9 Wet koopkrachttegemoetkoming lage inkomens

Aan de orde is de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet werk en bijstand en enige andere wetten in verband met het verstrekken van een koopkrachttegemoetkoming aan lage inkomens (Wet koopkrachttegemoetkoming lage inkomens) ( 33932 ).

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van harte welkom. 

De algemene beraadslaging wordt geopend. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Voorzitter. Wij praten vandaag over de eenmalige koopkrachttegemoetkoming waarvoor het kabinet 70 miljoen heeft gereserveerd en waardoor mensen met een laag inkomen een eenmalig extraatje kunnen krijgen van €70 tot €100. Ik heb een specifieke vraag en daarna een veel principiëlere. De specifieke vraag gaat over de uitvoeringskosten. Die zijn fors. Ik denk dat wij het daarover allemaal snel eens zijn. Het gaat om 10 miljoen op een totaal van 70 miljoen aan beschikbaar budget. Ik vraag dus nog een keer aan de staatssecretaris of zij echt geen mogelijkheden ziet om dat bedrag verder te verlagen. Ik neem aan dat er heel goed naar gekeken is, maar ik vind het toch een dusdanig hoog percentage, dat ik de vraag ook graag hier, op deze plek, nog een keer stel. 

Dan kom ik op mijn meer principiële bezwaar. Stelt u zich het volgende tafereel eens voor. Twee buurvrouwen spreken elkaar op straat. Een van de twee heeft net een baan gevonden. Voor 30 uur in de week is zij begonnen als schoonmaakster. Daar is zij trots op, en terecht. Zij is niet meer afhankelijk van de bijstand, zij heeft een baan, voorziet in haar eigen inkomen en is daar trots op. Maar dan spreekt zij haar buurvrouw. Die zat tot vorige maand met haar in de bijstand en komt nu vertellen dat zij een eenmalig extraatje van €70 heeft gekregen. Dat gunt de mevrouw die schoonmaakster is geworden, haar natuurlijk van harte, maar zij had dat extraatje ook goed kunnen gebruiken, want ook met een laag inkomen, net boven het minimumloon, is het geen vetpot. Ook zij meldt zich dus bij de gemeente en vraagt of zij dat extraatje ook krijgt. Dan kan het antwoord "nee" zijn. De gemeente kan zeggen: nee, wij hebben besloten om dit in de uitvoering alleen aan mensen met een uitkering te geven. 

Dat is niet de bedoeling. Wij zouden dat onbegrijpelijk, onwenselijk en onrechtvaardig vinden. Dat extraatje voor de minima in zware tijden vinden wij heel goed te verdedigen, maar dat moet dan wel gelden voor iedereen met een laag inkomen, of je nu een bijstandsuitkering hebt, werkt of bijvoorbeeld alleen een AOW hebt. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik hoorde de heer Van Weyenberg net zeggen: wij vinden dat het koopkrachtextraatje voor de lage inkomens heel goed te verdedigen is. Dat is mooi, maar ik heb de tegenbegroting van D66 voor 2014 gelezen. Ik vraag mij af wat daarin stond over deze koopkrachttegemoetkoming. Misschien kan de heer Van Weyenberg dat toelichten. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Zoals mevrouw Schouten beter dan wie dan ook in deze Kamer weet, hebben wij in het najaar ook afspraken gemaakt met het kabinet. Deze maatregel hebben wij daarbij niet teruggedraaid. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voor zover ik weet, is hier helemaal nooit gesproken over deze koopkrachttegemoetkoming. Over onderwerpen waarover niet gesproken is, kunnen wij toch van mening verschillen. Ik constateer dat D66 deze koopkrachttegemoetkoming in haar tegenbegroting gewoon keihard heeft geschrapt. Ik ben blij dat de heer Van Weyenberg nu aan de andere kant zit, maar ik wil toch graag nog een toelichting op de vraag waar dit veranderde standpunt vandaan komt. Ook wil ik graag weten wat de heer Van Weyenberg diep in zijn hart vindt. Hebben deze mensen nu recht op dat geld, ja of nee? 

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik kom nu precies toe aan wat ik diep in mijn hart vind. Deze afspraak is gemaakt. Hij stond in de Miljoenennota. In het Herfstakkoord hebben wij die afspraak niet gewijzigd. Mijn fractie steunt hem als we hem ook naar de letter uitvoeren. Die letter was, volgens pagina 78 van de Miljoenennota: "In 2014 wordt 70 miljoen euro van de koopkrachtenveloppe ingezet voor een eenmalige uitkering voor mensen met een inkomen tot 110% sociaal minimum." Mijn amendement strekt er dan ook toe om dat in de praktijk te brengen. 

De voorzitter:

Mevrouw Schouten, ik zie u gebaren dat u nogmaals wilt interrumperen. Ga uw gang. Wij voeren hier een debat. Als u allemaal meewerkt om het kort te doen, dan kunt u ook interrumperen. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Dan is de enige vraag nog: wat vindt de heer Van Weyenberg nu diep in zijn hart? Vindt hij, los van de gemaakte afspraken, dat die mensen nu wel recht hebben op dat extraatje of niet? 

De heer Van Weyenberg (D66):

Volgens mij heb ik dat net gewoon gezegd. 

Wij hebben die afspraak gemaakt. Hij staat in de Miljoenennota. Wij hebben daar in het Herfstakkoord geen verandering in gebracht. In het wetsvoorstel staat echter niet meer dat iedereen het krijgt, maar dat mensen met een uitkering het automatisch krijgen — dat lijkt mij ook efficiënt — en dat het bij andere mensen afhankelijk worden van de keuze van de gemeente of het extraatje wel of niet wordt toegekend. Dat lijkt mij niet wenselijk. Als je bijvoorbeeld alleen een AOW'tje of een baan op een laag minimum hebt, moet die belofte wat mij betreft ook gewoon worden nagekomen. Daarom dient mijn fractie dan ook een amendement in: gelijke monniken, gelijke kappen; de gemeente moet het ook geven aan mensen die bijvoorbeeld een baan hebben met minimumloon of die een AOW hebben en die om dit extraatje komen vragen. Ik heb al heel wat bemoedigende reacties in de pers mogen lezen. Ik hoop dat de staatssecretaris en overigens ook de Kamer dit amendement steunen. 

De voorzitter:

Het amendement van de heer van Weyenberg heeft stuk nr. 8. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Dat is op zich een nobel streven, maar daarmee heeft de heer Van Weyenberg er nog niet voor gezorgd dat de werkende armen dat geld ook krijgen. Klopt dat? Neemt de heer … 

De voorzitter:

We doen één vraag tegelijk. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Dit was het tweede deel van mijn vraag. 

De voorzitter:

Klopt dat? 

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik heb met dit amendement geprobeerd te regelen dat de gemeente geen "nee" mag verkopen aan iemand die zich bij de gemeente meldt en kan aantonen dat hij een inkomen heeft dat lager is dan 110% van het sociaal minimum. Volgens mij heb ik dat ermee geregeld. Ik hoop dat dit amendement gesteund wordt. Anders lukt dat niet. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Daarmee blijft echter nog steeds staan, wat de staatssecretaris zelf in de stukken ook erkend, dat 30% van die groep niet bereikt zal worden. Waarom regelen we niet dat iedereen met dat lage inkomen een tegemoetkoming verstrekt krijgt via de Belastingdienst, die beschikt over alle gegevens? Dat zou mijn voorstel zijn. Dan gaat het geld niet op aan de bureaucratie en aan de dure uitvoering. Het geld komt dan ook terecht bij de groep voor wie de heer Van Weyenberg plotseling zegt op te komen. Dat kunnen we dan goed regelen. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Volgens mij komt mijn fractie al veel langer op voor werkenden. Ik denk bijvoorbeeld even aan datgene wat we met het Herfstakkoord in de eerste schijf hebben geregeld. Dat was goed voor werkenden en ook voor gepensioneerden. Los daarvan, als de uitvoering goedkoper kan en we mensen nog beter kunnen bereiken, ben ik daar altijd voor. Mevrouw Karabulut heeft daar een voorstel voor. Ik ben nieuwsgierig naar de reactie van de staatssecretaris. Ik ga er eigenlijk van uit dat ze daar al goed naar gekeken heeft, maar ik laat me graag verrassen door een slimme oplossing. De kern is natuurlijk dat mensen zich in het huidige voorstel zelf moeten melden. Alleen wij regelen dan dat er geen "nee" wordt verkocht. Dat vind ik winst. Dat zei mevrouw Karabulut net zelf ook. Ik ga er overigens ook van uit dat er goede voorlichting plaatsvindt. Volgens mij zegt het kabinet dat ook gewoon toe. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Dat is inderdaad winst. Het kan uitgevoerd worden door de Belastingdienst. Het is een kwestie van willen. Neemt de heer Van Weyenberg het dan voor lief dat als de staatssecretaris dat niet doet, sowieso 30% van de mensen geen gebruik zal kunnen maken van deze regeling? Sterker nog, er zijn andere onafhankelijke onderzoeken waaruit blijkt dat zelfs de helft van de mensen niet bereikt wordt door individuele regelingen waar zij zelf aanspraak op moeten maken. Neemt de heer Van Weyenberg het dan voor lief dat het voor veel mensen eigenlijk een beetje een fopspeentje is? 

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik zou €70 tot €100 erbij geen fopspeen willen noemen, zeker als het om een laag inkomen gaat. Ik neem aan dat mevrouw Karabulut dat ook niet doet. Natuurlijk willen we er allemaal voor zorgen dat mensen die er recht op hebben, er ook om gaan vragen. Daarom vroeg ik ook net aan de staatssecretaris, ook in reactie op een vraag van mevrouw Karabulut, hoe we ervoor kunnen zorgen dat het gebruik ervan door mensen die er recht op hebben — en die er wat mij betreft ook echt recht op moeten krijgen — zo groot mogelijk is? 

De heer Potters (VVD):

Voorzitter. Het kabinet heeft in augustus 2013 besloten tot een eenmalige uitkering in 2014 voor mensen met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum. De fractie van de VVD kan zich vinden in deze eenmalige regeling voor 2014, aangezien deze geldt voor alle mensen, dus ook werkenden, met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum, ongeacht de bron van het inkomen en ongeacht het vermogen. Concreet gaat het om een eenmalige tegemoetkoming van €70, €90 of €100, afhankelijk van je leefsituatie. 

Bij de uitwerking van deze koopkrachttegemoetkoming zijn voor de VVD drie zaken van belang. Dat is allereerst het feit dat werken moet lonen. Voorts moet de regeling uitvoerbaar zijn en moet er beleidsvrijheid zijn voor gemeenten. Ten slotte moeten de uitvoeringskosten zo laag mogelijk zijn. 

De VVD-fractie heeft over het eerste punt schriftelijke vragen gesteld, teneinde meer duidelijkheid te krijgen over de vraag, aan wie deze eenmalige koopkrachtreparatie daadwerkelijk wordt toegekend. 

De voorzitter:

Ik verifieer even of mevrouw Karabulut op het eerste stuk van de heer Potters wil interrumperen. Heb ik dat goed begrepen? 

Mevrouw Karabulut (SP):

Op het stuk? 

De voorzitter:

Ik bedoel op het stuk voordat de heer Potters specifiek kwam te spreken over de punten een, twee en drie, waarvan hij het eerste punt nu genoemd heeft. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik wilde bij een van die punten aanhaken, maar ik wil best even wachten. 

De voorzitter:

Laten we dat doen. Gaat u verder, mijnheer Potters. 

De heer Potters (VVD):

Voor de VVD is het van cruciaal belang dat werkenden die in aanmerking komen voor de koopkrachttegemoetkoming, deze ook ontvangen. Kan de staatssecretaris de fractie van de VVD toezeggen dat iedereen die onder de definitie valt, onder wie werkenden maar ook AOW'ers, en die zich meldt bij de gemeente, gegarandeerd deze tegemoetkoming krijgt? Kan de staatssecretaris garanderen dat dit gebeurt binnen het bedrag van 70 miljoen euro dat daarvoor beschikbaar is? 

Het tweede punt is de uitvoerbaarheid en de beleidsvrijheid van gemeenten. Voor de VVD is het van belang dat de regering aan gemeenten maximale beleidsvrijheid geeft. Dit is in lijn met de decentralisatiegedachte en het gegeven dat gemeenten integraal verantwoordelijk zijn voor schuldhulpverlening. Gemeenten moeten zelf de vorm kunnen kiezen en kunnen bepalen hoe ze dit willen uitkeren, zolang rechthebbenden er maar aanspraak op kunnen maken. Op deze manier worden de uitvoeringskosten voor gemeenten ook zo laag mogelijk gehouden. Kan de staatssecretaris aangeven in hoeverre dit wetsvoorstel in lijn is met dit voor de VVD belangrijke uitgangspunt? 

Mevrouw Karabulut (SP):

Het wetsvoorstel is in strijd met dit uitgangspunt van de VVD en de heer Potters, aangezien er een maximum is gesteld aan de hoogte, namelijk 110% van het wettelijk sociaal minimum. Zit je daar net boven, bijvoorbeeld tot 120% — die groep behoort ook tot de werkende armen — dan kun je er geen aanspraak op maken. Ik heb een voorstel om die beperking eruit te halen en om daarmee gemeenten meer mogelijkheden te bieden om maatwerk te leveren, maar vooral om de armoedeval te bestrijden. Kan ik steun van de VVD verwachten? 

De heer Potters (VVD):

Volgens mij is het voor gemeenten juist heel erg goed uitvoerbaar als er een grens wordt gehanteerd van 110% of een andere grens. Als je het vrijlaat, wordt het juist moeilijker. Ik heb ook een vraag aan mevrouw Karabulut over haar voorstel. Heeft zij überhaupt nagedacht over de dekking? Dit voorstel is gebaseerd op 70 miljoen, met een grens van 110%. Mevrouw Karabulut wil die grens loslaten. Dat betekent dat in principe een heel groot deel van de Nederlanders eronder kan vallen. Volgens mij is er in haar voorstel helemaal geen rekening gehouden met de dekking. Op dat punt kan ik het dan ook echt niet ondersteunen. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Over die dekking kunnen we spreken. Ik wil het ook best vastzetten op 120%, maar ik dacht — maar goed, de VVD is daar nogal wisselend in — dat het voor de VVD heel belangrijk was dat gemeenten zelf mogen beslissen. Gemeenten zijn zo verstandig om het niet al te gortig te maken. Dat zegt de VVD normaal gesproken ook. Die 120% zal in SP-gemeenten gangbaar zijn. Sterker nog, in Amsterdam wordt 120% voortaan gehanteerd voor armoederegelingen. Nogmaals stel ik de vraag: is de heer Potters het met mij eens dat die grens, met name voor de groep die net boven die 110% van het wettelijk sociaal minimum zit, onwenselijk is en dat die grens maatwerk bemoeilijkt. 

Voorzitter, met uw permissie, wil ik nog één voorbeeld voorleggen. Een alleenstaande ouder die niet werkt en die een inkomen heeft van €1.047, komt wel in aanmerking voor die €90. Maar een alleenstaande ouder die werkt en die net €100 meer aan inkomen heeft, komt daarvoor niet in aanmerking. Hoe legt de heer Potters dat uit? 

De heer Potters (VVD):

We hebben een duidelijke afspraak gemaakt over die 70 miljoen en de groep waaraan het toegekend wordt. Daar willen we ons als VVD ook aan houden. Het is van cruciaal belang dat de werkenden — in mijn bijdrage heb ik de staatssecretaris ook nadrukkelijk om een toezegging op dit punt gevraagd — die onder het criterium vallen, ook deze uitkering krijgen. Het lijkt mij dat die 110% — die grens hanteren we ook op andere normen — een goede grens is. Gemeenten kunnen daar goed mee uit de voeten. 

De voorzitter:

Geeft mevrouw Karabulut nog antwoord op de vraag van de heer Potters over de dekking? Ik bewaak hier de gang van zaken. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik vind het fantastisch zo'n inhoudelijk geïnteresseerde voorzitter. 

De voorzitter:

Dat is ons werk. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik wil uw vraag graag beantwoorden, voorzitter, alsmede de vraag van de heer Potters. De heer Potters zou zeggen: in dat geval is het ook aan de gemeenten om daarvoor de dekking te regelen. Als de heer Potters mij steunt, zullen wij bij de begroting, bij Prinsjesdag prachtige voorstellen doen om werkende armen en de armoede in het land echt te bestrijden. 

De heer Potters (VVD):

U kent de VVD als een partij die, als zij voorstellen doet, daar ook dekking voor heeft. De SP doet heel veel voorstellen waar nooit dekking voor is. Dat ga ik echt niet ondersteunen. Het lijkt mij verstandig dat ik naar mijn volgende punt ga. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik moet even iets rechtzetten. 

De voorzitter:

Het moet niet, maar het mag wel. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Het moet van mijzelf, voorzitter. Ik maak dat uit, niet u. Dat weet u ook. 

De voorzitter:

Wel als het buiten de orde is, maar goed, u werd aangesproken. Ga uw gang. 

Mevrouw Karabulut (SP):

De heer Potters verkondigt onwaarheden. Wij hebben altijd keurig netjes tegenbegrotingen ingediend. Onze verkiezingsprogramma's worden doorgerekend. Wij zijn een financieel zeer verantwoorde partij. Het is wel waar dat wij andere financiële keuzes maken. Zo kiezen wij ervoor om de topmanagers niet te laten graaien, maar de mensen met de laagste inkomens en het midden- en kleinbedrijf te ondersteunen. Daarin verschillen wij, ja. 

De heer Potters (VVD):

Ik ben blij dat te horen en ik ga ervan uit dat het voorstel van de SP wordt aangepast en dat het wordt voorzien van een dekking voordat het in stemming wordt gebracht. 

De heer Van Weyenberg (D66):

De heer Potters zegt dat werkenden gewoon recht moeten hebben op het extraatje als zij minder dan 110% van het minimum verdienen. Ik neem aan dat de heer Potters vindt dat hetzelfde geldt voor iemand met bijvoorbeeld alleen AOW. Is hij van zins om het amendement te steunen dat door D66 is ingediend, om ervoor te zorgen dat werkenden en gepensioneerden met een laag inkomen dus ook echt dat recht krijgen waar de heer Potters om vraagt? 

De heer Potters (VVD):

In mijn bijdrage heb ik specifiek de AOW'ers genoemd, dus dat klopt. Ik heb ook aangegeven dat een van de punten uitvoerbaarheid en beleidsvrijheid voor gemeenten betreft. Wij hebben daar in het kader van de decentralisatie hele discussies over gevoerd. Ik zou graag van de staatssecretaris willen weten hoe zij het amendement van D66 beoordeelt, voordat ik daarover een uitspraak doe. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Dat vind ik toch een beetje jammer. De VVD komt altijd op voor werkenden. De heer Potters zegt nu dat hij ook opkomt voor AOW'ers. Die moeten er recht op hebben, zegt hij in zijn eigen inbreng. Nu ligt er een amendement van mijn fractie dat ervoor zorgt dat het recht dat mensen in de bijstand krijgen, dat extraatje, ook geldt voor mensen met alleen een AOW'tje of voor werkenden met een laag inkomen, en nu moet de heer Potters daarover nadenken. Snapt de heer Potters dat mij dat wat verbaast? 

De heer Potters (VVD):

Ik vind het altijd bijzonder leuk als de heer Van Weyenberg zich over dingen verbaast, maar het gaat om het volgende. Als de staatssecretaris kan aangeven dat de toezegging die ik op dit punt heb gevraagd voldoende is om een en ander op deze manier in de wet te verankeren, zou ik op zichzelf genomen tevreden zijn. Als blijkt dat dit niet het geval is, wil ik goed nadenken over het amendement dat u hebt ingediend. Het tweede punt, uitvoerbaarheid en beleidsvrijheid voor gemeenten, is voor de VVD van cruciaal belang. Ik wil graag eerst het advies van de staatssecretaris over uw amendement op dat punt horen, voordat ik er nu al een definitief ja op kan zeggen. Ik zal er echter zeer serieus naar kijken. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Het is toch van tweeën één. Of er is vrijheid voor gemeenten: het moet voor mensen in de bijstand en het mag voor werkenden en gepensioneerden. Zo is het nu in het wetsvoorstel. Of je zet gewoon in de wet, zoals in ons amendement, dat je als gemeente deze mensen geen nee mag verkopen. Het kan niet allebei waar zijn. Waar kiest de heer Potters nu voor? 

De heer Potters (VVD):

Volgens mij is het heel duidelijk. Wij willen volledige beleidsvrijheid met betrekking tot de hoe-vraag. Hoe gaan gemeenten het doen? Dat is de beleidsvrijheid die wij graag willen zien. Het gaat ons er ook om, de uitvoeringskosten zo laag mogelijk te houden. Wij zijn het er echter beiden met elkaar over eens dat werkenden en mensen in de AOW dit gewoon moeten kunnen krijgen op het moment dat zij er aanspraak op moeten doen. Als ik die toezegging krijg, ben ik tevreden. Maar het moet dan wel echt een harde toezegging zijn. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

De heer Potters van de VVD verweet zojuist mevrouw Karabulut van de SP dat zij met een ongedekt voorstel komt en betoogde — zoals de VVD vaak doet — dat alles gedekt moet zijn en rond moet lopen. Er is 70 miljoen beschikbaar. Erkent de heer Potters dat met die 70 miljoen en de regeling zoals die er nu ligt, voor 100% van de mensen in de bijstand dit extraatje gaat gelden, maar dat het voor een derde van de werkenden niet gaat gelden? Het adagium "werken moet lonen" gaat dus voor die een derde niet gelden, want zij krijgen iets niet wat bijstandsgerechtigden automatisch krijgen. 

De heer Potters (VVD):

In het voorstel van de heer Heerma heb ik gezien dat 30% wel in aanmerking komt, maar daar mogelijk geen aanspraak op zal maken. Ik vind het een terechte vraag, want het gaat erom dat iedereen die zich bij de gemeente meldt het ook uitgekeerd krijgt. Ik begrijp het probleem voor de gemeente dat zij niet voor iedereen inzichtelijk heeft of men aan de voorwaarden voldoet, want iemand die geen uitkering heeft, staat niet in het bestand. De heer Heerma zal het echter wel met mij eens zijn dat werkenden en AAW'ers die daarop aanspraak maken dat net als mensen in de bijstand toegezegd moeten krijgen. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Volgens de huidige regeling zullen drie op de tien werkenden die minder dan 110% van het minimumloon verdienen, deze uitkering niet krijgen. Als dat meer wordt, moet de heer Potters namelijk ook een dekking zoeken. Op dat gebied zit er in de voorgestelde regeling toch spanning met het adagium dat werken moet lonen, omdat dit voor alle bijstandsgerechtigden wel automatisch geldt. In het voorbeeld van de heer Van Weyenberg kan degene die net vanuit de bijstand is gaan werken en geen aanspraak op de regeling maakt omdat hij die niet gezien heeft, na een aantal maanden alsnog van zijn buurman die nog in de bijstand zit, te horen krijgen dat hij wel automatisch een extraatje heeft gehad. Voor de drie op de tien — bijna een derde van de werkenden — is er dan toch spanning met het principe dat werken moet lonen. 

De heer Potters (VVD):

Om die reden vraag ik de staatssecretaris ervoor te zorgen dat het extraatje toegezegd en uitgekeerd wordt als mensen daar aanspraak op maken. Het kan voor deze groep helaas alleen maar op deze manier. Ik heb de staatssecretaris ook gevraagd of dit allemaal binnen het budget van 70 miljoen past. Misschien kan de vraag hoe het zit met de 30% no-show daaraan worden toegevoegd. Waarop is dat precies gebaseerd? Dat is de vraag van de heer Heerma, die ik ook namens de VVD aan de staatssecretaris stel. 

Mevrouw Karabulut (SP):

In het verlengde hiervan heb ik nog een vraag. Het kan op een eenvoudiger, goedkopere en overzichtelijker manier geregeld worden door het bij het Rijk te houden. Het is inkomensbeleid en het is rijksbeleid, zo schrijft ook de staatssecretaris. Steunt de heer Potters de gedachte om dat via de Belastingdienst te doen, opdat iedereen ook inderdaad wordt bereikt? 

De heer Potters (VVD):

Hier blijkt uit dat de SP en de VVD echt anders rekenen. Als deze maatregel over heel Nederland door de Belastingdienst wordt uitgevoerd, zullen de uitvoeringskosten zo hoog worden dat we niet eens aan die 70 miljoen zullen komen. Het is echt onzin om te denken dat het gratis is als de Belastingdienst het doet. Ook daar zijn uitvoeringskosten aan verbonden. Naar mijn mening is dit de goedkoopste manier om zo veel mogelijk geld binnen het budget uit te keren. Iets anders is het natuurlijk als het mevrouw Karabulut niet om de hoogte van het bedrag gaat en het naar beneden mag worden bijgesteld, omdat het binnen het budget moet gebeuren, maar wel zeker via de Belastingdienst. Dat kan volgens mij niet haar overtuiging zijn. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Er zijn verschillende manieren. Je kunt bijvoorbeeld aanhaken bij bestaande regelingen. Ik heb de berekeningen niet gezien, eerlijk gezegd. Wellicht weet de heer Potters meer dan ik. Ik heb geen berekeningen gezien, ook niet in de stukken van de staatssecretaris, waaruit zou blijken dat het een dure gebeurtenis voor de Belastingdienst zou zijn. Ik heb het althans over de stukken die in mijn bezit zijn en die wij allemaal via de officiële kanalen hebben gekregen. Nogmaals, het gaat mij in eerste instantie om het principe. Is de heer Potters bereid om daarover na te denken in plaats van direct alles op te blazen? Ik probeer een praktische oplossing te vinden. 

De heer Potters (VVD):

In mijn derde punt heb ik ook vragen over de uitvoeringskosten. Die zijn inmiddels al 10 miljoen. Het zal zeker niet goedkoper zijn als we het via de Belastingdienst doen. Ik vind het echter prima als mevrouw Karabulut die vraag nog wil stellen; het gaat er mij om dat de uitvoeringskosten zo laag mogelijk zijn. Ik ben ervan overtuigd dat het een dure optie is om het via de Belastingdienst te verstrekken. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Maar de heer Potters heeft dus geen berekeningen, zoals hij zojuist suggereerde. 

De heer Potters (VVD):

Ik heb helemaal niet gesuggereerd dat ik berekeningen heb. Ik heb gewoon mijn gezonde verstand gebruikt. Volgens mij is het per definitie een duurdere regeling als zij via de Belastingdienst wordt uitgevoerd. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De heer Potters zegt dat hij de 30% no-show, de groep die niet komt opdagen, wil bereiken omdat dit vooral de werkenden zijn. Als wij daar heel succesvol in zijn, wie gaat dat dan betalen volgens de heer Potters, het Rijk of de gemeenten? 

De heer Potters (VVD):

Dat is een als-danvraag. Ik heb uit de stukken begrepen dat de berekening is gebaseerd op aannames van het ministerie. Daar ben ik van uitgegaan. Ik hoop dat zo veel mogelijk mensen aanspraak op de regeling maken. Als iemand die aan de voorwaarden voldoet, per definitie geen gebruik van de regeling wil maken, vind ik het ook goed. Het is aan eenieder om die keuze te maken. Ik ga ervan uit dat dit een logische berekening is en wacht het antwoord van de staatssecretaris af. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Los van de logische berekeningen hoorde ik de heer Potters net zeggen dat hij de werkenden ook graag wil bereiken, omdat hij dat eerlijker vindt. Ik snap het als hij dat zo zegt. Het kan wel een als-danredenering zijn, maar als we het er allemaal mee eens zijn dat we iedereen moeten bereiken en we zijn daar zeer succesvol in, gaat dat extra budget kosten. Sluit de heer Potters uit dat dit budget op het bordje van de gemeenten terechtkomt? Vindt hij dat het Rijk daar een verantwoordelijkheid in heeft? 

De heer Potters (VVD):

Ik vind dat het Rijk verantwoordelijk is voor een wetsvoorstel dat een sluitende dekking heeft. Als de staatssecretaris aangeeft dat ze de hele groep mensen die van de regeling gebruik gaat maken, met het budget van 70 miljoen euro kan betalen, dan ga ik daarvan uit. Ik heb er vragen over, daar hoop ik zo aan toe te komen, maar dit is gewoon een aanname die ik doe en ik kan echt niet gaan speculeren over de situatie waarin het niet gebeurt. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De heer Potters hoeft niet te speculeren. Hij hoeft alleen maar uit te sluiten dat de eventuele rekening op het bordje van de gemeente terechtkomt. Hij kan gewoon aangeven of hij het met mij eens is dat dit niet mag gebeuren. 

De heer Potters (VVD):

Dat ga ik niet doen, omdat ik nog niet weet of dat de conclusie is. Ik ga ervan uit dat deze regeling binnen het budget uitgevoerd kan worden en dat iedereen bereikt wordt, zeker ook de werkenden en de AOW'ers. Op het moment dat het boven het budget uitkomt, is het volgens mij aan de staatssecretaris om daar een oplossing voor te vinden. Daar ga ik nu niet op vooruitlopen. 

De voorzitter:

De heer Potters vervolgt zijn betoog. Gaat u verder. 

De heer Potters (VVD):

Voorzitter. De VVD is ontevreden met de hoge uitvoeringskosten van deze eenmalige koopkrachtreparatie. Op een bedrag van 70 miljoen zijn de uitvoeringskosten circa 10 miljoen euro. Hierbij zijn de kosten van de voorlichting van het Rijk over de regeling niet eens inbegrepen, terwijl voorlichting wel heel belangrijk is. De vraag is of belastinggeld, dat wordt opgebracht door werkend Nederland, op deze manier doelmatig wordt besteed. De VVD gaat er dan ook van uit dat dit een eenmalige reparatie is en dat dergelijke relatief kleine koopkrachttegemoetkomingen in de toekomst doelmatiger worden uitgevoerd. 

Ik heb nog twee vragen. Kan de staatssecretaris garanderen dat het een eenmalige uitkering blijft? Kan hij zeggen of deze eenmalige regeling doelmatig is en hoe de hoge uitvoeringskosten van circa 14% zich verhouden tot het bedrag dat wordt uitgekeerd? 

De heer Madlener (PVV):

Voorzitter. Ik val in voor mijn collega Machiel de Graaf, die in een ander debat verplichtingen heeft. Ik heb mij enigszins in het onderwerp verdiept, maar ik ken niet alle details van de wet. Ik zal graag de inbreng geven, maar ben terughoudend met interrupties. 

Tegemoetkomingen in koopkracht vindt de PVV-fractie slechts een lapmiddel, een doekje voor het bloeden. Het is een nivelleringsdruppeltje op een gloeiende plaat, te kenmerken als incidenten- en symboolpolitiek. Dit soort maatregelen draagt bij aan de armoedeval. Als je een baan hebt, ben je in sommige gevallen slechter af dan mensen die een uitkering hebben. De doelgroep wordt verruimd naar inkomens tot 110% van het sociaal minimum. Dat lijkt sympathiek, maar de invulling die eraan gegeven wordt, leidt mogelijk tot willekeur en de facto ongelijke behandeling, doordat gemeenten de regeling moeten uitvoeren. Daarover is door mijn voorgangers al gesproken. Wij vinden dat ongewenst. Bijstandsgerechtigden krijgen de uitkering allemaal van de gemeente, maar werkenden moeten er zelf om vragen en zullen deze niet allemaal krijgen. Dat vinden wij ongewenst. 

Ons tweede bezwaar is dat het een dure en inefficiënte maatregel lijkt, want maar liefst 14% gaat op aan uitvoeringskosten. Kan dat niet goedkoper en efficiënter, wellicht door belastingen? Die vraag leg ik graag neer bij de staatssecretaris. 

Het teken dat de regering wil geven, is voor ons vooral symboolpolitiek. Wij zouden veel liever voor belastingverlaging gaan, in het bijzonder voor de werkenden. Is de staatssecretaris bereid om naar de uitvoeringskosten te kijken? Desnoods kan zij ervoor zorgen dat alle ambtenaren de maatregel binnen de huidige fte-bezetting uitvoeren. 

De PVV is voor lastenverlichting en meer koopkracht, meer banen en meer welvaart voor iedereen. De PVV is niet voor dit soort lapmiddelen. 

Met mijn laatste vraag doel ik in feite op de Bulgarenfraude die wij allemaal kennen: kan deze toeslag ook geëxporteerd worden? 

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. De PvdA is blij dat dit jaar de koopkracht van minima wordt versterkt met een eenmalig extra bedrag. Daardoor worden de effecten van de crisis een beetje verzacht en eerlijker verdeeld en dragen de mensen met de sterkste schouders de zwaarste lasten. De doelgroep voor de koopkrachtverbetering — het is al een paar keer gezegd — wordt gevormd door de minimahuishoudens met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum. Het betreft dus zowel mensen met een bijstandsuitkering en werkenden met een laag inkomen, als ouderen met alleen AOW of een klein pensioen. Wat de PvdA betreft, ontvangt iedereen die tot die doelgroep behoort dit extraatje. Wij vinden het prima dat dit via de gemeente loopt, als iedereen die er recht op heeft, het extraatje maar krijgt en het niet geweigerd kan worden. Mijn fractie is dan ook zeer benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris op het amendement van de heer Van Weyenberg waarin wordt voorgesteld om het op die manier te regelen. 

De voorzitter:

Mevrouw Karabulut heeft over uw algemene standpunt een vraag, heb ik de indruk. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Erkent mevrouw Hamer dat dit slechts een doekje voor het bloeden is? 

Mevrouw Hamer (PvdA):

Mevrouw Karabulut heeft dit al een aantal keren gevraagd. Ik vind het heel lastig om iets wat voor mensen heel belangrijk kan zijn — in de ogen van mevrouw Karabulut is het misschien heel weinig, maar voor de mensen kan het heel belangrijk zijn — een doekje voor het bloeden te noemen. Ik zal echt niet zeggen dat met dit extraatje alle problemen van de mensen worden opgelost, dat realiseert iedereen zich, maar ik denk dat het een welkome bijdrage is voor de gezinnen die het moeilijk hebben. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik zal het concreter maken. Dit jaar wordt er ongeveer 140 miljoen weggehaald bij deze groep, de 10% mensen met de laagste inkomens, door verlaging van het sociaal minimum. Vindt mevrouw Hamer dit rechtvaardig? En dit is dan nog maar één van de maatregelen. Ik heb het nog niet over het eigen risico van €350, de hogere huren, het afschaffen van de WTCG en het verlagen van het sociaal minimum. 140 miljoen haalt het kabinet weg. Nu wordt 70 miljoen teruggegeven aan de mensen, en dan ook nog eens via een heel ingewikkelde uitvoeringspraktijk. Hoe kan mevrouw Hamer dat anders noemen dan een doekje voor het bloeden? 

Mevrouw Hamer (PvdA):

Volgens mij heb ik op deze vraag zojuist antwoord gegeven. Voor de mensen die het betreft, gaat het om een bijdrage die zij heel goed kunnen gebruiken. Dat kan ik nog wel tien keer herhalen, maar volgens mij heb ik dat wel verantwoord. Mevrouw Karabulut weet dat ook van mij. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Dat ontken ik ook niet; dat is zo. Mijn vraag is alleen — ik hoopte daarop een bevestigend antwoord te horen van mevrouw Hamer — of het niet beter is om te stoppen met alle grote maatregelen waardoor het grote inkomensverlies, juist bij deze groepen en de middeninkomens, heel hard aankomt. In dat geval hoeven wij ook niet met dit soort wetjes eenmalig hele bureaucratieën op te tuigen om het bloeden een beetje te stelpen. Dat is mijn vraag. Vindt mevrouw Hamer ook niet dat wij daarnaar zouden moeten zoeken? 

Mevrouw Hamer (PvdA):

De Partij van de Arbeid en ik zeker hebben in elk debat dat wij hebben gevoerd, gekeken naar de onderkant van het loongebouw, naar de mensen met een uitkering. Ik denk ook aan de kindmaatregelen, waarbij wij extra compensatie hebben gezocht voor de mensen die het het meest moeilijk hebben. Deze maatregel past daarin en daarom ben ik blij dat die er is. Ik wil daarom ook graag — en dan ben ik weer terug bij mijn eigen betoog — dat iedereen die daar recht op heeft, dat daadwerkelijk kan krijgen. 

Ik wil nog drie zorgpunten meegeven aan de staatssecretaris. Allereerst is dat de communicatie. In het eerdere debat tussen de collega's werd daar ook al aandacht aan besteed. Hoe zorgen wij ervoor dat iedereen weet dat hij dit kan krijgen, dan wel kan aanvragen? Ik heb verder begrepen dat voor een deel van de doelgroep het WWB-regime uit de fraudewet van toepassing is. Dat kan betekenen dat als mensen per ongeluk verkeerde informatie geven, zij een boete kunnen krijgen die, bij wijze van spreken, hoger is dan de uitkering. Ik wil dus graag precies weten hoe dat zit. Dit lijkt mij in ieder geval ongewenst. Ten slotte heb ik nog een punt dat al vaker naar voren is gekomen, namelijk de hoge uitvoeringskosten. Hoe zouden wij de uitvoeringskosten nog verder kunnen drukken? 

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik heb wel een vraag, maar om te beginnen wil ik mevrouw Hamer danken voor haar vriendelijke woorden over mijn amendement. Mijn vraag gaat over de fraudewet. Mevrouw Hamer zegt dat het toch eigenlijk gek is dat als je een voordeel hebt van €70 en je maakt een vergissing, je een boete kunt krijgen die twee keer zo hoog is. Maak ik daaruit op dat de fractie van de Partij van de Arbeid het ook eens is met die fracties in dit huis die vinden dat de fraudewet überhaupt daarop zou moeten worden aangepast? Nog los van of het nu deze maatregel is of een andere, kan de minimumboete in dit soort gevallen tot heel schrijnende gevolgen leiden voor mensen. Voor een kleine vergissing krijgen zij dan een veel grotere boete. 

Mevrouw Hamer (PvdA):

De heer Van Weyenberg voert het debat daarover zeer regelmatig met mijn collega Kerstens. Met zijn goedvinden beperk ik mij vanavond even tot deze situatie en dat lijkt mij, omdat het ook over een eenmalig bedrag gaat, nogal ingewikkeld. 

De voorzitter:

Hebt u nog een tweede toelichtende vraag, mijnheer Van Weyenberg? 

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik heb inderdaad nog een tweede vraag. Mevrouw Hamer mag daarnaar verwijzen, maar het punt dat zij maakt is wat mij betreft een perfecte illustratie van het probleem waartegen wij ook buiten dit wetsvoorstel aanlopen. Ik kijk dan ook vol vertrouwen uit naar de samenwerking met de collega's van mevrouw Hamer om dat probleem op te lossen. 

De voorzitter:

Dat is dus geen vraag en mevrouw Hamer geeft ook geen antwoord. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. Ik ben blij om de staatssecretaris weer eens te zien. De Kamer weet dat niet, maar in de commissie vecht ik echt als een leeuwin om een aantal debatten met haar te kunnen voeren. De heer Potters wil dat echter niet; hij stelt alles maar uit. Maar goed, dit is het eerste moment, dus het is zover. De staatssecretaris weet dan in elk geval dat zij hem daarop kan aanspreken. Ik ben er namelijk van overtuigd dat de staatssecretaris hier heel vaak en heel graag haar plannen wil verdedigen en dat zij de problemen die wij, de volksvertegenwoordigers, signaleren graag met ons samen wil oplossen. 

De voorzitter:

De heer Potters voelt zich kennelijk aangesproken. Ga uw gang. 

De heer Potters (VVD):

Ik heb geen vraag, maar meer een opmerking. Ik moet toch constateren dat zowel de Participatiewet als de Wet werk en bijstand in vlot tempo in de Tweede Kamer liggen en binnenkort ook in de Eerste Kamer. Volgens mij wordt er dus heel weinig uitgesteld, in ieder geval niet de dingen die erg belangrijk zijn. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik heb dat ook niet gezegd. 

De voorzitter:

Laten wij maar doorgaan met waar wij vandaag voor bijeen zijn. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Jazeker, voorzitter. Ik ben dus blij dat de staatssecretaris er is en ik ben ook blij dat zij nu met een maatregel komt die niet iets van mensen afpakt, maar ondersteuning biedt aan mensen met lage inkomens. Alvorens ik inga op de wijze waarop deze maatregel wordt uitgevoerd en op de plannen van de staatssecretaris, wil ik toch een bredere context schetsen. Misschien tot vervelens toe, maar ik vind het belangrijk. Wij spreken hier over een eenmalige koopkrachttegemoetkoming voor 2014 van €70, €90 of €100, al naar gelang je gezinssituatie, terwijl er miljardenbezuinigingen aan vooraf zijn gegaan. Die context bedoel ik. 

Een andere context is dat dit een tijd is waarin ik — het zal bij collega's niet anders zijn — steeds meer zorgelijke signalen krijg van mensen die het simpelweg niet meer redden. "Ik heb €40 per week vrij te besteden. Ik moet kiezen tussen medicijnen of eten. Kies ik voor medicijnen, dan heb ik niets te eten. Kies ik voor eten, dan heb ik geen medicijnen. Wat maakt het uit? Wat moet ik nog? Van beide ga ik dood." Dit is niet overdreven, verzonnen of wat dan ook. Dit soort mails krijg ik steeds meer en steeds vaker. Mensen kunnen het niet meer bolwerken en dat komt door de opeenstapeling van steeds duurder wordende zorg, een hoger eigenrisico, hogere huren, werkloosheid en dalende koopkracht. Ik wil de staatssecretaris erop wijzen dat de reële besteedbare inkomens van huishoudens in Nederland, van de normale huishoudens niet zijnde de top, al vijf jaar achtereen aan het slinken zijn. Die dalen gewoon. Mensen houden steeds minder over in hun portemonnee. 

Recent is er, tot mijn grote vreugde, een heel debat begonnen over de groeiende ongelijkheid in Nederland. De top 10% is er gemiddeld qua inkomen 23% op vooruitgegaan tussen 1970 en 2011, terwijl de laagste 10% er gemiddeld 30% op achteruit is gegaan. 1,4 miljoen mensen maken kans op armoede, onder wie 400.000 kinderen. Ook dit aantal is sinds 2010 gegroeid. Wat ik maar wil zeggen, is dat wij hier een kleine maatregel bespreken. Ja, mevrouw Hamer, die €0,20 per dag hebben mensen keihard nodig. Iedere cent is heel hard nodig, maar er is meer nodig is dan dat. Alles wat afgepakt wordt, compenseert dit bij lange na niet. Er is een serieus plan nodig ter bestrijding van die tweedeling, van de armoede. Ik vind het nog steeds en alweer tegenvallen dat de staatssecretaris daar nu geen werk van maakt. Dat ligt niet alleen bij haar. Dat ligt ook bij haar collega's. Deelt de staatssecretaris mijn mening dat een eenmalige tegemoetkoming aan mensen die het al jaar in, jaar uit niet redden en die zich de komende jaren met nog meer bezuinigingen en nog meer kosten geconfronteerd zullen zien, niet meer is dan een fooi? Ik hoor hier graag een reactie op. 

Is het ook niet beter om de oorzaken van die groeiende armoede en koopkrachtproblemen aan te pakken, in plaats van de gevolgen van de verarmingspolitiek te managen? Waarom — dit is een suggestie aan de staatssecretaris, en een vraag — heeft de staatssecretaris er niet voor gekozen om de verlaging van het sociaal minimum met 2,5% dit jaar, waarmee een bezuiniging gemoeid is van zo'n 140 miljoen, ongedaan te maken? In totaal moet deze maatregel overigens over een x aantal jaar een korting op jaarbasis van €2.000 op het sociaal minimum met zich meebrengen. Dat is heftig. Als je die ongedaan maakt, hoef je niet met dit soort ingewikkelde maatregelen achteraf te komen. Waarom kiest de staatssecretaris er niet voor om andere maatregelen aan te pakken, maatregelen die oorzaak zijn van het grote inkomensverlies en de verarming, zoals de beperking van de zorgtoeslag, de bevriezing van de kinderbijslag, de afschaffing van de WTCG en de hoge huren? Waarom niet minder kapot bezuinigen in plaats van eenmalige koopkrachttegemoetkomingen? Ik onderstreep hierbij nogmaals dat er in dit tijdperk vanaf 2015 nog veel meer op mensen afkomt en nog veel meer maatregelen, bezuinigingsmaatregelen, hun beslag krijgen. 

De voorzitter:

Er zijn niet veel mensen op de publieke tribune, maar men volgt ons wel. U had het over de WTCG. Dat staat voor Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten. Laten we proberen hier op zo'n manier te spreken dat mensen thuis ons ook kunnen volgen. Gaat u verder. 

Mevrouw Karabulut (SP):

U hebt helemaal gelijk, voorzitter. Dank u wel voor deze bijdrage. 

Ik kom nu op de maatregel zelf. De staatssecretaris kiest voor een maatregel waarover zij zelf al schrijft dat 30% van de mensen het geld niet zal ontvangen. Het gaat dus om drie op de tien mensen uit deze groep van meer dan 400.000 mensen. Deze mensen werken veelal, maar het gaat bijvoorbeeld ook om jonggehandicapten of om mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering. We weten dus van tevoren al dat de maatregel deels zal mislukken. Dat weten we al voordat de maatregel is ingevoerd. Voor de 455.000 huishoudens met een bijstandsuitkering, een aanvullende inkomensondersteuning, zal die verstrekking automatisch plaatsvinden. De andere helft, dus inderdaad ook bijvoorbeeld die hardwerkende schoonmaker of die oudere met een klein pensioen, krijgt dit niet. 

De staatssecretaris schrijft daarbij dat dit inkomensbeleid is. Als dit inkomensbeleid is, waarom zadelt zij dan gemeenten op met de uitvoeringsproblemen en waarom regelt zij dit dan niet via het Rijk? Dat zou bijvoorbeeld kunnen door te kiezen voor uitvoering door de Belastingdienst. Ik heb daarover vragen gesteld. De antwoorden op die vragen zijn zeer summier. Wordt daarvoor niet gekozen omdat de Belastingdienst het niet kan of anderszins? Ik vind het eerlijk gezegd redelijk brutaal om gemeenten op te zadelen met de rotzooi die het kabinet veroorzaakt. Gemeenten zien al heel veel andere taken op zich afkomen. Zij zien door de bomen het bos niet meer. Ik hoor van gemeenten dat het ingewikkeld en haast ondoenlijk is om de grote groep te bereiken. We hebben het vervolgens over de werkende arme, over het bestrijden van de armoedeval, over maatwerk en over vertrouwen in gemeenten. Dan zegt de staatssecretaris echter wel: ho, ho, u moet het uitvoeren, maar ook nog op mijn strikte voorwaarden. Daarbij gaat het om de top van 110% van het wettelijk sociaal minimum die zij erop zet. Daardoor komt een deel van de werkende armen hier niet voor in aanmerking. De alleenstaande ouder die keihard werkt en een inkomen heeft van laten we zeggen €1.050, heeft dus geen recht op de €90. Maar iemand die niet werkt en €1.040 ontvangt, dus net een tientje minder, heeft er wel recht op. Dat is toch gek? Waarom laat de staatssecretaris het niet aan de gemeenten over, zodat die zelf dat beleid kunnen vormgeven? 

Is de staatssecretaris op z'n minst bereid om inderdaad iedereen hetzelfde recht te geven, zoals de heer Van Weyenberg in zijn amendement heeft voorgesteld? Waarom neemt de staatssecretaris het advies van het uitvoeringspanel niet over? Ik doel op het advies om op grond van uitvoeringstechnische redenen af te zien van de verplichte terugvordering van de koopkrachttegemoetkoming in het kader van die fraudewet. Betekent dat dan dat een AOW'er die een aanvraag doet en een fout maakt bij het invullen van het formulier, die maximumboete krijgt opgelegd? Die maximumboete wordt in de fraudewet voorgeschreven. We hebben daarmee ontzettend veel problemen. De Nationale ombudsman kijkt hier nu naar en de minister is ook al bezig met een onderzoek op dit punt. Riskeert zo'n AOW'er dat hij zo'n boete opgelegd krijgt terwijl hij denkt €70 te ontvangen? Ik wil graag dat de staatssecretaris dit uitsluit. 

Hoe zit het verder inderdaad met de communicatie? Dit is een bizarre situatie. Vlak voor de gemeenteraadsverkiezingen deed de staatssecretaris er een persberichtje uit. Daarin stond dat er een tegemoetkoming zou zijn voor minima. Daardoor gingen al die mensen naar de gemeente bellen, maar de gemeenten hadden het geld nog niet. Vervolgens zegt de staatssecretaris tegen de gemeenten: u moet het wel op mijn voorwaarden doen, terwijl gemeenten eigenlijk stellen dat het heel complex, ingewikkeld en eigenlijk ondoenlijk is. Daarna gaat de staatssecretaris communiceren vanuit het Rijk, terwijl gemeenten ook iets moeten communiceren. Dat kan toch niet goed gaan? 

Dan is er nog het punt van de hoge uitvoeringskosten. Er is een budget van 70 miljoen. Daarvan gaat 10 miljoen op aan uitvoeringskosten. Waar zijn we nu helemaal mee bezig? Dit gebeurt, terwijl uit onderzoek blijkt dat bij de individuele aanvragen voor inkomensondersteuning het niet-gebruik zelfs nog hoger is. De helft bereikt de mensen dan namelijk niet. Ik roep de staatssecretaris op om haar huiswerk over te doen, om er serieus werk van te maken om de verarmingspolitiek te stoppen en om oog te hebben voor de reële noden van mensen. Er zijn echt wel betere maatregelen te verzinnen dan deze. 

De heer Potters (VVD):

Mevrouw Karabulut is net als de VVD van mening dat de uitvoeringskosten behoorlijk hoog zijn bij deze maatregel. Heeft zij berekend wat het kost om het via de Belastingdienst te doen, zoals zij voorstelt? Is dat goedkoper of duurder dan die 10 miljoen binnen dat budget van 70 miljoen? 

Mevrouw Karabulut (SP):

Het is uw maatregel. U hebt het verzonnen. Het is uw kabinet. Het gaat mij niet alleen om de uitvoeringskosten. Het is de keuze van de VVD, van deze coalitie, met steun, om heel veel regelingen te individualiseren. Als u zich goed herinnert, hebben wij bij de Wet werk en bijstand ook hierover gediscussieerd. De gemeenten zeiden dat het bureaucratischer en ingewikkelder is, en meer geld kost, omdat zij alles individueel moeten toetsen. Dat is één. 

De tweede reden waarom ik dit niet zie zitten, is dat de gemeenten aangeven dat het voor hen heel lastig is om dat te bereiken. De derde reden voor mijn voorstel om het via de Belastingdienst te doen, is dat je dan kunt aansluiten bij bestaande maatregelen. Je kunt bijvoorbeeld de korting van het sociaal minimum terugdraaien in plaats van een eenmalige tegemoetkoming. Als je dat niet doet, maar toch iets generieks wilt invoeren, dan is de Belastingdienst de beste weg om alle mensen te bereiken. Dat zou voor u toch ook voorop moeten staan? 

De heer Potters (VVD):

Het is een lang antwoord, maar geen antwoord op mijn vraag, die heel simpel is, namelijk of de uitvoeringskosten via de Belastingdienst minder of meer zijn dan 10 miljoen. Of stelt u iets voor en hebt u geen idee wat daar de financiële consequenties van zijn? 

Mevrouw Karabulut (SP):

U stelt iets voor wat ongedekt en niet haalbaar is. U gaat blijkbaar akkoord met een voorstel van de staatssecretaris waarbij 30%, drie op de tien werkenden, niet bereikt wordt. U maakt een voorstel, waarbij u rijksverantwoordelijkheden neerlegt bij de gemeenten, die al zoveel taken op hun bordje hebben. En dan komt u mij nu verwijten dat ik geen uitvoeringsplan heb voor de Belastingdienst? 

De voorzitter:

De heer Potters wordt aangesproken, dus hij kan nog wat terugzeggen, maar hij kan dat ook laten. 

De heer Potters (VVD):

Ik verwijt mevrouw Karabulut helemaal niets, maar als zij een voorstel doet met financiële consequenties die redelijk stevig kunnen zijn, dan verwacht ik ook dat zij kan aangeven wat dat bedrag is en waarmee dat gedekt wordt. Of komt zij hier alleen maar een verhaal vertellen, waarbij zij geen idee heeft wat de financiële consequenties ervan zijn? Dat mag ook, maar wees dan eerlijk en erken dat gewoon. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Eerlijkheid is niet de sterkste kant van de heer Potters. Ik doe hier geen nieuwe financiële voorstellen. Er is een budget vrijgemaakt voor alles wat er moet gebeuren. Ik zou daarvoor extra budget willen realiseren, maar dat steunt de heer Potters nooit. Het tweede punt is dat ik kijk naar wat het doel is. De heer Potters zegt dat zijn doel is dat hij werkende armen wil ondersteunen. Dat wordt op deze manier niet bereikt. Het lijkt mij logisch om dat via de Belastingdienst te doen, generiek, zodat we dit soort steunmaatregelen niet nodig hebben. Als de staatssecretaris zegt dat dit onmogelijk is, of te duur, dan moet de heer Potters opnieuw naar dit voorstel kijken, want hij heeft het uitonderhandeld, niet ik. 

De voorzitter:

Dit gaat niet tot iets leiden. U gaat elkaar niet overtuigen. Eventueel kunt u in tweede termijn nog een oordeel geven over elkaars opvattingen. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter. Op Prinsjesdag vorig jaar kondigde het kabinet deze maatregel al aan: een eenmalige extra uitkering tot €100 voor mensen met een laag inkomen, tot 110% van het sociaal minimum. Het is een sympathiek idee. Het is goed om te kijken naar de koopkracht van mensen met de laagste inkomens. Misschien niet geheel toevallig zocht de staatssecretaris twee dagen voor de gemeenteraadsverkiezingen de media om dit positieve bericht nog even onder aandacht te brengen. Dat was het moment daarvoor. 

We zijn intussen echter weer een paar maanden verder. Wat valt op? Ondanks het sympathieke karakter van het voorstel is daar warempel nu toch heel veel discussie over ontstaan. Het blijkt namelijk helemaal niet zeker te zijn of de mensen met een laag inkomen het extra steuntje daadwerkelijk krijgen. Dat is wel het geval als je in de bijstand zit, maar AOW'ers met een klein pensioentje of mensen met een laag loon moeten dat bijvoorbeeld nog maar afwachten. Zij moet zich melden bij de gemeente. Het hangt dus van de gemeente af of zij die extra tegemoetkoming daadwerkelijk krijgen. Dat gaat leiden tot ongelijkheid. Ook doet het afbreuk aan de mooie aankondiging van dat extraatje. Het toegezegde extraatje blijkt voor deze groep helemaal niet zeker. 

In antwoord op de vragen die we naar aanleiding van het wetsvoorstel al hebben gesteld, zegt de staatssecretaris dat zij erop vertrouwt dat gemeenten daadwerkelijk gebruik zullen maken van hun bevoegdheid om een koopkrachttegemoetkoming te verstrekken aan de overige huishoudens met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum. Waar baseert de staatssecretaris dit vertrouwen dan op? Sterker nog: als gemeenten inderdaad doen wat de staatssecretaris verwacht, komen zij in de problemen met het budget dat hiervoor beschikbaar is gesteld. De staatssecretaris calculeert immers al in dat 30% van de maatregel niet zal worden gebruikt. Dat bijt elkaar. Dat kan niet samengaan. Wil de staatssecretaris oprecht dat iedereen met deze maatregel wordt bereikt? Zo ja, waarom heeft zij er dan niet voor gekozen om daar voldoende budget voor vrij te maken? Ik denk dat nu zal blijken dat dit niet kan. Als ik ernaast zit, hoor ik dat heel graag. Op basis van de stukken kan ik echter geen andere conclusie trekken. 

Dan kom ik op de uitvoeringskosten. Ik begrijp dat het gaat om een regeling die 70 miljoen kost en dat 16% daarvan opgaat aan uitvoeringskosten. Ik denk niet dat er heel veel instanties zullen zijn die zeggen dat deze uitvoering echt heel efficiënt is vormgegeven. Dit is geld voor een groep mensen die dit heel hard nodig heeft. Ondertussen gaat gewoon 10 miljoen naar de uitvoering. Ik begrijp best dat de staatssecretaris heeft zitten zoeken hoe zij dit het beste kan doen, maar ik wil echt van haar weten of zij nog andere modellen heeft onderzocht. Heeft zij nog gekeken of zij dit extraatje op een efficiëntere manier bij de doelgroep terecht kan laten komen? Ik lees in de stukken eigenlijk alleen maar dat zij naar de gemeente heeft gekeken, en dan ook nog een aspect van beleidsvrijheid. Hier worden nu andere voorstellen gedaan. Ik kan die niet overzien, maar ik hoop toch dat de staatssecretaris daar zelf al wel naar heeft gekeken. Kan zij beoordelen of dit op een betere manier kan? Wat vindt zij er zelf van dat de uitvoeringskosten 10 miljoen bedragen? Ik denk toch dat zij daar niet heel blij van kan zijn. 

Een oplossing die leidt tot duidelijkheid voor iedereen is om het extraatje automatisch aan alle mensen met een laag inkomen te geven. Ik heb gezien dat de heer Van Weyenberg hierover een amendement heeft opgesteld. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Nee, nee. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Oké. Ik merk dat ik via mevrouw Karabulut een toelichting op het amendement van de heer Van Weyenberg krijg. Misschien kan hij dat zelf doen. 

De voorzitter:

Voorlopig gaat u gewoon door met uw betoog. We zien wel wat er gebeurt. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Mijn amendement strekt ertoe dat als je je bij de gemeente meldt, aan jou geen "nee" wordt verkocht als je een minimuminkomen hebt. Helaas kent de gemeente al die mensen niet. Als dat automatisch kan, ben ik daar altijd voor. Via de gemeente leek mij dat niet mogelijk. Als dat wel kan, horen mevrouw Schouten en ik dat natuurlijk graag. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Dan sluit ik mij helemaal aan bij de uitleg die de heer Van Weyenberg geeft van zijn amendement. Het is zijn amendement. Zoals hij het uitlegt, had ik het bedoeld. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Mijn idee zou dus zijn om dat via de Belastingdienst te regelen, opdat iedereen het ook krijgt. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter, u zult net gehoord hebben dat ik aan de staatssecretaris heb gevraagd of ook andere uitvoeringsopties zijn overwogen en zo ja, wat daarvan de voors en tegens zijn. Ik kan ze namelijk niet overzien. Ik kan ook niet overzien wat het resultaat is van het amendement van mevrouw Karabulut. 

De voorzitter:

Mevrouw Schouten vervolgt haar betoog. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik zei dat ik sympathiek sta tegenover het amendement van de heer Van Weyenberg en dat ik echt van de staatssecretaris wil horen hoe zij daartegen aankijkt. Het komt nu op mij over alsof het iets is wat wij in ieder geval moeten regelen. Op de twee punten die ik net noemde, de uitvoerbaarheid en het bereik van de regeling en het bijbehorende budget, willen wij toch wel heel graag extra informatie ontvangen, zodat wij alles kunnen afwegen. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Voorzitter. Een wet om een extraatje te geven aan minima. Koopkrachtreparatie voor mensen met de laagste inkomens. Wellicht krijgen de meeste mensen in eerste aanzet eerder sympathie en begrip voor dit onderwerp en dit doel, dan dat deze weerstand en vragen oproepen. Toch zijn er bij deze wet voor een extraatje voor minima wel heel wat kanttekeningen te plaatsen. De mediaberichtgeving, zowel van vorige week als van deze week, en de inbreng van de meeste fracties van zojuist in dit debat geven aan dat ook in de Kamer veel vraagtekens worden geplaatst bij de vormgeving van deze regeling. Ik zou in mijn termijn in dit debat nog een aantal vragen willen toevoegen. 

Ik wil beginnen met het algemene principe. Er worden in deze kabinetsperiode door dit kabinet vele honderden miljoenen bezuinigd; miljarden zelfs. De Participatiewet, de kostendelersnorm, de forse bezuinigingen op de ondersteuning van gezinnen, de Wet maatschappelijke ondersteuning ... 

Voorzitter, ik had "Wmo" in mijn tekst staan, maar ik dacht: voor deze voorzitter spreek ik het helemaal uit. 

De voorzitter:

Niet voor de voorzitter, maar voor het publiek dat met ons meekijkt. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Heel goed, voorzitter, dank voor deze correctie. 

... en ga zo maar door. De vraag die dit eenmalige extraatje van 70 miljoen oproept — in de praktijk is het eigenlijk 60 miljoen, als je de uitvoeringskosten meeneemt — is of dit kabinet van mening is dat minima met al die bezuinigingen onevenredig hard worden getroffen. En als dat zo is, is dit eenmalige extraatje van 60 miljoen dan voldoende om dat te compenseren? Ik stel deze vraag aan de staatssecretaris. Als het kabinet niet van mening is dat deze groepen onevenredig hard worden getroffen, waarin ligt dan de diepere motivatie voor dit extraatje, voor deze eenmalige koopkrachtreparatie? 

De motivatie lijkt gelegen in het koopkrachtbeeld voor 2014. De Raad van State heeft in zijn advies wel wat kanttekeningen geplaatst bij de overwegingen van het kabinet. Hij verwees daarbij naar CPB-cijfers waaruit blijkt dat het koopkrachtbeeld, dus het besteedbaarinkomensbeeld, in de afgelopen vijftien jaar voor mensen met een uitkering relatief meer is gestegen dan voor mensen met een modaal inkomen uit werk. Ik hoor ook op dit punt van de Raad van State graag een reactie van het kabinet. 

Nu een aantal specifieke vervolgvragen. Omdat het extraatje eenmalig is, is nu al te voorspellen dat er voor deze groepen een negatief effect zal zijn op het koopkrachtbeeld voor 2015. Is het kabinet voornemens om dan opnieuw een eenmalige regeling te treffen om dit te compenseren? En als dat het geval is: vaak is gebleken dat dit soort eenmalige extraatjes de toekomstbestendigheid hebben die het kwartje van Kok ook had. Ik ben benieuwd naar de reactie van het kabinet hierop. 

De staatssecretaris stelt in haar schriftelijke beantwoording dat de regeling door het eenmalige karakter en door de beperkte omvang van het bedrag niet strijdig is met het principe dat werken moet lonen. Echter, de Raad van State plaatst ook hier een aantal kritische opmerkingen bij; met betrekking tot de grens van 110% en de armoedeval die daarmee te maken zou hebben. De VVD-fractie gaf net ook aan dat "werken moet lonen" een belangrijk principe is. Als je naar de vormgeving van de regelgeving kijkt, zie je dat 100% van de mensen in de bijstand wordt bereikt. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat 30% van de werkenden, AOW'ers en volgens mij ook mensen met een WIA-uitkering, dus arbeidsgehandicapten, niet wordt bereikt. Een en ander roept de vraag op of dit extraatje niet ook bedoeld was voor mensen die hard werken om een netto-inkomen te bereiken dat niet veel hoger is dan dat bijstandsniveau, voor mensen die moeten rondkomen van alleen AOW of voor mensen die niet in de bijstand zitten omdat ze een arbeidsbeperking hebben of ziek zijn. Vindt de staatssecretaris dit zo ook geen ingewikkeld verhaal worden? En verwacht zij dat die 30% nog zal verschillen per groep? Zullen AOW'ers er nóg minder gebruik van gaan maken, dus zal bij hen het niet-gebruik verhoudingsgewijs nog veel groter zijn dan bij mensen die bijvoorbeeld in de WIA zitten of werken? Ik ben benieuwd of de staatssecretaris een inschatting hiervan heeft. 

Nu de uitvoeringskosten, iets waarnaar de meeste woordvoerders ook hebben gevraagd. Die bedragen 10 miljoen op 70 miljoen euro. Dat is volgens mij geen 16% maar 14%, maar daarmee is het nog steeds een enorm hoog bedrag: een op de zeven euro's gaat op aan uitvoeringskosten. Betekent dat niet dat er in de praktijk, met die 30% erbij, wel heel veel geld wordt uitgegeven aan ambtelijke bureaucratie, om vervolgens 30% van de doelgroep niet te bereiken? Het is in ieder geval 30% van ongeveer de helft van de doelgroep, want met betrekking tot de andere helft is het bereik 100%. 

Daarbij heb ik ook een aantal vragen over het amendement van de heer Van Weyenberg. Ook mij lijkt dit een sympathiek amendement, bedoeld om zo veel mogelijk mensen uit de doelgroep wel te bereiken. Het is echter de vraag — daarover ging net ook het interruptiedebatje tussen mevrouw Schouten en mevrouw Karabulut — of er door dit amendement inderdaad meer mensen worden bereikt, of er inderdaad wordt voorkomen dat er nog minder mensen bereikt worden dan die 30% waar de staatssecretaris in haar voorstel van uitgaat. Dat is de vraag bij dit amendement: nemen door dit amendement de uitvoeringskosten af en neemt als gevolg van dit amendement het bereik van de regeling toe, of blijft het eigenlijk hetzelfde ten opzichte van het nu voorliggende voorstel? 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ook aan de heer Heerma stel ik de vraag wat hij nu van dit wetsvoorstel vindt. Hij heeft heel veel vragen, onder andere vragen die wij ook hebben gesteld. Staat hij nu sympathiek tegenover dit wetsvoorstel? 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Ik heb afgelopen week ook in de media al aangegeven dat ik zeer kritisch ben over het wetsvoorstel. Overigens willen wij in onze tegenbegroting al het extra geld dat het kabinet uitgeeft, niet uitgeven omdat wij kiezen voor een zware lastenverlichting om de werkgelegenheid te stimuleren. Nog los daarvan moet ik, als ik de vormgeving van dit amendement bekijk, zeggen dat ik zeer kritisch ben. Ik ben benieuwd naar de antwoorden van de staatssecretaris. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Als ik de heer Heerma zo hoor, zegt hij: wij hadden een andere route gekozen in onze tegenbegroting, namelijk via lastenverlichting. Is het mogelijk dat hij een amendement indient om ervoor te zorgen dat dit geld gebruikt wordt voor lastenverlichting in plaats van voor het extraatje van dit wetsvoorstel? 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Wij hebben veel andere voorstellen gedaan in onze tegenbegroting. Die zijn voor een groot deel niet overgenomen. Overigens moet ik zeggen dat een aantal dingen mede door de C3 … O, ik mag geen afkortingen gebruiken, excuus. Door de drie gedoogpartijen is een aantal dingen alsnog deels in onze richting gekomen. Ik denk niet dat ik een amendement zal indienen. De beginvraag van mevrouw Schouten was of ik positief tegenover dit wetsvoorstel sta. Het antwoord is: nou, ik ben behoorlijk kritisch over het wetsvoorstel. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Oké, maar u laat ons nog even in spanning over de vraag of het ja of nee wordt. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Ik laat u altijd graag in spanning. 

De voorzitter:

Daarbij merk ik op dat een debat ertoe dient om eventuele vragen te stellen, het antwoord af te wachten en daarna tot een oordeel te komen. 

De vergadering wordt van 20.04 uur tot 20.25 uur geschorst. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Voorzitter. Ik bedank de leden van de Kamer voor de inbreng in dit koopkrachttegemoetkomingsdebat. Het gaat erom dat alle mensen met een sociaal minimum in 2014 eenmalig een extra uitkering krijgen om het koopkrachtverlies van de groep te verzachten. Dat hebben alle leden ook beklemtoond. Dit is inderdaad aan de orde over de jaarschijf 2014. We hebben in augustus 2013 gekeken naar de koopkrachtplaatjes. Dat doen we altijd. Het is dus echt een eenmalige uitkering voor het koopkrachtverlies in 2014. 

Ik vind het een belangrijke tegemoetkoming, omdat het een steun in de rug is voor Nederlanders die weinig geld hebben om rond te komen. De tegemoetkoming is daarom niet alleen bedoeld voor mensen met een bijstandsuitkering, zoals de WWB, de AIO, de IOAW en de IOAZ. Voorzitter. Ik zie u kijken. Sorry. 

De voorzitter:

U hoeft ze niet allemaal voluit te zeggen, maar we moeten ervoor oppassen dat we niet in geheimtaal praten. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Dan zeg ik: bijstandsuitkeringen in de brede zin van het woord. Alle uitkeringen die ik zojuist noemde, zijn gerelateerd aan de bijstand. Maar ook voor andere minima met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum is dit natuurlijk aan de orde. In totaal bestaat de doelgroep uit circa 874.000 huishoudens. Ik ben van mening dat dit een goed instrument is om met dat extraatje de koopkrachtpositie dit jaar te verstevigen. 

Er is natuurlijk het een en ander naar voren gebracht. Ik begin met het amendement van de heer Van Weyenberg op stuk nr. 8. Daarover hebben alle woordvoerders gesproken. In dat amendement wordt de bevoegdheid van gemeenten om een koopkrachttegemoetkoming te verstrekken aan mensen die een inkomen tot 110% van het sociaal minimum hebben en niet in de bijstand zitten vervangen door een recht voor deze groep mensen. Zo vertaal ik het amendement. Ik begrijp natuurlijk heel goed dat de Kamer er bij monde van de heer Van Weyenberg aan hecht dat de mensen die hier recht op hebben, dat extraatje krijgen. Dat geldt voor mij evenzeer. Wij delen dus de intentie. Ik vind vertrouwen in onze medeoverheden tegelijkertijd een groot goed. Ik ken de fractie van D66 goed genoeg om te weten dat zij dat met mij van mening is. Aansluiting bij het minimabeleid van de medeoverheden, van de lokale overheden, vind ik ook een groot goed. 

Ik heb op enig moment met een aantal wethouders gesproken die druk doende zijn met het minimabeleid en die dit instrument heel graag willen benutten om de mensen te leren kennen die niet als vanzelf bij hen aankloppen, die zij dus niet kennen op basis van de bijstand of anderszins, maar die zij wel graag willen leren kennen, opdat zij ook andere instrumenten uit hun minimabeleid met deze mensen kunnen delen. Ik wijs erop dat gemeenten daar dan iets minder de mogelijkheid voor krijgen. Ik begrijp uit het debat dat de Kamer heel goed nadenkt over de vraag of zij het amendement wel of niet zal steunen. Ik heb met de VNG goede afspraken gemaakt over de wijze waarop de uitvoering gestalte zou kunnen krijgen. Ik vind ook dat wij het vertrouwen in onze lokale overheden recht overheid moeten houden. Ik heb goed naar de Kamer geluisterd — ik kijk daarbij vooral naar de heer Van Weyenberg — maar ik moet het amendement ontraden, onder het motto: "een vrouw een vrouw, een woord een woord" in de richting van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Als de Kamer dit amendement zou aannemen, dienen gemeenten natuurlijk op dezelfde wijze als wij al hadden afgesproken, dit beleid ten uitvoer te leggen. Alle mensen die recht hebben op deze uitkering, moeten deze uitkering kunnen krijgen. 

De voorzitter:

Het amendement op stuk nr. 8 is dus ontraden. Ik zie een hele hoop mensen bij de interruptiemicrofoon, maar de heer Heerma had zich als eerste gemeld voor een interruptie. Wilt u daar nu gebruik van maken, mijnheer Heerma? Gaat uw gang. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Dat is correct, voorzitter, dank u wel. 

Mijn vraag gaat over de inleiding van de staatssecretaris. Zij heeft met klem benadrukt dat de regeling eenmalig is. De staatssecretaris kan volgens mij niet anders dan bevestigen dat er, doordat de maatregel eenmalig is, een drukkend effect komt voor dezelfde groep in het koopkrachtbeeld van 2015. De staatssecretaris gaat ervoor strijden dat dit er niet toe zal leiden dat we een discussie krijgen om een dergelijke regeling in 2015 opnieuw in te voeren. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Het is goed gebruik dat we in augustus de koopkrachtplaatjes op een rij zetten en dat we dan met de Kamer wisselen hoe we die koopkrachtplaatjes duiden en welke maatregelen we daarop van toepassing verklaren. Maar het mag helder zijn dat we hebben afgesproken in 2014 dat dit een eenmalige uitkering is voor mensen met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Dat is toch niet helemaal een antwoord op mijn vraag. Er zal een drukkend effect op het koopkrachtbeeld zijn als gevolg van het feit dat deze regeling eenmalig is, namelijk voor 2015. Gaat de staatssecretaris zich er hard voor maken dat die automatische negatieve bijstelling van het koopkrachtbeeld, als gevolg van het feit dat deze maatregel eenmalig is, er niet toe zal leiden dat er alsnog een meerjarige maatregel komt? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik vind het prematuur om nu vooruit te lopen op de koopkrachtplaatjes voor 2015, 2016, 2017 en 2018. We praten vanavond over een eenmalige koopkrachttegemoetkoming voor de jaarschijf 2014 op basis van de koopkrachtplaatjes 2014. In augustus 2015 kijken we natuurlijk naar de jaarschijf 2015. 

De voorzitter:

Ik heb de indruk dat een aantal mensen iets wil vragen of opmerken over het amendement op stuk nr. 8, dat zo-even is ontraden. Ik ga het rijtje langs, in volgorde van degenen die zich hadden gemeld. De eerste is in dat geval mevrouw Karabulut. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Mijn punt gaat over de gemeenten. De staatssecretaris zegt daar ontzettend veel vertrouwen in te hebben. Dat heb ik ook. Maar die gemeenten zitten helemaal niet te wachten op deze heel ingewikkelde regeling, met alle taken die zij op zich af zien komen. Het primaire advies van de VNG was ook: zorg ervoor dat dit via het Rijk wordt geregeld. Gemeenten zeggen dat het voor hen heel lastig is om mensen te bereiken en dat het een hoop bureaucratie en uitvoeringsproblemen met zich meebrengt. Dus waar is het alternatief van de staatssecretaris? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Mevrouw Karabulut heeft een amendement ingediend, althans zij heeft dat aangegeven, om deze bijdrage via de Belastingdienst te verstrekken. 

De voorzitter:

Nee, dat amendement is ingediend op stuk nr. 9. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Dan is het misschien kortheidshalve … 

De voorzitter:

Ik vergis mij. Mevrouw Karabulut, wilt u mij corrigeren? 

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik heb wel een amendement op stuk nr. 9 ingediend, waarmee wordt beoogd de grens van 110% eruit te halen. Dit punt gaat echter over de Belastingdienst. Ik heb daar geen amendement over ingediend, maar ik heb daar wel vragen over gesteld. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Juist. 

De voorzitter:

Sorry, dan weten wij allemaal weer waar het over gaat. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik kan hier meteen op ingaan. Wij hebben natuurlijk ook nauwgezet bekeken wie dit het beste kan uitvoeren. Wij hebben ook gekeken naar de Belastingdienst, maar voor de Belastingdienst is het verstrekken van een eenmalige uitkering een wezensvreemd proces, dat niet aansluit op de kenmerken van het toeslagenproces. Ik wil in dit kader de huidige ICT-capaciteit van de Belastingdienst niet verder belasten. Bij de uitvoering door de Belastingdienst moet de vaststelling van het recht op en de hoogte van de koopkrachttegemoetkoming 2014 per definitie worden gebaseerd op minder actuele gegevens over het jaarinkomen en het huishoudtype, namelijk de gegevens over 2013. Dat betekent dat de actuele gegevens niet voorradig zijn. Bovendien heeft de Belastingdienst niet voor iedereen de gegevens op een rij. De Belastingdienst kent alleen diegenen die aangifte hebben gedaan. Dus het punt is dat de Belastingdienst niet het juiste "vehikel" is om deze koopkrachttegemoetkoming uit te dragen. 

Daarbij komt dat ik met de VNG goed heb doorgesproken hoe dit gestalte zou kunnen krijgen. Het plezierige is, als je het hebt over alle uitkeringsgerechtigden in de context van de WWB, dat het dan gaat over meer dan de helft van de mensen die voor deze tegemoetkoming in aanmerking komen. Het betreft zo'n 455.000 huishoudens. Het leeuwendeel daarvan kent de gemeente natuurlijk al en de tegemoetkoming kan aan hen ambtshalve worden verstrekt. Dat is een goedkope manier van doen. Ik kom nog op de uitvoeringskosten. 65-plussers met een AIO-uitkering krijgen deze middelen ambtshalve verstrekt door de Sociale Verzekeringsbank. Het is een heel plezierige manier van doen voor mensen, want het gaat in één vloeiende beweging. Degenen die geen bijstandsuitkering of AIO krijgen, kunnen bij de gemeente terecht voor verstrekkingen op aanvraag. Daarbij gaat het om een dikke 400.000 mensen. 

Ik kom daarmee op het "no show"-getal van 30%. Het gaat daarbij om 30% van die dikke 400.000 mensen. Dat is conservatief geraamd. Wij hebben er natuurlijk vaker mee te maken dat wij mensen zaken willen doen toekomen waarvoor men zichzelf moet melden. Dan blijkt het echt lastig te zijn om mensen goed te traceren en mensen zo ver te krijgen dat zij bepaalde dingen ook echt aanvragen. Het is dus inderdaad een aanname, op basis van minder dan de helft van de mensen om wie het gaat. Daar hebben wij onze cijfers onze op gestoeld. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Jeetje, voorzitter, kort gezegd: dit heel lange antwoord van de staatssecretaris komt hierop neer: de staatssecretaris heeft iets bedacht om gaten te dichten, die via andere onderwerpen, zoals de zorg, de huur en korting op de uitkeringen ... 

De voorzitter:

Excuus. Dit is voor uw tweede termijn. Dit zijn conclusies. Als u vragen hebt, kunt u ze stellen. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik kom tot mijn vraag, voorzitter. Ik mag toch zeker wel een inleiding houden op mijn vraag? 

De voorzitter:

Nou, dat weet ik niet. 

Mevrouw Karabulut (SP):

De staatssecretaris is zojuist bijna een halfuur aan het woord geweest. 

De voorzitter:

U stelt mij een vraag en daarop geef ik u antwoord. In artikel 57 van het Reglement van Orde — ik heb het u vaker voorgelezen — staat over de interruptie: "De Voorzitter kán interrupties toelaten. Deze dienen te bestaan uit korte opmerkingen of vragen zonder inleiding." U komt uitgebreid met allerlei oordelen. Dat is uw goed recht, maar dat kunt ook in tweede termijn doen. Interrupties zijn er voor korte vragen. Ga uw gang. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik ben blij dat u zichtbaar geniet van uw rol als voorzitter. Ik probeer hier tot mijn vraag te komen. Soms hebben die vragen een inleiding nodig. Ik doe mijn best om het zo kort mogelijk te houden. 

De voorzitter:

Ik neem afstand van wat u zegt, maar ik probeer zo goed mogelijk hier de leiding te bewaren. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Laat ik de vraag anders stellen. De staatssecretaris zegt dat het een conservatieve schatting is dat drie op de tien mensen geen gebruik zullen maken van de regeling. Klopt het dat bijna de helft, of misschien wel meer, van de mensen die werken en/of een andere uitkering dan bijstand ontvangen, geen gebruik zullen maken van deze regeling omdat die ingewikkeld is? Gemeenten zeggen: wij kunnen de regeling niet uitvoeren. De staatssecretaris geeft nu ook aan dat de Belastingdienst dit ook niet kan. Desalniettemin gaat de staatssecretaris door met deze maatregel, waarvan bij voorbaat al vaststaat dat deze niet het effect zal hebben dat de staatssecretaris beoogt. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Dat is natuurlijk niet het geval, want ik heb juist net uitgelegd dat het leeuwendeel, dus veel meer dan de helft, van het aantal gezinnen dat recht heeft op deze uitkering, bekend is bij gemeenten en bij de Sociale Verzekeringsbank. Het bedrag wordt gewoon ambtshalve gestort. Deze mensen hoeven zich dus niet te melden. De rest van de mensen met een laag inkomen in Nederland roepen wij op, via gemeenten en anderszins, om zich vooral te melden, zodat ook zij deze middelen kunnen krijgen. 

Daarmee kom ik op de vraag van mevrouw Hamer over de communicatie. Dan leert de ervaring dat een behoorlijk aantal van deze mensen om tal van redenen gewoon niet komt. Dit is een aanname en wij hebben het aantal heel laag ingeschat. Wij gaan ervan uit dat 30% van de mensen die niet als vanzelfsprekend deze middelen krijgen, niet komt. Daar hebben we het budget op gebaseerd. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik vind het schokkend te moeten constateren dat de staatssecretaris een voorstel doet, terwijl zij weet dat het voor een aanzienlijk deel niet bij de mensen terechtkomt voor wie het is bestemd. Sterker nog, een groot deel gaat op aan uitvoeringskosten. Bovendien zadelt de staatssecretaris de gemeenten met deze onmogelijke taak op, terwijl de gemeenten al voor allerlei uitdagingen in verband met de decentralisatie staan. Ik vind dit serieus onverantwoord. Kan de staatssecretaris bevestigen dat zij voor die groep die er geen gebruik van zal maken, niets doet aan het vullen van het gat om de armoede te bestrijden? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Iedereen kan naar de gemeente komen en iedereen die recht heeft op deze middelen, kan ze ook krijgen. Wat dat betreft, lijkt het me heel logisch. Ik wil overigens nogmaals benadrukken dat gemeenten zeer wel in staat zijn om hun burgers te bereiken. De gemeenten zien het ook als een meerwaarde, zeker ook in de context van de huidige decentralisatie. Zij willen namelijk hun burgers graag goed kennen, opdat zij de burgers ook goed kunnen equiperen. 

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik heb een opmerking over het amendement van de heer Van Weyenberg, omdat dit naar mijn mening de kern van het vraagstuk betreft. Als ik het goed begrijp, zegt de staatssecretaris dat de gemeenten deze regeling graag willen gebruiken om hun burgers in deze doelgroep beter te leren kennen. In dat opzicht perkt het amendement de gemeenten niet verder in, maar leidt de uitkomst van de zoektocht tot verstrekking van dit extraatje. Ik kan me voorstellen dat de staatssecretaris niet de afspraken wil treden, maar in de Kamer lijkt daar toch een meerderheid voor te ontstaan. Voor ons is het van belang om te weten hoe bezwaarlijk dat voor de staatssecretaris is. 

Staatssecretaris Klijnsma:

De wet is inclusief het amendement goed uitvoerbaar. Het wordt ook niet duurder. Wat dat betreft, is het niet zo'n punt van aandacht. Ik heb echter afspraken met de VNG gemaakt en die doe ik gestand. Om die reden ontraadt het kabinet het amendement. 

Mevrouw Hamer (PvdA):

Dat zijn meer procesmatige dan inhoudelijke redenen. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Wij hebben over en weer vertrouwen in elkaar uitgesproken. Ik hecht er zeer aan dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om deze maatregel uit te voeren. 

Mevrouw Hamer (PvdA):

Mijn laatste vraag had ik verpakt in mijn inleiding. Ik ben namelijk van mening dat aan die bevoegdheid van de gemeente niets wordt veranderd. Zij blijven de regeling uitvoeren, ook in het amendement. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Zo is het! 

De voorzitter:

Het rijtje langslopend ben ik nu bij de heer Van Weyenberg aanbeland, de indiener van het litigieuze amendement. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik was wat verbaasd door de reactie van de staatssecretaris, want ook in het amendement moeten de mensen zich bij de gemeente melden. Daar verandert het amendement niets aan. Het probleem van no-show is een separaat probleem. Dit amendement had maar één doel, maar wel een heel belangrijk doel. Als je als werkende met een laag inkomen of als AOW'er zonder aanvullend pensioen bij de gemeente komt, mag de gemeente geen nee verkopen. Zo zorgen we ervoor dat niet alleen iemand in de bijstand iets krijgt, maar ook de werkende en de gepensioneerde. Ik begrijp dat de staatssecretaris afspraken heeft gemaakt. Ik vind het jammer dat zij het amendement ontraadt. 

Zij is het is wel met mij eens dat mijn amendement ten eerste niets afdoet aan het feit dat mensen zich moeten melden en dat de gemeente de aanvraag beoordeelt. Ten tweede regelt het amendement alleen maar — heel terecht wat mij betreft — dat de gemeente geen nee mag verkopen aan werkenden en ouderen. Ik vraag de staatssecretaris of zij het met D66 eens is dat het heel onwenselijk zou zijn als iemand met een laag inkomen die werkt of een AOW'tje heeft, nee verkocht wordt bij dat extraatje en dat dit nooit de bedoeling is geweest. Ik vraag de staatssecretaris om haar oordeel aan te passen. Als ze dat niet doet, zal ze het amendement gewoon uitvoeren, heb ik gehoord. Ze zal het wetsvoorstel niet intrekken, want dat is de enige andere optie die ze heeft. Ik zou dat ook een bijzondere reactie gevonden hebben. Ik hoop op steun van de Kamer, maar ik geef het nog niet op bij de staatssecretaris. 

De voorzitter:

Dat was een lange vraag. Dat gaan we niet te vaak doen vanavond. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Onder het motto "frapper toujours" probeert de heer Van Weyenberg nog een keer om mij zo ver te krijgen dat ik het oordeel over het amendement aan de Kamer laat. Echter, ik vind het gewoon netjes dat ik mijn woord aan mijn gesprekspartner en medeoverheid gestand doe op dit punt. Ik heb niet voor niets aangegeven dat de wet ook inclusief het amendement goed uitvoerbaar is en niet duurder wordt. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Dat het niet duurder wordt, had ik al geconstateerd. Gemeenten blijven in gesprek. Wat mijn fractie betreft zou het heel onwenselijk zijn als gemeenten het extraatje kunnen weigeren aan werkenden en gepensioneerden. Ik vind het jammer dat de staatssecretaris ... 

De voorzitter:

Maar hier geldt hetzelfde als bij mevrouw Karabulut. U trekt al conclusies, maar dat kunt u in tweede termijn doen. De interrupties zijn bedoeld om vragen te stellen ter verduidelijking. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Die vraag komt nu, als u mij twee seconden de tijd geeft. Het is tenslotte een amendement, een belangrijk onderdeel van wetgeving zoals u zelf terecht stelt. De staatssecretaris trekt de wet niet in, dat heb ik goed begrepen. Mij moet wel van het hart dat de Kamer haar eigen verantwoordelijkheid heeft, los van afspraken die het kabinet maakt met andere partijen. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Dat kan ik alleen maar beamen. Zo gaan wij met elkander om. Dat lijkt mij logisch. 

De voorzitter:

De volgende in de rij is de heer Potters. 

De heer Potters (VVD):

Nu de staatssecretaris het amendement van de heer Van Weyenberg ontraadt, heb ik nog een vraag. In eerste termijn heb ik gevraagd of de staatssecretaris kan toezeggen dat werkenden en AOW'ers volledig aanspraak kunnen maken als zij zich melden. Dat heeft de staatssecretaris bevestigd. Stel dat iemand €1.000 of €5.000 op de bank heeft staan of een andere bron van inkomsten heeft. Kan iedereen die vermogen heeft gewoon aanspraak maken op de regeling en klopt het dat de kanbepaling daar in ieder geval niet voor bedoeld is? Als de staatssecretaris dat kan bevestigen, is het helemaal helder voor mij. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik moet even heel goed duiden wat de vraag precies is. De vraag van de heer Potters luidt dus als volgt. Mag de gemeente de eenmalige tegemoetkoming voor mensen met de allerlaagste inkomens weigeren aan iemand zich meldt bij de gemeente, maar een behoorlijk vermogen op de bank heeft staan? 

De heer Potters (VVD):

Dat klopt. Als de staatssecretaris dat kan bevestigen is het voldoende. Als ze dat niet doet, weet ik wat mijn oordeel is over het amendement van de heer Van Weyenberg. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Laat ik het zo formuleren. Deze eenmalige bijdrage is echt bedoeld voor degenen met de allerkleinste portemonnees. Daar laat ik het bij. 

De heer Potters (VVD):

Het is voor mijn fractie toch belangrijk om te bepalen of wij het amendement van D66 steunen. Belangrijk is dat iedereen die vermogen heeft toch gewoon van de tegemoetkoming gebruik kan maken. Als dat zo is, kan ik misschien wel leven met het ontraden en met de toezegging van de staatssecretaris. Als het niet zo is, zal ik het amendement van D66 steunen, als onderdeel van de wet. Ik moet er toch even antwoord op hebben. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Dan wil ik het nog een keer heel helder neerzetten. Als mensen een paar miljoen op de bank hebben, ze komen bij de gemeente en ze willen deze eenmalige bijdrage van €70 ontvangen, is dat wel een bijzondere situatie. Ik moet echt even kwijt dat ik in dat geval de kanbepaling in de wet niet zo gek vind. Mag ik het zo formuleren? Nu is dit wel een heel bijzondere manier van doen. Ik ga er echt vanuit dat het leeuwendeel van de mensen die zich melden bij de gemeente en maar zo'n inkomen hebben, geen grote dikke buffer bij de bank hebben. 

De voorzitter:

Voor de Handelingen merk ik op dat de staatssecretaris bij de woorden "zo'n inkomen" een minimaal gebaar maakte. 

De heer Potters (VVD):

Mijn voorbeeld ging over mensen die €1.000 of €5.000 spaargeld hebben en die dan toch de tegemoetkoming willen hebben. Ik heb het niet over het voorbeeld dat de staatssecretaris noemt. Het principe is dat iemand die zich meldt en die voldoet aan de voorwaarden, ongeacht eventueel vermogen, gebruik mag maken van deze regeling. Dat bevestigt de staatssecretaris en dat vind ik op zich voldoende. 

De voorzitter:

De staatssecretaris knikt ja. 

De staatssecretaris heeft nu drie minuten gesproken. In de eerste termijn heeft vrijwel iedereen geïnterrumpeerd. De heer Heerma begon daarmee. Het lijkt mij derhalve verstandig dat wij de staatssecretaris nu eerst de gelegenheid geven om haar betoog voort te zetten. Daarna kunnen wij nog eens kijken of er interrupties nodig zijn. Als de heer Heerma dat niet met mij eens is, moet hij een ordevoorstel doen. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Ik wil dan toch een punt van orde maken. De staatssecretaris gaf zojuist aan dat zij al heel veel antwoorden gegeven heeft in haar korte bijdrage. Ik heb het idee dat een groot deel van alle in eerste termijn gestelde vragen inmiddels door de staatssecretaris beantwoord is, maar mijn vraag ging over het allereerste punt. Inmiddels is er … 

De voorzitter:

En dat punt is? 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Mijn eerste vraag heb ik gesteld, maar in dit rondje heb ik nog geen enkele vraag gesteld. De rest is wel uitgebreid door de staatsecretaris besproken. 

De voorzitter:

Dan stel ik voor dat u eerst uw vraag stelt en dat wij daarna de staatssecretaris echt de ruimte geven om haar betoog te vervolgen. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Een centraal punt in de inbreng van vrijwel de gehele Kamer was dat er in de voorstellen van wordt uitgegaan dat 30% van het voor werkenden en AOW'ers bestemde bedrag niet gebruikt wordt. Het antwoord van de staatssecretaris was dat dit eigenlijk een conservatieve raming is. Dit betekent dus dat 100% van de bijstandsgerechtigden — de ruime helft van de mensen waar het wetsvoorstel voor bedoeld is — de tegemoetkoming krijgt en dat ten minste 30% van de werkenden en AOW'ers de tegemoetkoming niet krijgt. Is dat de kern van wat de staatssecretaris zojuist zei? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Voor de helderheid: de AOW'ers die geen volledige AOW ontvangen en de mensen met een AIO-uitkering, die door de SVB verstrekt wordt, krijgen ambtshalve deze eenmalige uitkering. Dus voor de AOW'ers geldt dit niet. Degenen die een heel laag inkomen en geen uitkering hebben, moeten zich melden bij de gemeente. De ervaring leert dat niet iedereen dat doet. Op basis van die ervaringsgegevens gaat het dan over de mensen die nog niet AOW-gerechtigd zijn. Wij ramen inderdaad 30%. Dat is redelijk conservatief. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Dus voor de bijstandsgerechtigden geldt dat 100% van de doelgroep de tegemoetkoming krijgt — dat is ruim de helft van het totaal van 850.000 mensen waar het nu om gaat — maar voor de andere kleinere helft geldt dat 30% geen aanspraak zal maken op de tegemoetkoming. Het gaat om een conservatieve raming. Terwijl ongeveer de hele Kamer zich afvraagt of die 30% niet verder omlaag moet, is de realiteit is dat die 30% waarschijnlijk de praktijk zal zijn. 

Staatssecretaris Klijnsma:

De ambitie is om gemeenten in de positie te brengen om de burgers nog veel beter te leren kennen. De ervaring leert — de heer Heerma heeft op dit punt ook ervaring — dat gemeenten de betrokken burgers juist bij uitstek willen leren kennen, zodat zij verder kunnen worden geholpen om uit de ellende te komen. Ook als het gaat om schuldhulpverlening en nog een aantal andere zaken, is het heel plezierig als deze mensen gekend worden. In dat kader kun je best onorthodoxe instrumenten gebruiken. Het gaat dan niet alleen maar om het gemeenteloket, maar ook om vindplaatsen zoals de schuldhulpverlening en de voedselbanken. Daar komen de mensen die dit geld nodig hebben. Via dit debat roep ik de gemeenten op om die onorthodoxe vindplaatsen inzichtelijk te maken. 

De voorzitter:

De staatssecretaris vervolgt voorlopig even zonder interrupties haar betoog. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Het is natuurlijk wel prettig, voorzitter, dat ik door die interrupties al een aantal zaken heb kunnen beantwoorden. Ik kan nu dus wat sneller door mijn betoog heen. Doordat ik al op het amendement van de heer Van Weyenberg heb kunnen reageren, schiet het lekker op. 

Ik kom bij het amendement op stuk nr. 9 van mevrouw Karabulut, die de bovengrens van 110% wil schrappen en die ook mensen boven die grens in aanmerking wil laten komen voor de koopkrachttegemoetkoming. Voor de helderheid: ik ontraad dit amendement. In de WWB geldt dat voor aanvullende inkomensondersteuning een centrale inkomensnormering van 110% toepasselijk is — en dat is nog steeds het geval — en dat als het gaat om maatwerk voor mensen, er geen bovengrens meer is. Wij hebben dat in het regeerakkoord afgesproken. Echter, omdat het hier gaat om een, je zou kunnen zeggen, categoriale aanvullende inkomensondersteuning, gaat deze tot 110% van het sociaal minimum. Dat sluit ook naadloos aan bij de huidige uitvoeringspraktijk. Dat is mijn antwoord wat betreft het amendement van mevrouw Karabulut. 

De voorzitter:

Of ik heb niet goed opgelet, of ik heb geen expliciet oordeel over het amendement gehoord. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik heb het amendement ontraden; ik ben daarmee begonnen. 

De voorzitter:

Pardon. In dat geval zal mevrouw Karabulut daarover iets te vragen hebben. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Kan de staatssecretaris mij dan uitleggen waarom een alleenstaande ouder met een inkomen van €1.040 wel recht heeft op die eenmalige tegemoetkoming en een alleenstaande ouder met een iets hoger inkomen van, pak hem beet, €1.090 daar geen recht op heeft? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Dat is natuurlijk altijd het geval als je ergens een grens stelt. Ik wil het ook niet mooier maken dan het is. Als wij 100% hadden gezegd, had mevrouw Karabulut misschien 110% aan de vork gestoken. Nu zeggen wij 110% en wordt er door mevrouw Karabulut gevraagd naar een onsje meer, alstublieft. Het kabinet kiest echter voor 110%, dus ik ontraad het amendement van mevrouw Karabulut. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Is het gewoon niet zo dat de staatssecretaris iedere keer weer uitstraalt dat zij het volste vertrouwen heeft in haar medeoverheden en dat zij puur uit eigenbelang en opportunisme handelt als het gaat om het bieden van die mogelijkheden? Als het de staatssecretaris menens is dat gemeenten maatwerk moeten leveren en de armoedeval moeten bestrijden, zou deze afweging dan ook niet aan de gemeenten gelaten moeten worden? Heeft het feit dat de staatssecretaris dat niet doet, niet mede te maken met een heel starre houding van haar? 

Staatssecretaris Klijnsma:

De Kamer heeft mij net een amendement van de heer Van Weyenberg horen ontraden omdat ik de beleidsvrijheid van gemeenten niet verder wil beknotten. Dat lijkt mij heel helder. Over die 110% heb ik volgens mij genoeg gezegd, met dien verstande dat doordat mensen bij de gemeenten aankloppen, gemeenten kunnen kijken wat de mensen, behoudens deze eenmalige tegemoetkoming, daarboven misschien nog nodig hebben in de context van bijzondere bijstand, schuldhulpverlening en zaken als kindpakketten. Dat kan van alles zijn. Echter, als mensen niet bekend zijn bij gemeenten, kunnen zij natuurlijk verder ook niets voor ze doen als het gaat om individueel maatwerk. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik constateer dat de consequentie ver te zoeken is, dat de staatssecretaris er een aardig potje van maakt en dat zij de gemeenten opzadelt met problemen. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Dat is een tikje kort door de bocht, om het eufemistisch uit te drukken. 

Ik was gekomen bij de uitvoeringskosten. Met de VNG en de Sociale Verzekeringsbank is uitvoerig gesproken over de wijze waarop het wetsvoorstel kan worden uitgevoerd en over de financiële gevolgen die dat voor de uitvoering met zich meebrengt. Tijdens die gesprekken is gekeken naar een zo goed en zo efficiënt mogelijke uitvoering tegen zo beperkt mogelijke kosten. De regering is van mening dat de uitvoeringskosten in absolute termen niet hoog zijn als rekening wordt gehouden met de omvang van de doelgroep, met het feit dat een deel van de doelgroep nog niet bekend is bij gemeenten en met het incidentele karakter van de regeling. Gegeven het feit dat de regering een keuze heeft gemaakt voor een koopkrachttegemoetkoming voor huishoudens met een inkomen tot ten hoogste 110% van het sociaal minimum die wordt uitgevoerd door gemeenten en de SVB, streef ik ernaar de administratieve lasten voor gemeenten en de SVB zo beperkt mogelijk te houden. Wij hebben daar echt goede afspraken over gemaakt, want is natuurlijk ook gewoon een klus om al de mensen die gemeenten nu nog niet kennen goed in te voeren. 

Ik ben al ingegaan op uitvoering door de Belastingdienst, door de interruptie. 

De voorzitter:

Ik had voorgesteld om de staatssecretaris een beetje haar verhaal te laten doen. Er is echter wel een punt afgerond, dus laten wij de interrupties op dit punt nu maar even doen. De heer Potters en mevrouw Schouten kwamen tegelijkertijd aan, ik geef derhalve het woord aan mevrouw Schouten. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Heel galant, voorzitter. Wat heeft voor het kabinet vooropgestaan bij de beslissing over de uitvoering, de hoogte van de uitvoeringskosten of het feit dat het per se door de gemeenten uitgevoerd zou moeten worden? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Wij hebben natuurlijk, zoals ik net al meldde, ook gekeken of bijvoorbeeld de Belastingdienst dit zou kunnen doen. Daar zitten heel veel mitsen en maren aan, zoals mevrouw zal begrijpen. Laat ik even puur ingaan op het financiële aspect. Als de Belastingdienst dit had moeten doen, met name voor de groep mensen die nog niet bekend zijn, was het daar ook tot hoge kosten gekomen. De omvang van de groep mensen om wie het gaat, het feit dat de groep nog niet bekend is bij gemeenten en het feit dat het een incidentele regeling is, strekken ertoe dat deze kosten van 10 miljoen aan de orde zijn. Dat is echter dan wel de limit. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik sta vooral na te denken over de laatste opmerking, dat dit toch wel de limit is. Volgens mij kan de staatssecretaris dat niet garanderen. Het is immers mogelijk dat persoon A of B zich nog meldt als wijze van spreken het budget van 10 miljoen op is en er toch nog gekeken moet worden of er een vermogenstoets moet plaatsvinden, of iets dergelijks. Dan kan de staatssecretaris die woorden toch niet hardmaken? Hoe kan zij garanderen dat er niet over dat bedrag heen wordt gegaan? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Mevrouw Schouten weet natuurlijk dat gemeenten binnen hun eigen begroting heel nauwgezet kijken wat aan welke post wordt toegedicht. Ik heb met de VNG goede afspraken gemaakt — ik hecht zeer aan mijn afspraken met de VNG — dat alle gemeenten zich voor deze uitvoering inzetten. Dat betekent dat alle gemeenten als er mensen komen en er een vermogenstoets nodig zou zijn, dat gewoon gaan doen. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

En omgekeerd? Mocht bij de uitvoering blijken dat het goedkoper kan door gemeenten, mogen de gemeenten dat geld dan vrij besteden of komt het dan toch in aanmerking voor deze regeling? Dat laatste zou mijn voorkeur hebben. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Iedereen die aanklopt bij de gemeente en recht heeft op deze middelen, krijgt deze tegemoetkoming. Dat heb ik met de gemeenten goed afgesproken. Doordat er een kanbepaling in staat, zou je ook kunnen kijken in de context van mensen. Dat is echt goed afgesproken met de gemeenten. Gemeenten hebben vrijheid rond de uitvoeringmiddelen. Als er middelen overblijven, kunnen zij die zelfstandig besteden binnen hun collegetafel. 

De heer Potters (VVD):

Ik heb de staatssecretaris gevraagd om een oordeel te geven over de doelmatigheid van de inzet van de middelen, de 17 miljoen versus de 10 miljoen uitvoeringskosten. Ik zou graag willen weten hoe zij daartegen aankijkt. Moeten wij op grond daarvan niet tot de conclusie komen dat dit echt eenmalig is en dat als wij tegemoetkomingen op de koopkracht willen doen, wij het in elk geval niet meer op deze dure manier moeten doen? Zou de staatssecretaris daar een oordeel over willen geven? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Nu word ik een beetje uitgelokt. Deze infrastructuur, die je voor een deel nieuw moet bouwen omdat het om een eenmalige uitkering gaat, maak je nu natuurlijk klaar. Dat maakt de uitvoering relatief best duur. Dat ben ik geheel met alle woordvoerders eens. De heer Potters vraagt mij nu of ik vind dat je never nooit meer een eenmalige uitkering moet doen, omdat de uitvoeringslasten hoog zijn. Dan zou ik terug kunnen zeggen — heel voorzichtig doe ik dat ook — dat we eenmalig de infrastructuur gebouwd hebben, en dat we dus daarna tegen de gemeenten zouden moeten kunnen zeggen: hallo, nu moet het wat goedkoper kunnen. 

De heer Potters (VVD):

Laat ik mijn vraag heel precies formuleren. Als het verdelen van 70 miljoen 10 miljoen kost, worden middelen niet heel doelmatig besteed. Ik ga ervan uit dat er bij een volgende keer nog steeds sprake zal zijn van hoge kosten, omdat je steeds die groep weer moet gaan opzoeken. Ik vraag de staatssecretaris of zij het ermee eens is dat op die manier middelen niet heel doelmatig worden besteed. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Ja, met dien verstande dat ik het echt een groot goed vind dat gemeenten hun burgers leren kennen. Het is zeker een groot goed als gemeenten de burgers leren kennen die er het moeilijkst bij zitten. 

De heer Madlener (PVV):

Ik heb nog een korte vraag over de AOW. Er is dus nu eigenlijk sprake van twee groepen mensen die hiervoor in aanmerking komen. Uitkeringsgerechtigden en AOW'ers met een aanvullende uitkering, dus met een gedeeltelijke AOW, krijgen 100% zeker deze tegemoetkoming. Er is echter ook een heel grote groep AOW'ers. Vallen die mensen onder de groep waarvoor geldt dat misschien 30% deze eenmalige uitkering zal missen? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Dat moeten de AOW'ers zelf ook even goed bekijken. Iedere AOW'er kan er weer net iets anders bij zitten. Mensen die een onvolledige AOW-uitkering hebben en verder geen enkele andere inkomensvoorziening dan de aanvullende uitkering, komen sowieso voor deze tegemoetkoming in aanmerking. Voor mensen die anderszins een AOW-uitkering hebben, maar verder eigenlijk nauwelijks iets daarnaast, is het heel verstandig om even te kijken of ze hiervoor in aanmerking komen, ja. 

De heer Madlener (PVV):

Dat betekent dus dat volgens de schattingen, van die groep ongeveer 30% de uitkering zal missen. Misschien geldt voor AOW'ers in dit kader nog wel iets bijzonders. Ik weet namelijk dat heel veel mensen van die generatie niet zo gemakkelijk bij de overheid aankloppen voor extra geld. Daarbij speelt volgens mij ook schaamte nog een grote rol. De staatssecretaris bevestigt eigenlijk dat voor de AOW'ers zonder aanvullende uitkering geldt dat zij vallen onder de groep waarvoor wordt geraamd dat ongeveer 30% de uitkering zal missen. Voor de AOW'ers met een aanvullende uitkering, die dus een onvolledige AOW-uitkering hebben, geldt volgens de staatssecretaris dat zij 100% zeker die uitkering krijgen. Dat heb ik toch goed begrepen? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Ja, want de laatste groep mensen kun je ambtshalve de uitkering toekennen. Die mensen ken je, dus die kun je ambtshalve deze middelen doen toekomen. Dat geldt natuurlijk niet voor de AOW'ers die je wat dat betreft niet kent, ja. 

De voorzitter:

De staatssecretaris vervolgt haar betoog. 

Staatssecretaris Klijnsma:

De heer Madlener heeft gevraagd of de koopkrachttegemoetkoming kan worden geëxporteerd. Het antwoord op die vraag is nee. Het voorstel is getoetst op internationale aspecten. Het wetsvoorstel sluit ook aan bij het wettelijk systeem van de Wet werk en bijstand, zoals de heer Madlener weet. Dat betekent dat exporteerbaarheid niet aan de orde is. 

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Madlener hierover nog een vraag wil stellen. Doet u dat heel kort, mijnheer Madlener. 

De heer Madlener (PVV):

Ik wil het goed begrijpen, voorzitter. Laat ik het voorbeeld nemen van een Pool die in 2013 in Nederland heeft gewerkt. Stel dat hij valt onder de groep met de lage inkomens. Hij heeft dus volgens de staatssecretaris geen recht op deze eenmalige extra uitkering. Dat zou natuurlijk helemaal terecht zijn, want die Pool heeft een veel lager levensniveau in Polen. Voor een Pool is 110% van het Nederlandse wettelijk minimumloon natuurlijk een enorm bedrag. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Het is wel goed gebruik dat mensen gewoon in Nederland ingeschreven moeten staan om überhaupt in aanmerking te kunnen komen voor zo'n eenmalige uitkering. 

De voorzitter:

Een laatste keer, mijnheer Madlener. 

De heer Madlener (PVV):

Ja kijk, een heleboel Oost-Europese werknemers staan hier misschien nog ingeschreven op het adres van een kamertje. Zij leven en voeren hun huishouden echter natuurlijk in het land van herkomst, namelijk in Oost-Europa. Voor hen is 110% van het Nederlandse minimum een heleboel geld. Dat is daar een heel ruim bedrag. Het kan toch niet zo zijn dat we ook die mensen een extraatje gaan geven, terwijl ze daar eigenlijk helemaal geen recht op zouden moeten hebben? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik heb net gezegd: als mensen ingeschreven staan in onze GBA, dan worden zij ook geacht hier te wonen. Als ze dan op het absolute minimum zitten, denk ik dat ze ook een aanvullende uitkering kunnen krijgen, als koopkrachttegemoetkoming. 

De voorzitter:

Ik had de indruk dat de staatssecretaris gaat afronden. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Mij rest nog een vraag van de Partij van de Arbeid en de SP over de gevolgen van de inlichtingenplicht en schending daarvan, dus de fraudewet. Als een aanvrager niet alle gegevens verstrekt die het college nodig heeft om het recht op de tegemoetkoming te beoordelen, kan het college besluiten om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Er is dan geen sprake van terugvordering of boete. Als belanghebbende echt klip-en-klaar verwijtbaar onjuiste informatie verstrekt, met het doel om die tegemoetkoming te krijgen, dan acht de regering het passend dat het college de maatregelen treft waarin de WWB voorziet, namelijk de terugvordering. Dan kan het college altijd nog kijken of daar een bestuurlijke boete bij hoort, maar dat is dan en slechts dan als men echt zeer verwijtbaar onjuiste informatie verstrekt. 

Mevrouw Hamer heeft hierover ook het debat gevoerd met de minister. De minister heeft toegezegd om hier nog eens heel goed naar te kijken. Hij kijkt ook naar de minimumboete. 

Over de communicatie zijn ook vragen gesteld door de SP en de Partij van de Arbeid. Ik heb er al iets over gezegd, maar ik hecht eraan om dat nog een keer heel goed te beklemtonen. Mensen die recht hebben op deze eenmalige tegemoetkoming, kunnen via tal van communicatiekanalen worden bereikt. Het is ontzettend belangrijk dat gemeenten hun voorlichting daarop afstemmen. Gemeenten hebben veel ervaring met het bereiken van de doelgroep van huishoudens met een laag inkomen. Ik heb daarnet niet voor niets gezegd dat daarbij onorthodoxe vehikels gebruikt moeten worden, want hoe meer mensen weten dat zij hier recht op hebben, hoe beter het is. Ik denk dat ik daarmee, ook door de interrupties, aan het eind ben gekomen van mijn bijdrage. 

De voorzitter:

Ik geef het woord aan mevrouw Karabulut, voor een laatste interruptie. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Hoe moet ik die communicatie voor me zien? De staatssecretaris of het Rijk communiceert dan dat mensen recht hebben op een tegemoetkoming van €100, dit jaar. Omdat de gemeenten daarin vrijheid hebben, hebben zij bijvoorbeeld voor de groep werkenden een tegemoetkoming van €50. De staatssecretaris communiceert het een en de gemeenten moeten dan het ander communiceren. Denkt de staatssecretaris dat dit effectief zal zijn? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik probeer mevrouw Karabulut nu te duiden. Wij hebben een eenmalige koopkrachttegemoetkoming voorgesteld. De hoogte daarvan is gewoon bij wet geregeld. Deze is uit te voeren door de gemeenten. De gemeenten gaan daar natuurlijk over communiceren. Dat doen wij ook. Dit debat strekt daar ook al toe. Mevrouw Karabulut en mevrouw Hamer hebben ervoor gepleit dat de rijksoverheid en de gemeentelijke overheden er zo veel mogelijk op tamboereren, om ervoor te zorgen dat zo veel mogelijk mensen de weg naar de gemeente weten te vinden. Dat pleidooi is niet aan dovemansoren gericht. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Wat ik probeer duidelijk te maken aan de staatssecretaris, is dat die vaste bedragen alleen gelden voor de ambtshalve verstrekkingen, en niet voor de groep mensen die werkt met een laag inkomen, of AOW plus pensioen. Daarin heeft de gemeente toch ruimte voor eigen beleid? Het gevolg daarvan is dat die communicatie verwarring met zich kan brengen. Die mensen met een laag inkomen denken dat zij inderdaad aanspraak kunnen maken op €100, €90 of €70. Dan gaan zij naar de gemeente en dan blijkt het bijvoorbeeld €50 te zijn. 

Staatssecretaris Klijnsma:

We hebben over de bedragen natuurlijk heel eenduidig gecommuniceerd. Die staan vast. Dat betekent dus dat gemeenten die ook hanteren. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik vraag het maar even voor alle duidelijkheid: gelden dezelfde bedragen voor individuen ongeacht de uitkering die ze hebben en ongeacht of ze werken of niet? Gelden voor iedereen dezelfde bedragen, afgezien van verschillen naar huishoudtypen, en moeten gemeenten dezelfde bedragen uitkeren? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Het antwoord daarop is: ja, mits die mensen een inkomen hebben dat onder 110% van het sociaal minimum zit. 

De voorzitter:

We zijn gekomen aan het einde van de eerste termijn van de zijde van het kabinet. Ik kijk even rond of er behoefte is aan een tweede termijn. Die is er. Kan dat zonder schorsing? Dat kan. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Voorzitter. Naast alle, soms ook kritische vragen over dit wetsvoorstel is de Kamer het volgens mij vandaag over één punt eens: als het kabinet belooft dat iedereen met een inkomen lager dan 110% van het sociaal minimum een extraatje van €70 tot €100 krijgt, dan is het niet wenselijk dat gemeenten dit zo uitvoeren dat mensen met een bijstandsuitkering dat geld automatisch krijgen, terwijl gemeenten aan de balie nee kunnen verkopen aan een AOW'er die bijvoorbeeld geen aanvullend pensioen heeft of aan een werkende met een laag inkomen. 

Gelet op die brede insteek had ik natuurlijk ook gehoopt op steun van de staatssecretaris voor het amendement. Ik vind het natuurlijk buitengewoon jammer dat zij die steun niet geeft, maar ik heb ik tegelijkertijd een heel brede steun in de Kamer geproefd voor het amendement. Dat geeft mij vertrouwen. Ik ben blij dat de staatssecretaris zegt dat het amendement gedekt is. Ik ben ook blij dat de staatssecretaris zegt dat het wel de bedoeling is dat iedereen het krijgt. Mijn amendement heeft echter slechts één doel: als je je meldt en je verdient minder dan 110% van het minimumloon, dan mag de gemeente je geen nee verkopen. Ik vind het jammer dat de staatssecretaris daar niet nu al in meegaat, maar ik zie de stemmingen van volgende week vol vertrouwen tegemoet. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Zei de staatssecretaris nou dat het amendement gedekt is of dat het geen geld kostte? 

De heer Van Weyenberg (D66):

Laat ik het anders formuleren. Als de heer Heerma dat preciezer wil, dan heeft hij daar gelijk in. De staatssecretaris heeft gezegd: het is geen ongedekt amendement, het is geen amendement dat tot extra kosten leidt, het is financieel inpasbaar binnen de ruimte die het kabinet daarvoor heeft gereserveerd. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Hoeveel meer huishoudens kunnen naar inschatting van de D66-fractie gebruikmaken van de regeling door het amendement, vergeleken met de situatie waarin het amendement er niet is? De staatssecretaris zegt immers dat het geen geld kost. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Het amendement leidt er niet toe dat zich meer mensen melden bij de gemeente. Daar kunnen de heer Heerma en ik hier ter plekke niet voor zorgen, alhoewel dat misschien meer in de praktijk gebeurt naarmate wij er hier meer over praten. Daar is mijn amendement ook niet op gericht. Mijn amendement is op één ding gericht en dat i: borgen dat iemand die zich meldt en werkt of is gepensioneerd en een laag inkomen heeft, gewoon het geld krijgt dat hem is beloofd. 

De heer Potters (VVD):

Voorzitter, ik zal het kort houden. 

In de eerste termijn heeft de VVD-fractie aangegeven dat het ontzettend belangrijk is dat mensen die werken en mensen die in de AOW zitten, ongeacht hun inkomstenbron en ongeacht hun vermogen, gebruik kunnen maken van deze regeling. In dit wetsvoorstel zit echter een kanbepaling waardoor gemeenten misschien toch de afweging maken om het anders te doen. Daarom spreek ik hier uit dat de VVD het amendement van D66 zal steunen. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

De heer Potters heeft in zijn eerste termijn naar aanleiding van een interruptiedebat dat wij hadden, de staatssecretaris gevraagd naar de 30% van de werkenden, AOW'ers, Wajongeren, arbeidsongeschikten en mensen met een uitkering uit hoofde van de WIA of WAO die door de vormgeving geen gebruik kunnen maken van de regeling. Ik neem aan dat hij hiermee de intentie had om te zeggen dat die 30% wel aan de hoge kant is. De staatssecretaris heeft echter in haar eerste termijn gezegd dat die 30% nog conservatief is en dat het niet-gebruik door deze groepen waarschijnlijk nog groter zal zijn. Gezien het feit dat de heer Potters deze vraag in eerste termijn heeft gesteld, ben ik benieuwd wat zijn oordeel over het voorstel is gelet op deze nieuwe informatie. 

De heer Potters (VVD):

Misschien heeft de heer Heerma tussen de regels door kunnen lezen dat dit voorstel wat dat betreft niet echt de schoonheidsprijs verdient. Het had misschien anders gekund. Niettemin staan wij achter het voorstel. Wij vinden het belangrijk dat iedereen die werkt of in de AOW zit, hiervan ook gebruik kan maken. Derhalve vinden wij het amendement van D66 een goede toevoeging aan het voorstel. We halen de kan-bepaling eruit. Het is dan volstrekt helder voor iedereen; ook voor iedereen die nu misschien nog kijkt. Als je voldoet aan de voorwaarden, krijg je deze uitkering gewoon. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

De heer Potters geeft aan dat hij vindt dat dit voorstel niet de schoonheidsprijs verdient. Dat het voorstel wordt gesteund, volgt misschien uit de afspraken die vorig jaar bij de begroting zijn gemaakt. Zegt de heer Potters, gegeven de kritiek in dit debat: een voorstel als dit, dat is eens maar nooit weer? Hij kan refereren aan het interruptiedebat dat hij zojuist, in de eerste termijn, met de staatssecretaris had over de enorme uitvoeringskosten. Zegt hij daarom: dit voorstel is eens, maar nooit weer? 

De heer Potters (VVD):

De heer Heerma kan mijn gedachten goed lezen. Het zijn ontzettend veel kosten voor een relatief klein bedrag. Dit zijn de afspraken die we hebben gemaakt in het kader van de koopkrachtreparatie. Wij steunen dit voorstel dan ook, maar dit moet dan wel voor iedereen beschikbaar zijn. 

De heer Madlener (PVV):

Voorzitter. Het is jammer dat — om hem nog maar eens te noemen — die Bulgaar met een inkomen van minder dan €1.000 per maand ook recht heeft op deze tegemoetkoming. Natuurlijk is die voor hem niet bedoeld, zo lijkt mij. 

Ik heb twee moties. Ik lees ze nu op. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de lastenverzwaringen van deze regering zorgen voor minder koopkracht voor iedereen; 

verzoekt de regering, zorg te dragen voor structurele lastenverlichting, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Madlener. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 10 (33932). 

De heer Madlener (PVV):

Mijn tweede motie gaat over die uitvoeringskosten, die echt te hoog zijn. Daarom de volgende motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat deze maatregel een doekje voor het bloeden is aangaande de door deze regering zelf veroorzaakte teruggang in koopkracht; 

overwegende dat de kosten die het uitvoeren van deze maatregel met zich meebrengen, exorbitant zijn; 

verzoekt de regering, deze maatregel uit te voeren zonder de 10 miljoen aan extra kosten te maken, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Madlener. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 11 (33932). 

De heer Madlener (PVV):

Als laatste nog een opmerking over de AOW'ers. Het is natuurlijk heel treurig dat AOW'ers die er niet om vragen, dit moeten gaan missen, terwijl AOW'ers die een aanvullende bijstandsuitkering hebben, dit automatisch gaan krijgen. Dat heeft toch iets heel naars. Ook dat vinden wij wel een bezwaar. 

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Ik wil de staatssecretaris graag bedanken voor haar beantwoording. Ik ben blij dat zij aangeeft dat het met betrekking tot de inlichtingen en de fraudewet niet zo wordt uitgelegd dat er terugvordering zal worden toegepast, althans dat dat niet de bedoeling is. Er zal ook worden gewerkt aan een goede communicatie. Ik denk dat die van buitengewoon belang is voor dit voorstel. De staatssecretaris zal verder onderzoeken in hoeverre de uitvoeringskosten omlaag kunnen. 

Volgens mij was de kern van dit debat de vraag of het nodig is om iets aan de wet toe te voegen, en daarmee de kanbepaling eruit te halen. Ik waardeer het dat de staatssecretaris haar afspraken met de VNG wil nakomen; dat is uiteraard ook haar verantwoordelijkheid. Maar alles afwegende, vind ik het belangrijk dat iedereen die tegemoetkoming zal krijgen. Ik zal mijn fractie dus adviseren om voor het amendement van de heer Van Weyenberg te stemmen. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. Ik word hier niet vrolijk van. Ik word hier echt niet vrolijk van. Ik zie een staatssecretaris die zegt op te komen voor de armen, voor de mensen met de lage inkomens, maar die niets doet aan structurele armoedebestrijding en niet kijkt naar de oorzaken van het groeiend gat tussen de rijken en de armen noch naar het inkomensprobleem van mensen. Daar word ik niet vrolijk van. Ik heb de staatssecretaris gevraagd: als u de mensen met de laagste inkomens wilt helpen, waarom draait u dan niet de verlaging van het sociaal minimum terug? Waarom geeft u dan niet een terugtaks aan de werkende armen? Dat zijn effectieve middelen. Dan hoeven wij hier ook niet met elkaar te stoeien over uitvoering en kosten: hoeveel kosten, welke kosten? 

Centraal zou moeten staan dat, als de staatssecretaris dan met een eenmalige koopkrachttegemoetkoming komt, de mensen die die tegemoetkoming nodig hebben, deze ook krijgen. Tot mijn grote verbazing schets de staatssecretaris hier het beeld dat niet zozeer 30% van de mensen die werken, een AOW-uitkering hebben of een Wajong-uitkering hebben, die tegemoetkoming niet zal krijgen, maar dat dat aantal nog veel hoger ligt. 

Tot mijn grote verbazing en spijt schoffeert de staatssecretaris, in mijn ogen, ook de gemeenten. De gemeenten zeggen niet voor niets dat het een heel ingewikkelde regeling is. Zij zitten met ontzettend veel opdrachten. Zij worden miljarden gekort, op allerlei sociale terreinen, of het nu de inkomensondersteuning, de zorg of de jeugdzorg is. Het gaat echt een drama worden. En dan komt de staatssecretaris met zo'n maatregel, omdat men dat nu eenmaal zo heeft afgesproken, omdat de gaten die geslagen worden zo groot zijn en omdat de staatssecretaris moet kunnen laten zien dat zij iets doet. Zij komt met een maatregel die gemeenten opzadelt met nog meer uitvoeringsproblemen, een maatregel die een gedeelte van de mensen misschien wel vooruithelpt, maar slechts voor één jaar en voor een paar euro, terwijl die aan de daadwerkelijke armoede en tweedeling weinig tot niets doet. Ik vind dat in- en intriest. 

Ik ben ook helemaal niet overtuigd van de argumenten die de staatssecretaris gebruikt om uit te leggen waarom het niet, omdat het rijksbeleid, inkomensbeleid is, door een rijksoverheidsinstantie uitgevoerd zou kunnen worden. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende het voornemen van het kabinet om de uitvoering van de eenmalige koopkrachttegemoetkoming neer te leggen bij gemeenten en de Sociale Verzekeringsbank (SVB); 

constaterende dat uitvoering door gemeenten en SVB veel uitvoeringsproblemen oplevert en dat hierdoor ten minste 30% geen gebruikmaakt van deze regeling, terwijl het uitgangspunt moet zijn dat iedereen die recht heeft op de koopkrachttegemoetkoming, deze ook daadwerkelijk krijgt; 

verzoekt de regering, de uitvoering van de eenmalige koopkrachttegemoetkoming in handen te stellen van de Belastingdienst, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 12 (33932). 

Mevrouw Karabulut (SP):

Tot slot. De staatssecretaris gaat fijn communiceren. Dat heeft zij al gedaan, vlak voor de gemeenteraadsverkiezingen, dus mensen belden al; zij wachten nog steeds op dat extraatje. Sommigen zullen het niet krijgen; heel veel mensen zullen het niet krijgen. De staatssecretaris meldde net dat ook voor de werkenden, niet-zijnde de WWB, de mensen met aanvullende inkomensondersteuning en de mensen met een bijstandsuitkering, dus die groep van ruim 450.000 mensen die het ambtshalve verstrekt krijgen, de bedragen gelden van €100, €90 en €70. Zij meldde net dat dit ook voor de andere groep zal gelden. Ik lees hier, in de wet van de staatssecretaris, echter dat voor de andere groep, namelijk personen met een uitkering niet-zijnde de WWB, IOAW of IOAZ, ten hoogste de desbetreffende bedragen zullen gelden. Ik stel dus nogmaals de vraag aan de staatssecretaris: klopt het dat gemeenten de hoogte van die eenmalige tegemoetkoming zelf kunnen vaststellen voor die tweede groep en dat alleen die eerste groep de vaste bedragen krijgt? Zo ja, hoe gaat de staatssecretaris dit communiceren aan 450 gemeenten? 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter. Zoals ik in eerste termijn al aangaf, vinden wij dit een goed voorstel, maar een mindere uitvoering. Dat gevoel heb ik nog steeds, ook na de uitleg van de staatssecretaris, maar ik zou eerlijk gezegd ook niet weten hoe we het anders kunnen regelen. Wat dat betreft, is dit het beste van het slechtste in dat opzicht … 

De voorzitter:

Gaat u verder. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik zie mevrouw Karabulut bij de interruptiemicrofoon staan. 

De voorzitter:

U bent halverwege een zin. Gaat u verder. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Dank u wel. Wij steunen, wat dat betreft, dan ook wel de lijn die wordt ingezet om het via de gemeenten uit te voeren, maar ik wil daarbij nog wel de volgende zekerheid van de staatssecretaris hebben. Het is wellicht een als-danvraag. Zij pleit ervoor dat alle mensen uit de doelgroep netjes om dat geld komen vragen. Als dat inderdaad gebeurt, dan moet de rekening niet bij de gemeenten worden neergelegd. De staatssecretaris moet zich dan ook verantwoordelijk voelen om dat geld eventueel bij te passen. Zij rekent immers nu al met die korting van 30%. 

Zoals ik al in eerste termijn heb aangegeven, vinden wij dat met het amendement van de heer Van Weyenberg duidelijkheid wordt gegeven aan de doelgroep. Het is niet een kanbepaling, maar het is gewoon een recht voor mensen. Mijn fractie steunt dat. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Voorzitter. Er kleven altijd een aantal risico's aan dit soort eenmalige koopkrachtmaatregelen. Een eerste risico is dat het strijdig kan worden met het principe dat werken moet lonen. Een tweede risico is dat het armoedevallen creëert. Een derde risico is dat dit soort eenmalige regelingen vaak bestendiger blijken te zijn dan dat het eenmalig in eerste instantie gecommuniceerd wordt. Voor dat laatste zijn er in dit debat voldoende muizengaatjes opengelaten, zowel door de staatssecretaris als — helaas zojuist ook — door de woordvoerder van de VVD. 

Als je naar de uitvoering van deze specifieke koopkrachtmaatregel kijkt, blijft er nog wat extra ongemak hangen, los van de algemene nadelen die eraan vastzitten. In tegenstelling tot wat er in de tekst staat, wordt bij ongeveer de helft van de groep — mensen die vallen onder de Algemene Nabestaandenwet, mensen die vallen onder de AOW, mensen die werken met een laag inkomen, mensen die vallen onder WAO, mensen die vallen onder de WIA en mensen die vallen onder de Wajong — die 100% niet bereikt. Dat is wel het geval bij mensen die in de bijstand zitten. Het is bij die andere mensen minder dan 70%, omdat de raming van 30% conservatief is. Daar waar vrijwel de gehele Kamer in eerste termijn aangaf dat die 30% eigenlijk al te hoog is, is het antwoord van de staatssecretaris: helaas die 30% wordt nog hoger. 

Ik wil daarom aan de staatssecretaris vragen of er toch niet kan worden ingezet op een verlaging van dat percentage. Los van wat je verder vindt van dit soort koopkrachtmaatregelen, als je een maatregel afspreekt met als doel om de gehele sociale minima tot 110% te ontzien, dan is het gek om dat extraatje niet toe te kennen aan meer dan 30% — dat is dus een hoger percentage dan in de tekst wordt aangegeven — van de AOW'ers, de werkenden met een laag inkomen en de arbeidsgehandicapten. Zij vormen ongeveer de helft van de groep. Kan de staatssecretaris aangeven hoe dat anders zou kunnen? Daarbij is het in theorie ook mogelijk dat de uitkering dan per persoon lager wordt. Maar dan gaat die wel naar iedereen toe voor wie die bedoeld is. 

De voorzitter:

Ik kijk even of de heer Potters zeker weet dat het geen herhaling van zetten wordt. Als hij het idee heeft dat dat niet het geval is, krijgt hij van mij het woord. 

De heer Potters (VVD):

Als u mij een beetje kent, dan weet u dat ik dat zeker niet ga doen. Ik ga ervan uit dat de heer Heerma het met me eens is dat dit om een eenmalige uitkering gaat en dat hij ook van mening is dat we dit eenmalig moeten doen. Hij geeft wel aan dat hij daar vraagtekens bij zet, maar wat is zijn standpunt in dezen? 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Zoals u weet, ben ik niet eens zo enthousiast over de eenmalige regeling. In zijn tweede termijn heb ik aan de heer Potters gevraagd of hij daar kritisch over is. Hij was daar kritischer over dan in zijn eerste termijn. Ik heb gevraagd of het voor de VVD-fractie, gelet op de hoge uitvoeringskosten en op het feit dat meer dan 30% van de werkenden niet wordt bereikt, eens maar nooit weer is. Daar heeft de heer Potters in zijn tweede termijn geen antwoord op gegeven. Als hij nu aan de interruptiemicrofoon zegt dat dit het geval is, ben ik alsnog blij met het antwoord dat ik net niet kreeg. 

De heer Potters (VVD):

Het is mooi dat de heer Heerma de vraag omdraait die ik net aan hem stelde. Laten we eerlijk oversteken: wat de VVD-fractie betreft, is het echt een eenmalige uitkering. Hoe staat het CDA erin? 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Ik ben blij dat de VVD-fractie nu strakker aangeeft dat deze maatregel wat hem betreft niet voor herhaling vatbaar is. Ik hoop dat de heer Potters ook heeft geluisterd naar mijn bijdrage aan dit debat en dat hij heeft gehoord dat ik zelfs betwijfel of deze maatregel überhaupt één keer gesteund zou moeten worden. 

De voorzitter:

Daarmee zijn wij aan het eind gekomen van de tweede termijn van de Kamer. Mij is gebleken dat de staatssecretaris aanstonds kan antwoorden. Ik verleen haar daartoe gaarne de gelegenheid. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Voorzitter. Wederom dank aan de leden van de Kamer voor hun bijdrage in tweede termijn. Er is een drietal moties ingediend. 

Ik begin bij de motie van de heer Madlener op stuk nr. 10, waarin de regering wordt verzocht, zorg te dragen voor structurele lastenverlichting. Het zal de heer Madlener niet verbazen dat wij dat op een heel ander moment aan de orde dienen te stellen. Ik ontraad deze motie. Er wordt nu gekozen voor een eenmalig instrument. Daar heeft de Kamer een en ander over te berde gebracht. 

De motie van de heer Madlener op stuk nr. 11 ontraad ik eveneens. Wij hebben hier al over van gedachten gewisseld. Het is ondoenlijk om deze maatregel zonder uitvoeringskosten over te hevelen naar gemeenten. Daarom ontraad ik deze motie. 

In de motie van mevrouw Karabulut, op stuk nr. 12, wordt verzocht om de uitvoering van de eenmalige koopkrachttegemoetkoming in handen te stellen van de Belastingdienst. Het zal mevrouw Karabulut niet verbazen dat ik moet melden dat ik niet voornemens ben om dat te gaan doen. Het zou onder andere betekenen, afgezien van alle ingewikkeldheden rond de Belastingdienst en financiering, dat de koopkrachttegemoetkoming dit jaar aan niemand kan worden verstrekt, aangezien het dit jaar niet is uit te voeren. Alleen al om die reden ontraad ik de motie. 

Er is nog een aantal vragen aan mij gesteld. Mevrouw Karabulut zegt terecht dat in de wet staat dat gemeenten ten hoogste deze bedragen uitkeren. Ik heb echter met de VNG afgesproken dat, als mensen zich melden en ze een inkomen hebben van 110% van het sociaal minimum, deze bedragen aan de orde zijn. Als de meerderheid van de Kamer ja zegt tegen het amendement van de heer Van Weyenberg, moet ik echter constateren dat de kanbepaling wordt geschrapt en dat daarmee deze beleidsvrijheid voor gemeenten ook tot het verleden zou gaan behoren, maar dat zien wij pas volgende week dinsdag. 

Mevrouw Karabulut (SP):

De staatssecretaris spreekt toch weer met gespleten tong. Enerzijds zegt zij dat in de wet staat dat gemeenten zelf mogen bepalen hoe hoog de bedragen zijn voor groepen aan wie niet ambtshalve wordt verstrekt, dus werkenden, AOW'ers, Anw'ers en jonggehandicapten. Anders zegt zij: ja, maar ik heb met de VNG fijntjes afspraken gemaakt en de gemeenten gaan het maximum uitkeren. Het is of het een of het ander. Staatssecretaris, kunt u daarover alstublieft klare wijn schenken? Want ik word hier een beetje hoorndol van. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Het lijkt mij zo helder als glas. Wij maken tal van afspraken met gemeenten. Wij vinden het een groot goed dat gemeenten zelf beleidsinhoudelijk het een en ander rond die afspraken kunnen invullen. Als wij van de zijde van het kabinet met de VNG aan tafel zitten en over koopkrachttegemoetkomingen praten en over de bedragen daarvan, dan neem ik de VNG bloedserieus. Ik heb dat nog eens onderstreept in dit debat. Ik merk dat het leeuwendeel van de Kamer op dit punt — ik hecht eraan om te zeggen: op dit punt — de gemeenten net iets minder beleidsvrijheid wil toedichten. 

De voorzitter:

Mevrouw Karabulut, dit wordt uw laatste interruptie. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Met uw permissie, voorzitter: het is wel een belangrijk punt. De staatsecretaris spreekt hier tegen wat in haar eigen wet staat. Zij zegt dat zij op dit punt met gemeenten een separate afspraak heeft gemaakt. De staatssecretaris komt met een wijziging op haar eigen wet of zij geeft aan waar die afspraken dan staan en hoe zij gemeenten hieraan wil houden. Want dit klopt echt van geen kant. Zoals u merkt, begint mij dit een beetje te irriteren. De ambtenaren van de staatssecretaris zien ook de wet. Ik dacht: misschien ligt het aan mij. Ik wil gewoon dat de staatssecretaris aangeeft hoe het zit. Mogen gemeenten nu wel of niet zelf de hoogte bepalen van de eenmalige bedragen, uit te keren aan de groepen die deze niet ambtshalve verstrekt krijgen? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Voor de helderheid: mevrouw Karabulut heeft natuurlijk een punt, dat heb ik zojuist ook nog eens onderstreept. In de wet staat: ten hoogste dit bedrag. Dat klopt. Ik heb met de gemeenten aan tafel gezeten. zij hebben mij gezegd: uiteraard gaan wij uit van dit bedrag. Zo gaat dat en daar is niets vreemds aan. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter ... 

De voorzitter:

Ik had gezegd dat het uw laatste interruptie was. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Het spijt mij, maar het ligt ook een klein beetje aan de staatssecretaris, moet ik u heel eerlijk bekennen. 

De voorzitter:

Dit is uw allerlaatste interruptie. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Dank u wel, voorzitter. Ik moet er dus in de praktijk van uitgaan dat gemeenten ook aan die groepen de maximale bedragen gaan verstrekken. Gebeurt dat niet, dan komen wij hier bij deze staatssecretaris terug. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik neem daar kennis van. Ik heb ruiterlijk toegegeven dat mevrouw Karabulut de wettekst goed heeft gelezen. Dat klopt. 

Mevrouw Schouten vroeg wat er gebeurt als heel veel mensen een beroep doen op deze tegemoetkoming en wij binnen die 60 miljoen de zaak niet kunnen budgetteren. Welnu, dan is het goed gebruik dat ik in gesprek ga met gemeenten om te bezien hoe wij dan opereren. Over de 60 miljoen voor de tegemoetkomingen en de 10 miljoen aan uitvoeringskosten heb ik afspraken gemaakt met de VNG. 

De heer Heerma — last, but not least — zegt: voor mij is het toch wel ingewikkeld. Wij debatteren over de 30% van de mensen die niet ambtshalve de middelen krijgen toebedeeld. Dat vind ik toch wel ingewikkeld, want die gedragseffecten zijn wel verdisconteerd in de budgetten die wij nu aan snee hebben, aldus de heer Heerma. Dan zeg ik terug tegen de heer Heerma dat wij binnen Sociale Zaken bijna altijd met gedragseffecten rekenen. Wij moeten altijd inzicht bieden in de manier waarop mensen zich zullen gaan gedragen. Gisteren hebben wij hier nog een debat gevoerd over de AOW en de twee daken. Daar neem je natuurlijk ook altijd de gedragseffecten in mee. Wij hebben toen een dekking aangedragen van 20 miljoen om die gedragseffecten van een budget te voorzien. Dat hebben wij hier ook gedaan, met dien verstande dat je altijd moet kijken naar de reactie van de mensen. Doe je dat niet, dan zou de heer Heerma mij terecht over een jaar kunnen vragen wat wij met het restant van het gevoteerde bedrag doen, omdat een deel van de mensen niet is gekomen. Het is een beetje de vraag of het glas halfvol of halfleeg is. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Het is verstandig is dat de staatssecretaris nu niet iets zegt waar zij het volgend jaar op kan worden aangesproken. Deze regeling is in de plannen van het kabinet voor een hele groep bedoeld. Zij moet bij de hele groep van uitkeringsgerechtigden terechtkomen en bij minder dan 70% van de werkenden en de AOW'ers. Daar ligt mijn probleem en dat heeft niet met gedragseffecten te maken. Een aanzienlijk deel van de groep wordt niet bereikt. 

De VVD heeft heel duidelijk gezegd dat de regeling niet de schoonheidsprijs verdient, dat het eens maar nooit weer is en dat zij niet voor herhaling vatbaar is. Ik ben benieuwd of de staatssecretaris die mening deelt en, zo niet, waarom niet. 

Staatssecretaris Klijnsma:

We spreken hier over een eenmalige koopkrachttegemoetkoming in het jaar 2014. Het is goed gebruik dat we elk jaar in augustus de koopkrachtplaatjes bekijken en alsdan ook kijken naar welke instrumenten voorliggen. Ik zal niet zeggen dat dit eens maar nooit weer is. Ik zal ook niet zeggen dat dit ieder jaar terugkomt. Het blijft in de schoot van de toekomst verborgen. We hebben het nu over deze eenmalige tegemoetkoming. Ik hecht eraan om te beklemtonen dat deze maatregel breed door de Kamer wordt ondersteund, want het gaat om de mensen die op het sociaal minimum zitten. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Een aanzienlijk deel … 

De voorzitter:

Mijnheer Heerma, dit wordt uw allerlaatste interruptie! 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Dank u voorzitter. U bent streng maar rechtvaardig. 

Een aanzienlijk deel wordt niet bereikt met de maatregel. Hoor ik het echter goed dat de staatssecretaris wel van mening is dat het een heel schone maatregel is, die voor herhaling vatbaar zou kunnen zijn? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik heb heel goed bestudeerd hoe we een koopkrachttegemoetkoming bij de mensen kunnen krijgen. Dat is vanavond gewoon aan snee. Ik merk dat de inhoud van deze maatregel niet zozeer door de Kamer ter discussie wordt gesteld. Misschien gebeurt dat in meer of mindere mate wel bij het CDA, maar het leeuwendeel van de Kamer kan met een koopkrachttegemoetkoming instemmen. Dat is de essentie. Vervolgens is het zaak om te kijken hoe wij die tegemoetkoming zo goed mogelijk terecht laten komen bij de mensen die het betreft. Daarvoor hebben wij het "voertuig" van alle mensen die al gekend worden, hetzij door de Sociale Verzekeringsbank, hetzij door gemeenten. Dat voertuig benutten we nauwgezet. Die mensen krijgen sowieso de tegemoetkoming. Ook de hoogte van de tegemoetkoming is absoluut geen punt van aandacht. Dan resteert een groot aantal mensen dat wel in aanmerking komt voor de koopkrachttegemoetkoming, maar die nog niet gekend worden door overheden in de brede zin van het woord. Daar zijn we naar op zoek, want zij hebben er gewoon recht op. Ik ben ook blij dat we dit debat voeren, want dat helpt ook. We nodigen die mensen nu echt uit om zich te melden, opdat zij krijgen waar zij recht op hebben. Wij hebben voor die mensen immers niet het voertuig om als vanzelfsprekend bij hen terecht te komen. Dat is ook gewoon heel eerlijk van mijn kant. 

Nogmaals: ik dank de leden van de Kamer, want ik zie dat wij bijna aan het einde zijn de tweede termijn. Ik hecht er zeer aan dat we voor deze mensen soelaas bieden. 

De voorzitter:

Wij zijn bijna aan het einde van de tweede termijn gekomen, maar ik zie dat de heer Van Weyenberg nog een keer wil interrumperen. Dat wordt zijn allerlaatste interruptie. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Zeker voorzitter. Er ontstond net een klein debatje over de bedragen. Voor de Handelingen zou ik nog graag opmerken dat in het amendement dat door mijn fractie is ingediend de bedragen €100, €90 en €70 zijn vastgelegd. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Waarvan acte. Ik zei het net al in mijn antwoord: doordat de kan-bepaling eventueel met hoge waarschijnlijkheid door de Kamer zal worden geschrapt door het amendement-Van Weyenberg staat dit niet ter discussie. Zo simpel ligt het. 

De algemene beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Daarmee zijn wij aan het einde gekomen van de tweede termijn van de staatssecretaris. Ik dank de staatssecretaris en wij zullen aanstaande dinsdag stemmen. 

Naar boven