of dit bewust gebeurt of niet. Een register maakt het voor iedereen die een WOB-verzoek heeft gedaan, in ieder geval gemakkelijker om zelf te beoordelen of een overheid documenten achterwege laat. 

We hebben nog wel enige twijfels bij de instelling van een informatiecommissaris. We vrezen vooralsnog dat een instantie wordt opgetuigd die in de praktijk maar weinig toegevoegde waarde zal hebben. De informatiecommissaris moet mede leiden tot een cultuurverandering. Delen de initiatiefnemers ons vermoeden dat een belangrijk deel van de problemen die spelen bij de huidige WOB, namelijk dat overheden soms weigerachtig reageren op verzoeken, worden weggenomen met het actief openbaar maken en het openstellen van een register? Zal dit wetsvoorstel zelf niet al een belangrijke rol spelen in die belangrijke cultuurverandering? 

Mensen die het recht op openbaarheid misbruiken, ondermijnen die openbaarheid. Een antimisbruikbepaling is dan ook nodig, bijvoorbeeld voor de situatie waarin zonneklaar is dat een verzoek geen ander doel dient dan te frustreren of louter financieel voordeel te behalen. Ik noem het voorbeeld van de ondertussen beroemde man uit Dordracht die de gemeente 0,5 miljoen euro per jaar kost. Tweeënhalve ambtenaar is per jaar bezig om alle brieven en verzoeken van deze man te behandelen. Dordrecht bezuinigt dit jaar 4 miljoen euro. Een achtste deel daarvan is aan deze mijnheer toe te schrijven. En dan heb ik het nog niet eens over de dwangsommen die deze mijnheer kan cashen. Dat is evident misbruik. Ik vraag de indiener: is het met deze misbruikbepaling mogelijk om de brieven van deze man aan de kant te leggen? Wij denken dat de indieners een goed evenwicht hebben gevonden. Daarom is een dwangsom niet meer noodzakelijk en steunen wij het voorstel om deze wet uit te zonderen van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen. Tegelijkertijd wordt de beslistermijn teruggebracht, waardoor de actualiteitswaarde voor bijvoorbeeld journalisten zal toenemen en de gevraagde informatie ook daadwerkelijk actueel zal zijn. 

Nogmaals: veel dank voor het vele werk. De SP staat zeer positief tegenover deze wet. We hopen dat de indieners de vragen die we hebben, kunnen beantwoorden en de zorgen die bij ons leven, kunnen wegnemen. 

De heer Taverne (VVD):

Voorzitter. Voorwaarde voor een goed functionerende democratische rechtsstaat is openbaarheid van bestuur. De macht moet controleerbaar zijn. Daarvoor is het nodig dat inzichtelijk is wat het bestuur doet. We kunnen ons daarom in Nederland gelukkig prijzen met een van de oudste wetten, zo niet de oudste wet, voor openbaarheid van bestuur, hoewel deze wet nog maar dateert van 1980. Dat betekent niet dat we er niet voortdurend alert op moeten zijn of verbeteringen mogelijk zijn. We moeten immers voorkomen dat hier de wet van de remmende voorsprong van toepassing is. De indieners zijn kennelijk van oordeel dat het met de openbaarheid van bestuur in ons land zo slecht is gesteld dat wijziging van de huidige Wet openbaarheid van bestuur onvoldoende is en dat deze moet worden vervangen door een geheel nieuwe wet, de Wet open overheid. 

Actieve openbaarmaking, het liefst op uniforme wijze en met gebruikmaking van ICT, vergt gelet op de ervaringen met ICT en overheid, zoals ook onlangs in het rapport-Elias viel te lezen, wel heel veel wishful thinking van de indieners. Daarnaast zou de enorme uitbreiding van het aantal instellingen dat onder de wet zou komen te vallen, ook volgens een heel groot aantal van die instellingen weleens tot onwerkbare situaties en het optuigen van een onnodig grote bureaucratie kunnen leiden. Verder is de introductie van informatiecommissarissen in landen waarnaar door de initiatiefnemers wordt verwezen, zoals het Verenigd Koninkrijk, geen onverdeeld succes. Los van deze punten gaan de indieners naar het oordeel van de VVD-fractie voorbij aan het feit dat openbaarheid van bestuur in de eerste plaats een kwestie van mentaliteit is. Ik ben de laatste om te ontkennen dat de overheid beter en actiever kan omgaan met verzoeken om informatie en dat zij hieraan op onderdelen meer kan doen. De VVD-fractie is er echter niet van overtuigd dat dit met een nieuwe wet zal worden opgelost. Als een nieuwe wet immers met hetzelfde gebrek aan enthousiasme en medewerking wordt uitgevoerd door overheidsinstellingen als nu inderdaad soms het geval is en als even traag wordt gereageerd, dan is het resultaat hetzelfde en schieten we er per saldo niets mee op. 

De heer Van Raak (SP):

Maar hoe moet het dan wel? De heer Taverne constateert een probleem. Hij zegt dat een cultuurverandering nodig is. Deze wet is het niet voor hem, maar wat dan wel? 

De heer Taverne (VVD):

Ik kom daar nog op terug, maar ik kan daar wel alvast een voorschotje op nemen. Dat kan bijvoorbeeld, zoals eerder met de Wet openbaarheid van bestuur is gebeurd, door de wet te herzien en te moderniseren. Naar het oordeel van de VVD-fractie zou een heel groot deel van de problemen daardoor misschien al kunnen worden opgelost, maar goed, ik wil natuurlijk eerst van de indieners zelf nog meer weten over dit voorstel. 

De heer Van Raak (SP):

Ik neem aan dat wij daar dan ook een amendement over krijgen of dat de heer Taverne dat punt nog gaat toelichten, want anders blijft de gedachte een beetje hangen dat deze wet niets is en dat het met een andere wet moet worden opgelost. In dat geval moeten we echter ook weten hoe dat met die andere wet wordt gedaan. 

De heer Taverne (VVD):

Ik was slechts begonnen met mijn aanloopje naar een hele serie vragen die ik over het voorliggende voorstel heb. Ik zou het dus voorbarig en ook niet netjes tegenover de indieners vinden om die vragen niet eerst te kunnen stellen. Daarna kunnen wij ons als fractie dan een definitief oordeel vormen. 

De heer Van Raak (SP):

Het oordeel is al gegeven. Dat is prima. Dat mag, want het is een vrij land. Het is een openbare bijeenkomst. Er wordt openbare informatie gewisseld en je mag zeggen wat je van een wet vindt, maar dan moet je als grootste fractie in het parlement ook vertellen hoe het dan wel beter kan. We hebben te maken met een cirkelredenering als het antwoord daarop is: we gaan het vragen aan de indieners. 

De heer Taverne (VVD):

Dat ben ik niet helemaal met de heer Van Raak eens. De VVD-fractie is niet overtuigd van de noodzaak van een nieuwe wet om de geconstateerde problemen ten aanzien van openbaarheid van bestuur op te lossen. Het is wel degelijk van belang, zou ik denken, dat ik namens de VVD-fractie die vragen kan stellen, omdat we dan nog beter weten hoe het oordeel zal moeten komen te luiden. 

Een ander belangrijk punt dat de indieners adresseren, is het beëindigen van het misbruik van openbaarheid van bestuur. Zoals bekend zijn er individuen en bedrijfjes die het innen van dwangsommen in WOB-procedures tot hun verdienmodel hebben gemaakt. De VVD staat bekend als een ondernemerspartij, maar over deze vorm van ondernemen is zij iets minder enthousiast. Om die reden hebben collega Fokke en ik vorig jaar bij de behandeling van de begroting van BZK een motie ingediend waarin de minister wordt opgeroepen om een einde te maken aan dit misbruik. Ik verwacht, eerlijk gezegd, nog dit jaar het voorstel van de minister tegemoet te zien. Ik wil graag van de minister weten wanneer dat precies naar de Kamer zal worden gestuurd. 

Dit laat onverlet dat de VVD-fractie nog een aantal vragen over het voorliggende voorstel heeft. Laten we beginnen met de bedrijfs- en fabricagegegevens, met artikel 5.1 van het wetsvoorstel. Daarin worden deze gegevens nog steeds relatief gemaakt. Het zal geen verbazing wekken dat VNO-NCW hierover meerdere keren haar grote zorgen heeft geuit, want dit raakt ondernemers hard. Als hun gegevens gewobd kunnen worden, is de kans groot dat het bedrijfsleven zal besluiten niet langer gegevens te delen met de overheid. Vinden de indieners dit wenselijk? In hoeverre kan dit de economische ontwikkeling van Nederland schaden? 

De reikwijdte van het voorstel voor de Wet open overheid is met de laatste nota van wijziging veranderd. Nu vallen met een publieke taak belaste instellingen eronder. Wordt bij wet bepaald, zo vraag ik de indieners, welke instellingen er wel en niet onder zullen vallen? Als dat nog steeds bij Algemene Maatregel van Bestuur gebeurt, bepaalt de minister dan of een instantie eronder valt? Dit leidt tot onoverzichtelijkheid. Kunnen de initiatiefnemers deze onzekerheid wegnemen door althans globaal aan te geven welke instellingen er volgens hen onder de nieuwe wet zouden moeten vallen? Kennelijk zouden private instellingen met een publieke taak ook onder de nieuwe wet moeten vallen. Dat betekent een grote inbreuk op de autonomie van private instellingen. Dat private instellingen bijvoorbeeld subsidies ontvangen voor de uitoefening van publieke taken is naar het oordeel van de VVD-fractie nog geen rechtvaardiging voor de grote inbreuk die dan wordt gemaakt op de autonomie van private instellingen. De Raad van State noemt dit dan ook een fundamentele breuk met de bestaande verhouding tussen de publieke en de private sector. Waarom vinden de initiatiefnemers deze breuk noodzakelijk? Vinden de indieners het van belang dat ambtenaren zich vrij voelen om alle opvattingen in het voortraject van besluitvorming naar voren te kunnen brengen? En, zo ja, in hoeverre zouden ambtenaren hierin belemmerd kunnen worden door de voorgestelde nieuwe Wet open overheid? In hoeverre kan dit ook afbreuk doen aan de kwaliteit van besluitvorming? 

De VVD-fractie heeft bij de schriftelijke inbreng gevraagd of de indieners bereid waren om het wetsvoorstel aan Actal voor te leggen. De indieners antwoordden daarop dat zij niet inzien hoe het voorstel zou kunnen leiden tot een vergroting van de administratieve lasten van burgers en bedrijven. Gelukkig maar dat Actal vorige week zelf in de pen is geklommen en de Kamer een brief heeft gestuurd waarin wordt gewaarschuwd voor de effecten van het voorstel op de regeldruk voor overheden en bedrijven. Hoe beoordelen de indieners de waarschuwingen die deze brief bevat? 

De indieners introduceren een informatiecommissaris die zou moeten worden ondergebracht bij de Nationale ombudsman. Zij stellen dat de bevoegdheden van de informatiecommissaris zich formeel richten tot de publieke sector, maar de reikwijdte van de WOB wordt uitgebreid naar instellingen met een publieke taak. Hoe verhoudt de positie van de informatiecommissaris zich tot de grondwettelijke positie van de Ombudsman, zoals neergelegd in artikel 78a van de Grondwet? 

Ook de Algemene Rekenkamer, in de persoon van de heer Vendrik, heeft de Kamer een brief gestuurd waarin wordt gesteld dat het voorstel staatsrechtelijk opmerkelijk is en in de praktijk leidt tot ongewenste effecten. Kunnen de initiatiefnemers reageren op de brief van de Algemene Rekenkamer? 

Tijdens het door de Kamer georganiseerde rondetafelgesprek over het voorstel kwam naar voren dat de meeste deelnemers, waaronder VNO-NCW, MKB Nederland, VNG, IPO enzovoort en zo verder, problemen met de huidige WOB constateren. Tegelijk constateerden veel van de deelnemers dat een volledig nieuwe wet niet het meest geëigende middel lijkt om die problemen op te lossen. 

Het verdient altijd lof wanneer collega-Kamerleden, zeker als ze tot de oppositie behoren, hun recht van initiatief gebruiken en zelf een wetsvoorstel indienen. Ik complimenteer de collega's Schouw en Voortman daar ook van harte mee. Ik kijk met belangstelling uit naar hun antwoorden. 

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Sjoerdsma nog een vraag heeft. Dus u mag nog even blijven staan. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik heb nog een vraag want ik vond dat collega Van Raak, die nu helaas de zaal heeft verlaten, wel een interessant punt had. De heer Taverne begon ermee te zeggen dat er wel degelijk zaken aan te merken waren op de huidige WOB-regeling. Het moest "meer, beter en actiever", citeer ik. Dat waren, denk ik, ook zijn criteria om dit wetsvoorstel te beoordelen. Kan hij mij vertellen hoe dit wetsvoorstel op elk van zijn criteria scoort? 

De heer Taverne (VVD):

Ja, dat kan ik zeker omdat ik niet ontken dat ook het voorliggende voorstel op een aantal van de door mij genoemde punten verandering brengt. Ik moet er eerst de antwoorden van de indieners voor horen, maar het wetsvoorstel, ook in zijn verschillende vormen, dat hier na een aantal wijzigingen voorligt, lijkt hier en daar zijn doel voorbij te schieten. Ik wil hierop echter niet nog verder vooruitlopen. Over een aantal knelpunten die nu algemeen erkend worden, bijvoorbeeld de lange termijnen die vaak worden gebruikt, kun je zonder meer nadenken of het niet anders kan. Dat hoeft echter niet per se met een nieuwe wet. Dat kan ook met een herziening van de huidige wet. Nogmaals, dat zou niet zo raar zijn. Die wet dateert van 1980 en is in 2004 voor het laatst herzien. Ik vraag mij af of dit niet te veel van het goede is. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Die oprechte twijfel spreekt mij op zich wel aan, evenals de openheid waarmee de VVD-fractie dit wetsvoorstel beoordeelt en haar behoefte aan meer informatie. Dit roept bij mij wel een vraag op. De heer Taverne sprak over een mentaliteitsverandering en een cultuurverandering. Als ik de indieners goed begrijp, is dat ook precies wat zij beogen. Ik kijk ook even naar mevrouw Voortman in de loge. Volstaat dan volgens de heer Taverne het een beetje herschrijven van een oude wet? Zou dan niet juist een nieuw kader dat nieuwe elan, die nieuwe mentaliteit, met zich kunnen meebrengen? 

De heer Taverne (VVD):

Ik snap die gedachte van de heer Sjoerdsma. Zoals ik in mijn inbreng al naar voren bracht, ben ik er, het wetsvoorstel goed bestudeerd hebbende, echter niet van overtuigd — ik kan me altijd laten overtuigen maar ik wil niet onduidelijk zijn — dat het voorstel tot die mentaliteitsverandering zal leiden. Waarom? Omdat het mijn stellige overtuiging is dat je een mentaliteitsverandering niet per se met een nieuwe wet bewerkstelligt. Ik zei al dat als een nieuwe wet met dezelfde terughoudendheid en met even weinig enthousiasme als nu wordt toegepast, je er niet zo vreselijk veel mee opschiet. Als ik even terugkijk op de ontwikkeling van het voorstel dat voorligt, waarbij in het begin nog een informatiecommissaris in de vorm van een Hoog College van Staat werd voorgesteld, met als uiteindelijk belangrijkste reden een mentaliteitsverandering, weet ik niet of dat helemaal in verhouding is en of het niet een beetje te veel van het goede is. 

De voorzitter:

Kort nog, mijnheer Sjoerdsma. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Maar dan zou ik de heer Taverne toch zijn magische formule voor die mentaliteitsverandering willen ontlokken. Dan heeft hij ongetwijfeld een alternatief, een beter idee dan wat nu voorligt. 

De heer Taverne (VVD):

Zonder hier voor de vuist weg allerlei moderniseringen van de WOB voor te stellen, kan ik mij allerlei veranderingen van de toepassing van de WOB voorstellen zonder dat daarvoor bijvoorbeeld wetswijzigingen nodig zijn. Op ministeries kan worden nagedacht over de vraag hoe je ervoor zorgt dat in die organisaties een beter besef doordringt over de wijze waarop moet worden omgegaan met informatieverzoeken. Daar moet niet meteen met samengeknepen billen op worden gereageerd in de zin van "dat is eng". Daar heb je niet meteen een nieuwe wet voor nodig. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Voorzitter. Ik zal mijn inbreng vandaag mede namens GroenLinks doen. Ik spreek dus niet alleen vanaf hier, maar ook — in beperktere mate — vanuit de loge van de voorzitter. 

Een open overheid is geen gunst, maar een recht van elke burger die in een democratisch land leeft. Daarom is de fractie van D66 blij met deze initiatiefwet, een wet die de informatievoorziening van overheid naar mensen democratischer en moderner maakt. De commissie-Biesheuvel riep al op tot een open overheid, waarna in 1980 de Wet openbaarheid van bestuur werd aangenomen. Maar zijn de lessen van toen echt geleerd? Ja, de WOB heeft zijn werk gedaan, maar hij is nu toch toe aan vervanging. Verschillende collega's hebben er al aan gerefereerd: het is tijd voor een cultuuromslag die het actief verstrekken van overheidsinformatie handen en voeten geeft, een wet die past bij de 21ste eeuw, met een mindset waarin openheid geen last is voor het bestuur, maar een lust. 

Stelt u zich eens voor dat uw gemeente besluit om een nieuw project te starten bij u in de buurt, een project met potentieel veel overlast voor de omwonenden. Wilt u dan niet weten op welke gronden de gemeente heeft besloten om dit nieuwe project te realiseren? Wilt u niet weten of uw belangen en die van andere inwoners in de plannen zijn meegenomen, of er genoeg onderzoek is gedaan naar het project en wat de risico's zijn? Natuurlijk. Helaas: wie inzicht en informatie wil, moet vaak nog hard vechten, soms zelfs te hard, om die informatie te krijgen. De WOB wordt te vaak door de overheid als een wapen tegen de burger gebruikt, terwijl het eigenlijk vanzelfsprekend hoort te zijn om deze informatie openbaar te maken. 

Dat is voordelig op vele vlakken. Doordat de kiezer zich kan informeren, kunnen stemmen meer weloverwogen worden uitgebracht, doordat tegenmacht wordt georganiseerd. Mensen kunnen meedenken en informatie delen. Dat levert nieuwe inzichten en ideeën op. Het kan zelfs helpen om draagvlak te creëren. Daar kunnen bestuurders volgens mij alleen maar tevreden mee zijn. 

Dan zijn er nog de economische, culturele en wetenschappelijke voordelen. Deze wet zou ze behalen, want de overheid verricht veel onderzoek en beschikt over veel data. Stel die data open voor culturele en sociale onderzoekers en voor innovatieve bedrijven, en laat ze erop voortbouwen. 

De huidige openbaarheidswet is zwak en verouderd. Het is tijd voor versteviging en vernieuwing. De Wet open overheid wil die omslag regelen. Het recht op toegang tot publieke informatie wordt nadrukkelijk in de wet vastgelegd. Niet alleen bestuursorganen maar ook andere overheidsorganen, zoals de Raad van State, komen hiermee binnen het bereik van het openbaarheidsregime. De beslistermijn op verzoeken wordt gehalveerd naar twee weken en een informatiecommissaris gaat toezien op de naleving van de wet. Dat zijn slechts enkele voorbeelden, pogingen om het voor bestuursorganen moeilijker te maken om verzoeken van burgers te weigeren of te omzeilen. 

Ik vraag de initiatiefnemers of dit voldoende is voor een change of heart. Als dat namelijk niet zo is, hebben we dan niet een probleem als we de dwangsom afschaffen? Werkt de afschaffing van de dwangsom dan niet juist tegen het einddoel van de open overheid? Verder spreekt het natuurlijk voor zich — ook daaraan hebben collega's al gerefereerd — dat niet alle informatie door de overheid met anderen kan worden gedeeld: transparantie maar geen naïviteit. Men moet een afweging blijven maken tussen het belang van de openheid en de belangen om informatie niet te openbaren. Veiligheidsoverwegingen bijvoorbeeld zijn een belangrijke reden om informatie niet te delen. De bescherming van de concurrentiepositie van bedrijven en hun fabricagegeheim zijn dat ook. D66 vindt echter wel dat voorkomen moet worden dat uitzonderingsgronden als excuus gaan dienen om informatie over fouten en dergelijke niet te hoeven verstrekken. De uitzonderingsgronden tegen het openbaar maken van de informatie worden met de WOB in de hand nog weleens gedachteloos opgestapeld. En zoals elke magazijnwerker weet: daar komen ongelukken van. 

De overheid kan zich straks ook niet meer aanvullend op de restgrond beroepen als hindernis bij bezwaar en beroep. Het is óf een specifieke grond óf de restgrond. Dat is een positieve ontwikkeling wat de fracties van D66 en GroenLinks betreft. Het gebruik van een uitzonderingsgrond wordt dan beter beargumenteerd en geïnteresseerden wordt het niet onnodig moeilijk gemaakt om aan overheidsinformatie te komen. Zo vind je de juiste balans tussen het democratisch recht op informatie en de belangen tot geheimhouding. 

De openbaring van beleidsopvattingen was in de schriftelijke ronde nog een punt van zorg voor mijn fractie. Openbaarmaking van geanonimiseerde, persoonlijke beleidsopvattingen leek ons namelijk in het belang van goed en democratisch bestuur. Ik ben blij om te zien dat dat is opgepakt door de initiatiefnemers en dat het voorstel, uiteraard met inachtneming van de beleidsintimiteit, is aangepast. Wel roept het de vraag op hoe bepaald wordt of een opvatting toch tot een persoon herleidbaar is; herleidbaar voor wie? Een willekeurige buienstaander, een goed geïnformeerde journalist? 

Een andere zorg — andere collega's noemden dit punt ook — is de positie van de Algemene Rekenkamer. Zij houden veel vertrouwelijke informatie ten behoeve van een onderzoek. Als die openbaar wordt, vrezen zij minder informatie te krijgen. Is dat een gegronde vrees? Hoe voorkomen de initiatiefnemers dat die zorg bewaarheid wordt? En wat is de positie van de publieke omroep en de omroepverenigingen? Vallen zij straks deels of geheel onder de Wet open overheid? 

Met de Wet open overheid komt er ook een elektronisch register tot stand. Een register waarin overheidsdocumenten openbaar vindbaar worden. Is het echt nodig om vijf jaar met een dergelijke inwerkingtreding te wachten, zoals de initiatiefnemers eerder voorzagen? Veel gemeenten hebben namelijk al een systeem voor postbeheer en digitale archivering. Zo'n register moet natuurlijk goed doorzoekbaar zijn. De informatiestroom moet behapbaar blijven. Gelukkig wordt daarover nagedacht. Zo heeft het Montesquieu Instituut hier in Den Haag een informatieconcept ontwikkeld om grote datastromen en besluitvormingstrajecten inzichtelijk te maken. Dat levert een slimme informatie- en werkomgeving op en benut de deskundigheid in de samenleving beter. Het is dus een win-winsituatie. Is de minister bereid om bijvoorbeeld met het Montesquieu Instituut een pilot uit te voeren om dit systeem verder te ontwikkelen? 

Artikel 3.3 van de Wet open overheid verplicht waterschappen straks om vergaderstukken en agenda's openbaar te maken, net zoals gemeenten en provincies dat moeten doen, maar de ingekomen stukken hoeven zij niet te openbaren. Kunnen de initiatiefnemers deze uitzondering nader toelichten? 

Dan kom ik bij de uitzonderingen. Achterin de wet staat een lijst met artikelen die via artikel 8.8 van delen van de Wet open overheid worden uitgezonderd. Dat zijn bestaande wettelijke openbaarmakings- en geheimhoudingsbepalingen. Is deze initiatiefwet, zo vraag ik aan de minister, niet een goed moment om deze lijst nog eens tegen het licht te houden? Zijn al die uitzonderingen op wat nu de WOB is — en straks hopelijk de Wet open overheid — echt nodig? 

Tot slot wil ik mijn complimenten en waardering uitspreken voor het werk dat deze initiatiefnemers hebben gestoken in deze initiatiefwet van grote omvang, te meer omdat een nieuwe wet hard nodig is voor onze democratische rechtsstaat, voor het bestuur, voor het individu. Meegaan past in de 21ste eeuw, waarbij publieke toegankelijkheid en openheid moeten worden versterkt, want de overheid is tenslotte van iedereen. 

De heer Taverne (VVD):

Het is mooi dat de heer Sjoerdsma voor zowel de fractie van D66 als die van GroenLinks spreekt. Als ik het goed begrijp, zijn beide fracties van mening dat het huidige openbaarheidsregime op basis van de WOB niet ver genoeg gaat en dat het moet worden uitgebreid tot nog meer instellingen en organisaties met een publieke taak. Het onderwijs is daarvan een belangrijk onderdeel. Is de heer Sjoerdsma het met mij eens dat zeker in Nederland — hier wordt al het onderwijs door de overheid gefinancierd — de openbaarheid, en daarmee de controleerbaarheid, van overheidsinstellingen zou moeten worden bevorderd? 

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik kan natuurlijk altijd alleen maar hopen dat ik vanaf het spreekgestoelte of in interrupties namens GroenLinks spreek, maar ik zal mevrouw Voortman wel uit de loge zien knikken of ontkennen op het moment dat het niet zo is. De heer Taverne kent D66 natuurlijk als de onderwijspartij bij uitstek. Ik kan niet anders dan beamen dat openbaarheid zoals het in deze wet is neergelegd primair geldt voor bestuursorganen, maar nu ook voor andere organen. Openbaarheid in het onderwijs in algemene zin is uiteraard een belangrijk punt. 

De heer Taverne (VVD):

Kan de heer Sjoerdsma mij dan uitleggen waarom zijn collega Van Meenen de volgende motie medeondertekend heeft, waar de fractie van D66 vervolgens voor heeft gestemd? Staat u mij toe, voorzitter, om er heel kort uit te citeren: "verzoekt de regering, te onderzoeken of het niet langer verstrekken van eindtoetsresultaten aan de inspectie en DUO, maar het slechts ter inzage te geven, ervoor zorgt dat deze resultaten niet meer onder de Wet openbaarheid van bestuur vallen". Dat lijkt toch in tegenspraak met het oogmerk. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Dat antwoord moet ik de heer Taverne helaas schuldig blijven. Ik ben niet voldoende bekend met de portefeuille van mijn collega Van Meenen op het gebied van onderwijs. Ik weet één ding wel heel zeker, dat ik hier met grote stelligheid kan zeggen. Als hij die motie en dat voorstel heeft medeondertekend, dan is het een verdomd goede motie. 

De heer Taverne (VVD):

Maar het is wel een motie die haaks staat op de bedoeling van de Wet open overheid. Waarvan akte. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Dat laatste lijkt mij niet het geval, maar ik zal die motie even nalezen. Dat lijkt mij iets dat ik de heer Taverne moet beloven. Ik zal daar in mijn tweede termijn aandacht aan besteden, om te laten zien dat er geen sprake is van een tegenstelling tussen de motie die de heer Van Meenen heeft ingediend en de Wet open overheid zoals die nu voorligt. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Dat de heer Sjoerdsma, die hier namens twee fractie spreekt die deze wet hebben ondertekend, enthousiast is en hij zijn enthousiasme moeilijk onder stoelen of banken kan steken, is begrijpelijk. Het lijkt me wel raadzaam dat de fracties zich rekenschap geven van kritiek op het wetsvoorstel, bijvoorbeeld van de VNG, VNO-NCW en MKB-Nederland. Zij zeggen: dit is te duur, onnodig en bijvoorbeeld risicovol voor het bedrijfsleven. Dat moet belangrijke informatie delen op het gebied van ICT en cybersecurity. Op zijn minst zou de woordvoerder van deze fracties zich daar rekenschap van moeten geven. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Dat doe ik dan ook graag en met veel plezier. Als het gaat om wetgeving moet dat met grote zorgvuldigheid gebeuren. Ik zal de punten van de heer Segers even splitsen. Het zijn er in ieder geval twee. Hij heeft het over de kosten. Naar de kosten is door SEO economisch onderzoek gedaan. Dat is weliswaar niet gedaan naar het eindvoorstel dat hier nu ter tafel ligt, maar wel naar een tussenvariant die in grote mate lijkt op het voorstel dat hier nu ligt. Daarvan wordt gezegd: een informatiecommissaris kost om en nabij 5 miljoen per jaar. Misschien komt daar nog wat klein grut bij omdat de uitbreiding van de reikwijdte wordt meegenomen. Maar er wordt ook gezegd — en ik denk dat dit belangrijk is — dat de investeringen in de ICT uiteindelijk gaan renderen voor de overheid. Ik deel de zorgen niet over de veronderstelde hoge kosten van de wet. Ik heb die zorgen natuurlijk wel gehoord. 

Het tweede punt van de heer Segers betreft de zorgen van VNO-NCW dat bepaalde gevoelige informatie — de heer Segers noemde cybersecurity — toch zou moeten worden gedeeld tegen de zin van bedrijven in. Ik zou die vraag willen doorgeleiden naar de indieners, de heer Schouw en mevrouw Voortman, met het verzoek om dat nader te specificeren. Er zijn uitzonderingsgronden. Zoals ik in mijn spreektekst zei: er is natuurlijk een balans tussen een open overheid en het niet-openbaren van bepaalde informatie. Dat kan te maken hebben met veiligheid. Als het gaat om cybersecurity, dan zou dat kunnen. Ik laat de volledige beantwoording echter graag over aan de beide indieners. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Als dit wetsvoorstel het staatsblad haalt, leggen wij overheden een enorme plicht op om veel openbaar te maken. Dat geldt ook voor de samenwerking met bedrijven of in het geval dat bedrijven subsidie krijgen. Dat kan die bedrijven kopschuw maken. Dat is de zorg die wordt geuit. De reikwijdte is nog onduidelijk, omdat deze via een AMvB kan worden uitgebreid. Wij moeten ons hier toch wel rekenschap geven van de enorme zorgen die zowel MKB Nederland als VNO-NCW uiten, in de trant van: wij hebben dan geen zin meer om heel intensief met die overheid samen te werken, want die maakt ons kopschuw. Zij worden daardoor afgeschrikt. Wat is daar de reactie van de D66-fractie op? 

De heer Sjoerdsma (D66):

Die reactie is tweeërlei. Voorkomen moet worden dat bedrijven gedwongen worden om informatie te openbaren die potentieel leidt tot veiligheidsrisico's. Daar spraken de heer Segers in ik zojuist al over. Tegelijkertijd zou ik de zorgen van de heer Segers ook wel willen kwalificeren in die zin dat private rechtspersonen alleen kan worden gevraagd om informatie te openbaren voor zover zij publieke taken behartigen. Neem een garagehouder: die is eigenlijk alleen een bestuursorgaan waar het gaat om de apk-keuring. Ik zie dat de heer Segers en ik het met elkaar eens zijn. Dat is gunstig. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Mijn vraag was deze. Nu zegt het bedrijfsleven: wij worden hier kopschuw van, wij passen voor die samenwerking en wij passen ervoor om met de overheid in zee te gaan, want wij moeten bedrijfsgeheimen en heel veel gevoelige informatie openbaar maken en daar hebben wij geen zin in. Er komt dus zand in de raderen van de publiek-private samenwerking. Dat kan toch niet het effect zijn dat de indieners beogen? 

De heer Sjoerdsma (D66):

Het staat buiten kijf dat dit niet het effect is dat de indieners beogen. Ik vraag mij echter af of de zorgen die de heer Segers vandaag uit, wel zo enorm groot zijn. Ik wijs op alle voordelen die dit wetsvoorstel bevat. Ik weet zeker dat de heer Segers het daarmee eens is. De overheid wordt eigenlijk gedwongen om informatie actief aan te bieden. Ik denk dat dit in een dergelijke situatie zeker tegen elkaar opweegt. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Voorzitter. Het is altijd weer mooi om in vak-K collega's te zien die een initiatiefwetsvoorstel verdedigen. Het is ook goed om Linda Voortman, die achter in de Kamer zit, vandaag hier te zien. Het is een hele klus om een initiatiefwetsvoorstel voor te bereiden, zeker als het gaat om zo'n complex terrein als de openbaarheid van bestuur. Ik wil dan ook in de eerste plaats mijn waardering uitspreken voor het vele werk van de indieners en van hun ondersteuning. Ik heb nog wel een aantal vragen. De CDA-fractie hecht aan de openbaarheid van bestuur als een van de eisen die aan het openbaar bestuur gesteld mag worden in een democratische rechtsstaat. Openbaarheid is een van de basisvoorwaarden die gesteld mogen worden, maar het is geen doel op zich. Delen de indieners die opvatting? Het feit dat de gewenste openbaarheid van bestuur in de praktijk niet altijd zo uitpakt en niet zo wordt ervaren, is volgens mij de reden waarom wij vandaag over dit wetsvoorstel spreken. 

Wat gaat er dan mis in de praktijk? Wat vaak duidelijk wordt, is dat openbaarheid geen onderdeel is van de cultuur in een organisatie. De termijnen die in de wet staan, worden opgeschoven of te ruim geïnterpreteerd. Ik heb mij zelfs laten vertellen dat er ook verschil is in de mate waarin op een departement wordt omgegaan met die openbaarheid. Het wetsvoorstel gaat uit van actieve openbaarmaking als hoofdregel. De indieners bepleiten een cultuuromslag bij de overheid. De CDA-fractie deelt, zoals gezegd, dat de cultuur er niet altijd een is van openheid. Wij zijn er echter nog niet van overtuigd dat een wet een geschikt instrument is om die cultuuromslag te regelen. Kunnen de indieners nog eens toelichten waarom die cultuuromslag naar hun opvatting door de huidige Wet openbaarheid van bestuur wordt belemmerd? 

De indieners zien een beperkt aantal voorbeelden van actieve openbaarmaking. Zij noemen met name DUO, de Dienst Uitvoering Onderwijs, die veel onderwijsinformatie openbaar maakt op de website. Hoe komt het volgens de indieners dat niet meer overheden dit voorbeeld volgen? Als we de indieners mogen geloven, leidt een wettelijke plicht tot actieve openbaarmaking vanzelf tot de nodige culturele en organisatorische aanpassingen bij de overheid en speelt geld geen rol. De CDA-fractie heeft echter de indruk dat de wens hier de vader van de gedachte is. Kunnen de indieners ingaan op de aanpassingen die op grond van hun wetsvoorstel zijn vereist? Welke maatregelen moeten overheden nemen om te voldoen aan de wet voor een open overheid? Op welke termijn moet dat gebeuren? Welke investeringen zijn daarmee gemoeid? Welke ambtelijke capaciteit moet daarvoor worden vrijgemaakt? Hoe verwerken de indieners de aanbeveling van de tijdelijke commissie ICT, waarover we morgen en overmorgen komen te spreken? Deze vragen wil de CDA-fractie ook voorleggen aan de minister van Binnenlandse Zaken, die hier als adviseur van de Kamer optreedt. Welke consequenties heeft het wetsvoorstel voor het informatie- en archiefbeheer bij de overheid? In de nota naar aanleiding van het verslag zeggen de initiatiefnemers dat zij ervan uitgaan dat "gelet op het feit dat bestuursorganen nu reeds de taak hebben de huidige WOB uit te voeren, zij al goed geëquipeerd zijn om het wetsvoorstel uit te voeren". Deelt de minister die optimistische visie? Hoe beoordeelt hij de te verwachten kosten en de nodige investeringen? Is de termijn van een week die in dit wetsvoorstel is opgenomen voor de actieve openbaarmaking, voldoende om te kunnen beoordelen of een stuk ook echt openbaar kan zijn. De indieners verwachten dat meer actieve openbaarmaking tot grotere burgerparticipatie leidt. Waarop is hun verwachting gebaseerd? Heeft de toegankelijkheid van raadsinformatie via internet geleid tot meer burgerparticipatie? Of zijn de gebruikers van die informatie veelal professionele gebruikers, zoals journalisten en belangengroepen? 

Over de reikwijdte van het wetsvoorstel wil ik het volgende opmerken. De Tweede Kamer en de Eerste Kamer vallen onder het wetsvoorstel. Wat beogen de indieners hier nu mee? Welke informatie die nu nog niet openbaar is, zou volgens de indieners openbaar gemaakt moeten worden? Vinden de indieners dat de parlementaire informatie door de Kamer zelf adequaat wordt ontsloten? Geldt dat voor alle gebruikers: journalisten, belangengroepen en geïnteresseerde burgers? De CDA-fractie is het met de indieners eens dat actieve openbaarmaking van overheidsinformatie ook met zich meebrengt dat de toegankelijkheid en de inzichtelijkheid van de informatie moet worden bevorderd. Laten wij het voorliggende wetsvoorstel eens als voorbeeld nemen. Zijn de stukken naar het oordeel van de indieners toegankelijk en inzichtelijk? Zijn de discussiepunten voor iedereen inzichtelijk? Zijn de documenten die achter dit wetsvoorstel liggen makkelijk te vinden? Overigens scheppen indieners een uitzondering voor ondersteuning van individuele Kamerleden door ambtenaren van de Kamer. Die hoeft niet openbaar te worden, maar hoe zit het dan met de fractieondersteuning van de Kamerfracties? 

Ook de Algemene Rekenkamer valt onder het wetsvoorstel. De Rekenkamer noemt dat zelf "staatsrechtelijk opmerkelijk" en vreest in de praktijk een onwenselijk effect: "Alles overziend staan wij op het standpunt dat in het wetsvoorstel Open overheid een uitzonderingspositie voor de Algemene Rekenkamer gewenst is vanwege de impact die het wetsvoorstel in de huidige vorm kan hebben op de praktijk van ons onderzoek en daarmee op onze taakuitoefening. Het risico zit vooral in minder vanzelfsprekende medewerking van gecontroleerden aan ons onderzoek en daarmee verminderde toegankelijkheid van onze bronnen." Kunnen de indieners ingaan op deze kritiek van de Rekenkamer op het voorliggende wetsvoorstel? Zijn zij bereid om hun voorstel te wijzigen? 

Begrijp ik goed dat bij Algemene Maatregel van Bestuur alle gesubsidieerde instellingen in Nederland die voor meer dan €100.000 worden gesubsidieerd, dus worden bekostigd uit algemene middelen, onder de wet kunnen worden gebracht? Dat zijn er nogal wat! Gaat het dan alleen om informatie over de besteding van die €100.000 van de overheidsbekostiging of gaat het verder en moet ook alle informatie met betrekking tot de uitvoering van de taak openbaar gemaakt worden, bijvoorbeeld ook informatie over de totstandkoming van de besluitvorming? Als dat niet zo is, betekent dit dan dat al die gesubsidieerde organisaties in Nederland eigenlijk twee boekhoudingen en twee besluitenregisters moeten gaan bijhouden? Geldt een voorhangprocedure voor die Algemene Maatregel van Bestuur? Wat vinden de indieners, onder wie toch een partij die zichzelf liberaal acht, van de scheiding tussen de publieke en de private sector? Die wordt hierdoor namelijk opgeheven. Het wordt één sector, die onder dit wetsvoorstel valt. 

Hoever gaat de zorgplicht van een bestuursorgaan voor de verstrekte informatie? Die informatie moet actueel, nauwkeurig en vergelijkbaar zijn, zo staat in artikel 2.4, lid 2. Gaat het hier ook om volledigheid? De verantwoordelijkheid voor de juistheid en volledigheid van door derden opgestelde informatie wordt immers uitgesloten. 

Even praktisch: moet een klachtenbrief van een burger in een register worden opgenomen als een ter behandeling ontvangen document? Hebben de initiatiefnemers al een concept-AMvB voorbereid met nadere regels over de inhoud van het register? Of werkt de minister daaraan? Hoe moet dat informatieregister gevuld worden? Wie is verantwoordelijk voor de kosten? In artikel 8.7 wordt trouwens nog een AMvB met uitvoeringsregelingen in het vooruitzicht gesteld. Moet dat nou echt? 

Waarom staat het artikel over openbaarheid bij zwaarwegend algemeen belang in het hoofdstuk over openbaarmaking uit eigen beweging, terwijl het in feite een relativering van de uitzonderingsgronden in artikel 5.1 en 5.2 is? Is het wijsheid om bestuursorganen een eigen afweging te geven over informatie die bijvoorbeeld de veiligheid van de Staat betreft? De CDA-fractie is blij dat de indieners de bestaande koppeling van de WOB met de Wet dwangsom loslaten, maar de antimisbruikbepaling is mij nog niet helemaal duidelijk. Hoe gaat het bestuursorgaan duidelijk maken dat de verzoeker "kennelijk" — dat woord wordt gebruikt — een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie? In de memorie van toelichting stellen de initiatiefnemers dat niet snel mag worden aangenomen dat er sprake is van misbruik. Zij schrijven: "(…) verzoekers hebben immers recht op toegang en hoeven bij hun verzoek geen belang te stellen (…)". 

Is misbruik volgens hen dan per definitie onvoorstelbaar of onmogelijk te bewijzen? Er zijn genoeg voorbeelden van zotte WOB-verzoeken. We kennen ze allemaal. Artikel 5.4 gaat over het openbaar maken van de kabinetsformatie. Geldt dit dan ook voor de collegeonderhandelingen in gemeenten, provincies en waterschappen? De artikelen 5.6 en 5.7 gaan over het verstrekken van niet-openbare informatie aan belanghebbenden. Het kan gaan om informatie die niet openbaar is in verband met de veiligheid van de Staat. Hierin kan ik de indieners niet volgen. Kan de overheid niet-openbare informatie bij wijze van spreken vertrouwelijk aan een verzoeker verstrekken of vertrouwelijk ter inzage geven? Wat is dan het effect voor bijvoorbeeld de veiligheid van de Staat, of een andere grond, als de belanghebbende toch besluit, ondanks de straf of boete die daarop staat, om deze informatie openbaar te maken? Willen de indieners deze constructie nog eens op zich laten inwerken en de CDA-fractie meenemen in de consequenties ervan? 

Ik ga verder met de informatiecommissaris, die een soort ombudsman is, als ik het goed begrijp. De informatiecommissaris moet niet alleen de toepassing van de wet bevorderen en adviseren over wet- en regelgeving, maar hij ontvangt ook afschriften van allerlei besluiten van alle bestuursorganen. Wat gaat hij daarmee doen? Hoe verhoudt de informatiecommissaris zich qua taken en bevoegdheden tot de eerder dit jaar benoemde nationale commissaris digitale overheid? Bij de tweede nota van wijziging hebben de indieners het hoofdstuk inzake hergebruik van overheidsinformatie op de schop genomen naar aanleiding van een artikel in het aprilnummer van Mediaforum, het tijdschrift voor media- en communicatierecht. De reikwijdte hiervan is de CDA-fractie nog niet helemaal duidelijk. In welke gevallen hebben ze wel of niet intellectuele eigendomsrechten? Ik denk daarbij niet alleen aan overheidsorganen, maar ook aan bijvoorbeeld bibliotheken. De auteursrechten van een boek komen toch niet te vervallen omdat het in een openbare bibliotheek staat? Het copyright van een foto komt toch niet te vervallen omdat hij in de collectie van een gemeentelijke archiefdienst is opgenomen? Hoe verhouden deze twee zich tot elkaar? 

Ik rond af. De indieners hebben hoge verwachtingen van de overheid en relativeren de problemen die zich zouden kunnen voordoen. De CDA-fractie ziet in het voorliggend wetsvoorstel zeker verbeteringen ten opzichte van de WOB, maar heeft op het punt van de realisatie van de goede voornemens in de praktijk nog tal van vragen. We zien de beantwoording door de initiatiefnemers en de minister graag tegemoet. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Ik wil graag een politieke taxatie maken. Ik stel mij voor dat de VVD-fractie naar een tegenstem neigt. Het zou zo maar kunnen gebeuren dat D66 en GroenLinks voor gaan stemmen en de SP was al positief. Mevrouw Keijzer heeft nu veel vragen gesteld. Ik ga dat straks ook doen, want in dat stadium zitten we nog. Is de CDA-fractie nog te overtuigen of neigt de CDA-fractie naar een tegenstem? 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Volgens mij heeft de heer Segers het CDA leren kennen als een partij die goede voorstellen steunt en slechte niet. Hier ligt een wetsvoorstel waarover een flink aantal vragen is gesteld. Ik heb de indieners ook gevraagd om zelf te reflecteren op mogelijke consequenties. Ik kan mij de vraag naar de stem van het CDA voorstellen, maar vindt hem wel wat prematuur. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Mijn vraag is of de CDA-fractie nog te overtuigen is. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Wij zijn altijd te overtuigen als er goede argumenten en goede voorstellen zijn. 

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):

Voorzitter. Ik begin met waardering uitspreken voor de initiatiefnemers van dit wetsvoorstel. Het maken van een initiatiefwet is op zich al een hele prestatie en ik waardeer het natuurlijk nog meer als het over een onderwerp gaat dat ook mij aan het hart gaat. Dat is met het onderwerp "open overheid" zeker het geval. Ook ik vind dat de huidige Wet openbaarheid van bestuur (WOB) aan het einde van zijn levensduur is gekomen. Het uitgangspunt dat burgers bij de overheid om informatie moeten vragen voordat zij die krijgen, is achterhaald. De overheid is er voor de burgers, niet andersom. Dat geldt ook voor de overheidsinformatie. Die is er voor de burgers, niet alleen voor de overheid. 

De initiatiefnemers willen met hun wetsvoorstel een cultuuromslag tot stand brengen. Ambtenaren moeten niet langer argwanend reageren als een burger om informatie vraagt, maar moeten die gewoon al hebben gegeven. In ieder geval moet het uitgangspunt zijn dat het heel normaal is dat een burger die informatie krijgt. Men kan zich afvragen of een cultuuromslag bij wet moet of zelfs kan worden afgedwongen. Moet dat niet met wat prikkels van onderop komen? Dat zou mooi zijn, maar ik denk dat een wet wel degelijk een duwtje in de rug kan zijn. Ik zeg daarbij: als je te hard duwt, zouden overheden en ambtenaren ook wel eens de hakken in het zand kunnen gaan zetten. Dan gaan zij strikt naar de letter van de wet handelen en is de cultuuromslag weer weg. Je moet dus uitkijken dat je met een wet niet te streng wordt. Ik kom daar straks nog op terug. 

Transparantie is van groot belang voor het vertrouwen van de samenleving in het bestuur. In het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken, wordt meer transparantie geregeld doordat overheden bepaalde informatie uit eigen beweging openbaar moeten maken. De PvdA is dan ook een groot voorstander van het uitgangspunt "openbaar, tenzij". Ik zal ingaan op dat "tenzij". Hoe zeer ik ook voorstander ben van een open overheid, ik ben niet even enthousiast over alles wat de initiatiefnemers voorstellen. Op een paar onderdelen heeft mijn fractie zelfs sterke twijfels. Die wegen zwaar mee als het straks aan het einde van de behandeling van dit wetsvoorstel gaat aankomen op het stemgedrag van mijn fractie. 

Openbaarheid moet het uitgangspunt zijn. Mijn fractie vindt echter ook dat ambtenaren hun werk moeten kunnen blijven doen zonder gehinderd te worden door onnodige bureaucratische bepalingen en zonder verlamd te moeten werken. Ik ga in dit verband in op de twee grootste kanttekeningen die ik bij het wetsvoorstel zoals dat nu voorligt, zet. Het eerste punt betreft de zogenaamde "persoonlijke beleidsopvattingen". In de huidige Wob is het uitgangspunt dat in intern beraad geuite persoonlijke beleidsopvattingen niet openbaar worden gemaakt. De initiatiefnemers zien dat anders. Zij stellen, kort samengevat, voor dat aan het einde van het beraad persoonlijke opvattingen openbaar worden gemaakt mits die niet tot de persoon van de ambtenaar herleid kunnen worden. Ik begrijp dat de initiatiefnemers daarmee de openbaarheid denken te dienen. Ook weet ik dat zij op dit punt een nota van wijziging hebben opgesteld en er al uitzonderingen gelden. Toch vind ik dat ambtenaren hun meningen en opvattingen tijdens een intern beraad vrijelijk moeten kunnen uiten. De kans dat hun persoonlijke beleidsopvattingen later openbaar moeten worden gemaakt, gaat hen daarbij hinderen. Dat belemmert de kwaliteit van de besluitvorming, vermindert het vastleggen van persoonlijke beleidsopvattingen en zorgt er daardoor juist niet voor dat er meer informatie beschikbaar komt. Hoe goed bedoeld ook, met de verplichte openbaarmaking van de persoonlijke beleidsopvattingen raak je van de regen in de drup. 

De heer Van Raak (SP):

Ik ben het ermee eens dat ambtenaren alles moeten kunnen zeggen en ze daar naderhand niet politiek op mogen worden afgerekend. De huidige situatie is echter vaak zo dat als er om informatie wordt gevraagd, er wordt gezegd: die kunnen we niet geven want dat is persoonlijke informatie van ambtenaren. Dan krijg je vervolgens helemaal niets. Waarom is het niet mogelijk om op verzoek bekend te maken welke afwegingen er zijn gemaakt, welke gevaren en problemen er werden gezien, welke alternatieven zijn besproken en waarom uiteindelijk tot een bepaalde keuze is gekomen? Dat zou het debat in de samenleving, maar ook in de Kamer veel helderheid bieden en belangrijk zijn om tot goede wetten en regels te komen. 

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):

Daar ben ik het niet mee eens, omdat ik dat meer als een praktisch probleem zie. Hoe groot en hoever reikt deze informatieverzameling dan namelijk? Gaat dit ook over een whatsappje dat tijdens een vergadering wordt verstuurd? Gaat dit ook over een twitterbericht dat je intern, onderling stuurt? Gaat het over zo'n sticky yellow note — hoe heten die dingen in het Nederlands? — waar je even iets op gekrabbeld hebt? Uiteindelijk gaat het erom dat de informatie die je nodig hebt openbaar is. Sorry, maar wat drie ambtenaren daarover bij het koffiezetapparaat gezegd hebben, vind ik geen relevante informatie. 

De heer Van Raak (SP):

Als een ambtenaar tijdens een besloten bijeenkomst zit te twitteren, is het al openbaar. Is dat te herleiden? Het gaat er natuurlijk om dat burgers en ook volksvertegenwoordigers kunnen zien welke afwegingen er zijn gemaakt. Welke alternatieven waren er mogelijk? Waarom is toch die ene keuze gemaakt? Welke gevaren en welke problemen zijn besproken? Dat is allemaal onderdeel van het proces om tot goede besluiten te komen. Volgens mij is het voor ons en voor burgers heel goed om te bekijken welke afwegingen er zijn gemaakt en welke alternatieven zijn besproken, omdat wij dan beter ons werk kunnen doen. 

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):

In mijn eerste uiting zei ik al dat het over de reikwijdte gaat: welke informatie wel en welke niet? Het gaat ook om de bescherming van de ambtenaar. Ik vind het niet relevant welke ambtenaar wat gezegd heeft met welke beleidsmatige of politiek-strategische opvatting, omdat het uiteindelijk om het eindresultaat gaat. Wij hebben het hier over een cultuuromslag. Als wij nu gaan zeggen dat alles wat een ambtenaar zegt, in welke bespreking dan ook, uiteindelijk openbaar zal zijn, gaan we met z'n allen terug in de kast. Dan gaan we geen dingen meer in het openbaar bespreken. Dan zorgen we ervoor dat het alleen nog maar bij het koffiezetapparaat komt. En dat vind ik een verkeerde uiting van het voorstel, dat er juist een meer openbare wet van beoogt te maken, dus meer als een Wet openbaarheid van bestuur, of open overheid, in dit geval. 

De heer Van Raak (SP):

Kunnen we daar geen onderscheid in maken? Wat ambtenaar A tegen ambtenaar B via ambtenaar C heeft gezegd, is volgens mij niet zo interessant. Dat is bij het koffieapparaat. Het is wel interessant om te weten welke afwegingen er zijn gemaakt, welke alternatieven zijn besproken en welke problemen zijn gezien. Het is toch ook mogelijk om dat los te maken van de persoon van de ambtenaar en het proces van besluitvorming te beschrijven? 

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):

Daar zijn we het over eens. Ter bescherming van de ambtenaar zal het dus niet terug te leiden zijn naar de ambtenaar. De vraag is echter wat de reikwijdte hiervan wordt. Wat wil je allemaal wel en wat wil je allemaal niet? Ik denk dat je daar goed over na moet denken. Je moet dan eerst bij ieder stuk gaan onderzoeken of het persoonlijke beleidsopvattingen zijn. Ik vind dat er dan een behoorlijke reikwijdte ontstaat. Dat leidt alleen maar tot administratieve lasten en — even in mijn eigen woorden — tot gedoe bij de bestuursrechter. Dit punt weegt voor mijn fractie zwaar. Ik heb een amendement in voorbereiding dat de plicht tot het openbaar maken van persoonlijke beleidsopvattingen terugbrengt tot het niveau dat nu in de WOB staat. Ik zou graag zien dat de initiatiefnemers in ieder geval op de bezwaren van mijn fractie ingaan. 

Dan gaan we het toch hebben over de reikwijdte van de wet. De initiatiefnemers willen dat het op termijn mogelijk wordt om semipublieke instellingen onder de wet te laten vallen. Ik ben daarvan niet overtuigd. Dat de overheid openbaar moet zijn, is prima. Die bestuurt ons. Ook semipublieke organisaties moeten openbaar zijn, tot op zekere hoogte. Maar dat hoeft niet zover te gaan als bij de echte overheid. De semipublieke instellingen doen belangrijke zaken, ook met belastinggeld. Ze staan echter verder van de overheid af en hebben niet alleen publieke kanten. Ze beschikken ook over informatie die helemaal niet openbaar hoeft te worden. Ik denk hierbij aan commercieel gevoelige informatie of zelfs beursgevoelige informatie. Kunnen de indieners hierop reageren? 

Dat geldt ook voor de Algemene Rekenkamer. Dat is een belangrijk adviserend en controlerend orgaan. De Rekenkamer heeft vergaande bevoegdheden. Hij kan anderen dwingen informatie te verschaffen. De Rekenkamer kan zijn werk alleen goed doen als dat in vertrouwen kan. Daarom zou ik ervoor willen pleiten de Rekenkamer niet onder de Woo te laten vallen. Uiteraard moeten de uitkomsten van de onderzoeken van de Rekenkamer wel openbaar zijn. Dat spreekt voor zich. Ik vraag de indieners ook hierop te reageren. 

Een ander belangrijk punt voor mijn fractie is de informatiecommissaris. Ook hier begrijp ik de goede bedoelingen van de initiatiefnemers, maar ook hier ben ik het niet met hen eens en laat ik een amendement voorbereiden. De informatiecommissaris moet in de ogen van de initiatiefnemers gaan helpen bij de gewenste cultuuromslag. Wat mij betreft zijn nut en noodzaak van de commissaris, zeker op dit moment, nog niet aangetoond. Zoals ik net al zei: je kunt ook te ver gaan bij het afdwingen. Met de bevoegdheden die de informatiecommissaris zou moeten krijgen, wordt het in mijn ogen te veel een strenge commissaris. Ik vind dat de bestuursorganen eerst zelf de kans moeten krijgen om te bewijzen dat ze om kunnen gaan met het nieuwe regime van de Woo (Wet open overheid). Als de noodzaak van een informatiecommissaris later, bijvoorbeeld na een eerste evaluatie van de Woo, alsnog nodig blijkt te zijn, dan kan hij altijd nog worden ingesteld, maar dat moeten we tegen die tijd bekijken. 

Dit alles, plus het feit dat de commissaris ook nog eens 5 miljoen euro per jaar moet gaan kosten, geeft voor mijn fractie de doorslag om de invoering van de informatiecommissaris in ieder geval uit te stellen tot de volgende evaluatie. Zoals gezegd komt dit terug in een amendement dat in voorbereiding is. Hopelijk tonen de initiatiefnemers zelf voortschrijdend inzicht. 

Over de kosten gesproken: de uitvoering van dit wetsvoorstel brengt extra verplichtingen voor de overheid met zich mee. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan kosten voor het bij te houden register van stukken die bestuursorganen onder zich hebben. Wat kost dat en wat levert het uiteindelijk op aan winst als het over openbaarheid gaat? Er zijn nog meer kosten. Het kan natuurlijk niet anders dan dat de uitvoering van het wetsvoorstel geld kost. Dat is op zich niet erg, maar we moeten wel veel beter weten om hoeveel geld het dan gaat. De initiatiefnemers brengen dit niet goed in kaart. Ik wil ze daarom hierbij vragen dat alsnog te doen. Ik wil dat vooral ook aan de minister vragen. Welke kosten brengt de uitvoering van dit wetsvoorstel volgens hem met zich mee? 

Op veel andere punten is in de schriftelijke ronde of vandaag door mijn collega's al ingegaan. Ik laat het dus even, gezien de tijd, bij het noemen van nog een van die punten. Kunnen de initiatiefnemers ook nog eens goed nadenken over de plicht om stukken binnen één week openbaar te maken? Is zo'n korte termijn wel goed werkbaar in de praktijk? 

Wij delen het uitgangspunt van een open overheid. Wij hebben echter nog veel vragen bij de manier waarop de initiatiefnemers zich die voorstellen. Ik zie dan ook vol belangstelling uit naar hun reactie. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Mevrouw Oosenbrug heeft het over de kosten. Het is inderdaad goed als daar duidelijkheid over komt. Tegelijkertijd zou ik haar willen vragen om te reflecteren op de opbrengst. Wat is voor mevrouw Oosenbrug een acceptabele kosten-batenverhouding van de Wet open overheid? 

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):

Dat weet ik niet. Ik kan op dit moment sowieso geen inschatting maken van de kosten. Ik heb gelezen dat een informatiecommissaris 5 miljoen kost. Als er dan nog 5 miljoen of meer bij komt voor aanpassingen vanwege deze wet, denk ik dat het geld misschien beter besteed kan worden, juist in deze tijd, waarin we voor enorme uitdagingen staan. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik wil nog even terugkomen op de opbrengst, omdat er ook kosten kunnen dalen. Een gemiddeld WOB-verzoek kost in Nederland op dit moment €4.800. In omliggende landen is dat slechts €1.000. Ik zou u willen vragen om dat ook mee te nemen in uw beoordeling. Een informatiecommissaris kost dan weliswaar 5 miljoen euro, maar als de kosten per WOB-verzoek — dat wordt in de toekomst misschien Woo-verzoek — dramatisch dalen, kan ik me voorstellen dat dat een zwaarwegend argument zou kunnen zijn ten faveure van deze wet. 

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):

Met de aanpassing van de Wet dwangsom valt volgens mij al een flinke slag te maken. Wij wachten het wetsvoorstel van de minister nog af, maar die enorme kostenpost zit juist bij de oneigenlijke verzoeken. Daar hebben wij dit voorstel niet voor nodig. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Allereerst mijn felicitaties aan de indieners. Het is bijzonder dat de eerste indiener ver weg zit, op een bescheiden plek helemaal achteraan. Het lijkt mij niet helemaal gepast om het indienen van een initiatiefwetsvoorstel te vergelijken met een bevalling, maar ik zie uit naar het moment dat collega Voortman weer in vak-K zit en wij het debat hier kunnen voeren. Ondertussen zit de tweede indiener, de heer Schouw, op zijn vertrouwde plek in vak-K. Ik breng heel wat uren door met collega Schouw en naar mijn gevoel zit hij minstens zo vaak in de zaal als daar. Ook dat is een felicitatie waard. Een initiatiefvoorstel is veel werk en ik dank hem voor de inspanningen die daarvoor zijn geleverd. 

Het is een belangrijk onderwerp, omdat de overheid een hoge, verantwoordelijke taak heeft. Zij staat in dienst van het publieke belang en neemt namens ons allen besluiten die — als het goed is — bijdragen aan een betere samenleving, maar die ook kunnen ingrijpen in de persoonlijke levens van haar burgers. Daarom worden terecht hoge eisen gesteld aan het overheidshandelen. Het moet integer zijn, betrouwbaar en transparant. De burger zal zich uiteindelijk moeten herkennen in zijn overheid. 

De ChristenUnie steunt de indieners in hun streven naar een open en benaderbare overheid. De tijden zijn veranderd. Grote hoeveelheden informatie zijn vrij toegankelijk en worden vrij toegankelijk gemaakt. De wetgeving over de openbaarheid van overheidsinformatie denkt niet meer vanuit de archiefkasten, maar vanuit de ruime mogelijkheden van ICT. Op een aantal punten knelt dan de huidige WOB. Ik steun het streven om de WOB te moderniseren, maar ik heb wel een aantal kritische vragen. 

Openheid moet niet in de weg staan bij het wikken en wegen van verschillende beleidsalternatieven. Het ministerie van Financiën heeft ten tijde van de crisis laten doorrekenen wat het zou betekenen als wij de euro zouden verlaten en een alternatief voor de euro zouden optuigen. Dat is natuurlijk een zeer gevoelige kwestie met enorme gevolgen als dat zonder context of vroegtijdig naar buiten komt. De indieners bezweren ons echter dat de huidige wet voldoende bescherming biedt om persoonlijke beleidsopvattingen te wisselen. Daar ging het debat zojuist over. Ik merk echter dat men daar bijvoorbeeld bij de VNG niet gerust op is. Vrije gedachtewisseling is nodig om tot beleid te komen. Kunnen de indieners mij verzekeren dat dit belang niet beperkt wordt? 

De VNG houdt ook enkele praktische bezwaren ten aanzien van de plicht tot actieve openbaarmaking en de registratieplicht. Er wordt gewezen op de ondoenlijke omvang en de verplichte snelheid van openbaarmaking. Die is een week. Eerlijk gezegd, vrees ik hier een welles-nietesdiscussie tussen de indieners en de VNG. Als wij nu doorgaan met dit voorstel, worden we door schade en schande wijs. Maar is dat nu de beste route? Kennen de indieners voorbeelden waarin zij de bevestiging vinden dat dit voor overheden haalbaar is? Kunnen zij dat met casussen onderbouwen en kunnen zij dat aantonen? Is overwogen om een vrijwillige pilot te starten om te kijken hoe dat in de praktijk wordt uitgewerkt? Hoe houden we de vinger aan de pols of dit voorstel inderdaad niet wat te gemakkelijk vanaf de tekentafel een paar termijnen en verplichtingen dicteert? 

Ik wijs ook op het nobele streven van een van de indieners om 2015 het jaar van de privacy te maken. Te weinig tijd en grootschalige registers zijn dan toch minimaal een risico, zo vraag in het bijzonder aan de tweede indiener van het voorstel? 

De VNG heeft in een brief de vinger gelegd bij de uitzonderingsgrond en erop gewezen dat het woord "ernstig" is opgenomen. In de weging van de uitzonderingsgrondingen moet een belang ernstig worden geschaad, maar de vraag is of de enkele schade van een belang niet voldoende is. Ik krijg graag een antwoord op deze vraag van de VNG. 

Ik vraag de indieners om een nadere reactie op het schrijven van de Algemene Rekenkamer. De vragen zijn eerder al gesteld, maar ik stel ze ook graag. De Algemene Rekenkamer stelt kort en goed dat hij onvoldoende ruimte houdt om zelfstandig een afweging te maken over welke informatie hij openbaar maakt. Dat schaadt zijn onderzoeksproces. Hij verwijst naar de regelgeving in de Verenigde Staten, waar juist een uitzondering is gemaakt voor de Amerikaanse rekenkamer. Ik kan me de bezwaren heel goed voorstellen. Ik heb een amendement op dat punt in voorbereiding, maar ik wacht eerst op de reactie van de indieners. 

Ik kom op de hete aardappel van dit wetsvoorstel: de reikwijdte. Doordat ook semipublieke rechtspersonen door middel van een AMvB onder deze wet kunnen worden gebracht, is op voorhand niet geheel duidelijk hoever het wetsvoorstel gaat. Er is wel een inschatting te maken van de rechtspersonen waarom het zou kunnen gaan. Dat zijn er veel. Ik voel met de indieners mee dat de instellingen die een taak hebben in het publieke domein, transparant moeten zijn. VNO-NCW wijst er echter terecht op dat het huidige wetsvoorstel zelfs de aanwijzing mogelijk maakt van een individueel bedrijf dat voor een of ander project €100.000 subsidie ontvangt. Ik vraag de indieners hoeveel bedrijven dit zou kunnen treffen en of dat proportioneel is. Tevens wil ik weten waarom is afgezien van een voorhangprocedure. Dat is een extra veiligheidsbepaling die hier wellicht op zijn plaats is. 

Een ander moeilijk punt voor VNO-NCW is de zorg van bedrijven omtrent de bedrijfs- en fabricagegegevens die ze aan de overheid verstrekken. Collega Taverne wees daar al op. Na vijf jaar worden deze in ieder geval openbaar, tenzij de overheid motiveert waarom dit nog niet mogelijk is. Bedrijven hebben hierin geen positie. Ik kan me de zorg van ondernemend Nederland goed voorstellen. Hebben de indieners overwogen om het belang van bedrijven om informatie die ze vertrouwelijk aan de overheid geven, ook na de eerste vijf jaar nog beter te borgen? Waarom hebben zij daarvan afgezien? 

In de schriftelijke ronde heeft de ChristenUnie de vinger gelegd bij de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van individuele personen bij openbaarmaking. Persoonlijke gegevens kunnen namelijk wel openbaar worden indien iemand daarmee instemt. Ik heb aandacht gevraagd voor de situatie waarin men zich gedwongen voelt om in te stemmen of waarin men de gevolgen daarvan eigenlijk niet goed kan overzien. De indieners geven nu aan dat een bestuursorgaan de openbaarmaking kan weigeren indien de persoonlijke levenssfeer in het geding is en pas als dat niet het geval is, navraag moet doen bij de betrokkene. Ik lees de wettekst echt anders. Daarin staat het volgende. "Het openbaar maken van informatie blijft eveneens achterwege voor zover daardoor een of meer van de volgende belangen ernstig geschaad wordt en het algemeen belang van openbaarheid van informatie niet opweegt tegen deze schade", waarna onder e. staat: "de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, tenzij de betrokken persoon instemt met openbaarmaking". Ik krijg graag een reactie op mijn stelling dat het nu lijkt alsof een bestuursorgaan altijd eerst langs de betrokkene moet gaan en niet eerst een eigen afweging heeft te maken. Ik laat me graag overtuigen op dit punt. 

Ik kom, tot slot, op de evaluatiebepaling. Ik had net een interruptiedebat met collega Sjoerdsma. Het ging erover of een evaluatie na vijf jaar niet veel te laat is als de bezwaren van VNO-NCW gegrond blijken, namelijk dat bedrijven kopschuw worden om samen te werken met de overheid, en als de publiek-private samenwerking schade oploopt door dit wetsvoorstel. Hoe houden we de vinger aan de pols? Hoe kunnen we veel eerder nagaan of deze wet te ver gaat of aan zijn doel beantwoordt? 

Helemaal aan het eind heb ik een vraag aan de minister. Hij gaat een EU-richtlijn op dit punt implementeren. Hoe verhoudt de implementatie van die richtlijn zich tot dit wetsvoorstel? Hoe verhoudt een naar ik meen mondeling al aangekondigde modernisering van de WOB zich tot dit wetsvoorstel? Ik heb begrepen dat de minister wacht met zijn vernieuwing van de WOB totdat eerst dit wetsvoorstel is behandeld. Dat is correct. Dat is netjes. Tegelijkertijd is het voor ons echter wel goed om af te wegen of dít de juiste weg is of dat modernisering van de WOB een betere route is. Kan hij daarover zijn licht laten schijnen? 

De heer Taverne (VVD):

De heer Segers is buitengewoon kritisch over het voorstel, en wel om een aantal goede redenen die hij naar voren heeft gebracht. Tegelijkertijd kondigt hij aan om althans te overwegen om een amendement in te dienen. Hij zegt ook zich graag te willen laten overtuigen. Ik kan de neiging niet onderdrukken om de heer Segers de vraag te stellen die hij zelf aan de collega van het CDA stelde, namelijk: is de fractie van de ChristenUnie nu zo kritisch dat zij er eigenlijk geen heil in ziet, of is zij genegen om er met amendementen en aanpassingen toch iets positiever over te zijn? 

De heer Segers (ChristenUnie):

Ook de ChristenUnie huldigt het standpunt dat goede voorstellen steun verdienen en slechte voorstellen geen steun verdienen. Dat is een heel goed uitgangspunt. 

Wij zijn inderdaad kritisch. Ik heb kritische vragen gesteld over onder andere de reikwijdte. Het is een open debat, dus ik zie uit naar het vervolg daarvan. Als de wet in het Staatsblad komt, moeten wij er in ieder geval voor zorgen dat hij niet slechter, maar beter is dan gevreesd. Dat betekent dat wij in ieder geval op het punt van de Rekenkamer een verbetering moeten aanbrengen. Als de wet doorgaat, zou dat een belangrijk verbeterpunt zijn. Of dat voor mijn fractie voldoende is om uiteindelijk voor het gehele wetsvoorstel te stemmen, valt te bezien. 

De algemene beraadslaging wordt geschorst. 

De vergadering wordt van 18.12 uur tot 19.03 uur geschorst. 

Voorzitter: Arib

Naar boven