18 Taaleis Wet werk en bijstand

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet werk en bijstand teneinde de eis tot beheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet (Wet taaleis WWB) ( 33975 ).

(Zie vergadering van 11 november 2014.) 

De voorzitter:

De staatssecretaris heeft mij zojuist medegedeeld dat zij in haar antwoord vijf blokken heeft. Op dit uur van de dag lijkt het me zinnig om de interrupties na ieder blokje te laten plaatsvinden. Ik heb net afgesproken dat de interrupties niet gelimiteerd zijn, maar dat ze wel kort moeten zijn. Ik dank de leden alvast hiervoor. Ik heet de staatssecretaris van harte welkom en ik geef haar het woord. 

De algemene beraadslaging wordt hervat. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor hun inbreng in eerste termijn op dinsdag jongstleden. Ik vind het plezierig om de beantwoording als volgt vorm te geven. Ik zal eerst een paar korte algemene opmerkingen maken over het voorliggende voorstel. Daarna loop ik de verschillende vragen langs in de volgende blokjes: de interactie met de VNG, de vormgeving van het wetsvoorstel, de taaltoets, de internationale en Europeesrechtelijke aspecten, en de financiële effecten. Afsluitend geef ik graag het oordeel van het kabinet over de bij ons reeds bekende amendementen. Een aantal fracties heeft namelijk al amendementen ingediend. 

Tijdens de inbreng in eerste termijn heb ik gemerkt dat eigenlijk alle fracties het een heel grote meerwaarde vinden hebben dat mensen in de brede zin van het woord de taal machtig zijn van het land waarin ze wonen. In dit geval gaat het uiteraard om het Nederlands. Het ligt heel erg voor de hand dat mensen die de arbeidsmarkt op gaan, die taal machtig willen zijn. Dit voorstel strekt ertoe om mensen die een beroep moeten doen op de bijstand, zo snel mogelijk te helpen richting de arbeidsmarkt. Dat is absoluut niet nieuw. Met dit voorstel willen we mensen goed equiperen door hen zo snel mogelijk de taal mee te geven. 

Meedoen in onze samenleving begint namelijk bij taal. Het beheersen van het Nederlands is een noodzakelijke voorwaarde op weg naar en op de arbeidsmarkt. Zelfs de eenvoudigste werkzaamheden vragen om basiskennis van het Nederlands. Daarnaast is de beheersing van de Nederlandse taal een belangrijke voorwaarde om scholing voor een baan te kunnen volgen. Het is voor niemand een pretje om in de bijstand te belanden. Dat geldt zeker voor mensen die niet de kans hebben gehad om de taal goed te leren. De bijstandsperiode geeft deze mensen wel de kans om het Nederlands onder de knie te krijgen. Het gaat om het verbeteren van het eigen toekomstperspectief. Met deze wetswijziging geven we een helder kader waarbinnen mensen in de bijstand zich kunnen inspannen om de Nederlandse taal onder de knie te krijgen. 

Alle leden van uw Kamer die het woord hebben gevoerd, zijn dinsdag jongstleden ingegaan op de brief van de VNG. Ik heb gezegd dat ik daar graag op wil reageren in mijn eerste termijn. 

De voorzitter:

Is de staatssecretaris gekomen aan het einde van een blokje? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Je zou kunnen zeggen dat de inleiding ten einde is. Het is niet echt een blokje. 

De voorzitter:

Prima. De heer Ulenbelt heeft een vraag voor u. 

De heer Ulenbelt (SP):

De staatssecretaris benadrukt heel erg het belang van taal als tool voor de arbeidsmarkt. Mensen met een onvolledige AOW vallen hier ook onder. Moeten deze mensen ook door de molen? Volgens de wet moet dat. Is dat echt de bedoeling? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Het antwoord daarop is nee. Mensen met een onvolledige AOW hoeven namelijk niet richting de arbeidsmarkt geleid te worden. Zij zijn reeds AOW-gerechtigd. 

De heer Ulenbelt (SP):

Zij moeten echter wel naar de sociale dienst voor aanvullende bijstand. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Dit wetsvoorstel strekt er bij uitstek toe om mensen te equiperen en te helpen richting de arbeidsmarkt. We weten dat AOW-gerechtigden niet meer op die manier richting de arbeidsmarkt geholpen hoeven te worden. Deze mensen kunnen uiteraard Nederlands gaan leren, maar zij hoeven niet onder deze wet te vallen. 

De heer Ulenbelt (SP):

Het staat niet in de wet. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Dan heb ik het nu gezegd en staat het in de Handelingen. 

Zoals ik zei, heeft de VNG een brief naar de Tweede Kamer gestuurd. Ik heb jongstleden dinsdag al gezegd dat ik daar graag op wil reageren. Natuurlijk hebben we contact met de VNG; dat hebben we ook de afgelopen dagen weer gehad. Een zorgpunt van de VNG is het algemene taalniveau dat voor alle bijstandsgerechtigden zal gelden. De VNG stelt voor om het taalniveau per individu vast te stellen. Het kabinet kiest daar niet voor. Het vindt dat voldoende beheersing van de Nederlandse taal een basisvoorwaarde is voor het verkrijgen van werk. Niveau 1F komt daarmee overeen. Het hanteren van niveau 1F als taaleis schept duidelijkheid voor de bijstandsgerechtigden en de gemeenten. Beleidsvrijheid in de absolute basisvoorwaarden kan in dit wetsvoorstel leiden tot rechtsongelijkheid. Gemeenten zullen wel altijd moeten bekijken of dit niveau haalbaar is, gezien de individuele situatie van de belanghebbende. 

Ook verwacht de VNG dat de toetsing of mensen de taal op dit niveau beheersen, heel erg veel tijd zal vragen. Dit zal zich vertalen in hoge uitvoeringskosten, zo denkt de VNG. Het is essentieel om hierbij op te merken dat een groot deel van de bijstandspopulatie via de genoemde bewijsstukken — dat zijn de bewijsstukken waarmee je kunt aantonen dat je ten minste acht jaar op een school in Nederland hebt gezeten — kan aantonen over het vereiste taalniveau te beschikken. De toets hoeft slechts te worden afgenomen bij de mensen die de bewijsstukken niet hebben. Het gesprek over het opleidingsniveau en de toets kunnen plaatsvinden op reguliere contactmomenten met de cliënt. Zij kunnen geheel of gedeeltelijk in de plaats komen van de bestaande methodieken die gemeenten hanteren. 

Wanneer de taalbeheersing onvoldoende is, ga ik ervan uit dat mensen hiermee aan de slag gaan en dat zij zich inspannen om de taal te gaan beheersen. Gemeenten monitoren de voortgang van de inspanning. Het behoort tot de beleidsvrijheid van de gemeenten om te bepalen op welke wijze zij de voortgang beoordelen. Die hoeft niet te worden getoetst met een taaltoets, maar kan ook via de reguliere contactmomenten worden beoordeeld. De kosten die gemeenten hierbij maken, zullen dan ook zeer gering zijn. Enkel bij de mensen die niet aan de slag gaan met de verbetering van hun taalvaardigheid, volgt er een verlaging van de uitkering. Omdat dit een ingrijpende beslissing is, neemt de gemeente voordat zij de verlaging instelt, een taaltoets af. Tegen de beslissing tot verlaging staan natuurlijk bezwaar en beroep open. Omdat ik verwacht dat het merendeel van de desbetreffende mensen aan de slag gaat met de verbetering van zijn taalbeheersing, verwacht ik ook dat een verlaging van de uitkering niet vaak aan de orde zal zijn. Het instellen van bezwaar en beroep zal daarom beperkt voorkomen. 

Ik ga ook in op de kostenraming die de VNG heeft gepresenteerd. Over de kosten die gemeenten zouden maken in relatie tot taalcursussen aan bijstandsgerechtigden kan ik opmerken dat gemeenten nu natuurlijk al inzetten op taal omdat dit essentieel is voor arbeidsinschakeling. Dat schrijft de VNG ook. Dat is goed. Het betekent dat gemeenten nu al middelen uit het participatiebudget inzetten voor taalbeheersing. Daarnaast kan de taalbeheersing ook op andere manieren worden verbeterd dan via een formele en dure taalcursus; denk aan zelfstudie of de hulp van een taalmaatje. Gemeenten zetten nu dus al in op de versterking van de taalbeheersing. Zij kunnen daarvoor aansluiten bij de gangbare praktijk. Er is geen sprake van additionele kosten die boven op de beschikbare middelen dienen te komen. In de raming van de uitvoeringskosten die de VNG heeft gepresenteerd, lijkt zij uit te gaan van een onduidelijkheid. De VNG lijkt er bij de berekening van de uitvoeringskosten van uit te gaan dat iedereen die een toets aflegt, ook een beschikking krijgt, bezwaar aantekent en een aantal formele vervolgtoetsen moet afleggen. Dit is, zoals eerder gezegd, aan de orde op het moment dat er een sanctie wordt opgelegd. Ik ga ervan uit dat de meeste mensen zullen meewerken aan het verbeteren van hun taalvaardigheid en dat er sporadisch sprake zal zijn van het opleggen van een sanctie. Ook ga ik ervan uit dat een deel van de werkzaamheden kan worden geïntegreerd in de reguliere werkprocessen. Bij de reguliere intake moet de cliënt nu ook al allerlei documenten overleggen, die door de klantmanager worden beoordeeld. Het toevoegen van een schooldiploma vraagt nauwelijks een extra inspanning. Het enige wat nieuw is voor de gemeente, is het afnemen van de taaltoets wanneer de benodigde documenten niet getoond kunnen worden. Voor het afnemen van de toets stellen wij structureel 5 miljoen euro beschikbaar voor eventuele extra uitvoeringskosten. Ik denk dat dit afdoende compensatie is. Gemeenten krijgen vrijheid bij de vormgeving van deze toets; zij kunnen ook gebruikmaken van reeds bestaande toetsen. 

Het kader waaraan de taaltoets moet voldoen, zal bij of krachtens AMvB worden gesteld. Het kader zal waarborgen bieden voor de kwaliteit van de toets, de objectiviteit van de beoordeling en de rechtsgelijkheid van bijstandsgerechtigden. Het kabinet is voornemens om deze AMvB, behorende bij het wetsvoorstel, voor advies aan de VNG en het Uitvoeringspanel gemeenten voor te leggen. 

De voorzitter:

Dat is een mooi moment. De heer Van Weyenberg heeft een vraag. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik heb meer dan één vraag. We moeten maar even kijken hoe we dat doen. De eerste vraag is: waar was die uitvoeringstoets toen wij de wet kregen? Hoe is het mogelijk dat de staatssecretaris hier moet gaan reageren op stukken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, terwijl we in het wetsvoorstel niets hebben teruggelezen over het feit dat de VNG vernietigend was over de uitvoerbaarheid van eerdere voorstellen en dat dat in het debat moest blijken? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Zoals de leden van de Kamer weten, heeft deze wet een voorgeschiedenis. Daar is de VNG bij betrokken geweest. We hebben natuurlijk ook het Uitvoeringspanel geconsulteerd. Ik moet wel constateren dat de VNG pas zeer recent gereageerd heeft. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Nu is het de schuld van de VNG geworden! Ik vind het wel bijzonder. Wij krijgen een wetsvoorstel. Daarin staat niet dat er naar aanleiding van alle eerdere varianten wel degelijk is geadviseerd en dat dat advies heel kritisch was. En er staat ook niet in wat de VNG van het huidige wetsvoorstel vindt. Dat is niet voorgelegd. Dan kan de staatssecretaris hier toch niet een jij-bak naar de gemeenten doen? Mijn vraag is: waarom heeft ze dat gewoon niet gevraagd en het in de memorie van toelichting aangegeven, conform de actieve informatieplicht richting deze Kamer? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Voor de helderheid: ik leg de schuld niet bij de VNG neer. Ik constateer slechts dat de VNG op een redelijk laat moment in de pen geklommen is. Ik heb ook geconstateerd dat de VNG natuurlijk wel bij eerdere versies betrokken is geweest en dat wij, omdat de Kamer dat heeft verzocht maar ook omdat ik dat zelf belangrijk vind, de afgelopen dagen natuurlijk wel met de VNG in conclaaf zijn geweest. 

De heer Ulenbelt (SP):

De berekening van de VNG is een heel uitvoerige. De staatssecretaris haalt er nu één ding uit. Mag ik de staatssecretaris uitnodigen om voor de stemmingen een gedetailleerde weerlegging te geven van de benadering zoals de VNG die aan ons heeft gestuurd? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik heb zojuist onderstreept dat de VNG van heel andere premissen uitgaat dan de wijze waarop het daadwerkelijk op grond van dit wetsvoorstel gestalte zal krijgen. Het heeft dus geen zin om echt helemaal te ontrafelen hoe alle cijfers in de VNG-brief wel of niet corresponderen met onze cijfers. Het lijkt mij echt voldoende om te melden dat de VNG ervan uitgaat dat echt iedereen die aanklopt voor een bijstandsuitkering en niet de stukken kan overleggen waarom gevraagd wordt, een toets moet ondergaan. Dat is niet het geval. 

De heer Ulenbelt (SP):

Wij weten dat er nogal wat mensen met alleen maar acht jaar lagere school in de bijstand zitten. Ik neem hen als voorbeeld. Stel dat mij dat gebeurt. Ik zou absoluut niet weten waar ik het rapport van mijn lagere school heb gelaten. Ik zou absoluut niet weten of ik het nog wel heb. En als die mensen aan de balie komen, moet er dus een taaltoets worden afgenomen. Volgens mij zou de VNG best eens gelijk kunnen hebben dat er nogal wat taaltoetsen moeten worden afgenomen. Dus nogmaals mijn uitnodiging: wil de staatssecretaris gewoon de cijfers van de VNG fileren? Zij suggereert immers dat dat mogelijk is. Anders vind ik het toch een beetje onbehoorlijk bestuur. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Wij hebben natuurlijk niet voor niets contact gehad met de VNG. Daaruit blijkt dat de VNG uitgaat van andere veronderstellingen. Daardoor komen wij op zeer verschillende entiteiten uit als het gaat om de cijfers. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik had gehoopt dat de staatssecretaris zou beginnen met aan te geven wat er nu niet goed gaat. Mevrouw Hamer van de Partij van de Arbeid noemde dit wetsvoorstel, toen het nog een VVD-plan was, overbodig. Er staat al een verplichting in de Bijstandswet om je in te spannen om kennis te verwerven en te behouden die noodzakelijk is om aan de slag te gaan. Wat doen gemeenten nu verkeerd? Hoeveel mensen worden nu niet geholpen om de taal te leren, voor wie de staatssecretaris dat nodig acht? Die basale analyse, die ten grondslag zou moeten liggen aan een wetsvoorstel, heb ik in de stukken niet gezien. Ik had gehoopt dat de staatssecretaris ermee was begonnen. Nu zij dat niet heeft gedaan, zou ik dat alsnog aan haar willen vragen. 

De voorzitter:

Ik verzoek de heer Van Weyenberg om beknopte vragen te stellen. 

Staatssecretaris Klijnsma:

We hebben zowel in de memorie van toelichting als in de schriftelijke beantwoording van de vragen van de kant van de Kamer en nu net onderstreept waarom het zo wezenlijk is dat mensen, zeker als zij een bijstandsuitkering aanvragen, richting arbeidsmarkt worden geholpen op een manier waardoor zij ook echt kunnen participeren op die arbeidsmarkt. De heer Van Weyenberg vraagt mij of gemeenten nu veel of alles verkeerd doen. Dat is natuurlijk niet het geval, maar wij willen heel graag in de wet laten zien dat mensen echt die taal onder de knie moeten krijgen en dat ze daarvoor ook een inspanning moeten leveren. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Ja, maar dat kun je ook doen door dat aan het huidige artikel toe te voegen. Daar komen we verderop in dit debat nog wel op. Maar als de staatssecretaris dus vindt dat het veel meer moet gebeuren dan nu, dan moeten er ook veel meer mensen worden geholpen. Dan zijn die sommetjes van de VNG dat heel veel mensen steun moeten krijgen toch helemaal zo gek niet? Dan hoop ik ook van de staatssecretaris te horen, als de gemeenten dat uit het bestaande budget moeten betalen, wie ze dan niet meer kunnen helpen die nu nog wel worden geholpen. 

Staatssecretaris Klijnsma:

De gemeenten zijn nu natuurlijk op tal van manieren sowieso doende om vanuit het re-integratie- en participatiebudget mensen richting arbeidsmarkt te helpen, soms ook met taalcursussen. Het is natuurlijk ook zo dat mensen niet alleen de taal kunnen leren door een cursus, maar ook door taalmaatjes of anderszins. Dus de cijfers van de VNG zijn wat dat betreft echt zeer hoog. 

De voorzitter:

De heer Ulenbelt heeft ook nog een vraag op dit punt. Kort graag. 

De heer Ulenbelt (SP):

De VNG wijst ons ook op de juridische houdbaarheid, door te zeggen dat de taaltoets niet alle elementen toetst. Dat is ook logisch, want die toets is bedoeld voor pedagogische doeleinden, niet voor juridische doeleinden. Wat is de reactie van de staatssecretaris daarop? 

Staatssecretaris Klijnsma:

We maken een AMvB waarin we de toets precies duiden. Die AMvB leggen we ook voor aan de VNG, want de gemeenten moeten ermee werken. 

De heer Ulenbelt (SP):

En dan wordt dat ook een juridisch waterdichte toets? 

Staatssecretaris Klijnsma:

In die AMvB zullen wij waarborgen opnemen voor de kwaliteit van de toets, de objectiviteit van de beoordeling en de rechtsgelijkheid voor de bijstandsgerechtigden. Dus dat zit in die AMvB. Vervolgens hebben gemeenten wel beleidsvrijheid om te kijken welke toets zij precies zullen invoeren. 

De voorzitter:

De staatssecretaris vervolgt haar betoog. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Dan kom ik bij het blokje over de vormgeving van het wetsvoorstel. Ik kom bij de vraag van de heer Azmani van de VVD of er nu een overgangsregeling komt voor personen die nu al in de bijstand zitten. Gaat voor hen pas over vijf maanden de taaleis gelden? Ik kan daarop melden dat de overgangsregeling in het wetsvoorstel erop toeziet dat het zittende bestand aan bijstandsgerechtigden pas na zes maanden moet voldoen aan de taaleis, opgenomen in dit wetsvoorstel. Nieuwe aanvragers van bijstand die zich in de eerste zes maanden na inwerkingtreding van het wetsvoorstel melden bij de gemeente, moeten op de dag van aanvraag van de bijstand voldoen aan de nu voorgestelde taaleis. 

Dan de vraag van de zijde van GroenLinks, de ChristenUnie, de SGP en D66 wat de toegevoegde waarde is van het wetsvoorstel. Ik vind het van groot belang dat bijstandsgerechtigden de Nederlandse taal gaan beheersen, omdat dat hun kansen op de arbeidsmarkt doet stijgen. De verplichting dient daarom niet slechts onderdeel uit te maken van de reeds geharmoniseerde verplichtingen die wij in artikel 18 van de bijstandswet hebben geregeld maar vraagt een concreet en apart wettelijk kader met bijbehorend, passend maatregelenbeleid. Het maatregelenregime van artikel 18 geldt dus niet bij het niet-nakomen van de taaleis. De taaleis betekent dat je de inspanningsverplichting hebt om die taal te leren. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik begrijp het als volgt. Er komt iemand bij de gemeente die meer dan acht jaar Nederlands onderwijs heeft gevolgd. Deze persoon valt niet onder dit wetsartikel. In die gemeente zit echter een wethouder die vindt dat de taalbeheersing van deze persoon onvoldoende is en deze wethouder zegt: u moet het alsnog leren. Deze persoon moet dit dan doen op basis van de verplichting in de bijstand en niet op basis van de wet die wij vandaag behandelen. 

De voorzitter:

Uw vraag is? 

De heer Van Weyenberg (D66):

Ja, voorzitter, wij behandelen vandaag een wet en dan heb ik af en toe een aanloopje nodig. 

Volgens mij kan deze wethouder dit gewoon doen. Is de staatssecretaris dit met mij eens? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Dat ben ik met de heer Van Weyenberg eens, want dit kan op basis van artikel 18. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Omdat dit op basis van artikel 18 kan, heeft de staatssecretaris nu wederom de overbodigheid van dit wetsvoorstel aangetoond. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik denk dat ik uitputtend heb verteld dat de verplichting niet slechts een onderdeel is van de geharmoniseerde verplichtingen, maar een concreet en apart wettelijk kader nodig heeft, daarom artikel 18b. 

Het CDA, GroenLinks, de SP en D66 vragen een reactie op de brief van VluchtelingenWerk, waarin VluchtelingenWerk zegt dat het eigenlijk een dubbele verplichting is. VluchtelingenWerk stelt in haar brief dat vluchtelingen inderdaad geconfronteerd kunnen worden met twee verschillende regimes, de inburgering en deze taaleis in de WWB. Bij inburgering worden eisen gesteld aan het taalniveau, maar ook aan de kennis van de Nederlandse samenleving en vanaf 1 januari 2015 ook van oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt. Asielgerechtigden moeten dit traject volgen om een permanente verblijfsvergunning te krijgen en om na vijf jaar een aanvraag te kunnen doen voor naturalisatie. Asielgerechtigden kunnen een lening bij DUO aanvragen om een taaltraject te volgen bij een taalaanbieder met een keurmerk van Blik op Werk. Als het inburgeringsexamen binnen de gestelde termijn is gehaald, wordt de lening kwijtgescholden. Het wetsvoorstel over de taaleis Participatiewet breidt de voorwaarden van de wet uit met een taaleis Nederlands, gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling van de bijstandsgerechtigden. Gemeenten kunnen in het kader van de taaleis de vorderingen van de asielgerechtigden in de bijstand monitoren en de toetsresultaten opvragen bij de taalaanbieder. Als er voortgang wordt geboekt met de beheersing van de Nederlandse taal, is verlaging van de bijstandsuitkering niet aan de orde. Het gaat om een inspanningsverplichting. 

D66 en GroenLinks vragen waarom er haast is met dit wetsvoorstel en wanneer deze wet op z'n vroegst in werking treedt. Het wetsvoorstel is een uitwerking van het regeerakkoord. Het wetsvoorstel kan in werking treden nadat het parlement ermee heeft ingestemd, deze Kamer en de Eerste Kamer. Daarnaast moet de AMvB met betrekking tot de toets voor advies aan de VNG en het Uitvoeringspanel worden voorgelegd en na behandeling in de ministerraad aan de Raad van State worden voorgelegd. Als dit allemaal voorspoedig verloopt, zou het hele traject voor 1 april afgerond kunnen worden. Op grond van afspraken tussen rijk en gemeenten, wordt vervolgens in principe altijd een termijn aangehouden van minimaal drie maanden voor de voorbereiding van de invoering van nieuwe wet- en regelgeving. Dit betekent dat inwerkingtreding mogelijk zou kunnen zijn op 1 juli 2015. Na inwerkingtreding geldt voor het zittend bestand een overgangsperiode van zes maanden. 

De PvdA vraagt of de taaleis ook voor partners geldt van mensen met recht op AIO — de heer Ulenbelt vroeg hier al naar — of van andere oudere bijstandsgerechtigden, die al heel dicht bij hun pensioen zitten. De taaleis zal in beginsel ook gelden voor de partner van mensen met recht op AIO of van andere bijstandsgerechtigden die al dicht bij hun pensioen zitten, omdat de taaleis geldt voor alle bijstandsgerechtigden. In het wetsvoorstel zijn echter wel expliciet individualiserende bepalingen opgenomen, die het mogelijk maken dat de bijstand onder bepaalde omstandigheden niet wordt verlaagd, ondanks dat de aanvrager niet over het gewenste taalniveau beschikt. Het is aan de gemeente om deze afweging te maken, ook in het geval dat de oudere AIO-partner de taal onvoldoende beheerst. Ik kan mij echter voorstellen dat gemeenten deze afweging maken voor de groep oudere AIO-partners en andere bijstandsgerechtigden die al heel dicht tegen hun pensioen aan zitten. 

Een andere vraag van de Partij van de Arbeid is of de taaleis ook zal gelden voor AOW'ers met aanvullende inkomensondersteuning. Daar ben ik al op ingegaan aan de hand van de vraag van de heer Ulenbelt over AOW'ers met AIO. De taaleis zal niet voor hen gelden, want het doel van de taaleis is het bevorderen van de arbeidsinschakeling van bijstandsgerechtigden. Omdat zij de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, is de plicht tot arbeidsinschakeling op hen niet van toepassing. 

De PVV vindt dat mensen eerst tien jaar gewerkt moeten hebben in Nederland, voordat ze aanspraak kunnen maken op een uitkering. De PVV wil graag een motivatie van mij met betrekking tot dit wetsvoorstel. Er is recht op bijstand als iemand een geldige verblijfstitel of -document heeft en hier woont. De bijstand is namelijk een vangnet voor iedereen. De taaleis geldt voor alle bijstandsgerechtigden. Beheersing van de Nederlandse taal is noodzakelijk voor een spoedige arbeidsinschakeling. Het gaat erom dat iemand een geldige verblijfstitel heeft of hier woont. Ik zou dus niet zeggen dat iemand eerst tien jaar hier gewerkt moet hebben. 

De PVV vindt niveau 1F te laag om op de arbeidsmarkt toe te treden. Zij wil minimaal niveau 2F. Ik heb begrepen dat de PVV daarover ook een amendement heeft ingediend. Niveau 1F van het referentiekader taal komt voort uit het werk van de commissie-Meijerink. Het referentiekader taal is een eenduidig kader voor taal, waar het hele onderwijs aan kan refereren. Het behelst een basale beheersing van de taal in woord en geschrift. Dit taalniveau sluit aan bij de eisen die gelden op grond van de Wet inburgering. Wij vinden dit taalniveau voldoende om toe te treden tot de arbeidsmarkt. 

Voorzitter, ik kom zo nog te spreken over de amendementen, maar u begrijpt dat ik op basis van deze onderbouwing het amendement van de PVV op stuk nr. 12 ontraad. 

De heer De Graaf (PVV):

Ik heb een korte vraag, want afgesproken is dat we korte vragen stellen. Taalniveau 2F is het niveau van de menginstructie op een pot verf. Is dat nou echt te veel gevraagd? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Het is heel belangrijk dat mensen de taal zo goed mogelijk beheersen. Maar als je je inspant om die taal onder de knie te krijgen, is het resultaat al zeer behoorlijk als je 1F onder de knie hebt. Als je daarna nog verder studeert, is dat op zichzelf prima, maar wij vinden 1F voldoende voor het toetreden tot de arbeidsmarkt. 

De heer De Graaf (PVV):

Dan moet ik constateren dat het gevraagde niveau onder het niveau van een ingrediëntendeclaratie van een pak melk blijft liggen. Dat vind ik wel heel mager. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik denk dat mensen die 1F beheersen, zeer redelijk kunnen lezen. 

Er is nog een vraag van de PVV. Ben ik bereid om de Kamer twee maal per jaar op de hoogte te houden van de wijze waarop de wet wordt uitgevoerd? In het wetsvoorstel is gekozen voor een termijn van vier jaar voor de evaluatie van het wetsvoorstel, zodat gemeenten een aantal jaren de gelegenheid hebben om uitvoering te geven aan dit nieuwe artikel. Er is immers een behoorlijke termijn nodig om de daadwerkelijke effecten te kunnen meten. Van de zijde van de Partij van de Arbeid is gevraagd of het volgen van een taalcursus ook gratis kan zijn voor bijstandsgerechtigden. Het is aan gemeenten om te beoordelen wat precies nodig is om te bereiken dat mensen zich kunnen gaan inspannen om de taal onder de knie te krijgen. Dat kan een te bekostigen taalcursus zijn, maar het hoeft niet. Er zijn in beginsel ook gratis cursussen. Te denken valt aan Taal voor het Leven van de Stichting Lezen & Schrijven. Dat is een project voor laaggeletterden. In het debat is bijvoorbeeld ook de Stichting Piëzo genoemd. Deze stichting organiseert onder andere taalontmoetingen en voorleesmiddagen. Er zijn natuurlijk tal van dit soort stichtingen in heel Nederland, die mensen helpen om de taal onder de knie te krijgen. Er zijn ook taalmaatjes. Mensen die Nederlands willen leren, worden dan gekoppeld aan Nederlandstaligen. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik vind vrijwilligers fantastisch, maar begrijp ik nu goed dat het kan voorkomen dat iemand bij de gemeente komt en dat de gemeente dan zegt: wij moeten fors gaan investeren in uw taal, maar het geld voor de cursus is helaas op; het spijt ons, succes! Wordt dan na een jaar zo iemand gekort zonder dat hij door de gemeente is geholpen? Dat kan dus gewoon voorkomen, begrijp ik. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Als iemand bij de gemeente komt en de taal onvoldoende beheerst om naar de arbeidsmarkt te kunnen, dan gaat het erom dat samen met de man of vrouw in kwestie word bezien hoe deze man of vrouw de taal het beste onder de knie kan krijgen. Van die mijnheer of mevrouw wordt verwacht dat hij of zij een inspanning levert om dit voor elkaar te krijgen. Het is dan aan de gemeente om in nauwe samenspraak met de cliënt in kwestie te bezien wat voor die cliënt de beste route is. Er zijn natuurlijk tal van manieren om de taal te leren. Het gaat erom, dat de inspanningsverplichting aan de orde is. Dat is de beleidsvrijheid van de gemeenten. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik heb in de eerste termijn al gezegd dat ik dat dus te gemakkelijk vind. De gemeente moet namelijk straks wel handhaven en sanctioneren. Ik herhaal daarom mijn vraag. Kan de staatssecretaris garanderen dat het niet kan voorkomen dat de gemeente iemand moet korten omdat het geld op was, terwijl de gemeente betrokkene graag had willen helpen en betrokkene zijn best had willen doen, maar de cursus niet aangeboden kreeg? Ik vind dat de staatssecretaris die vraag gewoon helder met ja of nee zou moeten kunnen beantwoorden. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Het is goed gebruik dat, als een mens bij de gemeente komt, de gemeente dan heel nauwgezet kijkt naar wat deze mens nu precies nodig heeft, naast de inkomensvoorziening, om weer actief te kunnen worden op de arbeidsmarkt. Dat kunnen tal van zaken zijn in het re-integratieproces. De taal is daar natuurlijk een bijzonder belangrijk element in. Het is dan echt aan de gemeenten om samen met de mensen in kwestie te bezien hoe ze de taal nu het beste kunnen aanleren en wat ze precies in hun mars hebben. 

De heer Ulenbelt (SP):

Deze wet legt mensen zware plichten op. De staatssecretaris is van een partij die het heeft over plichten en rechten en over "geen plichten waar rechten ontbreken". Waarom regelt de staatssecretaris niet dat mensen, om aan deze plicht te kunnen voldoen, ook recht hebben op een opleiding? Deze mensen hebben een taalachterstand. Ik vind het niet eerlijk om hen het bos van het vrijwilligerswerk in te sturen, om daar hun recht op bijstand te halen. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik wil even heel helder maken dat niet aan de orde is dat mensen verplicht zijn om een bepaald resultaat te halen, zoals oorspronkelijk in eerdere wetsvoorstellen stond. Ik denk wel dat dit de essentie is. Het is niet zo dat mensen eerst het Nederlands onder de knie moeten hebben voordat zij een bijstandsuitkering kunnen krijgen. Als mensen zich bij de gemeente melden, gaan zij altijd met die gemeente een traject in, om zo snel mogelijk weer uit de bijstand te kunnen komen. Dit betekent dat de inspanningsverplichting essentieel is. Als de gemeente na verloop van tijd de cliënt weer ziet — dat is echt de essentie — kan de gemeente ook inzichtelijk maken of de cliënt de inspanningsverplichting inderdaad ter harte heeft genomen en vooruitgang heeft geboekt in de taal. Dus nogmaals, het is niet zo dat je, als je de taal niet onder de knie hebt, geen bijstandsuitkering meer kunt krijgen. Je moet laten zien dat je je best doet om de taal te leren. 

De voorzitter:

Heel kort in tweede termijn, de heer Ulenbelt. 

De heer Ulenbelt (SP):

Dit is een heel erg rare manier om een PVV- en VVD-wet te verdedigen, want het gaat niet alleen om de inspanningsverplichting. Er zijn ook toetsen. Als ik me heb ingespannen om bij mijn buurman Nederlands te leren, want dat kan dan kennelijk, maar ik zak voor de toetsen, dan heb ik wel die korting aan mijn broek. Of zie ik dat verkeerd? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Toetsen kúnnen worden ingezet, maar dat is geen verplichting voor gemeenten. Gemeenten kunnen ook iedere keer opnieuw kijken of iemand zich echt heeft ingespannen om voortgang te boeken. Daarmee kun je mensen echt helpen richting de arbeidsmarkt en richting kennis van de taal. Dat is de essentie. Als iemand helemaal niets doet om de taal te leren, gaat een gemeente toetsen en dan zou betrokkene een sanctie kunnen krijgen, in eerste instantie een verlaging van de bijstand van 20%. Maar als betrokkene echt probeert om die taal onder de knie te krijgen, dan krijgt hij die verlaging niet. 

De heer Ulenbelt (SP):

Voor de wet is toch ... 

De voorzitter:

Nee, u hebt al twee keer een vraag gesteld. De heer Kerstens. 

De heer Kerstens (PvdA):

Het leren van de Nederlandse taal helpt natuurlijk ontzettend goed om je kansen te vergroten op de arbeidsmarkt. Dat is wat de staatssecretaris ook een aantal keren heeft gezegd. Deze wet gaat mensen helpen om dichter bij en, als het goed is, ook op de arbeidsmarkt te komen. Nu is het natuurlijk zo dat de gemeenten een aantal mensen feitelijk hebben vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Wat betekent dat voor het wel of niet moeten voldoen, door deze mensen, aan de inspanningsverplichting om de taal te leren? Als je vrijgesteld bent van de sollicitatieplicht, wat betekent dat dan voor de inspanningen die van je verwacht worden om de Nederlandse taal te leren? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Dat kan heel verschillend zijn. Het kan zijn dat je vrijgesteld bent van de sollicitatieplicht, omdat je alleenstaande moeder bent met heel jonge kinderen. Dan is het nog zeer de moeite waard om het Nederlands onder de knie te krijgen. Die kinderen worden immers groot en dan is er geen sprake meer van een vrijstelling en wordt het juist belangrijk dat je zo snel mogelijk je vleugels kunt uitslaan op de arbeidsmarkt. Het is iedere keer aan de gemeente om samen met de cliënt te kijken of de vrijstelling van de sollicitatieplicht ertoe strekt dat je al dan niet een inspanning moet doen om de taal te leren. Het is bij ieder mens weer anders. Je kunt niet zeggen — ik zeg het even heel sec, dan is het maar helder — u hebt vrijstelling van de sollicitatieplicht, dus hoeft u ook never nooit iets aan uw taal te doen. Het is voor iedereen verschillend. Het gaat om de afspraak die de gemeente aan de voorkant met iemand maakt. 

Dat is een mooi bruggetje, want de Partij van de Arbeid vroeg ook naar het feit dat in het wetsvoorstel "niet verwijtbaar" staat. De vraag aan mij was of ik kan toelichten wat daaronder kan worden verstaan. Als mensen niet verwijtbaar is dat ze de taal niet kunnen aanleren, dan krijgen ze natuurlijk ook geen verlaging van de bijstand. Dan kan het gaan om omstandigheden als dyslexie, analfabetisme, cognitieve problemen, gezondheidsredenen of andere medische gronden, audiovisuele beperkingen. Kortom, er zijn allerlei omstandigheden die in de beoordeling van de verwijtbaarheid een rol kunnen spelen. Het gaat nadrukkelijk om een individuele beoordeling. Er kan immers niet van iedereen hetzelfde tempo worden verwacht met betrekking tot het gaan beheersen van de Nederlandse taal. Sommige mensen zullen het nooit onder de knie krijgen. Het is echt maatwerk. 

D66 stelde heel sec: behelst het wetsvoorstel niet eerder een inspanningsverplichting dan een taaleis? Daarop is mijn antwoord volmondig ja. Ik acht het denkbaar dat er situaties zijn waarin bijstandsgerechtigden ondanks alle inspanningen de Nederlandse taal op het referentieniveau 1F niet kunnen gaan beheersen. Dan is die inspanningsverplichting natuurlijk aan de orde. Het antwoord is dus ja. 

De heer Ulenbelt (SP):

Dan is mijn vraag aan de staatssecretaris waarom ze de titel van de wet niet verandert, want daarin staat dat het een eis is. De staatssecretaris zegt nu dat het een inspanningsverplichting is. Laat ik het concreet maken: als ik op een wachtlijst sta bij een vrijwilligersinstelling voor het leren van de taal, is dat een voldoende inspanningsverplichting? 

Staatssecretaris Klijnsma:

De gemeente ziet de cliënten, de bijstandsgerechtigden, natuurlijk van tijd tot tijd. Als er afspraken zijn gemaakt over een inspanning om de taal te leren, kijkt de gemeente ook van tijd tot tijd of daar voortgang op wordt geboekt. Als je alleen maar op een wachtlijststaat en verder helemaal niets doet, is er natuurlijk ook geen sprake van voortgang. 

De heer Ulenbelt (SP):

Stel nu dat dat in mijn dorp de enige voorziening is. Dan moet ik dus omdat ik de taal slecht beheers iemand gaan zoeken die mij moet gaan helpen, terwijl ik nog niet eens een boek kan lezen. De staatssecretaris legt daarmee toch alleen maar een plicht op zonder, iets wat sociaaldemocraten heel erg belangrijk vinden en socialisten ook, het daarbij behorende recht? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Wat deze wet beoogt, is dat vanuit de bijstand — vanuit de klantmanager, zoals dat zo mooi heet — wordt gekeken met welke middelen iemand die taal onder de knie kan krijgen. Het is niet zo dat vanuit de bijstand wordt gezegd: ga heen en leer de taal. Er wordt echt samen met de cliënt in kwestie gekeken op welke wijze hij dat in de desbetreffende gemeente het beste kan doen. 

De voorzitter:

De staatssecretaris vervolgt haar betoog. 

Staatssecretaris Klijnsma:

De heer Van Weyenberg van D66 is ingegaan op de laaggeletterdheid. Hij zegt dat er veel mensen laaggeletterd zijn, waaronder personen die acht jaar onderwijs hebben gehad en dus vrijgesteld zijn van dit taaltraject. Hij vraagt of dat geen gemiste kans is. Daarover is van gedachten gewisseld in de eerste termijn van de Kamer. Er zijn ongeveer 1,3 miljoen laaggeletterden. Dat kunnen voor een deel ook mensen zijn die wel acht jaar op school hebben gezeten. Als een belanghebbende bewijzen kan overleggen, wordt verondersteld dat hij de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst. Als het taalniveau toch onvoldoende blijkt te zijn, bijvoorbeeld omdat de taalvaardigheden zijn afgenomen, is het in de eerste plaats voor het welzijn van de betrokkene van belang om daar iets aan te doen. De gemeente kan in dat geval — daar hadden we het net over — via artikel 18 van de Participatiewet de persoon verplichten om kennis en vaardigheden ten behoeve van de arbeidsinschakeling te onderhouden. Daar kan ook een taalcursus Nederlands onder vallen. De groep mensen die wel onderwijs heeft gehad en toch laaggeletterd is, krijgt dus op deze manier een steun in de rug doordat gemeenten hier verplicht actief mee aan de slag gaan. 

Dan kom ik op een vraag van de CDA-fractie. Dit wetsvoorstel stelt dwingende kaders voor bijstandsgerechtigden om de taal te leren. Waarom zat het voorstel dan niet in het wetsvoorstel inzake WWB-maatregelen? Dat komt doordat de internationale en Europeesrechtelijke aspecten van het wetsvoorstel ertoe hebben geleid dat de ontwikkeling ervan meer tijd vroeg. Het voorstel kon daardoor niet als onderdeel worden toegevoegd aan het nu reeds aangenomen wetsvoorstel inzake WWB-maatregelen. Dat had natuurlijk wel voor de hand gelegen, maar dat kregen we in de tijd niet voor elkander. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Dank voor dit antwoord. Het voorstel dat hier ligt, sluit zowel qua aard als qua vorm wel erg aan bij het wetsvoorstel inzake WWB-maatregelen zoals we dat dit voorjaar in de Kamer behandeld hebben. Deelt de staatssecretaris de waardering van het huidige wetsvoorstel, namelijk het zowel in zijn aard, de aanscherping van de bijstand, als in de vorm, met de beleidsvrijheid voor gemeenten die er is, erbij aansluit? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Ja, met dien verstande — de heer Heerma heeft ook het andere wetsvoorstel behandeld — dat artikel 18 natuurlijk vooral gemeenten verplicht om verordeningen te slaan. Dit artikel, artikel 18b, leidt ertoe dat bij wet het een en ander wordt geregeld. Voor het overige ligt het wel in lijn met hetgeen wij gewisseld hebben. 

De woordvoerder van de GroenLinksfractie heeft gevraagd hoeveel meer mensen op basis van dit wetsvoorstel uit de WWB zullen stromen. Het netto-effect op de re-integratie is niet van tevoren vast te stellen, maar daar gaat het ook niet om. De regering vindt dat voldoende beheersing van de Nederlandse taal van belang is om werk te vinden. Hoe groot dat deel precies is, is aan de voorkant niet precies te duiden, maar iedereen moet wel maximaal de kans hebben om werk te vinden. In de raming ben ik uitgegaan van een heel behoedzame opbrengst van 5 miljoen. Uitgedrukt in hele uitkeringsjaren gaat het om circa 400 huishoudens die extra uit de bijstand zullen stromen. Nogmaals, dit is een behoedzame opbrengst. 

Ik ben daarmee gekomen aan het eind van dit blokje. Ik ga verder met het volgende blokje, dat de taaltoets behelst. 

De SP-fractie heeft opgemerkt dat het ingewikkeld is om taalbeheersing te toetsen. Na een halfjaar is de voortgang nauwelijks te meten. Bij het inburgeringstraject geldt een termijn van drie jaar. Ik ga ervan uit dat de mensen aan de slag gaan en zich inspannen als de taalbeheersing onvoldoende is. Het behoort tot de beleidsvrijheid van de gemeenten hoe zij de voortgang precies beoordelen. Die voortgang hoeft niet te worden getoetst met een taaltoets, maar kan ook via de reguliere contactmomenten bepaald worden. Er zijn situaties denkbaar waarin bijstandsgerechtigden ondanks hun inspanningen de Nederlandse taal op referentieniveau 1F niet zullen beheersen. Er kan immers niet van iedereen hetzelfde tempo worden verwacht. Het kan best zijn dat mensen de boel niet in één jaar onder de knie krijgen, maar daar meer tijd voor nodig hebben. Dat is individueel bepaald. 

De D66-fractie heeft gevraagd hoe de voortgang van die inspanningen wordt gemeten. Als de mensen aan de slag zijn gegaan met de verbetering van hun taalvaardigheid, maar de taalbeheersing onvoldoende is, kan de gemeente op basis van haar beleidsvrijheid de voortgang bekijken. Enkel bij de mensen die weigeren te werken aan de verbetering van hun taalvaardigheid, volgt er een verlaging van de bijstand. Dat is een ingrijpende beslissing. Daarom neemt de gemeente altijd een taaltoets af voordat zij tot verlaging overgaat. Ik heb echter al gezegd dat verreweg de meeste mensen zich juist willen inspannen om de taal onder de knie te krijgen. 

Dit was een kort blokje. Ik ga naar het volgende blok, dat handelt over de internationale en Europeesrechtelijke aspecten van het geheel. 

De GroenLinksfractie heeft gevraagd of de wet niet strijdig is met andere wetten, zoals de Grondwet en de Rechten van de Mens. Er is uiterst zorgvuldig gekeken naar de internationale en Europeesrechtelijke aspecten van het wetsvoorstel. De Raad van State is in zijn advies niet tot het oordeel gekomen dat het wetsvoorstel in strijd is met het Europees en internationaal recht. De Raad van State heeft ook naar eerdere wetsvoorstellen gekeken en vond daar het zijne van. De Raad van State was over die eerdere wetsvoorstellen niet altijd even enthousiast. Over het onderhavig wetsvoorstel is de Raad van State echter enthousiast, want het wetsvoorstel is door de Raad van State gewaardeerd in dictum twee. 

De fracties van de VVD en het CDA willen graag een reflectie op de wet vanuit de Europese wetgeving, waar de Raad van State aan refereert. Het wetsvoorstel voldoet aan hetgeen Europa van ons vraagt, doordat de taaleis is geformuleerd als een inspanningsverplichting en niet als een resultaatverplichting. Daardoor kunnen wij iedere bijstandsgerechtigde, ongeacht zijn nationaliteit, vragen om zich in te spannen en de Nederlandse taal te leren, zodat hij zijn plek op de arbeidsmarkt kan vinden. 

De vormgeving van de re-integratieplichten in de bijstandswetgeving is een nationale bevoegdheid. De eerste internationale en Europeesrechtelijke eis is, dat wordt voldaan aan de eisen van evenredigheid. Tevens mag de wet natuurlijk niet discriminatoir zijn. In dit wetsvoorstel wordt hieraan voldaan door een aantal geobjectiveerde factoren op te nemen, zoals de eis van acht jaar Nederlandstalig onderwijs dan wel het behaald hebben van een inburgeringsdiploma of het middels een ander diploma kunnen aantonen dat belanghebbende de Nederlandse taal op het vereiste niveau machtig is. 

De heer Van Weyenberg van D66 heeft gevraagd wie er nu uiteindelijk met dit wetsvoorstel worden bediend of door dit wetsvoorstel worden geraakt; het is maar net hoe je het bekijkt. Het wetsvoorstel richt zich tot eenieder. Voor zover in de praktijk meer allochtone Nederlanders of oudkomers zouden worden geraakt, levert dit geen discriminatie op, omdat de gehanteerde criteria redelijk en objectief gerechtvaardigd zijn, evenredig zijn en een legitiem doel dienen. 

Ik kom aan het laatste blokje, dat gaat over de financiële effecten van een en ander. Daarop ben ik al een beetje ingegaan, maar ik wil de punten nog even op de i zetten. GroenLinks, de ChristenUnie en D66 vragen waar gemeenten het geld vandaan kunnen halen om deze wet echt goed uit te voeren. Dit wetsvoorstel biedt een extra instrument aan gemeenten om mensen aan de slag te helpen. Daarbij geldt dat gemeenten nu ook al inzetten op het vergroten van de beheersing van de Nederlandse taal. Dit is dus niet iets geheel nieuws voor gemeenten. Nieuw binnen de uitvoeringspraktijk is echter, dat gemeenten een toets dienen af te nemen om te bepalen of het taalniveau voldoende is als belanghebbende de gevraagde bewijsstukken niet kan overleggen en als belanghebbende niet kan laten zien dat hij zich heeft ingespannen. Vanwege deze extra inzet heb ik 5 miljoen vrijgemaakt voor extra uitvoeringskosten. 

De PVV heeft gevraagd of ik de 5 miljoen uitvoeringskosten niet kan terugtrekken, om zo de kosten niet voor rekening van de belastingbetaler te laten komen. Veel van dit wetsvoorstel past inderdaad al binnen de huidige uitvoering. Daar zijn nauwelijks aanvullende uitvoeringskosten vereist. Nieuw binnen de uitvoeringspraktijk is echter dat gemeenten die toets dienen af te nemen. Daarom vind ik het reëel dat gemeenten hiervoor door het Rijk worden gecompenseerd. Ik ben van mening dat een bijdrage van structureel 5 miljoen die taken van de gemeenten afdoende compenseert. 

De ChristenUnie, de SP, het CDA en D66 hebben heel specifiek gevraagd naar het verschil tussen de appreciatie van de VNG en die van mij. Hier ben ik eigenlijk al op ingegaan. 

Ik ben daarmee gekomen aan het einde van mijn blokken. Ik zal nu ingaan op de amendementen die reeds zijn ingediend. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik wil eerst nog een vraag stellen over het blokje over de financiën, voorzitter. Dit wetsvoorstel levert 5 miljoen op en dat is net zo veel als de extra uitvoering kost. Per saldo komt dat dus uit op nul. Heb ik dat goed begrepen? Kan de staatssecretaris dat bevestigen? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik heb gezegd dat ik heel voorzichtig ben geweest in het ramen van de opbrengst van dit wetsvoorstel. Dan kom ik inderdaad uit op 5 miljoen. Ik heb ook gezegd dat wij 5 miljoen beschikbaar stellen voor deze wet omdat gemeenten extra uitvoeringskosten van ons gecompenseerd krijgen. 

De heer Ulenbelt (SP):

De staatssecretaris zei dat ze zelfs tot vandaag nog contact heeft gehad met de VNG. Nu hebben wij vanmiddag gewoon de berekeningen weer gekregen. Is de VNG het nu met de staatssecretaris eens dat die 5 miljoen voldoende is? Heeft zij daarover een akkoord gesloten met de VNG? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Het antwoord op die vraag is nee. Wij hebben met de VNG contact gehad. Uiteraard, zou ik bijna willen zeggen. Wij hebben over en weer natuurlijk inzicht geboden in het feit dat wij van heel andere vooronderstellingen uitgaan. Het contact met de VNG is goed, maar we zijn het niet eens over de financiën. Ik ben wel bereid om de AMvB voor te leggen aan de VNG zodat ze daar een uitvoeringstoets op kan doen. 

De heer Ulenbelt (SP):

Als wij sociale wetgeving maken die door het UWV moet worden uitgevoerd, wordt er uitermate zorgvuldig gekeken naar de uitvoerbaarheid, de financiën enzovoorts. Nu gaat er een extra taak naar de gemeenten. Het is toch niet meer dan billijk om in overleg met de gemeenten te treden over de uitvoerbaarheid, de kosten en noem maar op? Dat heeft de staatssecretaris niet gedaan. Ik nodig haar uit om dat alsnog te doen en mij daarna te overtuigen dat het financieel gezien klopt. 

Staatssecretaris Klijnsma:

We hebben niet voor niets de zaak kortgesloten. We hebben over en weer gezien dat we van verschillende vooronderstellingen uitgaan als het gaat om de trajecten die de mensen doorlopen en de invulling die gemeenten kunnen geven op basis van hun eigen beleidsvrijheid. Dat heeft mij ertoe gebracht om die vijf miljoen euro beschikbaar te stellen. Ik constateer dat de brief die de VNG oorspronkelijk naar de Kamer heeft gestuurd en de brief die zij vanmiddag stuurde, een neerwaartse bijstelling bevat. Dan nog is er echter een verschil aan de orde. Dat komt doordat je op een andere manier kijkt naar de extra taken voor de VNG. Het is waar dat we daar verschillend tegenaan kijken. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Dit is mijn laatste interruptie. De staatssecretaris bevestigt dat het gat er is. Ja, het gat is gigantisch: 140 miljoen tegen 5 miljoen euro. In de sommetjes van de staatssecretaris zit echter nog niet één euro extra voor taalcursussen. Dat heb ik toch goed begrepen? Niet één euro? 

Staatssecretaris Klijnsma:

De gemeenten hebben natuurlijk niet voor niets hun re-integratiemiddelen, het P-budget. Dat kunnen zij hiervoor aanwenden. Zoals ik al heb gezegd, kunnen zij ook andersoortige instrumenten aanbieden, zoals de taalmaatjes en andere vormen van hulp bij het leren van de Nederlandse taal. Overigens zijn er heel goede methodieken waarmee je zelfstandig de taal kunt verwerven. Gemeenten kunnen de cliënten dus heel goed helpen vanuit het participatiebudget. 

Ik kom bij de amendementen en begin bij het amendement op stuk nr. 8 van mevrouw Voortman. Zij wil dat de wet pas twaalf maanden na plaatsing in het Staatsblad in werking treedt. Dit amendement ontraad ik. Op grond van afspraken tussen Rijk en gemeenten wordt in principe een termijn van minimaal drie maanden voor voorbereiding op de invoering van nieuwe wet- en regelgeving aangehouden. Ik zie geen aanleiding om deze termijn op te rekken tot twaalf maanden. 

De voorzitter:

U ontraadt het amendement dus? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Ja, dat zei ik al. 

In het amendement op stuk nr. 9 van mevrouw Karabulut wordt voorgesteld dat vluchtelingen worden uitgezonderd in het wetsvoorstel. Ook dit amendement ontraad ik. De Wet werk en bijstand kent geen apart regime voor vluchtelingen met een verblijfstatus. Er zijn Nederlanders onder de WWB en er zijn vreemdelingen, die met Nederlanders gelijkgesteld worden. We moeten in de WWB niet elke keer een ander regime creëren voor allerlei bijzondere categorieën. Ik ontraad het amendement. 

Het amendement op stuk nr. 10 van mevrouw Karabulut gaat over de verplichting om een cursus aan te bieden aan belanghebbenden. Daarover hebben we net gedebatteerd. Het is aan belanghebbenden zelf om invulling te geven aan de wijze waarop hij of zij de taal leert met hulp van de gemeente. Gemeenten kunnen het participatiebudget inzetten ter bekostiging van hun cursus. Bovendien zijn de gemeenten al verplicht om bij verordening regels te stellen voor het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en voor het aanbieden van voorzieningen die zijn gericht op arbeidsinschakeling. Ik ontraad dus ook dit amendement. 

In het amendement op stuk nr. 11 van mevrouw Karabulut staat dat de taaltoets volledig moet worden vastgesteld in de AMvB. Er zijn op dit moment al geschikte toetsen voorhanden die door gemeenten gebruikt kunnen worden. De regering vindt het niet noodzakelijk om te treden in de expertise van het ontwikkelen van een toets, anders dan dat het wetsvoorstel nu bij AMvB al enkele zaken regelt rondom die taaltoets, zoals de wijze waarop de toets moet worden afgenomen en moet worden beoordeeld. Ik ontraad dan ook het amendement om de taaltoets echt helemaal volledig uit te werken bij AMvB. 

De voorzitter:

Dit amendement is inmiddels vervangen door het amendement op stuk nr. 13. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik ben al ingegaan op het amendement op stuk nr. 14 van de zijde van de PVV. In dat amendement wordt het niveau 1F van het referentiekader vervangen door het niveau 2F. Ik vind 1F voldoende en ik ontraad dit amendement dan ook. 

Hiermee ben ik aan het eind gekomen van mijn termijn. 

De voorzitter:

We gaan meteen door met de tweede termijn. Ik geef als eerste het woord aan de heer Azmani. 

De heer Azmani (VVD):

Voorzitter. Ik zal nu niet voorlezen uit het boek van Koos Vervoort Dit is pas het begin, waarvan ik in eerste termijn het eerste en het laatste hoofdstuk heb voorgelezen. Ik heb het boekje toch meegenomen, omdat ik het van belang vind om in deze tweede termijn allereerst de staatssecretaris te danken voor haar heldere en duidelijke antwoorden, maar ook om nogmaals aan te geven dat Koos op dit moment druk doende is, ook als taakambassadeur, om mensen te helpen die de taal nog niet machtig te zijn en die het nog niet aandurven om die hobbel te nemen, omdat ze denken dat ze daar niet toe in staat zijn, maar die wel een nieuw begin willen maken. Dat intrinsieke dat Koos heeft, heeft mij ook geraakt. Daarom ben ik ook zo intrinsiek gemotiveerd om dit wetsvoorstel afgelopen dinsdag, maar ook vanavond te behandelen. Ik denk namelijk dat het goed is. 

Er zijn nog verschillen in aantallen. De gemeenten geven aan dat er nog best grote aantallen zijn die op dit moment bijstand krijgen en die waarschijnlijk geconfronteerd gaan worden met een taaltoets. Ik zou zeggen: elkeen telt om stappen te maken in zijn of haar leven en om te zorgen dat hij of zij het maximale uit zichzelf kan halen. Ik ben ervan overtuigd dat mensen meer kunnen dan zij in eerste instantie van zichtzelf denken. Daarom dank ik de staatssecretaris ook voor haar bereidheid om dit wetsvoorstel in de Kamer te brengen en met verve te verdedigen. 

De heer Ulenbelt (SP):

De heer Azmani is de taaleisridder, zo kennen we hem. Nu heeft de staatssecretaris echter alle mogelijke moeite gedaan om het helemaal niet zo streng te maken, zodat het eigenlijk alleen maar gaat om een inspanningsverplichting. Dat is de heer Azmani toch ook opgevallen? 

De heer Azmani (VVD):

Ik wil, zoals ik afgelopen dinsdag ook bij mevrouw Voortman heb gedaan, de heer Ulenbelt graag wijzen op het advies van de Raad van State. 

De heer Ulenbelt (SP):

Ik heb tegen de staatssecretaris gezegd dat als ze zegt dat het een inspanningsverplichting is, ze dan de titel van de wet moet veranderen. Kan de heer Azmani leven met het beeld dat deze wet een inspanningsverplichting oplevert voor mensen in de bijstand? 

De heer Azmani (VVD):

Het is een inspanning van iemand om de taal te gaan leren. Wanneer iemand bereid is om de taal te leren, zal deze wet geen consequenties voor hem of haar hebben. Wanneer iemand niet bereid is om de taal te leren en naar het geëigende resultaat te gaan van 1F-niveau, heeft deze wet inderdaad wel consequenties. Als iemand niet bereid is om dat te leren en het resultaat niet haalt, betekent dit dat hij wordt beboet. 

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. Dit is een natuurlijk een heel bizarre wet. Het is een onnavolgbaar compromis tussen aan de ene kant wat de liberalen willen als taaleis, keihard, en aan de andere kant sociaaldemocraten met het hart op de goede plek die er dan een inspanningsverplichting van maken. Wat straks in de praktijk ook de uitkomst is, in ieder geval gaat het een hoop geld kosten, dat is zeker. 

Er zit eigenlijk een heel rare premisse in. De staatssecretaris zegt steeds dat taal belangrijk is voor werk. Iedereen denkt dan: ja, dat klopt wel, maar er zijn meer mensen in het Nederland aan het werk die geen Nederlands spreken dan er mensen in de bijstand zitten. Die premisse van taal is nogal gezocht. Taal is wel belangrijk, maar niet voor het werk. Er zijn heel veel bazen die liever hebben dat je helemaal niet kunt praten. Maar taal is wel van belang om je overeind te houden in de samenleving, in je buurt en op de school van je kinderen. Daar is taal allereerst voor, maar dat werd helemaal niet genoemd door de staatssecretaris en dat verontrust mij. 

Ik vind het echt heel bizar dat overal uitvoeringstoetsen worden gevraagd, een dekking, wat levert het op en wat zijn de kosten en baten. Bij dit voorstel is niet eens overlegd met de mensen die het uitvoeren en die er verstand van hebben. Ik vind dat onbehoorlijk bestuur. Zo horen we dat in dit land niet te doen. En dan worden onze pogingen om er nog iets fatsoenlijks van te maken, ook nog pats, pats, pats ontraden. Een van de amendementen was de precieze uitvoering van wat de VNG wilde. Dat zijn de mensen die het moeten uitvoeren. Die moet je vertrouwen op dit punt, maar dat vertrouwen is er bij de liberalen niet en de sociaaldemocraten hobbelen er achteraan. Wat je dan krijgt, is niet normaal, dat is immoreel. 

De heer De Graaf (PVV):

Voorzitter. Ik zal het kort houden. Dank aan de staatssecretaris voor de antwoorden. In eerste termijn heb ik al gezegd dat ik op een aantal punten nog twijfelde. Natuurlijk ben ik niet met elk antwoord tevreden, maar we zien de wet wel als een goed startpunt. We kunnen daarmee door. Daarom heb ik één motie, naast het amendement. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de kosten voor de taaltoets aangaande het behalen van de taaltoets niet worden verhaald op de geëxamineerden; 

overwegende dat het financieel bijdragen aan het verwerven van een voldoende beheersing van de Nederlandse taal mag worden verwacht; 

verzoekt de regering, de rekening voor de taaltoets neer te leggen bij de deelnemer, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Graaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 15 (33975). 

De heer Ulenbelt (SP):

Het zal het tijdstip van de avond zijn, maar u hebt vijf handen nodig en u had er maar drie. Deze motie kan dus niet tot de beraadslaging worden toegelaten. 

De voorzitter:

Dan ga ik nog eens kijken of de indiening van de motie in voldoende mate wordt ondersteund. Dat is het geval. Dan maakt zij deel uit van de beraadslaging. Met dank voor uw oplettendheid. Naar ik meen, had ik als voorzitter ook nog mijn hand kunnen opsteken. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Voorzitter. Dit is een wet ter aanscherping van de bijstand. Hij lijkt niet op het oorspronkelijke initiatiefwetsvoorstel van de heer Blok. Hij lijkt meer op het initiatiefwetsvoorstel van oud-VVD-Kamerlid Cora van Nieuwenhuizen dan op de tekst van het regeerakkoord. Sterker nog, deze wet is vrijwel identiek aan het initiatiefwetsvoorstel zoals het er op het laatste moment lag. Daardoor moeten gemeenten dringendere eisen en kaders stellen met betrekking tot de inspanningen die van bijstandsgerechtigden mogen worden gevraagd om de Nederlandse taal te leren. Wat mij betreft is dit een prima aanscherping, die ook past binnen de aanscherping van de Bijstandswet die afgelopen voorjaar door de Kamer is gegaan. Aan de ene kant werden daardoor meer eisen gesteld, aan de andere kant werd gemeenten beleidsvrijheid gegeven met betrekking tot de individuele afwegingen. Over het wetsvoorstel dat dit voorjaar is aangenomen, kon je dat laatste overigens pas zeggen nadat er met de drie gedoogpartijen afspraken waren gemaakt, omdat het eerdere voorstel minder ruimte daarvoor gaf. Dit voorstel past dus zowel qua aard als qua vorm in dat wetsvoorstel. Ik had het daarom beter gevonden als het als onderdeel van dat wetsvoorstel was behandeld. De staatssecretaris heeft aangegeven waarom dat niet kon. 

Mijn fractie kan dit wetsvoorstel steunen. De staatssecretaris is ingegaan op onze vragen over de bezwaren van de VNG en de berekeningen die er zijn gemaakt. Ik vind dit een uitlegbaar verhaal. Mij moet wel van het hart dat ik bij de schriftelijke inbreng vragen heb gesteld over de eerdere brief van de VNG van enkele maanden geleden. Die inbreng van de VNG had namelijk een totaal andere toon dan de brief van vorige week. De VNG was bovendien al enkele maanden geleden op de hoogte van dit wetsvoorstel en ze had in eerste instantie heel andere vragen gesteld over de uitvoering. Ze had toen ook de cijfers niet. 

Ik ben op dit moment niet voornemens om de voorliggende amendementen te gaan steunen, omdat ik denk dat het wetsvoorstel zoals het er nu uitziet prima past in de ingezette lijn. 

De heer Kerstens (PvdA):

Voorzitter. Het is van belang dat je onze taal spreekt en begrijpt, om je kansen op de arbeidsmarkt te vergroten maar ook om gewoon beter mee te kunnen doen in onze samenleving. Op straat, in de winkel, op de school van je kinderen, bij de dokter, bij een sollicitatie en op de werkvloer vergroot het kunnen spreken en verstaan van Nederlands je kansen enorm. En het vergroot je wereld enorm. Deze wet voorziet in een inspanningsverplichting. Hij vraagt van mensen om hun best te doen. De staatssecretaris heeft vanavond nog eens aangegeven dat deze wet zelden tot een sanctie voor iemand zal leiden, maar wel veel vaker dan nu zal leiden tot het beter beheersen van de Nederlandse taal, en dus tot mensen die zichzelf meer kansen geven om mee te doen in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Dat komt dan niet door allerlei dure cursussen, maar het gebeurt op een laagdrempelige manier die eigenlijk alleen inspanning en vrije tijd vergt. 

Deze wet houdt terdege rekening met persoonlijke omstandigheden. In mijn eerste termijn heb ik er een aantal genoemd. De staatssecretaris heeft ze herhaald. Met dyslexie of andere medische redenen en omstandigheden wordt natuurlijk rekening gehouden. De staatssecretaris heeft ook aangegeven dat zij er eigenlijk van uitgaat dat de gemeenten hun gemeentelijke beleidsvrijheid met betrekking tot oudere bijstandsgerechtigden dusdanig zullen invullen dat er serieus wordt bekeken of het opleggen van de verplichting om je best te doen, passend is. 

Ik heb de staatssecretaris een vraag gesteld over de sollicitatieverplichtingen. Sommige mensen worden vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Er is gemeentelijke vrijheid. Deze wet is er vooral op gericht om kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Is de staatssecretaris het niet met mij eens dat de gemeente ten aanzien van iemand die een vrijstelling van de sollicitatieplicht heeft gekregen, wel iets heeft uit te leggen als ze hem toch een verplichting oplegt om de taal te gaan leren? Ik zie dat niet een-twee-drie gebeuren. Het hangt af van de persoonlijke omstandigheden. Als er geen sollicitatieplicht is, heeft de gemeente volgens mij wat uit te leggen. Is de staatssecretaris dat met mij eens? 

De heer Pieter Heerma (CDA):

De heer Kerstens kan nu niet echt verrast zijn, want we hebben elkaar ook in eerste termijn getroffen. Toen hebben we de afspraak gemaakt om het nogmaals te hebben over het initiatiefwetsvoorstel van de VVD in de laatste vorm. Ik heb de heer Kerstens gevraagd of hij kan bevestigen dat het voorliggende wetsvoorstel zeer lijkt op het initiatiefwetsvoorstel van de VVD-fractie, van oud-Kamerlid Van Nieuwenhuizen. 

De heer Kerstens (PvdA):

We hebben dit debatje inderdaad ook in eerste termijn gehad. De heer Heerma zei het net. Ik heb aangegeven dat er verschillen zijn. Je kunt erover van mening verschillen of het grote verschillen zijn. Ik heb er net in mijn spreektekst nog één aangehaald die ik rechtstreeks uit de mond van de staatssecretaris heb opgetekend, namelijk dat dit wetsvoorstel zelden tot een sanctie zal leiden. Ik heb het idee dat dit bij het initiatiefwetsvoorstel waar we het over hadden in de vorige termijn, niet de intentie was van de opstellers. Daarnaast hebben we het in het debatje in eerste termijn gehad over de afspraak in het regeerakkoord waar ik terdege mee te maken had. In het regeerakkoord stond dat als je de Nederlandse taal niet beheerst, je geen bijstandsuitkering krijgt. Dat is inmiddels geworden: u moet uw best doen om Nederlands te leren; daar bewijst u zichzelf een grote dienst mee. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

We hebben het al uitgebreid gehad over het regeerakkoord. In mijn termijn heb ik er ook over gesproken. In diverse debatten hebben we vastgesteld dat dit niet gaat gebeuren. Het zou de heer Kerstens echter sieren als hij erkent dat het voorliggende wetsvoorstel eigenlijk maar op drie punten afwijkt van het wetsvoorstel van mevrouw Van Nieuwenhuizen. Ten eerste staat er niet meer A2 maar F1. Dat is hetzelfde taalniveau. Ten tweede is er een overgangsregime voor mensen die al in de bijstand zitten. Ten derde is er een termijn gekomen waarop die toetsing plaats moet vinden. Dat is zowaar een aanscherping. Voor de rest zijn de voorstellen identiek. 

De heer Kerstens (PvdA):

Ik verschil hierover toch van mening met de heer Heerma, maar dit wordt dan een herhaling van ons vorige debatje. De heer Heerma moet echt de memorie van toelichting er nog maar eens op naslaan, die ook deel uitmaakt van de wijze waarop deze wet in de praktijk zal werken. De gemeenten hebben veel duidelijker te horen gekregen dat ze rekening moeten houden met persoonlijke omstandigheden. De staatssecretaris heeft hier expliciet nog een aantal persoonlijke omstandigheden genoemd waarmee rekening gehouden moet worden. Met deze wet zullen veel meer mensen het Nederlands beter beheersen. Daardoor vergroten ze hun kansen in de maatschappij en op de arbeidsmarkt. Deze wet zal echt niet tot heel veel sancties leiden. De staatssecretaris gebruikte zelfs het woord "sporadisch". 

De heer Ulenbelt (SP):

Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, zal er jurisprudentie ontstaan. Sommige rechters zullen bekijken wat er in de Kamer over gezegd is en wat er precies bedoeld werd. Voor de wetsgeschiedenis vraag ik de heer Kerstens of met dit wetsvoorstel een inspanningsverplichting wordt beoogd. Er wordt dus niet gedreigd met een sanctie als je na een heel goede inspanning de taal niet beheerst? Is dat de interpretatie van de heer Kerstens van dit wetsvoorstel? 

De heer Kerstens (PvdA):

Dat is niet alleen mijn interpretatie. De Raad van State gebruikt ook de term "inspanningsverplichting". U vroeg eerder aan de staatssecretaris waarom er dan toch sprake is van een taaleis. De eis is dat je je best doet om de Nederlandse taal te gaan beheersen. 

De heer Ulenbelt (SP):

Denkt u dat de heer Azmani het eens is met deze lezing van dit wetsvoorstel? 

De heer Kerstens (PvdA):

De heer Azmani heeft eerder ook verwezen naar het advies van de Raad van State. Daaruit maak ik op dat hij het advies heeft gelezen. Dat weet ik ook wel zeker. De heer Azmani heeft in zijn bijdrage nadrukkelijk aangegeven dat we met deze wet verwachten dat mensen hun best zullen doen. Deze wet zal er ook toe leiden dat meer mensen de Nederlandse taal zullen spreken en begrijpen. Zo bewijzen ze zichzelf een heel goede dienst in onze samenleving en richting de arbeidsmarkt. Ik zie de heer Azmani nu ook knikken. 

De heer Ulenbelt (SP):

Die knik kon weleens heel belangrijk zijn voor de wetsgeschiedenis. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Voorzitter. Ook ik dank de staatssecretaris voor haar beantwoording deze avond. Ik zei het in mijn eerste termijn al: het begint met taal. Het is erg belangrijk om de taal te leren met het oog op je kansen op de arbeidsmarkt en op meedoen in deze samenleving. Dat principe staat voor mijn fractie recht overeind. 

Dat betekent echter niet dat mijn fractie overtuigd is van het voorliggende wetsvoorstel. Ook in haar beantwoording heeft de staatssecretaris niet kunnen vertellen waar het nu misgaat, welke mensen niet worden geholpen door gemeenten om de taal te leren. We hebben daar geen cijfers over gehoord, om maar iets te noemen. Toen het wetsvoorstel van mevrouw Van Nieuwenhuizen werd ingediend, zei Mariëtte Hamer van de Partij van de Arbeid, toen Kamerlid, dat de VVD'ers over elkaar heen rolden om dit wetsvoorstel in te dienen. Het is wel wat zuur dat de PvdA dit wetsvoorstel nu aan een meerderheid moet helpen. Mevrouw Hamer zei — dat is nog veel belangrijker dan haar politieke oordeel — dat dit wetsvoorstel overbodig is. In die opmerking kan ik mij nog steeds vinden, ook na de behandeling van vanavond. Ik hoor namelijk niet wat er misgaat. Ik heb gevraagd: wat gebeurt er als u extra mensen gaat helpen? Het antwoord was: dan krijg ik geen extra euro's. De gemeenten moeten het maar met hetzelfde budget doen. Zij vinden de wet onuitvoerbaar en bureaucratisch. Ik ben kritisch. Daarom heb ik een amendement ingediend. Mijn fractie onderstreept het belang van taal. Daarom heb ik de beheersing van de Nederlandse taal expliciet toegevoegd aan de kennis en vaardigheden die je moet ontwikkelen en behouden voor het vergroten van je kansen op de arbeidsmarkt. Het lijk mij dat je dit zo veel beter kunt realiseren dan met dit wetsvoorstel. 

De heer Kerstens (PvdA):

De heer Van Weyenberg heeft een amendement ingediend. Als ik hem goed begrijp, beoogt hij daarmee hetgeen het kabinet voorstelt met dit wetsvoorstel, op te nemen in een aantal artikelen van de Wet werk en bijstand, die op 1 januari 2015 in werking zal treden. Wil de heer Van Weyenberg nu een wetsvoorstel, waarvan hij zegt dat het overbodig is, een plek geven in een wet die op 1 januari aanstaande in werking zal treden? Begrijp ik hem zo goed? 

De heer Van Weyenberg (D66):

Nee. Ik moet de heer Kerstens teleurstellen; dat heeft hij niet goed begrepen. Dat zal vast liggen aan de manier waarop wij het amendement hebben opgesteld. Wij stellen dat de beheersing van de Nederlandse taal behoort tot de benodigde kennis en vaardigheden. Er is hier al uitbundig gewisseld dat dit zo is. Wij expliciteren dat. Wij schrijven dat nog eens extra op, als een kanbepaling met maatwerk voor de gemeenten, zonder allerlei toetsen en zonder een vast niveau. Wij expliciteren de ruimte die de huidige wet biedt door dat zinnetje toe te voegen aan de bestaande wet. Dan hebben we dat hele rare artikel, dat begint met een resultaatsverplichting en eindigt met een inspanningsverplichting, niet nodig. 

De heer Kerstens (PvdA):

Het knikken van de heer Azmani zo-even daargelaten, is er in de memorie van toelichting het een en ander opgeschreven over dit wetsvoorstel. Bij de behandeling van het wetsvoorstel is er door de staatssecretaris ook het een en ander gezegd over de beleidsvrijheid van gemeentes en de misvatting die er bij de VNG blijkbaar heerst over een soort toetsingscircus dat moet worden opgetuigd. Ik trek eigenlijk de conclusie dat er niet zo'n groot verschil zit tussen het wetsvoorstel dat het kabinet nu indient en hetgeen de heer Van Weyenberg met zijn amendement beoogt. Is hij dat niet met mij eens? 

De heer Van Weyenberg (D66):

Nee, dat ben ik niet met de heer Kerstens eens. De kern is dat wij iets expliciteren wat allang kan, overeenkomstig artikel 18 van de WWB. Wij vinden het goed om daarbij de beheersing van de Nederlandse taal te benoemen. Het hele gebeuren dat het kabinet nu optuigt, lijkt ons niet noodzakelijk. Met dit amendement voorkom je de problemen die de VNG stelt. Laat ik ook dit zeggen: ondanks al mijn kritiek vind ik de vormgeving van het wetsvoorstel nu veel beter dan waar ik bang voor was op grond van de tekst van het regeerakkoord van de VVD en de PvdA. Daar ben ik heel open over. Ik vind dit wetsvoorstel beter dan wat er toen dreigde te gebeuren. Dat is dus goed nieuws. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Ik ben het sowieso eens met dat laatste: dit wetsvoorstel is beter dan de oorspronkelijke tekst die in het regeerakkoord stond. Wij hebben dit voorjaar een aanscherping van de Bijstandswet aan de hand gehad. Wij hebben dit voorjaar gediscussieerd over kledingeisen en over reisafstanden die afgelegd moeten worden. Wij hebben bij gemeenten neergelegd wat er specifiek aan extra eisen gevraagd kan worden en wij hebben dat apart in een wet benoemd. Waren die dingen belangrijker dan het leren van de Nederlandse taal? Vindt de fractie van D66 de dingen die in die Bijstandswet specifiek benoemd worden, die gemeenten van bijstandsgerechtigden moesten vragen, belangrijker? Er waren daarbij wederom individuele afwegingen mogelijk. Dat heeft de heer Van Weyenberg zelf aan die wet toegevoegd. Zijn die dingen belangrijker dan het leren van de Nederlandse taal? 

De heer Van Weyenberg (D66):

Nee, het leren van de Nederlandse taal is zo belangrijk dat die wetswijziging daar niet eens voor nodig was. Het leren van de Nederlandse taal viel en valt al onder de zaken die nodig zijn om werk te kunnen krijgen. Dat wordt nu in mijn amendement geëxpliciteerd. Daarom zeggen wij ook dat mensen die kennis moeten verwerven en behouden. Het leren van de Nederlandse taal is zo belangrijk dat het eigenlijk al in de wet zit. Ik vind het echter een goed idee om dat te expliciteren. Daarom stel ik op dat punt een amendement voor. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

De kritiek van de SP is heel consequent als je de kritiek die werd geuit bij de behandeling van het wetsvoorstel dit voorjaar vergelijkt met de huidige kritiek. Er wordt een aantal dwingende dingen specifiek opgenomen die al onder de algemene bepalingen van de wet vallen. Dat is precies het argument dat D66 nu bij de taaleis gebruikt, terwijl D66 de wet in het voorjaar wel steunde. In het voorjaar ging het over kledingeisen en reisafstanden. Daarvoor waren die algemene bepalingen niet voldoende. Waarom zijn die dan bij het leren van de Nederlandse taal — een veel grotere en belangrijkere eis — ineens wel voldoende? 

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik vind zoiets als een reisafstand iets heel anders dan het moeten ontwikkelen van kennis en vaardigheden. Daar hoort het beheersen van de Nederlandse taal onder te vallen. Het moge helder zijn dat het beheersen van de Nederlandse taal hartstikke belangrijk is. De heer Heerma heeft zelf al terecht gezegd dat er op dat punt veel meer maatwerk is toegevoegd. 

Ik heb ten slotte een motie. Ik ben namelijk echt ongelukkig met de verwerking van de uitvoeringstoetsen van de VNG in het wetsvoorstel. Dat staat los van de inhoud en dat staat los van de getallen. Of je het er nu mee eens bent of niet ... 

De heer Azmani (VVD):

Ik heb nog een vraag. Ik probeer het toch nog een keer. De heer Van Weyenberg zegt dat het wetsvoorstel eigenlijk niets toevoegt, omdat het al geregeld is in artikel 18. Hij stelt echter toch een amendement voor. Ik heb hem gewezen op een advies van de Raad van State. In dat advies staat dat het voorstel een plicht introduceert. De Raad van State zegt voorts dat de beleidsvrijheid van gemeenten om zelf regels te stellen inzake de verlaging van de bijstand door het voorstel wordt ingeperkt. De Afdeling begrijpt dat met het oog op het recht van de Europese Unie voor een eenduidige regeling wordt gekozen. Ik begrijp dan niet waarom D66 een dergelijk voorstel niet kan steunen. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Het is mijn overtuiging dat de Nederlandse taal al heel goed met de huidige wet kan worden geborgd. Ik heb ook geen argument gehoord waarmee wordt aangetoond dat dat nu ergens misgaat. Daarbij is ook meer maatwerk mogelijk. Gemeenten kunnen zelf bepalen aan wie ze wat vragen. Het gaat om maatwerk ten aanzien van personen en het gaat om maatwerk op het gebied van taalniveau. Dat vind ik een betere vorm. Daarom heb ik een amendement ingediend. Het verbaast mij niet dat de heer Azmani het daar niet mee eens is. Deze wet is een langgekoesterde wens van de VVD. Ik complimenteer hem daarmee. 

De heer Azmani (VVD):

De Raad van State wijst ook op het evenredigheidsprincipe op basis van Europees recht, dat maakt dat er eenduidigheid is. Artikel 18 geeft die eenduidigheid niet. Daarom wordt deze bepaling eraan toegevoegd. Waarom kan een partij als D66, die Europees recht hoog acht, het wetsvoorstel niet steunen? Waarom laat D66 het over aan de gemeenten, waarom accepteert D66 dat de ene gemeente het wel doet, de andere gemeente niet en dat gemeenten het allemaal op een andere manier doen? 

De heer Van Weyenberg (D66):

Dit pleidooi verrast mij van de partij die altijd voor de beleidsvrijheid voor gemeenten pleit. Ik weet hoe graag de heer Azmani iets uniforms wil neerleggen bij gemeenten. Dat is zijn goed recht. Mijn fractie denkt dat we met het amendement veel beter maatwerk kunnen krijgen, zonder al die ingewikkeldheden, bureaucratie en kosten. Het is nu een wetsvoorstel dat net zoveel kost als het oplevert. Wij denken dat het met ons amendement een beter wetsvoorstel wordt dan het voorstel dat het kabinet neerlegt. Ik was inderdaad bij mijn motie aanbeland. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Uitvoeringspanel Gemeenten niet zijn geconsulteerd over het nu voorliggende wetsvoorstel Wet Taaleis Wwb; 

constaterende dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten het wetsvoorstel onuitvoerbaar vindt; 

overwegende dat het voor een goede uitvoering van wetten wenselijk is dat de bestuurslaag die een wet moet uitvoeren daarover geconsulteerd wordt, en het parlement wordt geïnformeerd over de uitkomst van die consultatie, hetgeen bij dit wetsvoorstel niet is gebeurd; 

verzoekt de regering, geen wetsvoorstellen in te dienen bij de Tweede Kamer zonder dat zij de bestuurslaag die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het wetsvoorstel heeft geconsulteerd en de Kamer hierover informeert, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Weyenberg en Ulenbelt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 16 (33975). 

De voorzitter:

Ik heb goed gehoord dat de staatssecretaris meteen antwoord kan geven op de motie. We zijn inmiddels aanbeland op 14 november. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Zal ik alvast beginnen, voorzitter? 

De voorzitter:

Heel graag. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Voorzitter. Wederom dank ik de leden van uw Kamer voor hun bijdrage, ditmaal in tweede termijn en wederom vind ik het heel plezierig dat eigenlijk iedereen hier zegt: wat is het ontzettend belangrijk als je in een land woont dat je je kunt uiten, met mensen samen kunt optrekken en deel kunt uitmaken van de samenleving van dat land, en wat is taal daarin essentieel. Dat is gewoon het instrument bij uitstek dat ieder mens nodig heeft om met anderen te kunnen verkeren en om samen dingen tot stand te brengen. Zeker als je richting de arbeidsmarkt gaat, is die taal zo ongelofelijk wezenlijk in je rugzak dat je die niet kunt missen. Ik heb de heer Ulenbelt goed verstaan. Natuurlijk zijn er mensen, ook in Nederland, die het Nederlands nauwelijks machtig zijn en toch hier de hand aan de ploeg slaan. Maar ik wil wel met de heer Ulenbelt delen dat als ook deze mensen iets meer Nederlands zouden leren, het ook voor hen veel beter begaanbaar is om in ons land te participeren. Ik weet niet hoe het de leden van de Kamer vergaat, maar als je zelf in een ander land bent, is het eigenlijk al heel plezierig dat je een beetje weet van de taal in kwestie en dat je je daarin een beetje kunt uitdrukken, ook al ga je alleen maar op vakantie en kun je alleen maar "dank je wel" of "goedemorgen" zeggen. Dat is al heel plezierig. Als je echt in een land gaat wonen, is die taal onontbeerlijk. Je gunt dus iedereen de kennis van de taal van het land waarin je woont. 

De heer Ulenbelt (SP):

Op het werk is taal heel belangrijk voor de veiligheid. Ik heb al een paar keer voorstellen gedaan dat je Nederlands moet leren voordat je aan het werk gaat in verband met die veiligheid. Dat heeft het vorige kabinet altijd afgewezen. Is de staatssecretaris daar dan wel voor in? 

Staatssecretaris Klijnsma:

De heer Ulenbelt neemt de kans waar. Natuurlijk, als je de taal onder de knie hebt, is dat ook voor de veiligheid heel plezierig. Het is geen conditio sine qua non, maar het scheelt wel drie slokken op een borrel. Dat is gewoon zo. Dus ik denk dat we daar op dit late uur niet echt verder over hoeven te debatteren. 

De heer Ulenbelt (SP):

Als het dan voor mensen in de bijstand helpt en ook voor mensen aan het werk, dan moeten we daar toch ook dat soort verplichtingen op leggen? Als het constructief is bedoeld, zeg je ook dat werknemers de taal voldoende moeten kennen in verband met de veiligheid. Want anders blijft het alleen maar mensen in de bijstand pesten. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Of je daar nu een verplichting op moet leggen of niet, je kunt in ieder geval de handreiking doen naar mensen die hier aan de slag zijn om de taal te verwerven. Dat doen we met dit wetsvoorstel, om mensen die nu in de bijstand zitten en nog niet kunnen werken, om wat voor reden dan ook, en die de taal niet machtig zijn inderdaad te vragen om zich in te spannen die taal te leren. Ik hecht er zeer aan om nog een keer te onderstrepen dat het feit dat deze wet de taaleis in de titel draagt er natuurlijk toe strekt dat dit de eis is om je in te spannen de taal te leren. Ik denk dat dat belangrijk is. Het is niet "geen taal, geen bijstand", zoals oorspronkelijk in het regeerakkoord stond. Wij zijn nu net iets meer dan twee jaar verder. Het gaat erom dat je je inspant om de taal onder de knie te krijgen. Ik denk dat het goed is om dit nog een keer voor de Handelingen te zeggen. 

De heer Azmani (VVD):

Voor de zuiverheid van de wetsbehandeling: begrijp ik het goed dat het gaat om een inspanningsverplichting die zich richt op een resultaat, namelijk voldoende beheersing van de Nederlandse taal, met als uiteindelijk doel de arbeidsinschakeling van betrokkenen? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik denk dat we niet voor niets zo veel uren hier met elkaar hebben gebivakkeerd. Als iemand in de bijstand komt, wordt van hem gevraagd om in ieder geval de inspanning te leveren om de taal te gaan leren. Vervolgens wordt met de cliënt in kwestie bekeken of er daadwerkelijk progressie is. Je weet niet precies waartoe het resultaat zal leiden. Sommigen zullen de taal misschien op universitair niveau onder de knie krijgen en anderen nauwelijks op basisniveau. Het blijft maatwerk en gemeenten hebben daarin, in nauwe samenspraak met de cliënt, kersen te eten, laat ik het zo zeggen. De inspanningsverplichting staat voorop. Ik moet dat onderstrepen. 

De heer Azmani (VVD):

Kortom, het is een inspanningsverplichting gericht op het beheersen van de taal op niveau 1F met als doel arbeidsinschakeling. Zo begrijp ik dat wel uit de woorden van de staatssecretaris. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Volgens mij hebben wij daar over en weer voldoende over gezegd. 

De heer Azmani (VVD):

Volgens mij ook. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Met uw welnemen, voorzitter, ga ik de verschillende woordvoerders langs. De heer Azmani heeft ons voorgelezen uit het boek In eerste aanleg en het boek nog een keer meegenomen. Het is mooi dat er ambassadeurs zijn, die zichzelf inderdaad verder hebben geschoold in de taal. 

De heer Ulenbelt en ik hebben net in een debatje al met elkaar gewisseld dat je ziet dat hier mensen werken die de taal nog niet beheersen. Ik denk dat het ook voor die mensen een groot goed is dat ze de taal in ieder geval enigszins onder de knie krijgen. De heer Ulenbelt heeft mij gevraagd hoe ik nu verder met de VNG verkeer. Ik verzeker de heer Ulenbelt dat ik zeer intensief met de VNG verkeer over tal van onderwerpen, zeker op mijn beleidsterrein en in de context van de decentralisaties. Wij hebben daar vanochtend in de context van het algemeen overleg ook nog over gesproken. Ik heb het volste vertrouwen in gemeenten en daarover heb ik in eerste termijn een opmerking gemaakt. 

De heer De Graaf heeft een motie ingediend waarin hij oproept om de rekening voor de taaltoets bij de cliënt neer te leggen. Ik ontraad die motie, omdat wij niet voor niets die 5 miljoen beschikbaar stellen en ook oprecht vinden dat als er een taaltoets aan de orde is, de gemeente de mogelijkheid moet hebben om die taaltoets zelf te betalen. Ik heb er kennis van genomen dat de heer De Graaf zegt dat de PVV het wetsvoorstel steunt. 

De heer Heerema zegt dat het essentieel is dat de beleidsvrijheid van gemeenten rond de inspanningsverplichting aan de orde is en dat hem dat heeft overtuigd om aan het einde van de rit dit wetsvoorstel te steunen. Ik begrijp dat, want dit wetsvoorstel is inderdaad fundamenteel anders, niet alleen in de aard van het wetsvoorstel maar ook in de toon, dan het oorspronkelijke wetsvoorstel in het regeerakkoord. 

Dan kom ik op de inbreng van de heer Kerstens. Hij heeft mij nog een keer gevraagd of er voldoende rekening wordt gehouden met persoonlijke omstandigheden. Het antwoord daarop is: ja, dat kunnen gemeenten doen. Ik heb in mijn eerste termijn gezegd dat gemeenten die persoonlijke omstandigheden ook zwaar kunnen laten wegen bij vrijstelling van de sollicitatieplicht, maar dat het te ver gaat om te zeggen dat je, als je vrijstelling van de sollicitatieplicht hebt, dientengevolge ook absolute vrijstelling hebt van artikel 18b, want dat is niet het geval. 

Het overgangsregime voor mensen die nu in de bijstand zitten, is denk ik ook voldoende helder. Daarbij is een periode van zes maanden aan de orde. 

Last but not least, de heer Van Weyenberg. Zijn amendement op stuk nr. 14 strekt ertoe dat dit wetsvoorstel zodanig wordt omgevormd dat het expliciet deel zou uitmaken van de verplichting die aan de orde is in artikel 18 van de WWB en straks de Participatiewet. Het zal de heer Van Weyenberg absoluut niet verbazen als ik zeg dat ik dit amendement ontraad. Wij hebben daar natuurlijk menig woord aan gewijd. Edoch, wij handhaven niet voor niets dit eigenstandige wetsvoorstel. Wij vinden het namelijk essentieel dat op het gebied van taal die eigenstandigheid nog een keer wordt geafficheerd. 

Ik kom op de motie-Van Weyenberg/Ulenbelt op stuk nr. 16. Daarin wordt de regering verzocht om geen enkel wetsvoorstel meer in te dienen bij de Tweede Kamer zonder dat zij de bestuurslaag die verantwoordelijk is voor de uitvoering van dat wetsvoorstel heeft geconsulteerd en de Kamer hierover van te voren informeert. De heer Van Weyenberg heeft natuurlijk gevolgd hoe wij met wetsvoorstellen omgaan als het gaat om decentralisaties en anderszins. Als wij het opportuun vinden — dat vinden wij heel vaak — dan vragen wij om uitvoeringstoetsen. Dat vragen wij niet alleen aan medeoverheden, maar ook aan uitvoeringsorganisaties in de brede zin van het woord. Die uitvoeringstoetsen doen wij heel vaak toekomen aan de Kamer. Het gaat mij echter te ver om deze motie over te nemen, want dan zouden wij nooit meer een wetsvoorstel zonder uitvoeringstoets hier kunnen laten landen. Ik moet de motie dus ontraden omdat zij in essentie zo zwart-wit is. Het is aan het kabinet om wetsvoorstellen voor te bereiden. Het kabinet bepaalt daarbij natuurlijk wie het precies consulteert, behoudens de Raad van State, maar daar hebben we goede afspraken over. 

Daarmee ben ik aan het einde van mijn tweede termijn gekomen. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Over de ingediende moties en amendementen zal komende dinsdag worden gestemd. 

Voordat ik de vergadering sluit, wil ik de staatssecretaris, de aanwezige leden, de aanwezige medewerkers op dit late uur en de ondersteuning heel hartelijk danken. Ik wens iedereen een goede nacht toe. Morgen gezond weer op! 

Naar boven