12 Goedkeuring belastingverdrag met Duitsland

Aan de orde is de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Goedkeuring van het op 12 april 2012 te Berlijn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 2012, 123) ( 33615 ).

De voorzitter:

Ik heet de leden van harte welkom. Ik heet natuurlijk ook de staatssecretaris van Financiën hartelijk welkom, net als al diegenen die dit debat op enigerlei wijze volgen. 

De algemene beraadslaging wordt geopend. 

De heer Omtzigt (CDA):

Voorzitter. Die laatste opmerking maakte u met een mooie glimlach, maar dit is wel het meest gevolgde belastingverdrag dat ik heb meegemaakt. Dat is niet voor niets. Nederland heeft heel veel belastingverdragen. Een aantal van mijn collega's — sorry mijnheer Merkies, dat ik u aankijk — heeft het altijd graag over de belastingverdragen met Mongolië of andere verre oorden, maar dit belastingverdrag is van grote waarde voor een handelsland als Nederland. Dit is het belastingverdrag in een van de grootste bilaterale handelsrelaties die er in de wereld bestaan. 

Enorme aantallen werknemers, gepensioneerden, ondernemingen en dienstverleners hebben elke dag met beide kanten van de Nederlands-Duitse grens te maken. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor dit Kamerlid, hoewel ik niet in het buitenland tank, dat zal ik er maar meteen bij zeggen. Dit verdrag draait om een heel grote groep mensen voor wie de grensoverschrijdende gevolgen van belastingheffing goed geregeld moeten zijn. Het oude verdrag met Duitsland stamde uit 1960 en was hoognodig aan vernieuwing toe. Het nieuwe belastingverdrag met Duitsland is op een aantal punten een verbetering en een hoognodige modernisering. De CDA-fractie ziet echter ook nog een aantal vervelende punten in het verdrag. Daarom hebben we veel vragen ter verheldering gesteld. Ik zal me bij de vragen die ik nu nog heb zo veel mogelijk houden aan de volgorde van het verdrag. 

Ik begin met de vaste inrichting. De buitengaatsbepaling roept bij ons nog een aantal vragen op. De KVNR, de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders, geeft aan dat de buitengaatsbepaling de internationale concurrentiepositie van de reders aantast. Deelt de staatssecretaris die mening? Cypriotische reders kunnen vanwege het verdrag tussen Duitsland en Cyprus zonder Duitse belasting in de Duitse wateren opereren. Dat geldt niet voor de Nederlandse reders. Wat zijn de gevolgen van de buitengaatsbepaling in het nieuwe verdrag voor het tonnageregime? 

Van de zee gaan we de lucht in. Hoe staat het met het overleg over het nieuwe protocol voor piloten? Het is een uitzonderlijke situatie dat we het verdrag nog niet hebben goedgekeurd en dat Nederland en Duitsland wel aan het onderhandelen zijn over het eerste protocol. Wordt er gekeken naar wijziging van het hele artikel of alleen naar een wijziging van de belastingheffing voor piloten? Ofwel, zal de belastingheffing voor zeevarenden ook wijzigen? En op welke wijze is dat dan met de belanghebbenden besproken? Tijdens het rondetafelgesprek van vorige week hebben we begrepen dat de zeevarenden juist blij zijn met de voortzetting van de huidige situatie waarin de woonstaat mag heffen als de werkstaat dat niet doet. Kan de staatssecretaris ons inlichten over de gang van zaken en kan hij wellicht laten zien hoe het op dit moment staat met dat eerste protocol? Ter verheldering zou ik ook graag willen weten welke ervaringen hiermee zijn in het verdrag met China. Hoe gaan we bijvoorbeeld Chinese zeevarenden aanschrijven en burgerservicenummers uitreiken? En hoe verloopt de heffing van loonbelasting in dat geval? Dat zou wat ons betreft nog een hele toer kunnen worden, zeker voor zeevarenden die niet constant op een vast adres verblijven. 

Dan kom ik op het loon, waaronder de 183 dagenregeling. Nederland en Duitsland hebben nu een mutual agreement over de heffingen over de ontslagvergoedingen. Klopt het dat de overeenkomst vervalt als het nieuwe verdrag in werking treedt? Komt er dan een nieuwe versie van het besluit over de ontslagvergoedingen en over de vraag waar die belast worden? Als dat nieuwe besluit er komt, wordt dan de insteek van Nederland om naar het gehele arbeidsverleden bij die werkgever te kijken, zoals is afgesproken met Duitsland, of wordt er dan naar de afgelopen vier jaar gekeken, zoals de Hoge Raad bepaald heeft? In welk land je belast wordt, kan precies het verschil maken. 

Dan kom ik bij het meest in het oog springende onderdeel van het verdrag, in ieder geval wat onze mailbox betreft, namelijk de pensioenen. De Kamer heeft in de motie van collega Groot uitgesproken dat zij het wenselijk vindt dat niet de woonstaat, maar de bronstaat over pensioenen heft. In het verdrag met Duitsland is dat gedeeltelijk gelukt; er is een compromis. Onder de €15.000 privaat pensioen heft de woonstaat. Is het pensioen hoger, dan mag de bronstaat heffen. Ik zal het maar gewoon duidelijk zeggen: dit gaat in de uitvoeringspraktijk heel lastige situaties opleveren. Een dergelijke splitsing is willekeurig, want een euro erboven of een euro eronder betekent dat je van het ene naar het andere land verhuist wat de belastingplicht betreft. Die splitsing maakt het systeem complex. 

Ik geef een paar voorbeelden. Een getrouwde Nederlandse vrouw in Duitsland heeft alleen AOW en wordt in Duitsland belast. Dan overlijdt haar man en krijgt deze vrouw nabestaandenpensioen. Haar pensioen wordt dan ineens in Nederland belast, omdat zij dit zelf krijgt. Wat gebeurt er als iemand door een korting van de pensioenrechten door de grens van €15.000 heen zakt? Dan heeft het ene land belasting ingehouden, terwijl het andere land mag heffen. Kan de staatssecretaris op deze voorbeelden reageren? 

Overigens moet mij nog iets van het hart. Wij hebben veel discussies gevoerd over Nederlanders met een Nederlands pensioen in Duitsland. Er was overigens ook een Belgische heer aanwezig tijdens de hoorzitting. Mijn vermoeden is echter dat de groep Duitsers met een Duits pensioen die in Nederland is gaan wonen, nog wel harder getroffen zou kunnen zijn. Verwacht de staatssecretaris nog lastige gevallen uit die groep? 

Sommige mensen zullen niet zo veel merken van het nieuwe verdrag en anderen zullen met forse koopkrachteffecten te maken hebben. Wij vragen ons af of wij een goed beeld daarvan hebben. Kloppen de berekeningen van mensen die in Duitsland wonen met een Nederlands inkomen? Wij kregen namelijk van adviseurs uit de grensstreek de reactie dat de specifieke voorbeelden die de regering heeft gegeven van mensen die in Nederland wonen met een Duits inkomen, in de praktijk nooit voorkomen. Dat kan kloppen, want wij vroegen om negen voorbeelden door te rekenen met reële inkomensgegevens; reële gevallen dus. Het antwoord van de toenmalige staatssecretaris was dat hij gewoon andere casusposities heeft doorgerekend met enorme Duitse bedrijfspensioenen. De Duitse Rente is echter loongerelateerd en hogere aanvullende pensioenen komen daar niet zo vaak voor. 

Nu hebben wij begrepen dat het GWO dat ook aangegeven heeft, maar dat deze onrealistische voorbeelden toch per se moesten worden doorgerekend. Dan zal er wel een plusje in de koopkrachteffecten komen. Kan de staatssecretaris aangeven op welke wijze de doorgerekende voorbeelden geselecteerd zijn en of zij representatief zijn voor de mensen om wie het gaat? Waarom zijn de effecten voor inwoners van Nederland door de Belastingdienst doorgerekend en de effecten voor inwoners van Duitsland door een externe adviseur? Zou het anders opvallen dat de voorbeelden voor inwoners van Nederland niet realistisch zijn? 

De Vereniging Europese Grenslandbewoners heeft realistische voorbeelden doorgerekend. Daaruit blijken enkele negatieve gevolgen. Wij zouden daar toch nog een reactie op willen hebben. Daaruit blijkt namelijk dat de overgangsregeling geen effect heeft bij een inkomen van €30.000 en dat de overgangsregeling bij een inkomen van €80.000 maar drie jaar effect heeft. Het inkomen moet nog veel hoger zijn om van de hele zes jaar gebruik te kunnen maken. Niet heel veel mensen hebben een dergelijk inkomen. 

Het CDA ziet dat een bronheffing in de onderhandelingspraktijk moeilijk realiseerbaar zal zijn, ook bij volgende belastingverdragen. Wij vrezen dat alle nieuwe belastingverdragen van Nederland op een ingewikkeld compromis zullen uitlopen. De heer Starink opperde tijdens het rondetafelgesprek de mogelijkheid van een gedeeld heffingsrecht van bronstaat en woonstaat. Dat is eerlijker en het maakt de onderhandelingen makkelijker. Het voorkomt bovendien een ingewikkelde splitsing van het heffingsrecht. Kan de staatssecretaris, indien het bij een volgende onderhandelingspoging niet lukt om het hele recht naar de bronstaat toe te halen, nadenken over een splitsing van het heffingsrecht in plaats van een grens in die zin dat bijvoorbeeld gewoon 15% van de belasting aan Duitsland terugbetaald wordt? Dat zou dat arbitraire gedoe rond die grens van €15.000 — ik kom daar zo nog op terug — kunnen voorkomen. 

Nu heb ik nog een vraag over de omgekeerde situatie. Hoe werkt het verdrag uit als Nederland geen aanslag oplegt over pensioeninkomen maar een conserverende aanslag invordert? Een voorbeeld van deze praktijk is een Duitser die tijdelijk in Nederland werkt en pensioen opbouwt. Nederland legt dan een conserverende aanslag op. Bij uitkering is de heffing toegewezen aan Nederland, omdat het bedrag boven de €15.000 is. Dit kan bij een hoog inkomen, maar ook vanwege de reguliere afkoopmogelijkheid in Nederland, waarbij je het hele bedrag aan het einde van je termijn meekrijgt en dan zit je er al na een paar jaar aan. Verleent Duitsland in dit geval voorkoming van dubbele belasting, of ziet Duitsland de invordering van een conserverende aanslag niet als het opleggen van een aanslag over het pensioeninkomen? Is hierover gesproken met Duitsland? Zo ja, wat was dan de uitkomst? Zo nee, kan de regering dan toezeggen om met Duitsland te bespreken dat zij een credit verlenen voor invorderingen van conserverende aanslagen of dat Nederland in dit geval niet de conserverende aanslag invordert maar een nieuwe aanslag oplegt? 

In het vierde lid van artikel 17 lees ik dat betalingen van een staat als schadevergoeding of ten gevolge van een oorlog mogen worden belast door de betalende staat. We hebben hierover al eerder discussies gehad, maar betekent dit dat oud-SS'ers en anderen die in Duitse krijgsdienst gezeten hebben tijdens de Tweede Wereldoorlog en hun nabestaanden, nog steeds onder de Duitse belastingvrijstelling vallen, terwijl alle andere mensen die vrijstelling niet hebben? Betekent dit ook dat de gegevens nog steeds niet uitgewisseld worden? 

Toen we er de vorige keer naar vroegen, was het antwoord dat ze niet werden uitgewisseld en dus is Richtlijn 2011/16/EU van kracht geworden. Ze zouden met ingang van dit belastingjaar uitgewisseld moeten worden, maar wordt er nu eindelijk ook belasting over geheven? En komen ze eindelijk in aanmerking voor de toeslagen, net als mensen die een uitkering krijgen als vervolgingsslachtoffer en die ook op hun toeslagen worden gekort? Graag een helder antwoord. Misschien kunt u de mensen van wie u voor het eerst ontdekt dat ze jarenlang een pensioen hebben gekregen dat verzwegen is, toch maar eens een paar jaar gaan naheffen. Dat lijkt mij in dit geval niet verkeerd, want wij hebben de stellige indruk dat, omdat Duitsland tot nu toe weigerde deze gegevens uit te wisselen, deze mensen nog nooit hun echte inkomen opgegeven hebben en daardoor konden doen of ze een laag inkomen hadden en dus gewoon de toeslagen kregen. 

In artikel 17, zesde lid, van het verdrag is bepaald dat de bevoegde autoriteiten in onderlinge overeenstemming regelen op welke wijze de verdeling van heffingsrechten over pensioenuitkeringen bij de €15.000-grens toepassing vindt. Dit is een brede delegatiebepaling en het is ons niet duidelijk wat Nederland en Duitsland voor ogen hebben door het zo te regelen. Kunt u daarover duidelijkheid scheppen, het liefst voor de goedkeuring? 

Er zijn mensen die van de Belastingdienst een loonbelastingverklaring gekregen hebben waarop stond dat deze geldig was zolang zij in Duitsland woonden. Er stond dus niet de disclaimer op dat die verklaring niet meer geldig zou zijn indien het verdrag tussen Nederland en Duitsland gewijzigd zou worden. Deze verklaring wordt nu door de Belastingdienst ingetrokken, omdat deze strijdig is met het nieuwe verdrag. Is de staatssecretaris hiermee bekend en kan hij aangeven of dit incidentele fouten zijn of dat dit vaker voorgekomen is en wat de Belastingdienst in dit specifieke geval van plan is te gaan doen? 

Een complicerende factor zijn de overheidssalarissen. De overheidspensioenen tellen niet mee voor de grens van €15.000, maar mogen belast worden door het land waar die persoon heeft gewerkt. Nou was er een conflict tussen Nederland en Duitsland over ABP-pensioenen. Dat is opgelost. ABP-pensioenen worden nu door Duitsland gezien als een overheidspensioen. Tot nu toe deed Duitsland dat niet, omdat het ABP een private stichting is. Het is trouwens heel vervelend als je dit overkomt, want je krijgt dan een belastingheffing van Duitsland en van Nederland over hetzelfde inkomen. Gelooft u mij: dan houd je van je inkomen heel weinig over. 

Dat conflict is opgelost, maar een oud conflict blijft bestaan, namelijk wat we doen met rijksuniversiteiten en universiteiten die de vorm van een stichting hebben. Zou het niet logischer zijn om daar nu een afspraak over te maken, bijvoorbeeld het voorstel om de €15.000-grens te berekenen inclusief die overheidspensioenen? Ik vraag dat, omdat de definitie niet helder is. De definitie van een overheidspensioen is de CDA-fractie ook niet helder, indien iemand een tijdje voor een private instelling heeft gewerkt en daarna naar het onderwijs gaat, Kamerlid wordt of iets anders met zijn leven gaat doen. Als hij zijn pensioen overhevelt van zijn eerste dienstbetrekking naar het ABP, is dan datgene wat door het ABP wordt uitgekeerd over die eerste vijftien jaar, een overheidspensioen of is dat een pensioen van het private bedrijf waar hij eerder heeft gewerkt? Ik noem dit, omdat in het verleden de landen soms jarenlang over dit soort gevallen hebben gevochten en belastingplichtigen daardoor in de klem kunnen komen. 

In verband met dit specifieke geval zou ik het voorstel willen doen aan de regering om met Duitsland en Nederland een pilot te doen om te kijken of dit soort mensen in één land aangifte kan doen. Wanneer dan blijkt dat het het verkeerde land is, volgens de twee landen, heft het andere land. Het gaat erom dat deze mensen niet van twee kanten worden besprongen en moeten uitzoeken wie zij van hun dak moeten houden. 

Ik kom op de socialezekerheidsuitkeringen. 

De heer Tony van Dijck (PVV):

De kwestie van de overheidspensioenen is heel interessant. Toen ik dat las, vroeg ik me af waarom er eigenlijk onderscheid wordt gemaakt tussen private pensioenen en overheidspensioenen. De heer Omtzigt is redelijk expert op pensioengebied; misschien kan hij dit voor mij verhelderen. Ik zie het namelijk niet, en ik zie ook niet waarom overheidspensioenen en private pensioenen in Nederland hetzelfde behandeld worden en op dezelfde manier worden opgebouwd, terwijl er onderscheid gemaakt wordt zo gauw je naar het buitenland gaat. 

De heer Omtzigt (CDA):

De meeste landen betalen overheidspensioenen uit de lopende begroting. Italië betaalt bijvoorbeeld de overheidspensioenen uit de lopende begroting. Stel, men betaalt daar iemand een pensioen van €2.000, en die persoon zou in Nederland gaan wonen. In dat geval zegt Italië: dat betalen wij rechtstreeks uit onze begroting, en wij hebben er niet zo veel trek in dat daarover door een buitenlandse overheid belasting kan worden geheven. Om die reden is er in al die belastingverdragen een uitzondering gemaakt voor de overheidspensioenen. 

De heer Tony van Dijck (PVV):

Dat klopt. Nederland betaalt dit echter niet uit de lopende begroting, zoals men weet. Wij gokken ook meer op een bronstaatheffing dan op een woonstaatheffing. Als Nederland dus mikt op een bronstaatheffing, terwijl Nederland niet uit de lopende begroting betaalt, zouden de twee soorten pensioen niet verschillend hoeven te worden behandeld. 

De heer Omtzigt (CDA):

Als je in het verdrag de volledige bronstaatheffing voor elkaar krijgt, maakt het inderdaad niet uit, want dan hef je altijd over je eigen overheidspensioen. Dat is echter niet gelukt. Ik kan de staatssecretaris of zijn ambtsvoorganger van alles verwijten, maar als in het OESO-modelverdrag een woonstaatheffing staat, terwijl wij een bronstaatheffing willen, snap ik dat je ergens in het midden uitkomt. Dat is helaas eigen aan onderhandelen. Zoals ik eerder zei, lijkt het mij logischer om een volgende keer een splitsing te maken in plaats van uit te gaan van een arbitraire grens. Als er iets gebeurt met je pensioen, een vooroverlijden of een situatie waarin je naar een nabestaandenpensioen gaat en dus halverwege het jaar moet uitvinden dat de voorheffing in het ene land heeft plaatsgevonden maar de eindafrekening in het andere land plaatsvindt, leidt dat tot heel nare situaties. Dat kunnen we nu al uittekenen. 

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Van Dijck. 

De heer Tony van Dijck (PVV):

Dat is helder. Maar om heel kort te gaan: vanwege de unieke Nederlandse situatie en vanwege het feit dat je in het midden wilt uitkomen tussen bronstaat en woonstaat, zou het onderscheid tussen overheidspensioen en privaat pensioen eigenlijk opgeheven kunnen worden. 

De heer Omtzigt (CDA):

Dat is wat ik zeg: pak die grens voor beide samen, zeker als je twee pensioenen uit een verschillende bron hebt. Wij zullen echter niet om deze reden tegen het belastingverdrag stemmen zoals wij, naar het lijkt, in de jaren dertig eens hebben gedaan. Wij noteren dit nu, maar wij snappen dat wij de regering heel moeilijk kunnen terugsturen naar de onderhandelingstafel in dezen. Andere keren heb ik daar minder bezwaar tegen, maar aangezien hierover ongeveer vijftien jaar is onderhandeld, en dit verdrag in de Duitse Bondsdag al is goedgekeurd — het moest ook worden goedgekeurd in de deelstaten, want Duitsland is lekker gecompliceerd — is dat niet wenselijk. 

Voorzitter. Ik was gekomen bij de socialezekerheidsuitkeringen. Uitkeringen bij ziekte, het Krankengeld, of zwangerschap en bevalling, het Elterngeld, worden belast in het woonland. Dit is echter totaal onlogisch, want de werkgever betaalt deze uitkeringen vaak deels of helemaal, en de uitkering is uit het inkomen opgebouwd. Wij hebben zeer veel moeite met deze bepaling, want dit leidt tot een heen en weer switchen tussen belastingdiensten. 

Stel, je woont in Nederland en je werkt in Duitsland; daarover gaat het hierbij. In dat geval is je inkomen belast in Duitsland. Als je een paar maanden ziek wordt, krijg je eerst zes weken een uitkering van je werkgever die in Duitsland belast is. Daarna krijg je een uitkering van de Krankenkasse, waarover de premies worden afgedragen in Duitsland en de belasting in Nederland verschuldigd is. Ben je weer beter, dan mag je je weer in Duitsland melden bij je werkgever en bij de belastingdienst. Je raakt echter wel al je belastingfaciliteiten kwijt. Je hebt immers niet meer dan 90% van je inkomen in dat jaar in Duitsland verdiend. Dat is buitengewoon vervelend en onwenselijk. Ten eerste betaal je te veel belasting, want in Duitsland is het een netto-uitkering, en het Duitse Krankengeld is vaak wat lager dan het Nederlandse ziektegeld. Ten tweede is het heen en weer switchen tussen plaatsen waar je belasting moet betalen, uitermate vervelend. 

Overigens, als je de zwangerschap een beetje verkeerd getimed hebt, gaat het ook nog eens twee jaar achter elkaar mis, want dan heb je zowel in het ene als het andere jaar die 90% niet gehaald. Dan moet je twee jaar formulieren invullen, mag je twee jaar niet gebruikmaken van belastingfaciliteiten en heb je twee jaar minder inkomen. 

Heeft de staatssecretaris hieraan gedacht? Waarom is er gekozen voor heffing in de woonstaat? Hier lijkt sprake van een systeemfout, want de Duitse uitkering is netto. Door de belastingheffing wordt de uitkering van een Nederlander dus fors lager dan bedoeld en kunnen er dus financiële problemen ontstaan. De overgangsregeling van een jaar geldt indien de belastingplichtige daar bij zijn aangifte voor kiest. Betekent dit dat voor de loonbelasting altijd uitgegaan wordt van het nieuwe verdrag? Zo nee, hoe weet de werkgever dan waarvoor zijn werknemer gaat kiezen bij de aangifte, ruim een jaar later? 

Ik kom te spreken over de uitvoering van het verdrag. Door de uitputtende parlementaire behandeling in Nederland, is het Nederlandse standpunt over de uitwerking van het nieuwe verdrag behoorlijk goed in kaart gebracht. In Duitsland is het verdrag in zeer rap tempo door het parlement behandeld. Over veel zaken weet de staatssecretaris het Duitse standpunt ter zake nog niet. Ziet de staatssecretaris mogelijkheid om uitvoeringsproblemen te voorkomen, bijvoorbeeld door de Nederlandse parlementaire geschiedenis naar het Duits te laten vertalen, zodat de Bondsdag en het Finanzamt er kennis van kunnen nemen, of door vooraf over een aantal zaken het Duitse standpunt te vragen en hierover te overleggen? Ik geef een voorbeeld. Duitsland kent een navorderingstermijn van twaalf jaar, maar in Nederland gaat ambtshalve vermindering maar vijf jaar terug. Wat gebeurt er als Duitsland in de zeven jaar daarna navordert? In Nederland kun je die belasting niet meer terugkrijgen. Dan ontstaat dus dubbele heffing. 

Per 1 januari 2015 treedt niet alleen het nieuwe verdrag in werking maar wordt ook de keuzeregeling vervangen door de regeling voor kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen. Kan de staatssecretaris aangeven wat de gevolgen zijn voor de combinatie van beide wijzigingen per 1 januari? Klopt het dat Duitsers die hun gehele inkomen in Nederland verdienen, en die dus recht hebben op de hypotheekrenteaftrek, deze kwijtraken wanneer zij eigen vermogen hebben, bijvoorbeeld een erfenis? Klopt het dat bij de berekening of iemand 90% Nederlands inkomen heeft, vermogen altijd telt als buitenlands inkomen, ongeacht in welk land het vermogen op de bank staat? 

Duidelijk is wel dat bij de overgang van het oude belastingverdrag naar het nieuwe, veel vragen zullen ontstaan bij de betrokken burgers, bedrijven en adviseurs. Is het mogelijk om bij het Team Grensoverschrijdend Werken en Ondernemen (GWO) een vast contactpersoon aan te wijzen voor vragen over het nieuwe verdrag van burgers en bedrijven in de grensstreek? Is het mogelijk dat mensen die in twee landen formulieren moeten invullen, daarbij ondersteuning kunnen krijgen? Wil de staatssecretaris werken aan een pilot om te bezien of mensen in één land een formulier kunnen invullen en dat dan achter de deur de belastingdiensten samenwerken? Ik zou die pilot laten beginnen met een aantal grensarbeiders of gepensioneerden die een redelijk voorspelbaar inkomen hebben. 

Ten slotte. Ook gezien het grote aantal vragen en het grote aantal belanghebbenden, zou de CDA-fractie er zeer aan hechten als de staatssecretaris kon toezeggen dit verdrag na, zeg, vier jaar te evalueren en aan te geven of er problemen zijn in de praktijk die wellicht een oplossing vergen. 

De heer Tony van Dijck (PVV):

Voorzitter. Om te beginnen met een opmerking die de heer Omtzigt zojuist ook maakte: we staan vandaag voor een voldongen feit. Er is lang onderhandeld over dit verdrag, maar de Kamer kan alleen nog ja of nee zeggen; zij kan er niets meer in wijzigen. Mijn eerste vraag aan de staatssecretaris luidt dan ook: waarom heeft het twee jaar moeten duren voordat de Kamer dit op haar bordje kreeg? Waarom is de Kamer niet tussentijds betrokken geweest bij de besluitvorming, zodat zij eventueel hier en daar nog iets hadden kunnen bijsturen? Dat is de belangrijkste vraag. 

Het nieuwe verdrag leidt tot een versterking van de positie van grensarbeiders. Dat is mooi. Mede dankzij het gelijkheidsbeginsel, gelijkheid op straat, gelijkheid op de werkvloer, worden grensarbeiders niet anders behandeld dan hun Nederlandse buurman of hun Duitse collega. Tenminste, dat is het streven. Vindt de staatssecretaris dat dit voor 100% is gelukt? Wordt inderdaad in alle gevallen de grensarbeider niet anders behandeld dan zijn Nederlandse buurman of zijn Duitse collega? Zo nee, wanneer wordt deze anders behandeld? Kennelijk is het zo geregeld dat benadeling wordt gecompenseerd, maar bevoordeling wordt getolereerd. Zie ik dat goed? 

Ook lees ik in de memorie van toelichting dat het nieuwe verdrag positief uitpakt voor het bedrijfsleven naarmate dat meer activiteiten ontplooit en meer investeert in Duitsland. Kan de staatssecretaris hierop ingaan? Dat doen hij namelijk niet in de memorie van toelichting. Ondernemers worden kennelijk gestimuleerd om meer te ondernemen en meer te investeren in Duitsland. Hoe zit dat? Is er dan nog wel sprake van een level playing field? 

De staatssecretaris verwacht ook dat het nieuwe verdrag budgettair-neutraal voor de schatkist zal uitpakken. Dat is mooi, maar een echte onderbouwing ontbreekt. Kan de staatssecretaris ons dit voorrekenen? Is het inderdaad budgettair-neutraal? Op de vraag voor hoeveel bijvoorbeeld het compensatiefonds wordt aangesproken, zegt de staatssecretaris: geen idee. Gaarne krijg ik een duidelijke financiële onderbouwing. 

Het uitgangspunt voor het nieuwe verdrag en toekomstige verdragen is aansluiting met het OESO-modelverdrag, maar hierin wordt uitgegaan van het woonlandbeginsel bij pensioenen. Hoe verhoudt zich dat ten opzichte van de notitie Fiscaal verdragsbeleid, waarin bronstaatheffing voor pensioenen wordt nagestreefd? Dat is dus niet conform het OESO-modelverdrag. 

De staatssecretaris geeft aan dat steeds meer Nederlanders van hun pensioen in het buitenland genieten en dat daardoor de schatkist aanzienlijke bedragen misloopt. Kan de staatssecretaris aangeven hoeveel gepensioneerden inmiddels in het buitenland verblijven, gaarne uitgesplitst per land, en hoeveel belastinggeld we inmiddels mislopen met al die gepensioneerde emigranten? 

Als de bronstaatheffing leidend is, waarom wordt dan elk belastingverdrag anders ingevuld? Mensen weten niet meer waar zij aan toe zijn. In het ene land geldt een volledige eerbiedigende werking voor bestaande gevallen, zoals in Engeland en Noorwegen, en in een ander land geldt een overgangsregeling zoals nu in Duitsland. In het ene land geldt het woonlandbeginsel en in een ander land geldt de bronstaatheffing tot een bepaald niveau van het pensioen. In België is dat €25.000 en in Duitsland €15.000. 

Wat is het nu? Wat is de inzet van dit kabinet? Met welke landen gaat de staatssecretaris nog onderhandelen? Kunnen wij een overzicht krijgen van de gemaakte afspraken per land? Waar is een gepensioneerde aan toe als hij vandaag naar Spanje vertrekt en denkt dat hij het allemaal goed geregeld heeft, maar deze staatssecretaris volgende maand komt met een nieuw belastingverdrag met Spanje waardoor opeens tien keer zo veel belasting betaald moet worden? Mensen weten dan niet waar zij aan toe zijn. 

De Nederlandse gepensioneerden die nu in Duitsland wonen, worden in Nederland belastingplichtig als hun pensioen meer dan €15.000 bedraagt. Deze groep van meer dan 5.000 mensen is flink de klos en gaat wel tot het tienvoudige en soms tot het vijftienvoudige aan belasting betalen. Een AOW'er, met aanvullend pensioen €30.000, betaalt in 2014 nog €735 aan belasting, vanaf 2015 opeens €5.000 en vanaf 2017 opeens €6.500. Dat is nogal een verschil. Waarom is niet gekozen voor een eerbiedigende werking zoals in het Verenigd Koninkrijk, zoals in Noorwegen en, zoals we gisteren zagen, ook op Curaçao? Andere landen krijgen wel een eerbiedigende werking, de Nederlanders die in Duitsland wonen krijgen die niet. 

Het verdrag is niet van toepassing op het Caribische deel van Nederland, maar alleen op het Europese deel. Artikel 32 biedt wel de mogelijkheid tot uitbreiding van het verdrag naar de BES-eilanden. Gaat de staatssecretaris hier nog gebruik van maken? Hoe moet ik mij dat dan voorstellen: een Bonairiaan die werkt in Duitsland en die wordt gecompenseerd voor de te veel betaalde belasting ten opzichte van het belastingstelsel op Bonaire? Door wie wordt hij dan gecompenseerd, door Nederland of door Bonaire? Zoals de staatssecretaris ook weet, is het belastingstelsel op Bonaire een heel ander stelsel dan in Nederland, en een stuk gunstiger als u het mij vraagt. 

Tot slot vraagt de PVV zich af waarom er onderscheid wordt gemaakt tussen publieke en private pensioenen in fiscale verdragen; ik zei het net al per interruptie. Beide worden volgens dezelfde systematiek opgebouwd en uitgekeerd. In Nederland is er geen verschil, maar in het buitenland wordt er wel verschil gemaakt tussen publieke en private pensioenen. Wat zegt het OESO-modelverdrag hierover? 

De heer Merkies (SP):

Voorzitter. Wij spreken vandaag over iets met een lange naam; dat zei u al, voorzitter. Ik zat nog te denken: misschien moeten wij die gewoon wat inkorten en als wij het dan een week later hadden gedaan en het Nederland-Duitsland hadden genoemd, dan hadden wij misschien iets meer mensen hier op de tribune gehad. Ik zie nu één persoon. 

Laat ik allereerst zeggen dat ik blij ben dat het verdrag er is. Dit is een heel lang traject geweest. Het is een beetje het werk van de voorgangers van deze staatssecretaris. Ik zal hem zelf dan ook niet vragen hoe de sfeer was tijdens de onderhandelingen, want dat kan hij niet zeggen. Sinds 1959 gold het vorige verdrag. Sinds halverwege de jaren tachtig zou er al zijn onderhandeld. Dat is een gigantische periode. 

Ik zit mij een beetje af te vragen hoe de parlementaire betrokkenheid hierbij is geweest. Die is er niet echt geweest. Dat is altijd lastig met verdragen, maar ergens is dat ook wel weer jammer, want de Kamer krijgt wel degelijk veel signalen die zij kan meenemen. Eén ding is heel logisch, namelijk de hypotheekrenteaftrek. Wij hadden de idiote situatie dat inwoners die over de grens werken, geen hypotheekrenteaftrek kregen voor hun huis in Nederland en inwoners van Duitsland andersom wel hypotheekrenteaftrek kregen wanneer ze in Nederland werkten. Je zou het eigenlijk precies andersom verwachten, want je verwacht dat inwoners van Nederland voor hun huis op de Nederlandse markt hypotheekrenteaftrek krijgen. 

Eigenlijk is het ook gewoon een woonkostensubsidie. Ik zit mij ook het volgende af te vragen. Als wij het woonkostensubsidie hadden genoemd in plaats van een aftrekpost, en er een onderdeel van de primaire heffingsstructuur van hadden gemaakt, hadden wij dit probleem dan niet gehad? Had het Europese Hof van Justitie dan anders geoordeeld? Het is natuurlijk gek: als je over de grens gaat werken, heb je het enorme nadeel dat je je hypotheekrenteaftrek hier verliest, terwijl je hier juist een duur huis hebt, wat ook weer een beetje mede te danken is aan de hypotheekrenteaftrek in Nederland. Dat hebben wij allemaal te danken aan een paar beslissingen van het Hof van Justitie: het Schumackerarrest en het Rennebergarrest in het bijzonder. Als het Hof tot die conclusies komt, wat zegt dat dan over de Europese regels die zijn gesteld? Die zijn er uiteindelijk immers op gebaseerd dat je gelijkheid op de werkvloer moet hebben, maar in feite creëer je tegelijkertijd ongelijkheid in de straat. Nu krijgt je buurman immers wel hypotheekrenteaftrek en jij niet. 

Voor Nederlanders die in Duitsland werken, is dit hersteld in dit verdrag door middel van een compensatieregeling. Kan de staatssecretaris aangeven om hoeveel personen het gaat? Is er zicht op hoeveel dat de Nederlandse Staat gaat kosten? In 2009 werd voor deze groep al voor 218 miljoen aan rente afgetrokken. Inmiddels zal dat waarschijnlijk een stuk hoger zijn. De staatssecretaris zegt in antwoorden op onze schriftelijke vragen dat hij niet exact kan bepalen welke budgettair beslag er is gemoeid met deze aftrekpost. Waarom kan hij dat niet? Kan hij het wel bij benadering bepalen? De korting wordt berekend door eerst de belasting die in Nederland verschuldigd is en de belasting die in Duitsland verschuldigd is, bij elkaar op te tellen. Van dat totaal wordt dan weer afgetrokken wat je zou betalen als het in zijn geheel in Nederland belast zou worden. Dat lijkt me ook best een flinke klus voor de fiscus, die nu toch heel veel te doen heeft. Kan de staatssecretaris daarop ingaan? 

Tegenover de compensatieregeling is, als een soort uitruil, een splittingverfahren toegepast. Wat levert dat ons op? Hoeveel levert het de Nederlandse ingezetene op, die in Duitsland belasting moet betalen? Ik kan me niet voorstellen dat het ministerie daar helemaal geen idee van heeft. 

Je kunt je natuurlijk blijven afvragen waarom we hypotheekrenteaftrek moeten blijven betalen voor degenen die in Duitsland wonen en in Nederland werken. Hoeveel kost het om dat voort te zetten? 

Ook bij de pensioenen is sprake van een verbetering. De omkeerregel bestaat niet voor niets. Eerst mag je je pensioen aftrekken om later belasting te betalen over het uitgekeerde pensioen. Tot nu hebben degenen die in Nederland pensioen opbouwden en in Duitsland van hun pensioen genoten een dubbel belastingvoordeel gehad. Daar komt nu een einde aan en dat lijkt mij niet meer dan terecht. Ook de overgangsregeling van zes jaar klinkt redelijk. Zo krijgen de mensen de tijd om eraan te wennen. 

Van de 17.000 inwoners die in Duitsland genieten van een Nederlands pensioen, een lijfrente of socialezekerheidsuitkeringen uit Nederland, heeft een groep van bijna 13.000 mensen een uitkering van minder dan €15.000. Dus voor twee derde van de groep gepensioneerden in Duitsland blijft het eigenlijk bij het oude. Dat vond ik nog best veel. Is dat omdat ze een flinke tijd ook nog in Duitsland werkzaam zijn geweest en daar nog een flink stuk pensioen hebben opgebouwd? Daar zou het dan namelijk op duiden. 

Zoals gezegd, verwelkom ik de overgangsregeling. Deze biedt echter pas voordeel bij een pensioen dat gezamenlijk hoger uitkomt dan rond de €35.000. Mensen met een klein pensioen gaan wel vrij veel meer betalen, zo blijkt uit de bijlage bij de nota naar aanleiding van het verslag. Met de AOW en een aanvullend pensioen van €9.000 betaal je onder het oude verdrag €263 en in de nieuwe situatie €752. Klopt het dat deze groep niets aan de overgangsregeling heeft? Waarom is er niet voor gekozen om juist voor deze groep met een klein pensioen — AOW met een klein bedrijfspensioen — een overgangsregeling te treffen? Dat scheelt hen namelijk in een jaar zo'n €500. Zou een opbouw niet logisch zijn, zodat ook zij aan de nieuwe situatie kunnen wennen? Is de staatssecretaris bereid, voor deze groep een overgangsregeling te treffen? Ik sluit mij overigens ook aan bij wat de heer Omtzigt heeft gevraagd over het voorstel van de heer Starink met betrekking tot een gedeeld heffingsrecht. Ik zou graag de visie van de staatssecretaris hierop krijgen. 

Er is ook een andere overgangsregeling, namelijk voor mensen die als gevolg van het verdrag er wat op achteruit gaan. Zij kunnen een jaar lang kiezen alsof het nieuwe verdrag er nooit is gekomen. Dat doen ze door dat aan te geven in de aangifte. Vervolgens wordt met de Belastingdienst van het andere land verder gecommuniceerd. Als die keuze in de aangifte wordt gemaakt, gebeurt dat pas achteraf. Tegelijkertijd moeten werkgevers al wel die loonheffing al dan niet inhouden. Hoe maakt een bedrijf deze keuze? Kan de staatssecretaris daar meer helderheid over geven? 

Ik kom ten slotte op de antimisbruikbepalingen. Die verwelkom ik, maar het valt mij wel op dat het altijd de andere partij is die de antimisbruikbepalingen vraagt en dat Nederland er meestal pas mee akkoord gaat als er een of andere lage bronheffing voor in de plaats komt. Het zou ook wel chique zijn als Nederland zelf om antimisbruikbepalingen vraagt. Zo zou Nederland het nu maar niets vinden dat Duitsland een verwijzing wil naar nationale antimisbruikregels. Er zou mogelijk sprake zijn van overkill, waar bonafide ondernemers onder te lijden zouden hebben. Waar is die vrees op gebaseerd? Heeft Duitsland eerder gedragingen vertoond waaruit dat zou blijken? 

Ik kan me eigenlijk wel iets voorstellen bij dit voorstel van Duitsland. Misbruik neemt steeds andere vormen aan. Je wilt er niet later achter komen dat je op basis van het belastingverdrag onvoldoende middelen hebt om het aan te pakken. Het is heel moeilijk een belastingverdrag later nog aan te passen. De vraag is reëel waarom er niet voor is gekozen om deze maatregel symmetrisch te maken, zodat ook naar Nederlandse antimisbruikbepalingen wordt verwezen, mochten die ooit strenger worden. Er bestaat ook nog onduidelijkheid over de speelruimte die Duitsland hier heeft. Volgens de NOB kan Duitsland eenzijdig nieuwe antimisbruikbepalingen instellen. Dit wordt ontkend door de Nederlandse zijde. Is dit correct? In het verdrag wordt verwezen naar specifieke Duitse antimisbruikbepalingen. Wat gebeurt er als Duitsland hierin iets wijzigt? De SP is positief over dit verdrag. Wij stemmen niet automatisch voor elk belastingverdrag, maar in dit geval doen wij dat wel. 

Mevrouw Neppérus (VVD):

Voorzitter. Het belastingverdrag met Duitsland stamt uit 1959. Dit werd al eerder gezegd. Destijds was er al vrij snel behoefte om het verdrag aan te passen. De discussie daarover heeft toch een tijd geduurd. In 2012 werd een nieuw verdrag gesloten. De VVD heeft er toen aardig wat vragen over gesteld. Er is weer enige tijd overheen gegaan, vervolgens zijn er nieuwe vragen gesteld en nu wordt het dan eindelijk behandeld. Het recht van amendement heeft de Kamer niet — dit geldt voor alle verdragen — en het is dus een kwestie van ja of nee zeggen. Mijn fractie zal ja zeggen, maar heeft nog wel enkele vragen. 

Ik begin met het punt van de pensioenen. Bijna alle partijen hebben hierover in de schriftelijke ronde vragen gesteld. Daarna is een overgangsregeling ingesteld. Ik vind het een redelijke termijn, hoewel mensen altijd meer zullen willen. Hoe wordt de uitvoerbaarheid van de nieuwe regels en de overgangsregeling ingevuld, zowel voor de mensen zelf, voor de werkgevers, voor de pensioeninstellingen als voor de overheid? Hoe moet ik mij de informatie-uitwisseling tussen Duitsland en Nederland voorstellen? Het zal allemaal lastig zijn, want er is van oudsher toch sprake van een grensregio waar mensen voor een deel onder het ene en voor een deel onder het andere vallen. De uitvoerbaarheid lijkt mij een punt van aandacht. Hierop graag een reactie. 

Ik vervolg met de reders. Hierover hebben wij in de schriftelijke ronde vragen gesteld. De heer Omtzigt sprak ook al hierover. Het gaat dan vooral om de zogenaamde buitengaatsbepalingen en de werkschepen. Er zijn afspraken gemaakt, maar hoe verhouden deze zich tot afspraken die door andere landen zijn gemaakt? Ik wil ook kunnen kijken naar de positie van die sector in de toekomst. Wellicht zijn er gesprekken met andere landen gaande. Ik hoor hierop graag een reactie van de staatssecretaris. Belasting die verschuldigd is, moet uiteraard worden betaald, maar ik wil ook gewoon bekijken of er in voldoende mate een level playing field is. Ik wil graag een toekomstgerichte reactie van de staatssecretaris. 

Tot slot het punt van de luchtvaart. Ik heb begrepen dat er een oplossing in zicht is. Klopt dat? 

De heer Nijboer (PvdA):

Voorzitter. Niet iedereen zal het beseffen, maar er is ruim 30 jaar onderhandelingswerk voorafgegaan aan het verdrag dat thans voorligt. Het verdrag uit 1959 wordt herzien. Er is onderhandeld, onderbroken, een tijd stilgelegd, heronderhandeld, weer onderbroken, weer stilgelegd, maar uiteindelijk ligt het verdrag vandaag voor. Als ik de collega's die hiervoor spraken zo hoor, wordt het met brede instemming aanvaard. De PvdA-fractie sluit zich daarbij aan. 

Mooi aan het verdrag is dat de positie van werkenden wordt verbeterd en dat je in principe niet slechter af bent als je in een ander land werkt, in Nederland of in Duitsland. Dat is een goede zaak. Mooi is ook dat er van gepensioneerden een fair share wordt gevraagd. Het is niet zo dat zij profiteren van de belastingvoordelen in Nederland bij de opbouw en vervolgens van het belastingvoordeel in Duitsland bij niet met belastingvoordeel opgebouwde pensioenen, omdat zij geen belasting hoeven te betalen als ze pensioen krijgen. Dat wordt rechtgetrokken. Er is een grens van €15.000 afgesproken. Dat bedrag is natuurlijk enigszins arbitrair, maar wij vinden dat goed verdedigbaar. Ik heb nog wel een vraag over het verschil tussen publieke en private pensioenen en de rechtvaardiging om het onderscheid daartussen te maken. Die vraag is al eerder gesteld. 

Ik sluit aan bij de vraag van mevrouw Neppérus over de oplossing die voor piloten is gevonden. Ik hoor daar graag een toelichting op. Voorts heb ik een vraag over de antimisbruikbepaling die op verzoek van de Duitse regering is opgenomen. Dat is een open bepaling. De vraag is wat de reikwijdte daarvan is. Welke bepalingen kunnen daarover worden afgesproken en wat is de betrokkenheid van het Nederlandse parlement daar vervolgens bij? 

Ik sluit ook aan bij de vraag die in de hoorzitting naar voren kwam over het heffingsrecht als denkrichting. Het is nu bronland of woonland. Een van beide krijgt de rechten en dat middelt dan een beetje uit als je heen-en-weerverkeer hebt. Ik vind het interessant om de gedachte van een gedeeld heffingsrecht als je deels ergens woont en werkt, voor toekomstige verdragen mee te nemen. Hoe denkt de regering daarover? 

De heer Omtzigt heeft een aantal precieze voorbeelden genoemd. In individuele gevallen is er altijd veel onzekerheid en onduidelijkheid over hoe het precies in zijn werk gaat in de praktijk. Het gaat dan om fiscaliteit, maar ook om sociale zekerheid, toeslagen, hypotheekrenteaftrek, kinderopvangtoeslag en verzekeringen, zoals WW-verzekeringen. Ik begrijp dat aan Duitse zijde de parlementaire behandeling iets minder omvangrijk was dan aan Nederlandse zijde. Hoe zorgen wij ervoor dat wij in Nederland dezelfde uitleg hebben als in Duitsland? Wij hebben hier vrij precies gediscussieerd. 

Mijn tweede vraag is of de regering bereid is om de voorlichting te verbeteren over wat het precies betekent voor je WW-rechten als je twintig jaar ergens hebt gewerkt en WW-rechten hebt opgebouwd en daarna een jaar in Duitsland gaat werken. Of wat het betekent voor je kinderopvangtoeslag als je beiden werkt en een van de partners twee dagen in de week over de grens gaat werken. Al die praktische vragen moeten enigszins duidelijk worden gemaakt voor de mensen. De voorlichting daarover moet worden verbeterd. In regio's waar de werkloosheid vrij hoog is, zoals de grensregio's waar het soms de buurlanden heel goed vergaat, kan dat het makkelijker maken om over de grens te gaan werken. Daar helpt dit verdrag bij en een goede voorlichting daarover zou ook zeer helpen. Ik overweeg om in tweede termijn een motie op dit punt in te dienen. 

De heer Tony van Dijck (PVV):

Het valt mij op dat de heer Nijboer spreekt over hetgeen over het heffingspercentage in de hoorzitting naar voren is gekomen, namelijk om dat in te steken via deels woonland deels bronland. Dat is met dit verdrag niet gebeurd. Dit is een lang traject geweest en wij snappen dat wij dat er niet meer in kunnen fietsen. Wat geeft de heer Nijboer de staatssecretaris nu mee voor toekomstige verdragen? Vindt hij dat weer zo'n grens van €15.000 of zoals in België €25.000 zou moeten worden gehanteerd of moet de staatssecretaris voor toekomstige onderhandelingen meer inzetten op een bronstaatheffing, al dan niet partieel met een woonlandheffing? 

De heer Nijboer (PvdA):

Dat zijn twee verschillende vragen. De eerste gaat erover of je het inkomen, het pensioeninkomen of het inkomen tijdens het leven, toerekent aan één land en op basis van welke criteria je dat doet. De wetenschapper in onze commissie zei dat je bij het overleg over verdragen misschien wel veel eerder tot overeenstemming kunt komen als je daarbij een verdelingsformule hanteert. Fiftyfifty is gemakkelijk, zei hij. Overigens kun je daarover ook nog onderhandelen. Ik vond het een interessant idee — er zitten vast ook nadelen aan — dus dat leg ik de regering voor. 

De tweede vraag luidt welke grenzen je stelt in de uitwerking van de verschillende afspraken. Die uitwerking zul je altijd houden, ook als je zo'n gedeeld heffingsrecht hebt. Vanaf welk bedrag betrek je het in de berekening of in de fiscaliteit van het betreffende land? Je zult in de praktijk altijd grenzen stellen. Dat gaf ik zojuist ook aan. Dat geldt voor elke deelregeling, voor elk onderdeel. In dit geval, voor gepensioneerden, is die gesteld op €15.000. Dat vind ik te rechtvaardigen. 

De heer Tony van Dijck (PVV):

Het is wel één vraag, want je kiest voor die grens van €15.000 of je zegt tegen Duitsland dat voor die pensioenen 50% bronstaatheffing en 50% woonlandheffing geldt. Dat is namelijk de keuze die je maakt. Het is niet en-en, maar en/of. Met andere woorden, als ik de heer Nijboer de vraag voorleg wat wij de staatssecretaris voorleggen dan is zijn antwoord: die grens, waarin de AOW ook meetelt. Dat is ook uniek, want normaliter was de AOW altijd belast in Nederland. Nu is de AOW in die grens opgenomen. De vraag is wat er zal staan in toekomstige verdragen. We zijn met Spanje aan het onderhandelen. Gisteren kregen wij het verdrag met Curaçao voorgelegd. Daarin staat bijvoorbeeld duidelijk dat de bronstaatheffing 15% bedraagt en dat de rest, 85%, voor Curaçao is. Dat is een duidelijke afspraak. Die heeft niets met een arbitraire grens te maken. 

De heer Nijboer (PvdA):

Ik blijf erbij dat je ook bij een gedeeld heffingsrecht best grenzen kunt hebben waaronder je niet verrekent. Die vraag staat er los van. 

De voorzitter:

De staatssecretaris heeft even wat tijd nodig voor de beantwoording. 

De vergadering wordt van 19.52 uur tot 20.10 uur geschorst. 

Staatssecretaris Wiebes:

Voorzitter. Dit verdrag heeft inderdaad even geduurd. We rekenen eerder in decennia dan in jaren om aan te geven wanneer het initiatief ontstond om hier wat aan te doen. Hoe komt dat nu? Het is misschien een bijna filosofische discussie, die gaat over de manier waarop Nederlanders en Duitsers zich graag grondig met elkaar verstaan. Het is echter ook zichtbaar in het debat van vandaag. Elke ronde roept namelijk nieuwe vragen op. Dat zien we ook hier. Als ik zo vrij mag zijn: ik schat dat ruwweg de helft van de gestelde vragen zo specialistisch zijn dat ze strikt genomen geschikter waren voor een schriftelijke afhandeling. Misschien moet ik vooraf dan ook aankondigen dat ik zal proberen om er een paar hoofdlijnen uit te pakken en dat ik een aantal andere vragen — het zijn goede vragen, maar geschikter voor een schriftelijke afhandeling — schriftelijk zal afhandelen. Ik ga dus proberen om een aantal hoofdlijnen mee te nemen en aan de Kamer de algemene indrukken te geven. Ik zal niet op elk onderwerp even diep ingaan. 

We beginnen met het gedeelde heffingsrecht — onder de €15.000, boven de €15.000 — waarover volgens mij alle sprekers hebben gesproken. Hoe gaat dat? Om alvast maar een andere vraag te beantwoorden: Nederland wil een bronstaatheffing. Daar gaan we dus ook voor. Dat is een wens van de Kamer en dat staat ook in onze notitie inzake het fiscaal verdragsbeleid. Om praktische redenen, maar ook omdat het een onderhandeling is met een ander land, komen we uit op deze splitsing. Dat maakt het voor degene met het kleine pensioen wel makkelijker, maar ten aanzien van degene met het grote pensioen maakt dat het voor Nederland aantrekkelijker en ook in lijn met het verdragsbeleid. Het is goed uitvoerbaar. We doen dat ook in allerlei andere landen, zoals in België. Er is ervaring mee. De Belastingdienst voelt zich de laatste tijd vrijer om het te zeggen als hij iets onuitvoerbaar of moeilijk uitvoerbaar acht, maar heeft dat hierbij niet aangegeven. Dit is staande praktijk, waarmee de Belastingdienst goed kan omgaan. Ik moet zeggen dat ik altijd wel groot respect heb voor de vindingrijkheid van in dit geval met name de heer Omtzigt. Hij stelt wat mij betreft precies de goede vragen — ik moedig hem aan om daarmee door te gaan — namelijk: kan dit wel en waar liggen de problemen? De antwoorden op een aantal specifiekere problemen waarop hij duidt en waarover hij zekerheid wil hebben, wil ik schriftelijk afdoen. De hoofdlijn is echter dat de Belastingdienst in dit geval denkt het te kunnen doen, gewoon ook op basis van bestaande ervaring. 

Mevrouw Neppérus vraagt hoe het in het kader van de uitvoerbaarheid van de pensioenen dan in de praktijk gaat met de overgangsregeling. De Belastingdienst krijgt van de pensioenfondsen en de verzekeraars de opgaven en gebruikt die bij de vaststelling van de inkomstenbelasting. Zo zit het. De Belastingdienst beschikt over die gegevens en kan dat ook aan. Dat is ook in de automatisering verwerkt. 

Er is gevraagd naar het onderscheid tussen publiek en privaat. Het echte antwoord is misschien al wel gegeven door Kamerlid Omtzigt. Ik kan er alleen maar aan toevoegen dat het een gebruikelijk onderscheid is, dat het ook in het OESO-modelverdrag op die manier is verwerkt en dat het in vrijwel alle verdragen staat die Nederland sluit. Er is niks bijzonders mee. Ik kan de achtergrond van dit geheel niet zo natuurlijk schetsen als de heer Omtzigt. Ik zal daar ook geen pogingen toe doen. 

De heer Merkies vraagt zich nog wel af hoe het komt dat twee derde van de gepensioneerden onder die €15.000-grens zit. Dat kan met allerlei individuele omstandigheden te maken hebben. Iemand heeft bijvoorbeeld zijn arbeidsverleden verdeeld over Nederland en Duitsland of over nog meer landen en heeft specifiek in een bepaald land een kleiner pensioen opgebouwd. Dat kan. 

De heer Tony van Dijck (PVV):

Even over dat onderscheid tussen privaat en publiek. De staatssecretaris refereert nu aan het OESO-modelverdrag, maar in het OESO-modelverdrag staat juist ook dat de woonstaatheffing van toepassing is, en niet de bronheffing zoals deze staatssecretaris wenst. Met andere woorden: de staatssecretaris is een beetje selectief aan het shoppen uit het OESO-modelverdrag als hij zegt dat het een gebruikelijk onderscheid is. De heer Omtzigt heeft duidelijk aangegeven waarom dat in andere landen een redelijke verklaring is, namelijk omdat het vanuit de begroting wordt gefinancierd. Maar ook dat geldt niet voor Nederland, dus waarom hanteert Nederland het onderscheid tussen publiek en privaat terwijl dat niet nodig is voor Nederland? 

Staatssecretaris Wiebes:

Kijk, in Nederland is pensioen uitgesteld loon. Wij zijn gehecht aan bronstaatheffing, meer nog dan enig ander land, denk ik. Terwijl dus in het OESO-modelverdrag meer ruimte wordt gegeven aan andere modellen, kiezen wij zo veel mogelijk voor een bronstaatheffing. Dat is ook een wens geweest van de Tweede Kamer. Dat doen wij, en wij sluiten ons dus niet op alle punten op het terrein van pensioenen automatisch aan bij wat anderen willen. Nederland heeft een heel specifieke situatie. Daar sluiten wij bij aan. Het feit dat daarin twee werelden bestaan, vind je ook in andere verdragen. Het is dus eigenlijk precies zoals de heer Van Dijck zegt, maar met een reden. 

De heer Tony van Dijck (PVV):

Dat is juist mijn punt. Die twee werelden bestaan niet tussen publiek en privaat, want publiek wordt hier in Nederland precies hetzelfde opgebouwd, precies hetzelfde gefaciliteerd en precies hetzelfde uitgekeerd als privaat. In Nederland maken we geen onderscheid tussen publiek en privaat, terwijl andere landen wel een duidelijk verschillend stelsel hebben ten aanzien van publiek en privaat; de heer Omtzigt zei het al. Dus is het ook te verkopen om dat verschillend te behandelen als het gaat om geëmigreerde gepensioneerden. In Nederland geldt dat echter niet. Nederland is wat dat betreft uniek. Wij willen een bronstaatheffing en er is geen reden voor een verschillende behandeling van publiek en privaat. Ik begrijp dus niet waarom Nederland publiek en privaat anders behandelt. 

Staatssecretaris Wiebes:

Ik denk dat mijn eerdere antwoord hiervoor geldt. Ik neem wel kennis van de verbazing van de heer Van Dijck. 

De heer Van Dijck vraagt ook meer in het algemeen waarom verschillende verdragen verschillend zijn. Hoe zit het nu, vraagt hij eigenlijk. We hebben een Notitie Fiscaal Verdragsbeleid. Daarin hebben we gesteld hoe we het zouden willen. Dat heeft de Tweede Kamer ook vastgesteld. Vervolgens is elk verdrag het resultaat van een onderhandeling. Het ene land wil het zus en het andere land wil het zo. Nederland staat voor de principes in het verdrag. Dat betekent dat wij dat als ingangspositie van onze onderhandelingen beschouwen. Wat de uitgang is, wat de uitgangspositie is en wat er bereikt wordt, hangt echt af van twee landen. Dan is het duidelijk dat Nederland in dit geval Duitsland niet in alle opzichten de les kan lezen. Ik denk dat we dat hier ook allemaal snappen. Zo willen we ook niet omgaan met onze buurman. 

De heer Omtzigt vraagt of oud-SS'ers nog steeds onder de vrijstelling vallen. Nu maakt hij mij een beetje aan het schrikken, want dat er een vrijstelling voor oud-SS'ers bestond, dat was even nieuw voor mij. Dit gaat over het vierde lid van artikel 17. Daar is nu nog niet zo veel over te zeggen. Het komt in juli in een aanvullende sessie met Duitsland aan de orde. Het is duidelijk wat de inzet is, namelijk dat dit pensioen is. Pensioen moet worden belast en niet worden vrijgesteld. Als iemand onterecht inkomsten heeft genoten die hij heeft verzwegen, wordt daarover een naheffing gepleegd. Dat is de manier waarop het gaat en dat geldt zeker ook hier, omdat er, denk ik, geen reden is om deze groep milder te behandelen dan andere groepen. 

De heer Omtzigt (CDA):

Dat antwoord is helder, maar uw ambtsvoorganger heeft in 2013 op Kamervragen geantwoord dat Duitsland alle belastinggegevens uitwisselde, behalve die gegevens. Het gevolg was dus dat Nederland niet over die gegevens beschikte. Daarom was het ook heel aantrekkelijk om, als je zoiets ontving, het niet op te geven, want je wist dat je daarmee wegkwam. Per 1 januari 2014 is richtlijn 2011/16 ingegaan en vindt er verplichte uitwisseling van pensioengegevens plaats. Wij zouden te zijner tijd, dat kan in juli, augustus of september zijn, graag een terugkoppeling krijgen of deze pensioenen daaronder vallen en of er aanleiding is tot nadere actie. 

Staatssecretaris Wiebes:

In elk geval komt de uitwisseling van pensioengegevens vanaf het belastingjaar 2015 volgens de EU-richtlijnen op gang. Dan zullen wij mogelijkerwijs meer weten dan wij tot nu toe wisten. De heer Omtzigt kent het streven voor hoe deze groep te behandelen. Als wij daar om de een of andere reden van afwijken, dan zullen wij dat aan de Kamer melden. Zouden we het zo kunnen afspreken? Laten we er vooralsnog echter van uitgaan dat dit naar verwachting kan worden afgesproken. Mochten we daarvan afwijken, dan stel ik voor de Kamer daar een brief over te sturen. 

De heer Omtzigt vroeg ook of er door de Belastingdienst nog lastige gevallen worden voorzien bij Duitsers met een Duits pensioen die in Nederland wonen. Het antwoord daarop is "nee", niet voor de Belastingdienst en ook niet in termen van heel grote inkomensachteruitgangen. Voor de kleinere Duitse pensioenen voorzien wij heffingen tot maximaal 5%, en geen grote sprongen daarboven. Er worden dus geen gevallen voorzien waaraan we specifiek aandacht zouden moeten besteden in termen van overgang. 

De heer Omtzigt vroeg ook naar de doorrekening van de pensioenen. De berekeningen die het departement heeft verstrekt, zijn allemaal door het departement gemaakt. Daar is geen externe partij aan te pas gekomen. Ik heb begrepen dat zich wel belanghebbenden en anderen hebben gemeld die wel berekeningen hadden laten doen door externe partijen. Maar op het departement is dat allemaal zelf gedaan. Het gaat dan om de wederzijdse berekeningen, dus de Duitse in Nederland en de Nederlandse in Duitsland. 

De heer Omtzigt vroeg ook waarom de voorbeelden zo gekozen waren. Hij zei terecht dat sommige voorbeelden uit het leven gegrepen lijken te zijn, maar dat sommige voorbeelden wat extremer lijken. Dat is echter precies de opzet. Het gaat namelijk niet om het nadoen van een steekproef waarbij je veelvoorkomende gevallen laat zien. Het gaat juist om het laten zien van de spreiding. Je wilt een paar gevallen laten zien die heel gebruikelijk zijn, maar je wilt ook de extremen laten zien: gevallen die minder vaak voorkomen en de effecten die daarbij optreden. Naarmate je meer aan de randen van het spectrum raakt, zie je namelijk dat de effecten ook groter zijn. Het is dus zinvol om die gevallen door te rekenen. 

Dan kom ik op de overgangsregelingen. De heer Merkies vroeg of het klopt dat daar vooral de grotere pensioenen gebruik van maken. Het antwoord daarop is natuurlijk "ja", maar dat heeft een reden. Ik pik even een geval uit de stukken: iemand met een totale oudedagsvoorziening van €22.500, waarvan €13.500 pensioen en €9.000 bedrijfspensioen. Diegene betaalde vroeger, in de oude situatie dus, €688 per jaar. Die gaat in het nieuwe geval €736 betalen. Dat is €1 per week meer. Daar kunnen we een overgangsregeling voor in het leven roepen, maar daar is geen overgangsregeling voor nodig. Ik neem ook even iemand aan de andere kant van het spectrum: iemand met een totale oudedagsvoorziening van €63.000. Dat komt neer op een bedrijfspensioen van €50.000. Zo iemand betaalde €1.000 per jaar. Dat kwam neer op 1,5% van zijn inkomen, dus 1,5% belasting. Die gaat nu 24% belasting betalen. Dat betekent dat hij van €1.000 naar €15.000 gaat. Voor deze gevallen heb je een overgangsregeling nodig. Het gaat hier dus niet om het ontzien van de ene groep of het in de watten leggen van de andere groep. Het gaat hier om het treffen van overgangsregelingen waar die nodig zijn en dat is dus voor de groep die er niet alleen in absolute zin, maar zeer zeker ook procentueel het meest op achteruit gaat. Dat zit in die inkomensklasse. In de inkomensklasse daaronder komt dat zeer veel minder voor. 

Waarom is er niet gekozen voor een eerbiedigende werking, vraagt de heer Van Dijck. Ja, dat had natuurlijk ook gekund, maar dan vinden wij het dus normaal dat in zo'n naast buurland als Duitsland een Nederlands pensioen kan worden genoten met een belastingtarief van tussen de 1,5% en 3%. Dan is de conclusie dat het rechtvaardig is dat je tweemaal belastingvoordeel krijgt en dat je de rest van je leven dus 1,6% tot 3,5% belasting betaalt. Wij vonden dat niet rechtvaardig. Het leek ons redelijk dat deze mensen met een overgangssituatie uiteindelijk gewoon op een min of meer normale basis belasting gaan betalen over hun pensioen, ook al hebben zij in het ene land pensioen opgebouwd en zijn ze in het andere land gaan wonen. 

Mevrouw Neppérus vraagt hoe het eigenlijk zit met de "pilotenregeling", om die zo maar even te noemen. Wij hadden gehoopt er nu al uit te zijn. Sterker nog, tot twee weken geleden dachten wij dat wij eruit waren. De pilotenregeling was uitonderhandeld conform de wensen die de Kamer en verschillende belangengroepen hadden geuit. Zoals dat gaat in de onderhandelingen sinds 1959 tussen Nederland en Duitsland, staat de grondigheid voorop bij deze twee naties. Er kwamen dus van Duitse zijde enkele aanvullende verlangens. Bovendien werden er enkele aanvullende technische complicaties ingebracht. Die hadden geen betrekking op de piloten, maar werden wel gekoppeld aan de piloten. Het zou immers gaan om een wijzigingsprotocol en dan konden deze dingen direct worden meegenomen. Zo gaat dat. Grondigheid betaalt uit, maar kost ook tijd. In dit geval betekent dit dus dat de pilotenregeling niet als definitief kan worden beschouwd totdat de technische complicaties zijn opgelost. Ik kan mij voorstellen dat de Kamer daar rekening mee wil houden bij het kiezen van het moment voor een stemming. Wij menen goed op weg te zijn. De wensen van de Kamer zitten in ons rugzakje. Dit vergt echter nog een kleine iteratieslag. 

Mevrouw Neppérus (VVD):

Ik waardeer de openheid van de staatssecretaris. Toen de Kamer met de piloten sprak, dachten die ook: wij zijn eruit! Heeft de staatssecretaris een idee hoelang dit allemaal nog kan gaan duren? Ik weet natuurlijk ook dat het onderhandelingstechnisch onhandig is als men onder tijdsdruk staat. Heeft de staatssecretaris er een beeld van? Hoe gaat dit de komende weken verder? 

Staatssecretaris Wiebes:

Wij zijn nu twee decennia hiermee bezig en ik heb het stellige gevoel dat wij over de helft zijn. In juni treffen de delegaties elkaar weer. Wij willen hier heel graag uitkomen. Als het aan Nederland ligt, wordt hier vaart gemaakt. Zo moet ik de vraag van mevrouw Neppérus ook opvatten, denk ik. Zij roept op tot vaart. Ik krijg een dergelijke oproep maar al te graag, want ik breng de oproep van mevrouw Neppérus over aan onze collega's in Duitsland. Dat is volgens mij de conclusie die wij in dezen moeten trekken. 

De heer Omtzigt vraagt hoe het gaat met de zeevarenden. Worden zeevarenden nu hetzelfde behandeld als piloten? Fiscaal gezien is dat zo. Dat is in verreweg de meeste verdragen zo. Het is ook gebruik om die aan elkaar te koppelen en hetzelfde te behandelen. Er lag een verdrag waarin de situatie ten aanzien van piloten en zeevarenden werd omgekeerd. Toen werd het initiatief tot een wijzigingsprotocol genomen, waarin de omdraaiing werd teruggedraaid. De situatie zal dus zijn dat er voor piloten en zeevarenden niets verandert. De piloten stellen dat op prijs. De zeevarenden hadden het misschien liever anders gezien, maar geen van deze partijen wordt geconfronteerd met een verandering. De verschillende belangengroepen aanhorend dachten we dat we hier in elk geval gewogen gemiddeld de juiste modus te pakken hadden. 

Mijnheer Merkies vraagt zich af om hoeveel personen het gaat bij de compensatieregeling in het kader van de grensarbeidersregeling. De schatting is dat het om 11.000 tot 13.000 mensen kan gaan, maar hoeveel van hen compensatie zullen aanvragen, kunnen we eenvoudig weg niet doorrekenen. Daardoor is het ook zo moeilijk om de kosten door te rekenen. Dat is bijvoorbeeld ook afhankelijk van de effecten van de aftrek bij de partner en de hoogte van de Duitse belastingen in verschillende situaties. Daardoor kunnen we dat dus niet goed bepalen. 

Hij vraagt zich ook af of de compensatieregeling uitvoerbaar is. Ook hem wil ik bedanken voor de aandacht voor de uitvoerbaarheid. Ik roep ieder van de leden op om die vraag regelmatig aan mij te stellen. Ook dit is grotendeels geautomatiseerd. Ook dit vindt de Belastingdienst uitvoerbaar en ook dit lijkt op praktijken die op een heel bevredigende manier tot uitvoering komen. 

Voorzitter: Van Miltenburg

Staatssecretaris Wiebes:

Mijnheer Van Dijck stelt eigenlijk een intelligente vraag, want er staat inderdaad luchthartig in de stukken: we streven naar gelijke behandeling op de werkvloer en in de straat. Klopt dat eigenlijk wel, is zijn vraag, want we doen ons best daarvoor, maar diegene die er nadeel van ondervindt, wordt gecompenseerd en diegene die er voordeel van heeft, komt het niet terugbrengen. Ik denk dat ik mijnheer Van Dijck gewoon ronduit gelijk moet geven: het klopt wat hij zegt. In die zin is dan ook de luchtigheid of de geruststellende toon van het verhaal vooral gericht op het feit dat de mensen er niet op achteruitgaan. Maar er zijn inderdaad ook mensen die hier de vruchten van plukken. Het is juist dat er mensen zullen zijn die een klein voordeel hebben ten opzichte van de werkvloer dan wel de straat. 

De heer Nijboer vraagt hoe er afspraken worden gemaakt over eventuele nieuwe bepalingen van Duitsland. Dat is natuurlijk een punt. Als je afhankelijk bent van antimisbruikbepalingen die in de nationale wetgeving van Duitsland zijn verankerd, is het niet meteen duidelijk wat er gebeurt als de wet verandert. Ook daar zijn afspraken over gemaakt. In gevallen waarin verdragen verwijzen naar wetten, informeren landen elkaar tijdig over wetswijzigingen en treden ze ook met elkaar in gesprek over de vraag of er een verandering of een flankerende bepaling in het verdrag moet worden opgenomen. Gezien het feit dat Nederland een van de landen is die het meeste ervaring heeft met belastingverdragen, kan de heer Nijboer zich wellicht voorstellen dat we er vrij ervaren in zijn geraakt om dit op een nette manier te doen. Het had onze voorkeur gehad om de antimisbruikbepalingen uit te schrijven en te expliciteren in de verdragen. Dat is in dit geval een beetje anders gegaan. 

Komen de uitkeringen van oorlogspensioenen — dit is een vraag van de heer Omtzigt — in aanmerking voor toeslagen? Dat is een erg algemene vraag, want dat hangt natuurlijk af van het inkomen. Ik denk dat hij bedoelt te vragen of oorlogspensioenen meetellen bij de vaststelling van het inkomen ten behoeve van de aanvraag van toeslagen. En ja, die tellen mee. Hij verwijst naar eerdere debatten en het klopt ook dat hierover eerder is gesproken. Maar die "meetelling" is er, omdat het natuurlijk gewoon de aard heeft van inkomen in financiële zin. In morele zin ligt dat allemaal misschien wel heel anders, maar de morele toetsing door de Belastingdienst blijft achterwege, want die is voor de Belastingdienst 6yhonuitvoerbaar. 

De heer Nijboer stelt een belangrijke vraag, een vraag die wij volgens mij allemaal herkennen. De voorlichting over grensarbeid is echter niet eenvoudig. Om de gezinssituatie, de werksituatie en de samenhang is veel te doen. De Belastingdienst doet zijn best om daarover voorlichting te geven, onder meer allerlei voorlichting op maat. Er is ook een soort tour; ik zal het geen "rondreizend circus" noemen. Ook door de Kamer van Koophandel wordt hieraan aandacht besteed. Er is zelfs een soort emigratiebeurs in Utrecht waarop de Belastingdienst dit soort voorlichting geeft. Vanuit de zender klinkt dit vaak heel imposant, maar afgaande op de geluiden die de heer Nijboer heeft opgevangen, klinkt het vanuit de ontvanger lang niet altijd zo imposant. Er wordt heel veel aan gedaan, maar ik weet bijna zeker dat de heer Nijboer in tweede termijn nog een paar woorden kwijt zal willen over wat er ontvangen wordt. 

De heer Omtzigt sprak over de navorderingstermijn van twaalf jaar versus zeven jaar. Leidt dat tot een dubbele heffing, zo vroeg hij. In het kader van onderling overleg kunnen nationale termijnen opzij worden gezet. Er kan meer maatwerk optreden. Dubbele heffing of juist te weinig heffing zijn zaken die landen tussen elkaar willen voorkomen. Daarom hebben de bevoegde autoriteiten de mogelijkheid om maatwerk te leveren voor nu net zaken als termijnen. Hoe de Duitsers hieraan in de praktijk invulling zullen geven, is een kwestie die hier en daar zal moeten worden aangezien. Met andere landen kan het heel goed gaan. 

De heer Omtzigt leek even te hinten op een vertaalissue, al weet ik niet zeker of hij dat zo bedoelde. Zoals ik het begreep, was het hem er eigenlijk om te doen, het Duitse parlement te overtuigen van bepaalde inhoudelijke zaken. Een vertaalissue leek mij dat niet. Eerlijk gezegd denk ik dat ik hiermee meer de manier van spreken van de heer Omtzigt heb beantwoord dan de echte vraag, want het vertaalissue was misschien wel een zijtak. Maar dat hoor ik in tweede termijn wel van hem. 

De voorzitter:

Ik denk dat u het nu al gaat horen. 

Staatssecretaris Wiebes:

Kijk aan, kijk aan. 

De heer Omtzigt (CDA):

Nee, het was eigenlijk een praktisch issue. Een aantal mensen aan de Duitse kant van de grens willen met die toelichting kunnen werken. Als de Nederlandse overheid hierop een uitgebreide toelichting geeft, zo geven zij aan, helpt ons dat om mensen te adviseren en om te begrijpen wat de Nederlandse Belastingdienst doet. Daarom zou het handig zijn als deze informatie vertaald werd en beschikbaar kwam voor de Bondsdag, ofwel vertaald werd en op de Nederlandse website werd geplaatst. Het kan bijvoorbeeld op de Benelux-website worden geplaatst. Daar is een portal voor grensarbeiders over wat er gebeurt als je aan de ene kant werkt en aan de andere kant woont. De Benelux doet dat tegenwoordig ook voor de combinatie Nederland-Duitsland; dat is heel belangrijk. Dit was de achtergrond van mijn vraag. Het ging mij erom dat de informatie beschikbaar is. Ook is het belangrijk dat de Duitsers het tijdig zien. Als zij er dan kritiek op hebben, hoeft het niet via de belastingplichtigen te worden gespeeld maar kan het via de regeringen worden gespeeld. 

Staatssecretaris Wiebes:

Dit soort vertaalissues wordt niet gerapporteerd. Misschien moeten wij ze even zien in het kader van de bredere voorlichtingsvraag waarover de heer Nijboer zonet begon en die hij wellicht in tweede termijn wat uitvoeriger wil toelichten, voor zover zijn zorgen nog bestaan. Misschien moeten wij dit punt daarbij meenemen. Het is duidelijk dat je in grensoverschrijdende situaties ook in meerdere talen moet communiceren. Misschien moeten wij dit op die manier proberen mee te nemen. 

De heer Merkies vroeg waarom wij hypotheekrenteaftrek moeten betalen voor Duitsers die in Nederland werken. Wat kost dit, zo vroeg hij verder. Ik weet niet wat het kost. Met die responstijd overschat hij de Belastingdienst. Op grond van het Europees recht en de rechtspraak van het Hof van Justitie zijn wij tot zaken verplicht, en die verplichtingen komen wij na. Waar geen keuzes bestaan, is verdere kwantificering wat mij betreft niet urgent, maar ik laat het aan de heer Merkies over of ik hem daarover nader per brief een schatting zou moeten geven of dat hij ermee kan leven dat dingen die verplicht zijn, verplicht zijn. 

Verschillende Kamerleden merkten op dat de onderhandelingen voor dit verdrag lang hebben geduurd. Zij vragen waarom de Kamer er niet eerder bij betrokken is. Dat is een voor de hand liggende vraag. Er waren allerlei rondes; waarom zijn de Kamerleden daar niet bij betrokken? Juist om verdragsonderhandelingen mogelijk te maken met een mandaat van de Kamer is de notitie Fiscaal verdragsbeleid opgesteld. Dat betekent dat de onderhandelingsdelegatie, het kabinet, zich binnen die grenzen moet bewegen, met dat mandaat op pad gaat en met die insteek het andere land benadert. Dat is dé manier voor de Kamer om ultiem invloed te hebben op het proces, door het vast te leggen in het verdrag. Vervolgens wordt ieder kwartaal gepubliceerd met welke landen Nederland onderhandelt. Echter, verder wordt het natuurlijk ingewikkeld om het parlement te laten meekijken bij de onderhandelingen. De specifieke onderhandelingen zelf vinden plaats achter gesloten deuren, omdat onderhandelingen zich nu eenmaal niet zo goed lenen voor tussentijdse specifieke inmenging. De notitie Fiscaal verdragsbeleid is juist bedoeld als een instrument voor de Kamer om grip te hebben op wat er achter die deuren allemaal gebeurt. 

De heer Van Dijck wil weten of ik het verdrag ga uitbreiden naar de BES-eilanden. Hij schetste meteen al wat dat voor fantastische taferelen zou opleveren. Mijn antwoord is dan ook: nu even niet. Laten we dit afronden en het voorlopig daarbij houden, misschien wel precies om de redenen die hij schetste. 

Is het nieuwe verdrag positief nieuws voor bedrijven? Worden bedrijven gestimuleerd om te investeren? Is er dan nog wel een level playing field? Zo heeft elk voordeel dan natuurlijk een nadeel, want zodra je gestimuleerd wordt tot iets, is er misschien wel geen level playing field. Het belangrijkste is dat het nieuwe verdrag meer zekerheid biedt aan bedrijven, onder andere middels een modern, vast inrichtingsbegrip. Het verdrag sluit ook aan bij de belastingwetten van de beide landen in deze tijd; het is gewoon bijgewerkt. Bovendien wijkt het niet erg af van andere verdragen die wij hebben met andere landen, noch van andere verdragen die Duitsland heeft met andere landen. Daarmee lijkt er een voldoende level playing field. De stimulans zit hier meer in het wegnemen van onzekerheid dan dat er allerlei voordeeltjes worden geboden aan de ene groep en niet aan de andere groep. 

De heer Van Dijck heeft in dit verband een tweede scherpzinnige opmerking gemaakt, over de misschien iets te grote mate van luchtigheid of geruststelling in de teksten, waar staat "budgetneutraal". Nee, inderdaad, dat is niet precies te berekenen. Daar wijst de heer Van Dijck dan ook haarfijn op. Uit het feit dat je niet precies kunt zeggen wat een compensatieregeling kost, weet je al dat je niet precies kunt zeggen dat je budgetneutraal bent. Laat ik mij dus wat voorzichtiger uitdrukken tegenover de heer Van Dijck. Wat hier bedoeld wordt, is dat het niet de bedoeling is, en dat er ook geen enkele indicatie is, dat het ver van budgetneutraal af zou liggen. Dat blijft natuurlijk altijd een beetje een kwalitatieve inschatting. Het ligt voor de hand, maar een precieze modellering is er niet. Er is naar gestreefd en we denken ook dat het de uitkomst is, maar daar blijft het bij. 

De heer Omtzigt vraagt of een evaluatie na vier jaar een goed idee zou zijn. Al in het eerste jaar moeten we natuurlijk eventuele onvoorziene problemen gewoon signaleren. Regeren doe je met de ogen open. De Belastingdienst meldt dingen die niet deugen en die worden dan tussentijds gerepareerd. Enerzijds is de evaluatie dus iedere dag. Anderzijds zou ik zeggen dat vier jaar wel kort is; het vorige verdrag stamt van voor mijn geboorte. Ik wil de heer Omtzigt voorstellen om de periode van vier jaar iets op te rekken en een formele evaluatie na een jaar of zes te doen, maar in de tussentijd wel de ogen open te houden. Iedereen die iets nieuws probeert, moet goed om zich heen kijken. 

De heer Omtzigt zegt dat de keuzeregeling verandert en vraagt hoe het zit met de hypotheekrenteaftrek. Hij schetst ook gevallen waarin iemand zijn hypotheekrenteaftrek kan verliezen door de verwerving van vermogen. Het zal niet om grote volumes gaan, maar het is mogelijk. Niet elke eventualiteit is een groot stroom van gevallen, maar hij heeft zonder meer een punt te pakken. Ja, dat kan voorkomen. 

Als de heer Omtzigt het goed vindt, wilde ik een aantal andere dingen schriftelijk afhandelen. 

Daarmee ben ik door de belangrijke onderwerpen heen, wetend dat ik een aantal andere onderwerpen nog schriftelijk moet toelichten. Dat waren de dingen waarvan ik toch al dacht dat wij dat misschien überhaupt beter schriftelijk hadden kunnen doen, maar dat gaan wij dan alsnog doen. 

De voorzitter:

Kan ik u dan vragen wanneer u dat gaat doen en wanneer de Kamer die schriftelijke beantwoording tegemoet kan zien? 

Staatssecretaris Wiebes:

Dat hangt er een beetje van af. Nu ga ik een ordevraag stellen terwijl ik een feitelijk antwoord had moeten geven. Dit gaat helemaal mis. 

De voorzitter:

Laten we het toch maar proberen. 

Staatssecretaris Wiebes:

Ik heb net een kleine hint gegeven dat ik mij kan voorstellen — dat hangt van de Kamer af — dat de Kamer een ander moment van stemming zou wensen te kiezen, wetend dat wij in juli bijvoorbeeld meer weten over die pilotenregeling. In dat geval zou ik graag kiezen voor de hoogste kwaliteit en kan ik mij voorstellen dat ik na een week of twee, in elk geval ruim voor die stemming, een brief heb waarin de vragen van de heer Omtzigt ook worden behandeld. Wordt het een stemming volgende week, dan moet ik mijn uiterste best doen en kies ik voor snelheid. Dan ligt die brief er ook voor de stemming, maar dat wordt dan wel een haastklus. 

De voorzitter:

Ik kijk even naar de heer Omtzigt. 

De heer Omtzigt (CDA):

Mijn vraag is of er contact is met de Eerste Kamer. Als de Eerste Kamer het niet in behandeling neemt voor het reces, dan geef ik de voorkeur aan een wat uitgebreider antwoord en — ik zeg het er maar eerlijk bij — dan heb ik nog enig overleg met de KNVR of er iets acceptabels uitkomt voor de reders. Dan zou het mijn voorkeur hebben om het ofwel op de dinsdag ofwel op de donderdag voor het reces in stemming te brengen met een aantal dagen daarvoor een zo compleet mogelijke brief. Ik kijk even om mij heen naar de collega's. 

De voorzitter:

Ik hoorde de staatssecretaris "julei" noemen: er komt meer duidelijkheid in juli. 

Staatssecretaris Wiebes:

Julei, ja. 

De voorzitter:

Dat zou betekenen dat er niet meer voor het zomerreces over gestemd kan worden, tenzij dat op een van de eerste dagen van juli is, want dan hebben wij nog een stemming. 

Staatssecretaris Wiebes:

Ik kijk even of iemand misschien een klein sprintje kan trekken met een papiertje over de datum ... 

De voorzitter:

Nee, nee. Laten wij niks overhaasten. Laten we het volgende doen. Laten we gewoon overgaan tot de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Dan kunt u zonder sprintjes overleg hebben. Wij kunnen dan de hele behandeling afmaken en in de komende weken alsnog met elkaar besluiten of wij al dan niet voor de zomer stemmen. Als wij dat niet doen en als wij de behandeling hebben afgemaakt, zouden wij dat heel kort na de zomer kunnen doen. Voor de duidelijkheid zeg ik dat als er naar aanleiding van de schriftelijke beantwoording nog nijpende zaken zijn, er altijd de mogelijkheid is van een korte heropening in een derde termijn. Dan hebben wij de grote brok gehad en dat kleine stukje kunnen we dan altijd nog, onparlementair gezegd, even in de agenda proppen. 

Staatssecretaris Wiebes:

Dat was onparlementair. 

De voorzitter:

Nou ja, wel duidelijk. De eerste termijn van de zijde van de regering is hiermee afgedaan. Ik stel voor dat wij overgaan naar de tweede termijn van de zijde van de Kamer, waarin ik het woord geef aan de heer Omtzigt. 

De heer Omtzigt (CDA):

Voorzitter. Dank voor de uitgebreide beantwoording en de zorgvuldige beantwoording die eraan komt. Dat snappen wij. Ik snap ook de eerste opmerking van de staatssecretaris. Het ware achteraf misschien handiger geweest als ik in de commissie had voorgesteld om eerst een hoorzitting te houden en dan een schriftelijke inbreng te hebben, maar de hoorzitting die wij vorige week hielden, gaf aanleiding tot een aantal vragen die inderdaad een wat uitgebreider, technisch karakter hebben. Ik denk niet dat de behandeling daar slechter van wordt, maar ik neem voor mijzelf wel aan dat wij dat de volgende keer kunnen omdraaien; laten wij gewoon eerlijk zijn over hoe dat zit. Dus ik wacht rustig de beantwoording af. 

De CDA-fractie zou het buitengewoon op prijs stellen als er uiteindelijk een oplossing komt waar zowel de luchtvaart als de zeevaart enigszins mee kan leven. Volgens mij kan de zeevaart wel leven met het blijven bestaan van het oude verdrag, maar leverde het onder het protocol brengen van het nieuwe verdrag daar grote problemen op. Ik zou graag hun mening daarbij horen, dus enig overleg zou zeer gewenst zijn, aangezien wij het over belangrijke zaken hebben. 

Wij zien de technische beantwoording over pensioenen tegemoet. Ik had het in eerste termijn nog niet gezegd, maar het lijkt er overall op dat er een nette overgangsregeling is getroffen. Wij kunnen best begrip hebben voor hoe dat gedaan is. Er zullen altijd wat gevallen blijven, maar het geval dat de staatssecretaris noemde waarbij je bij buitengewoon hoge pensioenen eigenlijk geen belasting betaalt, hoeft geen levenslange uitzondering te zijn. Maar in Noorwegen of Groot-Brittannië — de twee voorbeelden die de PVV-collega aanhaalde — zijn de verschillen veel kleiner. Als het omwisselen van het belastingstelsel niet daartegen hoeft op te wegen, dan kan een wat langere uitzondering op zijn plaats zijn. 

Ik hoop t.z.t. een soort evaluatie te ontvangen over die splitsingsregeling, dus de regeling om opbrengsten te splitsen, met kalmte zeg ik erbij. Ik verwacht immers echt wat uitvoeringsproblemen met die €15.000 en de waardeoverdracht van pensioenen en dat soort zaken, maar die komen in de brieven wel naar voren. 

Iets minder tevreden was ik met het antwoord: soms kun je maar pech hebben. Daar horen ook ziekte en zwangerschap bij, want dan gaat het echt even mis. Dan krijg je de situatie dat je over je netto Duitse uitkering in Nederland belasting moet gaan betalen. Dan kun je ook nog je belastingfaciliteiten verliezen. Dan kun je in één keer heel snel in de financiële problemen komen. Dat lijkt mij ongewenst. Zeker nu hij nog over een protocol aan het onderhandelen is, wilde ik de staatssecretaris de volgende motie meegeven. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat Nederlanders die in Duitsland werken in Nederland belasting verschuldigd zijn over Krankengeld, Mutterschaftsgeld en Elterngeld, terwijl de premieheffing aan Duitsland is toegewezen; 

overwegende dat deze uitkeringen in Duitsland als netto-uitkering bedoeld zijn, maar door de toewijzing aan Nederland toch belast worden; 

overwegende dat de toewijzing van de belastingheffing over uitkeringen zoals Krankengeld, Mutterschaftsgeld en Elterngeld aan Nederland ervoor kan zorgen dat de belastingplichtige in Duitsland niet meer wordt aangemerkt als onbeperkt belastingplichtig en daardoor in geen van beide landen effectief gebruik kan maken van fiscale faciliteiten; 

verzoekt de regering, een passende oplossing te zoeken om te voorkomen dat Nederlandse belastingplichtigen door het nieuwe belastingverdrag vanwege een Duitse socialezekerheidsuitkering beperkt belastingplichtig in Duitsland worden, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Omtzigt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 9 (33615). 

De heer Omtzigt (CDA):

Dat heeft inderdaad ook te maken met de speciale positie dat ik aan de grens woon. Er is 20% werkloosheid in Enschede, 4% in Niedersachsen. Er zijn nu behoorlijke initiatieven in een stad als Enschede om te bekijken of mensen zonder drempels kunnen gaan werken in Duitsland. Dat is keihard nodig. Als zich dit soort belemmeringen voordoen, waarbij je van de ene op de andere dag je hypotheekrenteaftrek kwijtraakt of je uitkering van de ene op de andere dag minder dan de helft van je loon is omdat dat heel vervelend samenvalt, dan is dat een zeer effectieve belemmering voor het over de grens werken. Juist die effectieve belemmeringen zouden wij anno 2015, wanneer dit belastingverdrag ingaat, niet langer in Europa moeten hebben. Tot slot dank ik de staatssecretaris voor de toezegging van de formele evaluatie na zes jaar. Daar zijn we tevreden over. Ook dank ik de staatssecretaris dat hij de SS-pensioenen, waarover nooit informatie is ontvangen omdat Duitsland weigerde die te verschaffen, groot zal opvragen volgend jaar. Zo weten die mensen ook dat zij maar eens aangifte moeten doen. Het zullen er nog maar heel weinig zijn, maar historisch gezien lijkt het me meer dan terecht. Op de toeslagen van oorlogsgetroffenen komen we nog terug, omdat wij dat als een nationale aangelegenheid zien. Dat zullen wij op een later moment doen. 

De heer Tony van Dijck (PVV):

Voorzitter. Ook de PVV is blij met het resultaat. Het feit dat bronstaatheffing zal worden toegepast, is een goed streven, ook vanwege het pensioenstelsel. Ik wil de staatssecretaris echter wel meegeven dat wij moeite hebben met de splitsingsregeling. Ik heb begrepen dat die in België met een grens van €25.000 wordt toegepast. In Duitsland is die grens nu €15.000. Ik zou toch liever meegaan met de suggestie in de hoorzitting over een percentage gedeelde heffing. Die lijkt me veel beter uitvoerbaar en ook beter verkoopbaar. Als je in het buitenland onze pensioenopbouw uitlegt, zegt dat die fiscaal gefaciliteerd is en je daarvoor een bronstaatheffing terugvraagt, klinkt dat toch niet meer dan plausibel. Dan heb je niet met die grens te maken. Je zou maar €15.001 pensioen hebben; dan ben je opeens in de aap gelogeerd. Met andere woorden, wij vragen de staatssecretaris of hij in toekomstige onderhandelingen toch meer wil inzetten op een percentage van de gedeelde heffing in plaats van op de splitsingsregeling met een harde grens. 

Ik wil nog even iets rechtzetten. Ik heb naar de eerbiedigende werking gevraagd naar aanleiding van het feit dat bijvoorbeeld Noorwegen, Engeland en sinds gisteren Curaçao deze ook kennen. Dat wil niet zeggen dat wij een eerbiedigende werking wenselijk vinden, maar het gaat om een betrouwbare overheid. Je zou maar vorig jaar in Duitsland zijn gaan wonen met een pensioen, ervan uitgaande dat je €735 per jaar aan belasting zou gaan betalen. Daar heb je je huis en je bestedingspatroon op aangepast. Opeens krijg je twee jaar later een aanslag van €5.000. Dan heb je toch een probleem. Dan moet je je huis verkopen en je bestedingspatroon binnen twee jaar keihard aanpassen. Ik zou liever zien dat die overgangsregeling een iets zachtere landing zou maken voor die mensen, die nu in Duitsland zijn gaan wonen. Maar goed, het is uitonderhandeld. Het zij zo. Er is niets aan te doen, maar dat was mijn opmerking over de eerbiedigende werking. 

De heer Nijboer (PvdA):

De heer Van Dijck blaast en houdt het meel in de mond. Dat gaat niet goed samen. Enerzijds vindt hij het schandalig dat mensen met een inkomen van €60.000 maar een paar honderd euro belasting betalen. Daar moet een einde aan komen. Dan komt er inderdaad een einde aan met een nette overgangsregeling en dan zegt hij dat er overal een eerbiedigende werking is en vraagt hij waarom de staatssecretaris die niet heeft gerespecteerd. Wat wil de heer Van Dijck nu? Wil hij het rechttrekken en gelijkmaken, zodat mensen die over de grens werken ook een redelijke belasting betalen? Of wil hij dat niet en wil hij de huidige onrechtvaardige situatie laten voortbestaan? 

De heer Tony van Dijck (PVV):

Ik dacht dat ik het toch redelijk had uitgelegd. De overgangsregeling is natuurlijk mooi, maar zij is een beetje een wassen neus. Dat heeft de heer Nijboer ook kunnen zien. Je krijgt in 2016 €1.000 van de €6.500 terug en in 2017 krijg je nog maar €111. Dat is geen overgangsregeling van zes jaar; het is een doekje voor het bloeden. Die eerbiedigende werking hoeft voor mij ook niet, maar de overgangsregeling had wat mij betreft een iets zachtere landing kunnen hebben, vooral voor die mensen die een paar jaar geleden dachten dat zij van deze overheid op aan konden. 

Een onbetrouwbare betrouwbare overheid zou ook de heer Nijboer moeten aangaan. Gezien de PvdA-maatregelen is dat woord volgens mij geschrapt uit het woordenboek van de PvdA. 

De heer Nijboer (PvdA):

Ik vind het bijzonder om mee te maken dat een collega opkomt voor mensen met een inkomen van €60.000 aan pensioen die €1.200 belasting betalen, en er vervolgens stampei van maakt dat die situatie wordt rechtgetrokken. Ik stel dit vast. Ik vind het een nette overgangsregeling. Veel collega's hebben dit met mij vastgesteld. Ik stel vast dat de heer Van Dijck het aan de ene kant een schande vindt en dat hij aan de andere kant geen verantwoordelijkheid wil nemen als de maatregel wordt ingevoerd. Dit is voor de rekening van de PVV en zo kennen wij de heer Van Dijck ook, even inconsistent als altijd. 

De heer Tony van Dijck (PVV):

De PVV staat ook voor een betrouwbare overheid. De PvdA pakt de hypotheekrenteaftrek aan en neemt allerlei maatregelen waarvan mensen dachten dat zij er 30 jaar van op aan konden. Dat is niet onze stiel van regeren. De heer Nijboer heeft het over grootgraaiers, wij hebben het over iemand met een aanvullend pensioentje van €30.000. Deze persoon gaat van €735 naar €6.500, dat is bijna tien keer zo veel in twee jaar tijd. Dat is geen overgangsregeling. Het is een botte bijl die overgangsregeling wordt genoemd. Een eerbiedigende werking hoeft niet voor mij, want ik vind het ook goed dat die mensen belasting gaan betalen, maar de landing had wat mij betreft voor die mensen iets zachter gemogen. 

Ik heb nog twee vragen die zijn blijven liggen. Het aantal Nederlanders met een pensioen dat emigreert naar het buitenland, Spanje bijvoorbeeld, berokkent toch schade aan de schatkist. Het is een grote belastingderving. Ik heb de staatssecretaris gevraagd om hoeveel mensen het gaat. Hoe is de trend? Hoe was dit tien jaar geleden en hoe is het nu? Zit daar een stijgende lijn in? Kan de staatssecretaris aangeven hoeveel belastinginkomsten wij daardoor mislopen? Door de beantwoording van deze vragen kunnen wij de grootte van het probleem zien. Deze vragen mogen ook schriftelijk worden beantwoord. 

Tot slot — dit mag ook schriftelijk — vraag ik de staatssecretaris of wij een overzicht kunnen krijgen van de tot nu toe gemaakte afspraken met de verschillende landen, want ik begrijp dat met elk land een apart verdrag wordt gesloten. Met welke landen onderhandelt de staatssecretaris nog of gaat hij nog onderhandelen? Gisteren viel plotseling een nieuw belastingverdrag met Curaçao op de mat. Dit kwam voor mij uit de lucht vallen. 

De heer Merkies (SP):

Voorzitter. De staatssecretaris stelde de vraag waarom je iets zou moeten kwantificeren als je toch verplicht bent om het te betalen. Op zich is dit een goed punt, hoewel ik het toch wel wil weten. Ik weet alleen niet hoe moeilijk het is om erachter te komen. Je hebt hier te maken met Europese regels waarvan je je kunt afvragen of er wel altijd rekening mee is gehouden. Dit heeft ermee te maken — ik noemde dat al eerder — dat hypotheekrenteaftrek onderdeel is gemaakt van het fiscale stelsel. Het wordt gekoppeld aan je loon in plaats van dat het een woonkostensubsidie is. Had het nog een verschil gemaakt als het een woonkostensubsidie was geweest voor mensen die hier wonen? 

Het is wel zo dat er erg veel zaken zijn die niet in geld kunnen worden uitgedrukt. Dat is jammer. Ik denk aan de compensatieregeling en "das Splittingverfahren", dat zijn toch dingen die je tegen elkaar uitonderhandelt en waarvan je beiden niet weet hoeveel het kost en hoeveel het oplevert. Dit lijkt mij ook lastig onderhandelen. Er is een kwantificering die ik belangrijk vind. De heer Van Dijck heeft dit eigenlijk ook al gevraagd. Wij willen graag een bronstaatheffing als het gaat om pensioen, maar er is vaak een woonlandheffing. Er is nog een aantal landen waarmee wij dat probleem hebben en waarmee wij eigenlijk die verdragen zouden willen heronderhandelen. Ik zou niet alleen willen weten voor welke landen dat geldt, maar ook hoeveel geld wij daar mislopen. Er zijn mensen die dat pensioen in Nederland gefaciliteerd opbouwen, vervolgens naar een ander land gaan, waar de verdragen nog niet zijn aangepast, en daar niet hoeven te betalen, hetgeen wel logisch zou zijn volgens de omkeerregel. Ik hoop dat daar wat meer inzicht in kan komen. 

Ik heb bij de pensioenen specifiek één situatie voorgelegd. De staatssecretaris ging daar nogal algemeen op in. Het was een situatie waarin het ging om een aanvullend pensioen van €9.000. Ik heb specifiek dat geval genoemd, omdat je, als je net over die €15.000 komt, eigenlijk net ongunstig uitkomt. Het betreft kleine pensioenen. Je kunt zeggen dat van €263 naar €762 maar €500 meer is, maar voor die mensen tikt dat misschien wel hard aan. Het is jammer dat deze regel zo is ingesteld en het zou mooi zijn als dat beter was geregeld in de compensatie. 

Op één vraag heb ik geen antwoord gekregen. De vraag betreft het geval waarin werkgevers moeten besluiten om wel of geen loonheffing in te houden. Pas later maakt degene die belasting moet betalen de keuze of hij in Nederland belasting betaalt of in Duitsland, omdat er nog een overgangsregeling van een jaar is. Dat lijkt mij voor werkgevers vrij lastig. Misschien kan het antwoord op die vraag in de brief worden gegeven. Dat vind ik ook prima. 

Dan kom ik tot slot bij de antimisbruikmaatregelen. Die zijn altijd op basis van het feit dat het andere land erom vraagt. Het is niet zo gek dat een land als Duitsland dat vraagt. Ik hoef maar de voorpagina van de Volkskrant van vandaag te noemen, waar staat dat er geen land in de wereld is waar om fiscale redenen zo veel geld heen wordt gesluisd als Nederland. Dat knoopt Duitsland natuurlijk ook in zijn oren. Het verbaast mij dus niet dat er wordt gezegd dat men flexibel wil zijn in de mogelijkheden om misbruik aan te pakken. Als je het eenmaal in verdragen hebt vastgelegd en er blijkt op andere creatieve manieren misbruik te worden gemaakt, wil je dat misschien wel eens aanpassen. Die flexibiliteit zit helaas vaak niet in belastingverdragen. Ik hoop dat de staatssecretaris beseft dat die flexibiliteit nodig is, omdat misbruik steeds andere vormen aanneemt. 

Mevrouw Neppérus (VVD):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden. Ik heb nog enkele punten. Ik begrijp dat er snel wordt gesproken over de luchtvaart. Ik hoop dat wij dan de duidelijkheid krijgen die wij allemaal willen hebben. Dan kom ik op het punt van de reders en de buitengaatsbepalingen. Ik beluister dat er weinig zou zijn veranderd vergeleken bij vroeger. Ik hoor uit die kringen andere geluiden. Wellicht is het goed als de staatssecretaris eens met die organisatie gaat praten, ook met het oog op toekomstige verdragen. Het lijkt mij voorts verstandig om niet na vier jaar te evalueren, maar het is altijd goed om de ogen open te houden. Laten wij kijken hoe zo'n verdrag werkt. Dat zie je van dag tot dag, maar dat kan ook wat meer tijd kosten. 

Dit verdrag is een lange weg gegaan. Het lijkt mij goed als de staatssecretaris en het departement nadenken over de wijze waarop mensen geïnformeerd worden. Als wij het af en toe al ingewikkeld vinden, zullen veel andere Nederlanders, maar ook mensen van buiten, dat vast ook vinden. 

De heer Nijboer (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de heldere antwoorden op de gestelde vragen. Er resten mij geen vragen meer. Wel een motie die aansluit bij de laatste opmerking van mevrouw Neppérus en ik denk ook bij de opmerkingen van de heer Omtzigt. Ik hoop natuurlijk op de warme steun van hun fracties, maar ook van anderen in de Kamer. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat onder mensen die werken over de grens nog vaak onduidelijkheid bestaat over geldende regels, wetten, plichten en bestaande voorzieningen; 

overwegende dat de werkloosheid in de grensregio's veelal hoger is dan in de stedelijke gebieden en dat het slechten van grensbarrières de werkgelegenheid ten goede komt; 

overwegende dat het nieuwe belastingverdrag met Duitsland weliswaar nieuwe regels stelt, maar dat de voorlichting over deze regels vooralsnog tekortschiet; 

constaterende dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid eerder aangaf nog dit voorjaar te reageren op de reactie op het advies van de heer Bruls en de resultaten van de conferentie over grensarbeid van 16 december 2013; 

verzoekt de regering, op een handzame manier in kaart te brengen wat de gevolgen zijn voor werknemers die over de grens werken op zowel het terrein van de fiscaliteit als op het terrein van de sociale zekerheid (waaronder pensioen, bijstand, werkloosheid en arbeidsongeschiktheid); 

verzoekt de regering tevens, in te gaan op de belangrijkste knelpunten en oplossingsrichtingen die resteren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Nijboer en Kerstens. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 10 (33615). 

De heer Nijboer (PvdA):

Met deze motie is beoogd dat mensen die over de grens willen gaan werken heldere informatie krijgen van alle bevoegde instanties, en misschien ook wel minder bevoegde instanties, maar in ieder geval helderheid krijgen over wat er gebeurt met bijvoorbeeld de kinderopvang, met de hypotheekrenteaftrek en met heffingskortingen die worden afgebouwd, als zij in Duitsland, België dan wel in een ander land gaan werken. Ik denk dat daaraan veel behoefte bestaat en dat dit ook zal helpen bij het werken over de grens en dit makkelijker maakt voor mensen. 

De voorzitter:

De staatssecretaris heeft aangegeven dat hij direct kan overgaan tot de beantwoording van de laatste vragen en zijn reactie op de ingediende moties. 

Staatssecretaris Wiebes:

Voorzitter. Allereerst dank ik de leden dat wij het eens konden worden over de procedure met een nadere brief. Ik wil aan het eind van mijn betoog nog iets zeggen over de termijn. 

De heer Omtzigt begint zonder erg veel hoge verwachtingen. Hij begint over de reders en zegt dan letterlijk dat hij hoopt dat het resultaat in ieder geval nog iets acceptabels zal opleveren voor de reders. Ik wil de heer Omtzigt toch aansporen om alleen de hoogste verwachtingen te hebben van de regering en niet al zo zijn bijdrage te beginnen. Op zijn motie zal ik aan het eind terugkomen. 

De heer Van Dijck spoort mij aan in volgende gevallen liever een gedeeld heffingspercentage dan een splitsingsregeling te omarmen. Daarover kun je nog heel lang uitweiden. De mensen die zich daarin hebben verdiept, zullen kunnen uitleggen dat ook dat weer op allerlei manieren een heleboel administratief gedoe kan opleveren en dat dit voor heel veel gevallen helemaal niet de voorkeur heeft. Voor de grote groep die nu onder die grens zit, betekent dit bijvoorbeeld veel meer gedoe. Ik ben best bereid om daaraan in een later stadium op de een of andere manier een keer aandacht te besteden, maar het ene is beslist niet automatisch beter dan het andere. 

Een heel belangrijk punt vormt de betrouwbare overheid. De heer Van Dijck roept op tot een betrouwbare overheid. Daarbij voel ik mij altijd aangesproken, want dat heb ik jaren zelf gezegd. Ik zeg het eigenlijk nog steeds. Maar in dit geval moeten wij even bekijken om wie het gaat. De heer Van Dijck zegt: stel nu eens dat je vorig jaar als gepensioneerde in Duitsland bent gaan wonen met als oogmerk om meer te besteden te hebben. Dat mag. Dat is legaal. Maar laten wij dan niet doen alsof dit verdrag helemaal nieuw is, want de Nota Verdragsbeleid uit 1996 schrijft al voor dat wij dit op deze manier moeten doen. In de nota over het verdragsbeleid uit 1996 was het al het voornemen om dit op deze manier te regelen. Ook toen waren er overigens al contacten met Duitsland en ook dat was toen geen geheim. De jongst gepensioneerde van toen, laten we zeggen dat hij 62 was, is nu 80. Hij heeft nog een overgangstermijn van 6 jaar. Ik denk niet dat wij mensen die in Duitsland zijn gaan wonen met als oogmerk om minder belasting te betalen, hiermee hebben overvallen. Het probleem bij deze mensen is niet dat zij nu zoveel moeten gaan betalen; het probleem is hooguit dat zij jarenlang haast niks hebben betaald. 

Ik koppel dat direct even aan de vraag van de heer Merkies. Hij zegt: nou, kijk eens, bij de mensen met kleine inkomens gaat het om een forse verhoging en verhoudingsgewijs is dat voor hen nog een hele mep. Hij betreurt het dan ook dat de overgangsregeling voor die mensen niet geldt. Tegen de heer Merkies zeg ik dan: nee, dat er bij kleine inkomens kleinere absolute bedragen gelden dan bij grote inkomens snappen we allebei, en daar hebben we allebei misschien geen moeite mee. Bij de kleine inkomens gaat het echter ook om aanzienlijk kleinere percentages. De kleine inkomens groeien immers soms van 3% naar 3,5% belastingdruk, terwijl de hoge inkomens soms van datzelfde percentage naar 25% gaan. Juist in relatieve termen — en dat is wat de heer Merkies beoogt met zijn voorbeeld van de kleine inkomens — zijn de mensen met hoge inkomens ook degenen die relatief de hoogste opstap te verwerken krijgen. Het is dan ook logisch om die overgangsregeling op hen van toepassing te verklaren. 

In de brief zal ik verder proberen om wat aantallen te schatten, voor zover we die goed weten. Gedeeltelijk zullen het ook wel CBS-cijfers zijn, maar er iets niets tegen het vermelden van CBS-cijfers in een brief. Het is zelfs eerder gebeurd; de heer Omtzigt weet daar alles van. 

De heer Van Dijck sprak over de schade voor de schatkist. De heer Merkies vroeg naar welk geld we mislopen. Bij dat soort termen kun je denken: al die mensen die maar naar dat enge buitenland gaan; die Nederlanders moeten gewoon lekker in Nederland blijven, want anders lopen we maar schade op. Ik zal kijken of we een inschatting kunnen maken van de fiscale consequenties. Ik garandeer daar niks over, maar schade voor de schatkist vind ik een groot woord voor mensen die op een legitieme manier hun oude dag elders willen doorbrengen. Ik zal proberen om materieel aan het verzoek van de heren Van Dijck en Merkies te voldoen, maar daar zijn geen garanties bij te geven. 

Een aantal punten die de heer Merkies aanstipt zal ik meenemen in de brief, maar niet zijn opmerking dat het "altijd het andere land" is. Dat is een soort framing die wij onszelf — "onszelf" is ook de heer Merkies, die het land mede bestuurt — niet moeten aandoen. Want juist Nederland dringt in tegenstelling tot heel veel andere landen, bijvoorbeeld ten aanzien van ontwikkelingslanden, heel actief aan op antimisbruikmaatregelen. Het andere land is daar niet eens altijd van gediend. Door mijn voorganger Weekers is uitgebreid in de najaarsbrief aan de Kamer gecommuniceerd — daar is ook een debat over gevoerd — dat juist Nederland op dit terrein zeer braaf en voorkomend probeert te zijn. Wij zijn proactief in het verwerken van antimisbruikmaatregelen in dit soort verdragen. Dat is nu ons standaardbeleid; dat streven wij na. Nederland is dus vaak het eerste land dat erover begint. Wel is de manier waarop we dat willen doen, soms anders dan een ander land dat wil doen. Wij willen niet graag van nationale wetgeving afhankelijk zijn, maar het graag uitschrijven in een verdrag. Dan staat het vast en dan wordt het niet op een andere manier dan onder invloed van het Nederlandse parlement veranderd. 

De heer Merkies (SP):

Ik zeg dit natuurlijk niet zomaar. In dit geval is het duidelijk. Nederland had zelfs moeite met de manier waarop Duitsland het wilde. Echter, onlangs hebben we bijvoorbeeld over Ethiopië gesproken. Daarbij zie je dat Nederland iets in ruil vraagt. Toen heb ik ook expliciet gevraagd om met name ten aanzien van ontwikkelingslanden aan te geven dat het onvoorwaardelijk is. Die antimisbruikbepalingen moeten onvoorwaardelijk worden opgenomen. Het kan niet zo zijn dat je dan zegt: in ruil daarvoor willen we wel een lagere bronheffing voor dit, dit en dit. Als het onvoorwaardelijk is en op initiatief van Nederland, dan zou dat heel mooi zijn. 

Staatssecretaris Wiebes:

Er is geen sprake van een directe uitruil tussen antimisbruikmaatregelen en andere fiscale voordelen voor Nederland. Nederland heeft als voornemen om bij landen als bijvoorbeeld Ethiopië antimisbruikmaatregelen in het verdrag op te nemen. Nederland moet er zelfs op aandringen bij landen als Ethiopië en hoeft daar niets voor terug. Wel is het zo dat ook het andere land iets te zeggen heeft over bijvoorbeeld de vaststelling van bronheffingen. Dat andere land kan kiezen voor een lager bronheffingspercentage om weer aantrekkelijk te zijn als investeringsland. Ethiopië heeft er veel baat bij om een aantrekkelijk investeringsland te zijn en heeft er in zijn algemene verdragsbeleid, dus ook in verdragen met andere landen, voor gekozen om een bepaald bronheffingspercentage te hebben. Daar wijkt het ook niet van af in zijn contacten met Nederland. Het is niet zo dat er een soort koehandel plaatsvindt met betrekking tot antimisbruikmaatregelen, waarbij er wel geschoven moet worden. Zo gaan die onderhandelingen niet. Dat is ook niet de aard van de toezegging aan de Kamer. Dat is ook niet de manier waarop het in onze najaarsbrief, de brief van Weekers, is toegelicht. 

De voorzitter:

Ik aarzel even, want ik dacht dat het ging over het verdrag met Duitsland, maar nu hoor ik het opeens gaan over een verdrag met Ethiopië. Ik realiseer me ook dat hier sprake was van enige uitlokking. Ik vraag dus aan de heer Merkies om een korte vraag te stellen en aan de staatssecretaris om daar to the point op te antwoorden. Ik weet dat u dat kunt. 

Staatssecretaris Wiebes:

Nu krijgen we er allebei van langs! 

De voorzitter:

Per ongeluk stond de microfoon nog open. Wij hebben het niet gehoord. 

Mijnheer Merkies, gaat uw gang. 

De heer Merkies (SP):

Er zijn ook andere landen die specifiek hierom hun verdrag met Nederland hebben opgezegd, bijvoorbeeld Malawi en Mongolië. Het gaat toch heel vaak om het misbruik dat wordt gemaakt. De staatssecretaris gaat mij niet wijsmaken dat … 

De voorzitter:

Wat was uw vraag? 

De heer Merkies (SP):

… dat Ethiopië zou vragen om een lage bronbelasting en Nederland om antimisbruikbepalingen. Ik weet namelijk hoe het in de praktijk gaat. Als Ethiopië om wat voor reden dan ook aantrekkelijk wil zijn voor het buitenland, dan hoeft het dat niet middels een belastingverdrag te doen, maar dan kan het dat ook in het eigen belastingstelsel regelen. Dat laatste vind ik dus ook een kulargument. 

Staatssecretaris Wiebes:

Dat er een heel duidelijk economisch verschil is tussen belastingheffing ten aanzien van eigen ondernemingen in het eigen land en belastingheffing ten aanzien van buitenlandse investeringen in het eigen land, is geen nieuws. Dat is algemene economische theorie. Dat weet de heer Merkies ook. Ik denk dat we deze discussie heel kort kunnen afdoen. Ik verwijs naar het deel van de Handelingen waarin ik antwoord geef op de vragen van de heer Merkies over het belastingverdrag met Ethiopië. Daarbij hebben we namelijk dezelfde discussie gevoerd. Laten we die niet overdoen. 

De voorzitter:

Gaat u verder. 

Staatssecretaris Wiebes:

Ik kom op de motie van de heer Omtzigt op stuk nr. 9. Daarin wordt de regering verzocht om een passende oplossing te zoeken om te voorkomen dat Nederlandse belastingplichtigen door het nieuwe belastingverdrag vanwege een Duitse socialezekerheidsuitkering beperkt belastingplichtig in Duitsland worden. Ik zeg daarover twee dingen. Het is altijd gevaarlijk om heel specifieke gevallen en toch ook micromanagement weer in belastingverdragen op te nemen. Het wordt er op een gegeven moment steeds complexer van. Hierover is jarenlang onderhandeld, ook in lijn met de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011. Met dat mandaat is men op pad gegaan. Nu ligt er, na een hele tijd, een door de Duitsers getekend stuk. Wij zijn akkoord, op de behandeling door de Kamer in Nederland na. Om het gevraagde in deze motie waar te maken, zouden we moeten heronderhandelen. Waar Duitsland schoorvoetend komt met een technische complicatie, zouden wij dan terug moeten naar de onderhandelingstafel en zeggen: nee, het moet worden opengebroken, we moeten het opnieuw doen, er moeten nieuwe bepalingen in want er zijn nieuwe wensen. Ik denk dat we dan heel raar door onze oosterburen zouden worden aangekeken. Ik moet deze motie welhaast ontraden. Zeker als leden van het Duitse onderhandelingsteam meekijken, sta ik voor aap als ik dat niet doe. 

Tegen de heer Omtzigt zeg ik alle oprechtheid het volgende. Ik ken hem als iemand die vaak buitengewoon goed onderbouwd zich zorgen maakt over soms kleine groepen. Dat is wat een Kamerlid ook dient te doen. In dit geval is het echter ondoenlijk om daar in het algemene verdrag met Duitsland in dit stadium nog iets aan te doen. 

De motie van de heer Nijboer en de heer Kerstens op stuk nr. 10 gaat eigenlijk over de communicatie. Het gaat over het op een goede manier zenden. Mag ik proberen of de heer Nijboer een bepaalde interpretatie van mij van die motie kan onderschrijven? Dan ga ik daarna zeggen wat ik, met die interpretatie, van de motie vind. Mag ik het als volgt zeggen? Zou de heer Nijboer vinden dat aan het gevraagde in zijn motie is voldaan als we in de volgende knelpuntenbrief over grensarbeiders —we hebben een reguliere knelpuntenbrief over grensarbeiders, die eens per jaar verschijnt — extra uitvoerig stilstaan bij precies die aspecten van fiscaliteit en sociale zekerheid en op de wijze waarop dat zich verhoudt tot de huidige voorlichting? Bij dat laatste gaat het dan om de vraag op welke manier wat voor soort groepen over welke complicaties ten aanzien van de grensoverschrijdende arbeid informatie kunnen krijgen. Hoe worden ze daarin benaderd? Hoe vanzelfsprekend is het dat ze die informatie tegenkomen? Dan kunnen we op basis van die brief met elkaar vaststellen of dat voldoende is. Dan behoort de heer Nijboer daarna tot de insiders en is hij ook meer zender dan ontvanger geworden. Ik wil dan graag van hem horen hoe hij vindt dat de regering dit doet. Mijn voorstel is dus om aan deze motie gevolg te geven door hierbij in de volgende knelpuntenbrief uitvoerig stil te staan. Als dat een interpretatie is waar de heer Nijboer mee kan leven, dan heb ik geen enkel bezwaar tegen deze motie en vind ik het een zeer goed initiatief. 

De heer Nijboer (PvdA):

Dat lijkt me goed. Ik vind het onderscheid tussen zender en ontvanger ook juist. Vaak hebben wij het namelijk helder op het netvlies en debatteren wij heel precies over zaken, terwijl mensen thuis niet altijd precies weten hoe het gaat. Dit is uiteindelijk het doel van deze motie, en dat wordt prima vormgegeven met de invulling die de staatssecretaris eraan geeft. Daarmee ben ik dus akkoord. 

De voorzitter:

Oordeel Kamer, begrijp ik. 

Staatssecretaris Wiebes:

Ik heb gezegd "geen bezwaar", ja. Misschien is dat … 

De voorzitter:

Oordeel Kamer, noemen wij dat hier. 

Staatssecretaris Wiebes:

… een te Amsterdams advies! O jee. 

De voorzitter:

Nee hoor, dat maakt niet uit! 

Staatssecretaris Wiebes:

Goed. 

Ten laatste zeg ik nog iets over de planning. Daarin ben ik iets te haastig geweest. Ik heb gezegd: het zou binnen twee weken moeten lukken om zo'n brief op tafel te hebben. Half juli praten wij weer met de Duitse delegatie. Mijn voorstel zou zijn om gewoon naar aanleiding daarvan de informatie aan de Kamer sturen, samen met de pilotenregeling, die zij ook nog tegoed heeft. Ik stel dus voor om dat niet binnen twee weken te doen, want — jawel — het Duitslandteam zit de komende twee weken in Moskou. En om niet volkomen schizofreen te worden — op welke vragen moet een antwoord gegeven worden en in welke taal? — moeten wij dit op een andere manier doen. Mijn toezegging aan de Kamer zou dus zijn dat zij zo spoedig mogelijk na de onderhandelingen met de Duitse delegatie hoort hoe het met de pilotenregeling en met het wijzigingsprotocol zit. Daarbij krijgt zij dan een uitvoeriger antwoord op de vragen waarop zij nu geen antwoord heeft gekregen, inclusief de in de tweede termijn gelegde accenten. Dat is mijn voorstel. 

De algemene beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Ik kijk naar de Kamer. Volgens mij moeten we afspreken dat we op een nader te bepalen tijdstip stemmen over het wetsvoorstel en de moties. Ik kan dan in de tussentijd nog even uitzoeken hoe het zit met de behandeling van het verdrag in de Eerste Kamer. Dat was een vraag van de heer Omtzigt. Ik neem aan dat de staatssecretaris daar ook nieuwsgierig naar is, want ik meen mij te herinneren dat van hem het verzoek is gekomen om dit wetsvoorstel voor de zomer te behandelen, zodat zeker was dat de Eerste Kamer het nog voor 1 januari volgend jaar kon behandelen. Ik denk dat het geen probleem is, maar ik kom daar even op terug. Vooralsnog gaan we het gewoon zo doen. We stemmen op een nader te bepalen tijdstip. Dat doen we dan in overleg met de commissie. 

De heer Omtzigt (CDA):

Ik houd nog even in overweging of ik mijn motie wél voor die tijd in stemming laat komen, zeker omdat er daarna nog een semionderhandeling met Duitsland plaatsvindt. Daar roept die motie namelijk feitelijk toe op. Ik laat het de Kamer op een later tijdstip even weten. 

De voorzitter:

U weet altijd meer van de regeling dan ik. Ik moet dan vragen: kan dat, stemmen over een motie terwijl we nog niet over de rest stemmen? Maar dat kan inderdaad. Het is niet gebruikelijk maar het kan wel. Als u het ons laat weten, zorgen we ervoor dat de motie op de stemmingslijst komt. In zijn algemeenheid stemmen we op een nader te bepalen tijdstip. 

Dank voor uw aandacht. 

Naar boven