3 Vragenuur: Vragen Arib

Vragen van het lid Arib aan de minister van Veiligheid en Justitie, bij afwezigheid van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, over draagmoederschap. 

De voorzitter:

Mevrouw Arib had deze vragen liever gesteld aan de staatssecretaris, maar die is afwezig. 

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter. Commercieel draagmoederschap is de afgelopen jaren regelmatig in het nieuws geweest en het neemt toe. Verschillende media hebben hier aandacht aan besteed. Het programma Dit is de dag van de EO liet zien hoe makkelijk een advertentie op internet te plaatsen is, waarmee openlijk alle regels om aan een kind te komen omzeild worden. Afgelopen zondag hebben we bij het tv-programma Brandpunt een schokkende reportage kunnen zien waarin getoond werd hoe vrouwen in arme landen tot broedmachines zijn gedegradeerd. De PvdA is van mening dat voor het vervullen van een kinderwens het doel niet alle middelen heiligt. Een kind is geen product dat gekocht kan worden. Met het verhandelen van kinderen wordt voorbijgegaan aan het leed dat kinderen kan worden aangedaan: onduidelijkheid over de afkomst en verkocht worden als baby. Verschillende keren heb ik de afgelopen jaren hierover schriftelijke vragen gesteld en verschillende keren kreeg ik als antwoord dat er een staatscommissie is die ergens medio 2016 met een advies komt. Dat kan nooit de bedoeling zijn. 

Commercieel draagmoederschap brengt veel juridische, ethische en emotionele problemen met zich mee waar de overheid, met name ook dit kabinet, een antwoord op moet hebben. Het moet niet afwachten tot een staatscommissie met een advies komt, maar de praktijk en misstanden die nu ontstaan, gelijk aanpakken. Immers, commercieel draagmoederschap is gewoon strafbaar en de huidige situatie is dat de wet met voeten wordt getreden. Kan de minister aangeven waarom het Openbaar Ministerie niet actief optreedt tegen deze praktijken waarbij grof geld wordt verdiend over de rug van vrouwen in arme landen en waarbij baby's als product worden verhandeld? Waarom kan het huidige handhavingsbeleid ten aanzien van commercieel draagmoederschap niet worden aangescherpt? 

Ook de Raad voor de Kinderbescherming trekt aan de bel en wil graag inzicht hebben in de omvang. Is de minister bereid een onderzoek hiernaar te laten doen? Hoe komen wij erachter als wensouders vanuit het buitenland een kind uit een draagmoeder naar Nederland meenemen en hier laten inschrijven? Hoe weten we dat? Heeft de minister een indicatie van het aantal kinderen die naar Nederland komen? 

Minister Opstelten:

Voorzitter. Ik bedank mevrouw Arib voor haar vraag. Wij zijn het er helemaal over eens dat draagmoederschap een complex onderwerp is met vele facetten: praktische, juridische, maar vooral ook ethische. Daarom is het ook verstandig dat het kabinet een staatscommissie Herijking ouderschap heeft ingesteld die in de volle breedte naar het draagmoederschap gaat kijken. De staatssecretaris heeft dit aan de Kamer laten weten. Dit is gevoelige materie die aan herijking toe is. Het Openbaar Ministerie kijkt bij illegaal draagmoederschap of er sprake kan zijn van mensenhandel, ook als het internationaal is. Artikel 273f uit het Wetboek van Strafrecht is hierbij belangrijk. Te denken valt aan rechtshulpverzoeken, parallelle onderzoeken en gemeenschappelijke, internationale onderzoeksteams, zoals joint investigation teams. Daar kan sprake van zijn. 

Mevrouw Arib heeft ook gevraagd naar de aantallen. Daar heb ik ook even naar gevraagd. Voor zover mij bekend zijn er de afgelopen vijf jaar zes zaken geweest waarbij via de rechter is getracht een kind uit een buitenlandse draagmoederschapsconstructie Nederland in te laten reizen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in 2013 negentien onderzoeken naar draagmoederschap verricht en in 2012 twaalf. Het ging daarbij zowel om draagmoederschap in Nederland als in het buitenland. Dat geeft enige indicatie van de omvang, maar nog niet voldoende. 

Mijn laatste punt is dat een ambtenaar van de burgerlijke stand zich kan afvragen: klopt dit wel? Dan kan hij aangifte doen, maar in die situaties blijft de afweging van de Raad voor de Kinderbescherming altijd dat het belang van het kind in relatie met de ouders en zijn ontwikkeling vooropstaan. 

Mevrouw Arib (PvdA):

De minister geeft een antwoord maar daar kan ik niet zo heel veel mee omdat het geen concreet antwoord is op mijn vragen. Hij verwijst naar een artikel dat als basis dient voor het optreden van het Openbaar Ministerie. Dat artikel valt in het kader van de aanpak van mensenhandel, maar hierbij gaat het om commercieel draagmoederschap en dus strafrecht. Ik dacht dat in artikel 151b derde lid van het Wetboek van Strafrecht staat dat dat in Nederland verboden is. Dat moet dus gewoon worden aangepakt. 

Als antwoord op mijn schriftelijke vragen zei de staatssecretaris dat dat geen prioriteit heeft en dat de politie dat niet gaat doen. Daar wil ik graag een concreet antwoord op. Als de minister zegt dat het ook gaat om de rechten van het kind, dan kent hij ook de problemen die voor kinderen ontstaan als gevolg hiervan. Zo weten ze niet van wie ze afstammen. Dat recht is verankerd in het Verdrag inzake de rechten van het kind, waar Nederland zich aan heeft gecommitteerd. Ik krijg graag een concreet antwoord op de vraag hoe de minister dat recht van kinderen ook hier in Nederland waarborgt. 

Minister Opstelten:

Dat zijn twee vragen. Het OM handhaaft wel. Dat is ook gebleken uit eerdere onderzoeken. Dat is ook adequaat. Er kunnen meerdere zaken aan de orde zijn. Niet alleen mensenhandel maar bijvoorbeeld ook verduistering kan aan de orde zijn. Dan gaat het om andere artikelen van het Wetboek van Strafrecht. Dat gebeurt dus wel, maar — dan kom ik bij het tweede punt — uiteindelijk kijkt de Raad voor de Kinderbescherming altijd naar het belang van het kind als er situaties onderkend worden die niet stroken met de huidige wetgeving en de huidige praktijk van het draagmoederschap volgens de Nederlandse criteria, die buitengewoon gevoelig maar heel belangrijk zijn en in ontwikkeling zijn. Dan moet er een afweging plaatsvinden tussen het belang van het kind, het Wetboek van Strafrecht en het Openbaar Ministerie. Er is gelukkig een opportuniteitsbeginsel waarin die afwegingen plaatsvinden. Daarom verwijs ik mevrouw Arib nog een keer naar de wijsheid van de staatssecretaris om met een staatscommissie te komen die kijkt naar die ongelooflijk gevoelige, ethische kwesties, die wij in Nederland ontzettend belangrijk vinden. Om niet naar de ene kant of de andere kant door te slaan, maar om naar elkaar te luisteren en een ontwikkeling door te maken, moet je naar die commissie kijken voordat je tot een eventuele wetswijziging zou overgaan. 

Mevrouw Arib (PvdA):

Om zo'n staatscommissie hebben wij gevraagd. Die moet er ook komen, maar de staatscommissie wordt genoemd als een reden om op dit moment niks te doen. Dat is niet de bedoeling. Een staatscommissie moet zich buigen over die ethische kant. Er zijn echter ook wensouders die het op een legale manier doen en die moet je hier niet in meesleuren. Het is nooit de bedoeling geweest dat die staatscommissie elke keer als argument wordt gebruikt om niet in te grijpen. Op één vraag is nog geen antwoord gekomen. De minister zegt dat het Openbaar Ministerie wel degelijk optreedt. In hoeveel gevallen heeft het Openbaar Ministerie commercieel draagmoederschap aangepakt? Kan de minister een concreet cijfer noemen? 

Minister Opstelten:

Ik heb gezegd: voor zover mij bekend zijn er de afgelopen vijf jaar zes zaken geweest, waarbij via de rechter is getracht een kind uit een buitenlandse draagmoederconstructie Nederland in te laten reizen. Ik citeer mijzelf. Dat is het in de kern. Hoe vaak heeft het Openbaar Ministerie opgetreden? Dat is twee keer het geval geweest. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Wij hebben het nu tijdens het mondelinge vragenuurtje en schriftelijk via schriftelijke vragen over deze kwestie, terwijl het een heel gevoelige kwestie is. Het betreft namelijk mogelijk handel met kinderen. Het laatste schrijven van het kabinet is alweer van enige tijd geleden. Nu is het weer wachten op een staatscommissie. Dit is een heel belangrijke kwestie. Wanneer kunnen we een visie of een schrijven van het kabinet verwachten, waarin een overzicht wordt gegeven, waarin de dilemma's en de aanpak die nu al mogelijk is, worden beschreven en waarin wordt beschreven welke aanpak het kabinet voorstaat? Wanneer komt de staatscommissie en wanneer kunnen we daarover doorpraten? Het duurt namelijk erg lang. Om hierover alleen maar af en toe tijdens een vragenuurtje en door middel van schriftelijke vragen van gedachten te wisselen is echt te mager. 

Minister Opstelten:

Dank aan de heer Segers voor de vraag. Wij hebben met elkaar afgesproken dat we, als er sprake van wetgeving zal zijn, eerst de staatscommissie afwachten. De visie is gegeven door de staatssecretaris in december 2011, dacht ik. Nu is het wachten op de commissie. Dat is wijsheid en verstand. We zitten natuurlijk in concrete situaties en we weten hoe gevoelig het is. De staatssecretaris staat daarvoor en de Raad voor de Kinderbescherming ook. Dilemma's zoals in de uitzending onderkennen we, maar die zouden een wetswijziging tot gevolg moeten hebben. De screeningoperatie vindt wel bij de VU plaats, maar wij denken dat we toch de staatscommissie moeten afwachten. 

De heer Van der Staaij (SGP):

Uit eerdere beantwoording van Kamervragen van mevrouw Arib en mijzelf bleek dat de Raad voor de Kinderbescherming maar van een deel van de zaken op de hoogte is, omdat dit zich voor een groot deel aan de waarneming van de Raad onttrekt. Ziet de minister mogelijkheden om het inzicht vanuit de Raad voor de Kinderbescherming op de situaties die zich voordoen te vergroten? 

Minister Opstelten:

Dat is moeilijk. Laten we duidelijk zijn: het zijn natuurlijk illegale situaties. Daar kom je pas achter wanneer je erachter komt, bijvoorbeeld doordat een ambtenaar van de burgerlijke stand aangifte doet. En dan wordt er ook wat mee gedaan, direct. We zitten niet stil. Het Openbaar Ministerie zit niet stil. De gemeenten zitten niet stil. De Raad voor de Kinderbescherming zit niet stil. Met elkaar komen wij tot de conclusie dat een herijking moet worden bekeken. Daarom heb je een staatscommissie nodig. Dat is wijsheid en verstand in deze buitengewoon gevoelige materie. 

De voorzitter:

Dank voor uw antwoorden en voor uw komst naar de Kamer. 

Naar boven