6 Bezoek kabinet aan Palestijnse gebieden en Israël

Aan de orde is het VAO Bezoek kabinet aan de Palestijnse gebieden en Israël (AO d.d. 12/02).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn brieven van 5 maart en voor de beantwoording van mijn schriftelijke vragen over de situatie bij Vitens. Daar ging het laatste algemeen overleg over, om duidelijkheid te krijgen over het ontmoedigingsbeleid. Op welke bedrijven zou dat gericht zijn? Ik begrijp dat de strijdbijl inmiddels is begraven, wat positief is, want dan kunnen we onze energie richten op het vredesproces. Om toch helderheid voor de meeste Nederlandse bedrijven te krijgen, kom ik tot de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering stelt dat niet alle samenwerking met Israëlische bedrijven, zoals nutsbedrijven en supermarktketens, die ook activiteiten hebben in de nederzettingen, ontmoedigd dient te worden;

verzoekt de regering, het ontmoedigingsbeleid niet van toepassing te verklaren op de samenwerkingsprojecten die primair gericht zijn op de ontwikkeling van de Palestijnse gebieden, maar die ook in beperkte mate een positieve uitwerking zouden kunnen hebben op de nederzettingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 362 (23432).

De heer De Roon (PVV):

De heer Voordewind zegt in wezen met zijn motie tegen de regering: doe dat ontmoedigingsbeleid ten aanzien van de Joodse belangen alleen dán niet als de Palestijnen daarvan een groot voordeel hebben. Dat is in gewone woorden de vertaling van de strekking van uw motie: steun de belangen van de Joodse nederzettingen als de Palestijnen daarbij een groot belang hebben. Sinds wanneer is de ChristenUnie pro-Palestijns en anti-Joods geworden? Kunt u dat uitleggen?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Om de motie nog iets meer te duiden: op dit moment zou er een ontmoedigingsbeleid van toepassing zijn op die bedrijven die zich ook maar enigszins bemoeien met of investeren in de nederzettingen, hoe klein die investeringen ook zijn. Ik denk even aan Vitens. Voor alle duidelijkheid: wij zijn niet voor ontmoedigingsbeleid. Mijn motie is bedoeld om deze Kamer een uitspraak te ontlokken om in ieder geval die investeringen die indirect de nederzetting raken, niet te ontmoedigen.

De heer De Roon (PVV):

Ik hoop dat de heer Voordewind straks ook mijn motie "stop met dat hele ontmoedigingsbeleid" wil steunen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik zal heel goed naar die motie kijken.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Het bezoek aan Israël en de Palestijnse gebieden door de bewindslieden stond in het teken van het versterken van de betrekkingen met zowel Israël als de Palestijnse gebieden. Dit bezoek was een succes. Dit positieve nieuws is helaas wat in de schaduw gesteld door besluiten van bedrijven die daarna in het nieuws kwamen. Ik doel op de beëindiging door bepaalde bedrijven van relaties met Israëlische bedrijven of instellingen. Daarna hebben wij veel gesproken over het ontmoedigingsbeleid ten aanzien van de nederzetting en hoe ver dit gaat. Hoe je hier ook tegenaan kijkt, buiten kijf staat dat er met inachtneming daarvan nog veel mogelijkheden overblijven. Ik dien een motie in vanuit de behoefte om te onderstrepen dat ook het aanmoedigingsbeleid een van de pijlers van de Nederlandse inzet blijft.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet heeft aangegeven, een verklaard tegenstander te zijn van boycots van Israëlische bedrijven en instellingen;

overwegende dat diverse Nederlandse bedrijven hun samenwerking met Israëlische bedrijven hebben beëindigd en dit in strijd met het Nederlandse beleid kan leiden tot een sfeer waarin het zakendoen met Israëlische bedrijven en instellingen verdacht is;

voorts overwegende dat economische samenwerking vrede, veiligheid en stabiliteit in de betreffende regio bevordert;

verzoekt de regering om op zichtbare en overtuigende wijze duidelijk te maken dat zij economische relaties en samenwerking tussen Nederlandse en Israëlische bedrijven en instellingen aanmoedigt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 363 (23432).

De heer Omtzigt (CDA):

Voorzitter. Wij hebben uitgebreid gesproken over het bezoek. Zoals een collega al zei, hebben wij langer over het bezoek gesproken dan dat de bewindspersonen aanwezig waren op de grondgebieden van beide volkeren.

Minister Timmermans:

Maar dat ligt niet aan ons.

De heer Omtzigt (CDA):

Nee, nee. Het ligt ook aan de uitgebreide en grondige beantwoording van de minister, maar dat ga ik hem niet euvel duiden.

Hoewel het bezoek volgens de regering succesvol was, heeft de Israëlische regering de Nederlandse ambassadeur twee keer op het matje geroepen. Er is veel gesproken over de samenwerking tussen Vitens en Mekorot, die niet is doorgegaan. Er zijn nog drie vragen blijven staan die ik nu wil stellen. Heeft de Palestijnse Autoriteit of mevrouw Ashrawi met minister Ploumen gebeld voordat zij een bezoek aan Mekorot zou brengen en is haar gevraagd van het bezoek af te zien? Wie van Vitens heeft wanneer aan de Nederlandse regering excuses aangeboden? Ik vraag dit naar aanleiding van een uitspraak van de minister. Heeft minister Ploumen overleg gehad met minister Timmermans en minister-president Rutte voordat zij het bezoek afzegde? Dit is meerdere keren gevraagd, maar het gegeven antwoord is ons nog niet geheel helder.

Het CDA vindt het ontmoedigingsbeleid onduidelijk. Wij horen dit ook veel vanuit het bedrijfsleven. Dit levert onzekerheid en irritatie op en wij verzoeken de Nederlandse regering dit ontmoedigingsbeleid helder uiteen te zetten, inclusief de gevolgen als het niet wordt nageleefd. Ik dien daarom de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de kwestie van de beoogde samenwerking tussen het Nederlandse bedrijf Vitens en het Israëlische bedrijf Mekorot tot ophef en veel onduidelijkheid heeft geleid over het ontmoedigingsbeleid;

constaterende dat zakendoen met Israël als het gaat om activiteiten die ook direct of indirect betrekking kunnen hebben op nederzettingen, in toenemende mate leidt tot onzekerheid over wat eronder valt;

constaterende dat het bedrijfsleven mede in dat licht behoefte heeft aan duidelijkheid over het ontmoedigingsbeleid en de toepassing ervan in concrete gevallen;

overwegende dat ten aanzien van zakendoen met Israël als het gaat om activiteiten die ook direct of indirect betrekking kunnen hebben op nederzettingen, er een grijs gebied bestaat, waarbij niet voldoende duidelijk is welke activiteiten wel of niet onder het ontmoedigingsbeleid vallen;

verzoekt de regering, het ontmoedigingsbeleid nader uit te werken, aan te geven welke gevolgen bedrijven ondervinden wanneer zij zich niet aan het beleid houden en dit binnen een maand aan de Kamer te doen toekomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Omtzigt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 364 (23432).

De heer Ten Broeke (VVD):

Mijn vraag gaat niet over de motie die zojuist is ingediend. Het kan zo zijn dat ik een fout heb gemaakt, maar bij het voorlezen van de motie door de heer Van der Staaij meende ik iets niet gehoord te hebben wat nu wel in de motie staat. Het kan zo zijn dat ik het fout heb, maar misschien kan de heer Van der Staaij dat dan nog even bevestigen. In de overweging in de tweede alinea staat "dat diverse Nederlandse bedrijven hun samenwerking met Israëlische bedrijven hebben beëindigd en dit in strijd met het Nederlandse beleid kan leiden tot een sfeer (…)". Die sfeer zou in strijd zijn met het Nederlandse beleid. Het Nederlandse beleid is er namelijk expliciet op gericht om die sfeer nou juist de kop in te drukken. Dat hebben we in de afgelopen week ook meermalen uit de mond van de minister kunnen horen. Kan de heer Van der Staaij dus bevestigen dat dit inderdaad de bedoeling is? Dat zou mijn fractie wat helderheid geven.

De voorzitter:

Ik dacht dat de vraag gericht was aan de heer Omtzigt, maar hij wordt gesteld aan de heer Van der Staaij.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik kan bevestigen wat de heer Ten Broeke zegt. Ik meen niets anders dan deze tekst uitgesproken te hebben.

De heer Sjoerdsma (D66):

Voorzitter. Het algemeen overleg over het bezoek van dit kabinet aan Israël en de Palestijnse gebieden ging te weinig over wat Nederland kan doen om het vredesproces te bevorderen, en wat mijn fractie betreft te veel over de vermeende boycotsfeer. Het ontmoedigingsbeleid stond centraal in het debat, en sommige partijen gingen zelfs zo ver dat zij nu opzichtig afstand van dit beleid nemen, terwijl zij zich er als onderdeel van een eerder kabinet volmondig achter schaarden. Dat is wat mij betreft een verkeerd soort lerend vermogen.

Ik wilde eigenlijk geen motie indienen, maar geïnspireerd door de vorige sprekers kan met de volgende motie wellicht de door sommige partijen zo vurig gewenste duidelijkheid worden verschaft.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Nederland waar mogelijk bijdraagt aan vrede en veiligheid in het Midden-Oosten en daarbij de goede banden met zowel Israël als de Palestijnse Autoriteit benut;

overwegende dat economische samenwerking vrede, veiligheid en stabiliteit in de betreffende regio bevordert;

constaterende dat het bevorderen van economische samenwerking tussen Nederlandse bedrijven en instellingen enerzijds en Israëlische en Palestijnse bedrijven anderzijds staand beleid is en een belangrijk onderdeel vormde van het recente kabinetsbezoek aan de regio;

constaterende dat het tevens staand beleid is dat het kabinet activiteiten van Nederlandse bedrijven ontmoedigt die de aanleg en instandhouding van illegale nederzettingen bevorderen of faciliteren;

verzoekt de regering, op zichtbare en overtuigende wijze duidelijk te blijven maken dat zij economische relaties en samenwerking van Nederlandse bedrijven in de regio toejuicht, voor zover deze geen betrekking hebben op activiteiten die vallen onder bovengenoemd ontmoedigingsbeleid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Sjoerdsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 365 (23432).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb toch nog even een vraag ter opheldering. De heer Sjoerdsma zegt dat dit staand beleid is geweest waar de andere partijen nooit een punt van hebben gemaakt. Ik vraag de heer Sjoerdsma dan toch om daar voorbeelden van te geven, even los van de bouw van de muur. Uiteindelijk heeft die nooit tot een veroordeling geleid. Welke ministers hebben volgens hem bedrijven expliciet ontmoedigd om te investeren in die nederzettingen?

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik zou de heer Voordewind bijna met veel plezier verwijzen naar het verslag van het vorige AO. Minister Timmermans noemde daarin een aantal aardige voorbeelden. Ook zou ik hem willen verwijzen naar bijvoorbeeld een brief van de heer Verhagen, waarvan de datum mij even ontschiet. Hij maakte deel uit van een kabinet waar ook de ChristenUnie deel van uitmaakte. Daarin wordt dit ontmoedigingsbeleid net zo specifiek, net zo duidelijk en in dezelfde bewoordingen geformuleerd als nu door dit kabinet.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb dat inderdaad nog eens nagevraagd bij de verschillende bewindslieden, voorgangers van deze minister van Buitenlandse Zaken. Er is inderdaad een richtlijn aangenomen. Die heeft men echter naast zich neergelegd. Er is geen actieve vertaling van dat beleid gekomen. De minister is hiermee begonnen. Dat is een radicaal verschil en een breuk met het verleden.

De heer Sjoerdsma (D66):

Om met de woorden van de minister hier naast mij te spreken: dat is natuurlijk je reinste kletskoek.

De voorzitter:

Nee, de minister wordt niet geacht dat gezegd te hebben; hij had niet het woord.

De heer Sjoerdsma (D66):

De brief die minister Verhagen destijds stuurde, was een kabinetsbrief. Ik ga er dan van uit dat ook de bewindspersonen van de ChristenUnie op de hoogte waren van die kabinetsbrief en dat zij zich daar volmondig achter hebben geschaard. Als dat niet zo was, hebben ze denk ik verzuimd om dat kenbaar te maken. Ook de fractie van de heer Voordewind stond dus achter dit ontmoedigingsbeleid, en heeft gewoon een draai gemaakt door daar nu aan te willen knabbelen. Dat is teleurstellend.

De heer Servaes (PvdA):

Voorzitter. Ik heb mijn lijstje sinds het algemeen overleg van een paar weken geleden even bijgewerkt: voorafgaand een plenair debat, vier AO's die deels terugkeken op het bezoek, vier sets schriftelijke vragen, eenmaal mondelinge vragen, twee rondes feitelijke vragen en dan nu een VAO om conclusies uit dit alles te trekken. Dat is niet niks en de vraag is of die conclusies niet allang waren getrokken. Net werd er al aan gerefereerd dat de minister in het algemeen overleg een glasheldere definitie heeft gegeven van het ontmoedigingsbeleid. Ik zal speciaal voor de heer Voordewind het eerste deel daarvan nog even voorlezen. "Gezien het Nederlandse standpunt ten aanzien van nederzettingen, acht de regering economische activiteiten van Nederlandse bedrijven in nederzettingen onwenselijk. De overheid ontmoedigt dergelijke economische activiteiten dan ook (…)" en zo gaat het nog even door. Ik herinner me nog dat de heer Voordewind, die in het algemeen overleg naast mij zat, driftig zat mee te schrijven, tot het moment waarop de auteur van deze tekst bekend werd: minister Verhagen van het kabinet-Balkenende IV, met de ChristenUnie. Ik heb het idee dat een aantal leden wil interrumperen of zal ik doorgaan?

De voorzitter:

Rondt u af.

De heer Servaes (PvdA):

Goed, ik rond af. De kwestie is dus niet of het ontmoedigingsbeleid duidelijk is of niet, want dat is inmiddels al jaren duidelijk. De echte kwestie is of je nederzettingen als illegaal beschouwt en of je onderkent dat de continue uitbreiding van nederzettingen een ondermijning betekent van het vredesproces. Het zit hem in de woordkeuze voor bezette gebieden of de zogenaamde betwiste gebieden, zoals de formulering luidt die de indieners van de eerste set Kamervragen daarvoor kozen. En het gaat erom of je het gebalanceerde beleid van dit kabinet steunt dan wel, zoals de heer Van der Staaij stelde, of je het zogenaamde ontmoedigingsbeleid liever vandaag dan morgen in de Dode Zee laat oplossen. Het moge duidelijk zijn dat mijn fractie het evenwichtige en op het internationaal recht gebaseerde kabinetsbeleid steunt, en zij neemt dan ook afstand van uitspraken of moties die dit beleid trachten bij te stellen.

De heer Omtzigt (CDA):

De PvdA-fractie acht het ontmoedigingsbeleid duidelijk. Er zijn in het algemeen overleg ook een aantal voorbeelden genoemd die vooralsnog voor ons niet duidelijk waren. Laat ik er een daarvan voorleggen. Een Israëlische supermarktketen heeft vestigingen in Jeruzalem en Haïfa, maar heeft er ook een aantal in de nederzettingen. Mag een Nederlands bedrijf daaraan, onder dit ontmoedigingsbeleid, producten leveren of niet?

De heer Servaes (PvdA):

Wij hebben in het algemeen overleg geconstateerd dat het ontmoedigingsbeleid duidelijk is. Het beleid is namelijk dat je uitlegt op welke wijze de situatie in elkaar zit en op welke wijze het internationaal recht in elkaar steekt. Het ondersteunen van nederzettingen, op welke manier dan ook, is daarmee strijdig. Wij hebben ook geconstateerd, en dat is de tweede karakteristiek van het beleid, dat bedrijven uiteindelijk zelf verantwoordelijk zijn voor de beslissing. Dat zal in elke situatie anders worden gewogen. Wij hebben dit gezien bij de casus-Vitens die wij uitgebreid hebben besproken. Mijn fractie heeft, net zoals het kabinet, altijd gezegd dat het besluit bij het bedrijf ligt. Het bedrijf zal dus zelf die afweging moeten maken.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik concludeer dat het beleid niet duidelijk is als op deze simpele vraag geen ja of nee als antwoord komt. Het gaat om de simpele vraag of er geleverd mag worden aan supermarkten die zowel vestigingen hebben in Israël als in de nederzettingen in, inderdaad, bezet gebied. Daar is geen twijfel over. Dit is een heel simpele vraag. De PvdA-fractie kan bij deze vraag, laat staan bij ingewikkelde vragen, toch niet volhouden dat dit beleid zo duidelijk is dat bedrijven daarmee overweg kunnen?

De heer Servaes (PvdA):

In reactie daarop ga ik in op twee zaken. Allereerst is het beleid duidelijk. Ik heb echter nooit ontkend dat het voor individuele bedrijven vaak een complexe afweging kan zijn. Daarvoor hebben wij begrip. Mijn fractie heeft dat ook nooit ontkend. Elk bedrijf zal dat echter zelf moeten doen. Ik constateer dat de duidelijkheid van dit beleid altijd hetzelfde is geweest. Ook in de periode dat dit beleid voor het eerst werd geformuleerd, zijn exact dezelfde woorden gekozen. En als wij dan toch aan het citeren zijn, was dat volgens mij eerst door CDA-minister Bot en is het daarna herhaald door CDA-minister Verhagen. Als de heer Omtzigt nu plotseling een probleem ziet met de uitleg daarvan, en met de afwegingen die bedrijven uiteindelijk zelf moeten maken, bevreemdt mij dat, want datzelfde was exact het geval onder de ministers van zijn politieke kleur.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. De regering zegt geen boycot van Israël na te streven, maar zij voert paradoxaal genoeg wel een ontmoedigingsbeleid ten aanzien van Joodse nederzettingen. Feitelijk komt dat neer op het ontmoedigen van handel met de hele Joodse staat. Dan begint het toch te lijken op antisemitisme 2.0. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Israëlische bedrijven bij het aanbieden van hun diensten niet mogen discrimineren op basis van de woonplaats van bedrijven of personen en het ontmoedigen van handel met nederzettingen daarmee feitelijk neerkomt op het ontmoedigen van handel met heel Israël;

verzoekt de regering, het ontmoedigingsbeleid ten aanzien van de Israëlische nederzettingen per direct af te schaffen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 366 (23432).

De heer Servaes (PvdA):

Je kunt het op allerlei manieren bekijken. Je kunt ontkennen dat je ooit het ontmoedigingsbeleid gesteund hebt, zoals de collega van de ChristenUnie doet. Je kunt ook, zoals de heer Van der Staaij doet, klare wijn schenken en zeggen: weg ermee. Maar het gelijkstellen met antisemitisme gaat mij veel, veel te ver. We hebben het over een land, het land Israël, en we hebben het over de bezette gebieden, gebieden die volgens het internationaal recht bezet en daarmee illegaal zijn. Niemand in dit huis heeft het over antisemitisme. Niemand betrekt dit op de Joodse identiteit van mensen, van bedrijven, van wat dan ook. Ik vind het kwalijk. De discussie gaat hiermee de verkeerde kant op. Ik vraag de heer De Roon om hiervan afstand te nemen.

De heer De Roon (PVV):

Ik neem natuurlijk geen afstand van de tekst die ik heb uitgesproken. Als de heer Servaes zegt dat het niet over hem gaat en dat hij geen antisemitisme wil uitdragen met het ontmoedigingsbeleid, dan neem ik daar nota van. Ik blijf echter zeggen dat het begint te lijken op antisemitisme 2.0, misschien niet bij de heer Servaes, maar misschien wel bij anderen. Dat moeten we gewoon niet willen.

De heer Servaes (PvdA):

Ik vraag de heer De Roon uit te leggen wat hij hier antisemitisch aan vindt. Het is gewoon niet waar. Het gaat over het internationaal recht en een politiek oordeel. Dat heeft helemaal niets met religieuze of culturele identiteit of wat dan ook te maken. Leg het dan uit. Lukt dat niet, leg het dan naast u neer.

De heer De Roon (PVV):

Als de heer Servaes naar de overwegingen had geluisterd, dan had hij begrepen dat het ontmoedigingsbeleid geen onderscheid kan maken tussen Israëlische bedrijven in Samaria, Judea en de Gazastrook, en de andere Israëlische bedrijven. Elk Israëlisch bedrijf is immers desgevraagd verplicht om diensten af te leveren ten behoeve van of in Judea, Samaria en Gaza. Je kunt dat onderscheid dus gewoon niet maken. Dit betekent dat je met het ontmoedigingsbeleid in wezen stuurt in de richting van ontmoediging ten aanzien van de gehele Joodse staat. Bij die terminologie blijf ik ook graag.

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik betreur het met mijn collega Servaes dat de heer De Roon dit stempel wenst te plakken op het ontmoedigingsbeleid. Ik betreur het des temeer vanwege wat zijn partij binnen de Europese Unie doet, namelijk het aangaan van een samenwerking met Front National, met de FPÖ, met partijen waar mensen in zitten die zijn veroordeeld vanwege antisemitisme en die de Holocaust een voetnoot noemen in de menselijke geschiedenis. Als de heer De Roon iets wil doen aan antisemitisme 2.0, dan neemt hij afstand van die partijen.

De heer De Roon (PVV):

Van de uitspraken van de personen op wie de heer Sjoerdsma doelt, heeft mijn partij al bij herhaling afstand genomen. Ik doe dat vandaag ook weer en zal dat blijven doen.

De heer Sjoerdsma (D66):

Dat is natuurlijk slap. Het is slap om met een gezochte redenering het stempel antisemitisme te plakken op het ontmoedigingsbeleid en daar waar een directe link tussen de partij van de heer De Roon, de PVV, en Europese partijen die zulke mensen in hun gelederen hebben, te zeggen dat je daarvan afstand neemt terwijl je vervolgens wel volmondig samenwerkt. Ik vind dat echt heel slap.

De heer De Roon (PVV):

Dat is het natuurlijk niet, want die samenwerking heeft helemaal niks te maken met pro- of anti-joods, antisemitisch of niet. Die heeft alleen te maken met het brede verzet in de hele Europese Unie, in allerlei landen, tegen het fenomeen almacht van de Europese Unie. Die moet worden ingeperkt. Op dat punt werken wij samen met partijen die dit ook een zorgelijke zaak vinden. Dat heeft niets met antisemitisme te maken.

De heer Omtzigt (CDA):

De CDA-fractie ziet met grote belangstelling uit naar de fractiedebatten in de FPÖ, van Le Pen en de Groep Wilders, die samen gaan praten over het Europese ontmoedigingsbeleid en die daarover samen een fractiestandpunt gaan vormen. Zij gaan straks namelijk samen in één fractie zitten. Voor fractiegenoten ben je samen verantwoordelijk. Dat vinden wij hier constant in de Kamer en dat geldt dus ook daar voor de PVV. Ik heb echter een andere vraag. De heer De Roon zei zojuist dat hier collega's zijn die aan antisemitisme 2.0 doen en hij zei dat de PvdA-collega daar niet onder valt. Misschien kan de heer De Roon iets preciezer aangeven wie er in zijn ogen wel onder valt. Ik vond dat namelijk een behoorlijke beschuldiging. Kan hij man en paard noemen of kan hij dat intrekken?

De heer De Roon (PVV):

Ik heb niet gezegd dat wie dan ook in deze Kamer zich met het ontmoedigingsbeleid of het ondersteunen daarvan schuldig maakt aan antisemitisme 2.0. Ik heb geprobeerd om duidelijk te maken dat het ontmoedigingsbeleid in zijn essentie gewoon geen onderscheid kan maken. Alle ondernemingen en alle investeerders van de hele Joodse staat kunnen daar dus door getroffen worden. Dat moeten we gewoon niet willen. Meer is het niet, mijnheer Omtzigt, maar ook niet minder. Als u zich aangesproken voelt door de term "antisemitisme 2.0", zal ik u zeggen: ik dacht niet aan u toen ik die uitsprak.

De heer Ten Broeke (VVD):

Dit soort kwalificaties komt in het debat te vaak en te gemakkelijk naar voren. Misschien is het daarom goed als wij direct allemaal worden uitgezonderd van deze kwalificatie. Dan weten we in ieder geval dat dit niet voor dit parlement geldt. Dat voorkomt wellicht dat deze terminologie nog vaker in het debat terugkeert.

De heer De Roon (PVV):

Ik ga dat allemaal niet doen. De heer Servaes heeft aangegeven dat hij zich erdoor aangesproken voelde. Dat was ten onrechte. Daarvan heb ik gezegd: fijn dat u dat uitspreekt; ik heb daar kennis van genomen. De heer Sjoerdsma en de heer Omtzigt hebben dat in ongeveer gelijke bewoordingen gedaan. Als de heer Ten Broeke dat ook nog een keer wil zeggen, zal ik ook daarop zeggen: fijn dat u dat uitspreekt; hartelijk dank.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik constateer dat de heer De Roon met enige omwegen nu eigenlijk zegt dat hij het niet zo had bedoeld, dat de antisemitismekwalificatie wellicht wat overdreven en ongepast was en dat het vooral ging om zijn irritatie over het ontmoedigingsbeleid en wat dat zou betekenen voor zakelijke belangen. Daar past dit soort etiketten niet bij. Het zou goed zijn om daar gewoon afstand van te nemen.

De heer De Roon (PVV):

Dat doe ik dus niet, want ik heb niet gezegd dat het ontmoedigingsbeleid van deze regering per definitie antisemitisch is. Dat heb ik helemaal niet gezegd. Ik heb alleen gezegd dat het in die richting gaat en dat het zo kan worden opgevat. In zijn uitwerking zou je het inderdaad zo kunnen opvatten, want als je het ontmoedigingsbeleid consequent doorvoert, kun je niet meer investeren, samenwerken en zaken doen met ondernemingen in de Joodse staat, waar dan ook.

De regering subsidieert ngo's die een boycot van Israël nastreven of ondersteunen. Dat betekent in mijn ogen dat de Nederlandse regering wel degelijk een boycotbeleid by proxy voert. Dat moet stoppen en daarom dien de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat nederzettingen een schoolvoorbeeld van vreedzame co-existentie zijn, omdat veel Joden en Arabieren daar zij aan zij werken en boycotfanaten bij uitstek deze vorm van vreedzame co-existentie willen torpederen;

constaterende dat de regering verklaart tegen een boycot van Israël te zijn, maar door het subsidiëren van ngo's die een boycot van Israël nastreven, een boycotbeleid by proxy voert;

verzoekt de regering, vrede tussen Israël en de Palestijnse Arabieren te bevorderen door te stoppen met financiering van ngo's die (direct of indirect) een boycot van Israëlische nederzettingen nastreven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 367 (23432).

We wachten heel even op het ronddelen van de laatste twee moties.

Ik was vergeten om de minister van harte welkom te heten.

Minister Timmermans:

Voorzitter. Ik dank de Kamerleden voor hun bijdrage aan dit VAO. Wij hebben inderdaad al veel over dit onderwerp gesproken; in tijd uitgedrukt waarschijnlijk langer dan het hele verblijf van het kabinet in Israël en de Palestijnse gebieden eind vorig jaar.

Er is een aantal moties ingediend. Ik zal daar zo op reageren. Verder heeft de heer Omtzigt nog drie vragen gesteld. Ik verwijs hem naar recente brieven van het kabinet aan de Kamer waarin concreet antwoord wordt gegeven op die vragen. Ik weet echter niet of dit geldt voor de vraag over een specifiek telefoongesprek van mijn collega Ploumen. Dat weet ik niet en hij zal die vraag aan mevrouw Ploumen moeten stellen. Als de heer Omtzigt daarop prijs stelt, wil ik zijn vraag wel aan haar doorgeven. De andere vragen die hij heeft gesteld, zijn beantwoord in de brieven.

Ik ga verder met de moties. De eerste motie is van de leden Voordewind en Van der Staaij. Wij hebben al heel veel over het ontmoedigingsbeleid gesproken Het ontmoedigingsbeleid komt uiteindelijk neer op de simpele constatering dat de Nederlandse overheid geen ondersteuning zal verlenen aan bedrijven die activiteiten in of ten behoeve van de nederzettingen ontplooien. That's it. Alles wat je daaraan toevoegt of afdoet, maakt de verwarring — als die er al is — alleen maar groter.

Ik weet dat een aantal fracties in deze Kamer af wil van het ontmoedigingsbeleid en dat zij hopen dat daarvan via aanpassingen steeds meer kan worden afgesnoept. Ik proef dat duidelijk in deze motie. Het ontmoedigingsbeleid is helder. Ik zal de omschrijving nog een keer herhalen: geen ondersteuning van de Nederlandse overheid voor bedrijven die activiteiten in of ten behoeve van nederzettingen willen ontplooien. That's it. Niet meer en niet minder. Dit was jarenlang volstrekt helder. Ik zie dat bij de CDA-fractie het begin van de onhelderheid precies samenvalt met het overstappen van coalitie naar oppositie. Ik weet niet of er een causaal verband is. Ik heb geen enkele behoefte om op dit punt veranderingen aan te brengen, want dan doe je precies wat de Kamerleden willen voorkomen, namelijk verwarring creëren. Ik moet de motie op stuk nr. 363 (23432) van de leden Voordewind en Van der Staaij op die gronden ontraden.

Dan de tweede motie van de leden Van der Staaij en Voordewind.

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, heeft de heer Voordewind een vraag voor u.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De motie behelst de laatste duidelijkheid te verkrijgen. De minister heeft daar uitspraken over gedaan. De vraag is hoe nu te werken met bijvoorbeeld bedrijven als supermarkten die ook producten leveren aan de nederzettingen. Als wij daarover duidelijkheid hebben, hebben wij het redelijk afgebakend.

Minister Timmermans:

Nee, voorzitter. Ik zeg in alle oprechtheid tegen de heer Voordewind: deze discussie hebben wij al zo vaak gevoerd en de heer Voordewind probeert via de casuïstiek telkens weer te kijken of hij meer onduidelijkheid kan creëren. Ik ga daar niet in mee. Dat deed de heer Omtzigt ook in het debatje met zijn collega Servaes. Die casus hebben wij uitvoerig besproken tijdens het algemeen overleg. Ik heb toen duidelijk gezegd dat als je met een bedrijf samenwerkt dat overigens ook in de nederzettingen actief is, dit niet betekent dat je het moet ontmoedigen, tenzij die samenwerking met dat bedrijf rechtstreeks ten goede komt aan de nederzetting. Dat is al zo vaak met de Kamer gewisseld. Als er oprecht onduidelijkheid op dit punt zou zijn, kan ik dat werkelijk niet begrijpen. Ik heb op geen enkele manier behoefte aan deze motie. Die motie zou verwarring kunnen creëren en daarom moet ik haar ontraden.

Dan ga ik in op de tweede motie van de leden Van der Staaij en Voordewind, op stuk nr. 363.

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, wil de heer Omtzigt niet over een motie het woord, want hij heeft geen moties ingediend, maar over een eerder genoemd punt. Kort graag.

De heer Omtzigt (CDA):

Mijn motie komt zo vast aan de orde. Dat is het probleem niet.

We kunnen dit ook gewoon terugspelen. Sinds deze regering er is, is er veel onduidelijkheid en dat is ook inherent aan dit ontmoedigingsbeleid.

De voorzitter:

Mijnheer Omtzigt …

De heer Omtzigt (CDA):

Het zou goed zijn als de regering dat erkent en gewoon ingaat op het voorbeeld dat wij ook toen hebben voorgelegd: een Nederlands bedrijf levert producten aan supermarkten die aan beide kanten van de grens gevestigd zijn. Dat is meerdere keren aan de orde geweest, maar daar krijgen wij geen antwoord op.

De voorzitter:

Nee, mijnheer Omtzigt, interrupties mogen alleen gaan over de ingediende moties of over vragen die onvoldoende zijn beantwoord. Dit is een VAO. Dat betekent dat het algemeen overleg niet dunnetjes over wordt gedaan. Ik wil u daar echt aan houden. Dat geldt niet alleen voor u, maar voor iedereen. Ik gaf u het woord omdat ik dacht dat u op een punt wilde reageren dat eerder aan de orde was, maar niet op de motie van de heer Voordewind. Dat heeft de heer Voordewind al gedaan.

De heer Omtzigt (CDA):

Dit ging ook niet over de motie van de heer Voordewind. Het ging om het punt dat de minister daarvoor maakte, vlak voordat hij naar de motie van de heer Voordewind overging. Overigens, op de drie vragen is gewoon nog geen antwoord gegeven, wat de minister ook zegt.

De voorzitter:

De minister is net begonnen.

Minister Timmermans:

Het voorbeeld van de supermarkten is van mij, niet van de heer Omtzigt. Ik wil even in herinnering roepen dat ik dat voorbeeld in het algemeen overleg zelf heb aangedragen om duidelijk te maken dat wij alleen maar activiteiten ontmoedigen die rechtstreeks in of ten behoeve van de nederzettingen plaatsvinden. Dat voorbeeld komt van mij zelf! Ik zou graag van de heer Omtzigt willen weten — dat mag een andere keer; dat hoeft niet nu — wanneer de CDA-fractie, toen het CDA nog in de coalitie zat, heeft gezegd dat het ontmoedigingsbeleid onduidelijk was. Al is het maar drie keer, twee keer of één keer. In al die jaren heb ik de CDA-fractie daar niet over gehoord. Nu zegt de heer Omtzigt dat het altijd al onduidelijk is geweest. Kennelijk was dat zolang het CDA in de coalitie zat geen probleem, maar is het dat nu ineens wel. Maar goed, ik wil niet per se naar verbanden zoeken die er misschien niet zijn.

Dan ga ik in op de volgende motie.

De voorzitter:

Nee, nu krijgt de heer Omtzigt het woord.

De heer Omtzigt (CDA):

Voorzitter, nu een punt van orde.

De voorzitter:

Nee, ga uw gang.

De heer Omtzigt (CDA):

Voorzitter, u hebt mij gevraagd niet aan jij-bakken te doen, maar u zou ook de minister terecht kunnen wijzen.

Even voor de helderheid. Ik kan het zo aanwijzen, maar dan gaan we hier een heel lang debat voeren. De minister antwoordt niet op mijn vraag of die telefoongesprekken hebben plaatsgevonden. Als het antwoord is dat de CEO van Vitens excuses heeft aangeboden — dat is de enige die genoemd wordt in de antwoorden van de minister — dan wil ik hier graag horen dat zij de excuses heeft aangeboden. Anders staat er namelijk niets in die antwoorden.

Minister Timmermans:

Over het punt van Vitens heb ik de Kamer glashelder schriftelijk geantwoord. Dat de heer Omtzigt de brief niet leest, kan ik niet helpen, maar het antwoord staat er glashelder in.

De heer Omtzigt (CDA):

Noem dan gewoon de naam van degene die de excuses heeft aangeboden, want dat was de vraag.

Minister Timmermans:

Er staat letterlijk in de brief dat de directeur-generaal internationale samenwerking gebeld heeft met de CEO van Vitens. Dat staat letterlijk in de brief! Wat wil de heer Omtzigt nou nog meer?

De heer Omtzigt (CDA):

De vraag was niet of zij gebeld hadden, want dat snappen wij. De minister heeft gezegd dat door haar excuses aangeboden zijn; daarover ging de vraag. Als dat in dat gesprek is gebeurd, dank ik de minister voor de bevestiging daarvan, maar dat wordt door Vitens behoorlijk ontkend.

Minister Timmermans:

Dat staat in de brief. Mijnheer Omtzigt: lezen! U kunt het in de brief gewoon lezen.

De voorzitter:

Ik stel voor dat de minister verdergaat met de andere zaken.

Minister Timmermans:

Dank u wel, mevrouw de voorzitter.

De motie van de leden Van der Staaij en Voordewind is een ondersteuning van het beleid van de regering, maar de heer Van der Staaij zal het mij niet euvel duiden als ik hem zeg dat het een ondersteuning is van de helft van het beleid, en wel in die zin dat wij dezelfde aanmoediging ook graag zien voor bedrijven in de Palestijnse gebieden. Ik lees de motie niet zo dat de heer Van der Staaij daarin zegt dat het kabinet dat niet moet doen. Begrijpelijkerwijs in het licht van wat hij in de afgelopen maanden hierover heeft gezegd, legt de heer Van der Staaij de nadruk op de Israëlische kant. Ik begrijp en respecteer dat, en ik zie dit ook als ondersteuning van ons beleid. Ik wil wel graag aanvullen dat het kabinet, omwille van een evenwichtige benadering, kiest voor dezelfde benadering ten aanzien van bedrijven in de Palestijnse gebieden.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik kan me goed vinden in deze duiding. Sterker nog, ik begon mijn bijdrage van zonet met te zeggen dat het goed is dat het kabinet de economische relaties aanmoedigt en dat het zowel in Israël als in de Palestijnse gebieden is geweest. Alleen zagen wij dat door de discussie over het ontmoedigingsbeleid, de aanmoediging van de Israëlische bedrijven wat ondergesneeuwd dreigde te raken; althans in de beeldvorming. Om die reden hadden wij juist behoefte aan die motie.

Minister Timmermans:

In dat geval laat ik het oordeel graag aan de Kamer.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter, een punt van orde. Ik vind het nu namelijk wel heel frappant worden. De minister ziet dit als ondersteuning van het beleid, maar mijn motie, waarin ik het voorbeeld van de minister aanhaalde, wordt ontraden. Ik begrijp het nu even niet meer.

Minister Timmermans:

Ik laat het oordeel aan de Kamer over een motie waarin de regering wordt gevraagd om op "zichtbare en overtuigende wijze duidelijk te maken dat zij economische relaties en samenwerking tussen Nederlandse en Israëlische bedrijven" wil. Welnu, dat is het hart van ons beleid in het Midden-Oosten. Wij hebben altijd gezegd dat Nederland via economische samenwerking een bijdrage kan leveren aan het vredesproces in het Midden-Oosten. Daarom zou het toch heel gek zijn als ik deze motie ontried? Dat is het hart van ons beleid. Ik heb er alleen bij gezegd dat we datzelfde doen ten aanzien van de Palestijnen. De heer Van der Staaij zegt dat hij ook vindt dat de Palestijnen ondersteuning verdienen. Ik zie geen enkel verschil van opvatting tussen de heer Van der Staaij en het kabinet op dit punt. De heer Voordewind vraagt de regering in zijn eerdere motie om het ontmoedigingsbeleid bij te stellen en aan te vullen. Mijn lijn van "geen ondersteuning van bedrijven die in of ten behoeve van de nederzettingen activiteiten ontplooien" is helder, onze positie op dat punt is eenvoudig en eenduidig. Ik wil op dat punt dus niet gaan aanpakken, aanvullen of wijzigen, want dat creëert alleen maar onduidelijkheid. Daarom heb ik de motie van de heer Voordewind ontraden.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik haalde de minister aan. Het was dus een quote, en de minister herhaalde het hier in het debat zelfs nog een keer. Ik zette dat in het dictum, om duidelijkheid te krijgen. Vervolgens ontraadt de minister mijn motie. Hij ontraadt dus zijn eigen duiding van het ontmoedigingsbeleid. Ik begrijp het nu niet meer. Hij zou bij mijn motie ook "ondersteuning van het beleid" moeten zeggen. Misschien moet de minister nog even de constatering lezen, want dat is een letterlijk citaat van wat hij heeft gezegd.

Minister Timmermans:

In moties gaat het om het verzoek, dus om het dictum. Volgens het dictum zou ik moeten gaan bekijken wat "in beperkte mate een positieve uitwerking zou kunnen hebben op de nederzettingen". Wij zien die nederzettingen als illegaal. Kijk, uiteindelijk moeten bedrijven het allemaal zelf weten; als bedrijven activiteiten ontplooien in of ten behoeve van de nederzettingen is dat niet tegen de wet. De Nederlandse overheid zal dan alleen geen ondersteuning bieden aan die bedrijven. Dat is het ontmoedigingsbeleid. Met deze formule in de motie zou de overheid iedere keer moeten uitzoeken of het ook in beperkte mate een positieve uitwerking zou kunnen hebben. Wat is een positieve uitwerking op de nederzettingen? Dat er meer gebouwd wordt? Dat het er economisch beter gaat? Is dat een positieve uitwerking op de nederzettingen die gewenst is in het kader van het ontmoedigingsbeleid? Ik denk het niet. Misschien is dat ook helemaal niet wat de heer Voordewind bedoelt, maar hij creëert wel verwarring met dit dictum.

De voorzitter:

Kort meneer Sjoerdsma, want dit gaat niet over uw motie.

De heer Sjoerdsma (D66):

Daarom houd ik het kort. Om te kunnen bepalen hoe ik stem op de motie van de heer Van der Staaij, wil ik minister Timmermans toch nog even een simpele vraag stellen. Minister Timmermans laat het oordeel aan de Kamer. Wat gaat de minister doen als deze motie wordt aangenomen?

Minister Timmermans:

Dan ga ik door met Nederlandse bedrijven actief te stimuleren om samen te werken met Israëlische bedrijven. Er zijn echt heel veel mogelijkheden op het gebied van hightech, water, irrigatie en landbouw. Op die gebieden zijn er nog grote kansen voor samenwerking met Israëlische bedrijven. Ik zou dat graag willen stimuleren. Dat is goed voor de Nederlandse economie, dat is goed voor Israël, maar dat is bovenal goed voor het vredesproces in het Midden-Oosten.

De heer Sjoerdsma (D66):

Dan constateer ik dat de minister doorgaat op de ingeslagen weg.

Minister Timmermans:

De indiener gaat over de bedoeling van de motie, maar ik interpreteer die zo dat de heer Van der Staaij zorg heeft over het feit dat er ten onrechte een negatieve beeldvorming is ontstaan die leidt tot ontmoediging van bedrijven die ook gewoon met Israëlische bedrijven samen willen werken. De heer Van der Staaij heeft de bedoeling om die indruk weg te nemen en ik ben hem dankbaar voor die inzet, want ik zou ook niet voor mijn rekening willen nemen dat we de indruk wekken alsof we niet voor samenwerking met Israëlische bedrijven zouden zijn. Integendeel, wij zijn zeer voor samenwerking met Israëlische bedrijven; evengoed zijn we zeer voor samenwerking met Palestijnse bedrijven en ik ben ook de heer Van der Staaij dankbaar voor het feit dat hij constateert dat op dat punt de missie van het kabinet in december een succes is geweest.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik ben blij om te horen dat de minister over de motie-Van der Staaij zegt dat die eigenlijk het hart van ons beleid in het Midden-Oosten weerspiegelt. Zoals elk goed kloppend hart heeft het twee kamers, wat betekent dat niet alleen Israëlische bedrijven moeten worden gestimuleerd, maar ook de andere kant. Dat is volgens mij precies wat in het regeerakkoord is opgenomen. Wat ik van de regering zou willen weten, is wanneer we, na al deze discussies over ontmoedigingsbeleid, weer gaan aanmoedigen en hoe we dat gaan doen.

Minister Timmermans:

Dat doen we door de fora, dat doen we ook door de follow-up van de fora volgend jaar in Nederland te organiseren. Dat doen we door, daar waar we kunnen, samenwerking tussen Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen te stimuleren, dat doen we door universiteiten te helpen met uitwisselingen, dat doen we door contacten te faciliteren. Dat is de inzet van de Nederlandse regering. Waar wij kunnen helpen om Israël economisch in een nauwe samenwerking met Europese en Nederlandse bedrijven te krijgen, waar wij Palestijnse bedrijven die nog heel veel moeite hebben om uit de regio te stijgen en met andere bedrijven een samenwerking op te zetten, kunnen helpen, doen we dat. In de Palestijnse gebieden gaat het dan vaak over landbouw en infrastructuur. Op die terreinen heeft Nederland echt wat te bieden en Palestijnse bedrijven hebben dan ook kansen aan Nederlandse bedrijven te bieden. De Nederlandse regering zal doorgaan met dat te stimuleren.

De heer Ten Broeke (VVD):

Dat lijken mij de belangrijkste woorden die vandaag kunnen worden gesproken. De VVD-fractie ziet reikhalzend uit naar het moment om deze discussie achter ons te laten, die ten onrechte ging over een boycot die er niet was. Wij zullen deze regering afrekenen op precies het hart van dit Midden-Oostenbeleid, zoals de minister dat zojuist heeft verwoord. Dat betekent dat we "open for business" zijn. Laten we daarin zo snel mogelijk resultaten zien.

Minister Timmermans:

Dan de motie op stuk nr. 364 van de heer Omtzigt. Eigenlijk is de kern van wat hij vraagt, als hij mij toe zou staan om dat zo te duiden, welke gevolgen bedrijven zouden ondervinden wanneer zij zich niet aan het beleid houden. Dat is heel simpel; daar heb ik deze motie ook niet voor nodig. Bedrijven die ervoor kiezen, en dat mogen ze, om actief te zijn in en ten behoeve van de nederzettingen, zullen door de Nederlandse overheid daarbij niet worden ondersteund. Ze krijgen geen steun van de ambassade, geen hulp bij het administratief zaken regelen, geen steun bij het eventueel documenten regelen bij de douane of bij andere zaken die nodig zijn. Het is heel simpel. Het enige wat de Nederlandse overheid doet, is tegen bedrijven zeggen: wij zullen jullie niet helpen als jullie ervoor kiezen om iets in of ten behoeve van de nederzettingen te doen, maar of jullie dat willen doen moeten jullie helemaal zelf weten; of jullie ervoor kiezen om wel of niet in de nederzettingen actief te zijn, is geheel jullie eigen keuze, maar de consequentie van de keuze om dat wel te doen, is dat je daarbij geen steun krijgt van de Nederlandse overheid. Dat is wat we doen en daar heb ik geen nadere studie voor nodig. Als de heer Omtzigt wil dat ik, wat ik nu zeg, nog een keer op papier zet, wil ik dat best voor hem doen, maar het is niet ingewikkelder dan dat. Ik moet dan toch de motie ontraden, want ik kan de vraag die in de motie wordt gesteld op deze manier beantwoorden. Als ik de motie zo moet lezen dat de heer Omtzigt mij vraagt om hetgeen ik zo-even heb gezegd nog eens goed op papier te zetten, dan wil ik dat best doen, maar er is wat mij betreft geen noodzaak om er nog een nadere analyse op los te laten, aangezien het eigenlijk vrij eenvoudig ligt.

De motie op stuk nr. 365 van de heer Sjoerdsma is eigenlijk van voren tot achteren ondersteuning van het kabinetsbeleid. Dus ik laat het oordeel daarover graag aan de Kamer.

Vervolgens kom ik op de motie op stuk nr. 366 van de heer De Roon. Het zal hem niet verbazen dat de Nederlandse regering vasthoudt aan het ontmoedigingsbeleid en dat zij dit niet zal stopzetten. De motie verzoekt het ontmoedigingsbeleid per direct af te schaffen. Welnu, dat zullen we niet doen. Dus die motie moet ik ontraden.

Dan de motie op stuk nr. 367 van de heer De Roon. Ik heb geen enkele aanleiding om de bestaande financieringsrelaties met ngo's in het Midden-Oosten te herzien of te stoppen. Dus ook deze motie moet ik ontraden.

De voorzitter:

Het gaat echt om een motie van de heer De Roon, mijnheer Ten Broeke.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ja en die is mij net zo lief als die van alle andere collega's en ik heb zelf geen gebruikgemaakt van de mogelijkheid om moties in te dienen.

De voorzitter:

Nee, maar u hebt al wel uitgebreid gebruikgemaakt van alle interruptiemogelijkheden.

De heer Ten Broeke (VVD):

Dat is een recht dat ik heb.

De voorzitter:

Ja, maar het is echt een VAO. Gaat uw gang, mijnheer Ten Broeke.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik ben blij dat u daarop staat, voorzitter.

Ik snap de reactie van de minister. We hebben dit debat al eerder gevoerd. Maar als de regering zo evident tegen een boycot is — daar zijn we met zijn allen op tegen — kan financiering van de overheid wel degelijk een reden zijn voor een gesprek. Als een organisatie zich nadrukkelijk op deze wijze uitspreekt tegen het vredesproces en tegen het regeringsbeleid, is dat toch op zichzelf een reden om bij een subsidieaanvraag, een herziening of een verlenging een en ander nog eens in overweging te nemen?

Minister Timmermans:

De basis van de wijze waarop de Nederlandse overheid met ngo's samenwerkt, is dat ngo's in staat worden gesteld om hun werk te doen zonder dat je als overheid eist dat die ngo's het op alle punten met jou eens zijn. Dat beleidsuitgangspunt is de kern van de wijze waarop wij met het maatschappelijk middenveld omgaan in Nederland. Dat uitgangspunt zou ik niet op basis van dit onderwerp ter discussie willen stellen. Als de heer Ten Broeke dat van mij vraagt, wil ik in de gesprekken met de ngo's heel helder maken dat de Nederlandse regering faliekant tegenstander is van een boycot en faliekant tegenstander is van … Hoe noemt men dat ook alweer? Ik ben even het woord kwijt.

De voorzitter:

De-escaleren?

Minister Timmermans:

Nee, ik bedoel de legitimiteit ontnemen aan.

De heer Ten Broeke (VVD):

Delegitimeren.

Minister Timmermans:

Ja, delegitimeren is het juiste woord. Het kabinet is daar zeer op tegen. Als de heer Ten Broeke dat van mij vraagt, ben ik graag bereid om dit duidelijk te maken in de gesprekken met de ngo's. Maar ik vind het een stap te ver gaan om tegen ngo's te zeggen: u krijgt alleen maar steun van ons als u precies de lijn van het kabinet uitdraagt. Als de overheid op die manier met ngo's zou omgaan, zou dat een fundamentele verandering zijn, en niet alleen op dit beleidsterrein.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de ingediende moties zullen we volgende week dinsdag stemmen.

Naar boven