3 Vestiging Nederlanders uit Aruba, Curaçao en Sint-Maarten in Nederland

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het Voorstel van wet van het lid Bosman houdende regulering van de vestiging van Nederlanders van Aruba, Curaçao en Sint Maarten in Nederland (Wet regulering vestiging van Nederlanders van Aruba, Curaçao en Sint Maarten in Nederland) (33325).

De voorzitter:

Ik heet van harte welkom in vak-K, naast uiteraard de initiatiefnemer en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, als adviseur van de Kamer de personen die de initiatiefnemer ondersteunen op grond van artikel 116, tweede lid van het Reglement van Orde, mevrouw Désirée de Groot, mevrouw Priscilla Boonman, de heer Jasper Boon en de heer Joris Groen. Voorts heet ik welkom in de voorzittersloge de gevolmachtigd minister van Sint-Maarten, de heer Voges, en de directeur van het kabinet, de heer Geerlings, de gevolgmachtigd minister van Aruba, de heer Boekhoudt, en mevrouw Hazel, waarnemend directeur van het kabinet, de heer Lacroes, medewerker, en mevrouw Filips, directeur van het kabinet van Curaçao en de heer Maurice Hoogeveen, oud-medewerker van de initiatiefnemer.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Azmani (VVD):

Voorzitter. Vandaag behandelen we het wetsvoorstel van de wet van mijn VVD-collega André Bosman, houdende de regulering van de vestiging van Nederlanders van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten in Nederland. Het is een groot compliment waard dat een Kamerlid zelf het initiatief neemt om tot wetgeving te komen. Het is een tijdrovende klus. Bovendien is dit geen onomstreden voorstel. Al jaren, beter gezegd decennia, wordt over regulering van vestiging van Antillianen gesproken, ook in deze Kamer. Ik ben dan ook zeer verheugd om mijn VVD-collega de heer Bosman met dit voorstel vandaag in vak-K te zien.

In 1980 was de VVD-Tweede Kamerfractie al bezorgd over de instroom van grote aantallen Antillianen naar Nederland. Het is een motie van Erika Terpstra geweest die de regering opriep, in overleg te treden met de Antillen om overmatige migratie naar Nederland te voorkomen. Verschillende kabinetten hebben er zich vervolgens mee beziggehouden. Ook in 1996 bepleitte de VVD, bij monde van Bolkestein, het reguleren van de vestiging van Antillianen. En ruim tien jaar later is door het toenmalige kabinet voor het eerst een wetsvoorstel ingediend om onder andere risicojongeren terug te zenden naar de Antillen. Maar deze wet is nooit in behandeling genomen, en door een volgend kabinet zelfs ingetrokken. Balkenende III en IV hebben vervolgens de mogelijkheden voor een rijkswet personenverkeer onderzocht. Echter, het is nooit tot een wet gekomen. Nederland is hierbij namelijk volledig afhankelijk van de medewerking van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten. Aangezien deze landen nog altijd onvoldoende meewerken en het er dus niet naar uitziet dat er op korte termijn een gezamenlijke rijkswet gaat komen, is het een moedig en vooral wijs besluit van mijn collega Bosman om te komen tot een eigen vestigingsregeling. Een vestigingsregeling zoals ook de andere landen binnen het Koninkrijk die al sinds jaar en dag voor zichzelf hanteren jegens Europese Nederlanders, maar ook voor de bewoners van de andere eilanden. Zoals nu al geldt voor Nederlanders uit Europees Nederland zullen dan ook Nederlanders uit Aruba, Curaçao en Sint-Maarten bij migratie binnen het Koninkrijk aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen.

Met deze regeling wordt beoogd, een einde te maken aan de ongebreidelde instroom.

De heer Schouw (D66):

Is de haar Azmani het met mij eens dat de staatsrechtelijk juiste weg een rijkswet is?

De heer Azmani (VVD):

Ik zeg niets raars als ik zeg dat dat ook de wens van de VVD-fractie is. De initiatiefnemer kennende, is dat ook zijn wens, maar we moeten ook constateren, na jaren hierover van gedachten te hebben gewisseld, dat die rijkswet er niet ligt. Dan moeten we de volgende stap zetten.

De heer Schouw (D66):

Dat is, denk ik, belangrijk. Wij kunnen dan vaststellen dat een gewone wet staatsrechtelijk gezien niet de juiste weg is. Mijn vervolgvraag aan de heer Azmani luidt: vindt hij dat alles uit de kast is gehaald om te proberen hier een rijkswet van te maken? Zijn alle opties uitgeput?

De heer Azmani (VVD):

Het is geen staatsrechtelijke omissie om met een eigen vestigingsregeling te komen. Integendeel, deze eilanden hebben zelf ook een vestigingsregeling. In het Statuut, artikel 3, lid 1f, is juist de vrijheid en mogelijkheid gegeven om tot een vestigingsregeling te komen. Dat is één ding. Het liefst hebben wij een rijkswet, dat is een ander ding. Daarover is al decennia gesproken. Ook de laatste jaren is hier ontzettend hard aan gewerkt. Ik constateer dat niet alle landen bereid zijn gezamenlijk tot een regeling te komen waarin het vrije verkeer wordt gereguleerd en onder voorwaarden wordt gesteld.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik neem aan dat de heer Azmani nog in zijn bijdrage zal ingaan op de effecten van het eenzijdig opleggen van deze regeling. Ik hoorde de heer Azmani net ook zeggen dat hiermee een einde komt aan de ongebreidelde instroom van Antilliaanse Nederlanders. Hoe ongebreideld is die instroom? Om hoeveel mensen gaat het?

De heer Azmani (VVD):

Mevrouw Voortman zal dit horen als ik mijn tekst verder uitspreek. Ik begrijp niet waar mevrouw Voortman de eenzijdigheid vandaan haalt. Misschien doelt zij op de mogelijkheid van eenzijdigheid op dit moment binnen de vestigingsregelingen van de eilanden jegens Europese Nederlanders. Wij willen graag wederkerigheid, de indiener wil graag wederkerigheid en ik vind dat een goede stap.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik neem aan dat de heer Azmani straks nog uitgebreid ingaat op dit punt, omdat hieraan zeer veel staatsrechtelijke aspecten vastzitten. Ik constateer dat de heer Azmani nu geen antwoord kan geven op de vraag hoe groot de ongebreidelde instroom is. Hij verwijst naar wat er nog in de rest van zijn bijdrage komt. Ik denk dat ik er dan op terugkom.

De heer Azmani (VVD):

Het waren mijn laatste woorden voordat de heer Schouten zijn interruptie pleegde. Ik ga verder met mijn tekst en mocht mevrouw Voortman nog vragen hebben, dan verwacht ik haar wel bij de interruptiemicrofoon.

Ik had het over de ongebreidelde instroom en vestiging van kansarme Antillianen. Mensen komen naar Nederland op zoek naar een betere toekomst. Bijna een derde van hen is tussen 18 en 22 jaar oud en deze komst naar Nederland gaat gepaard met problemen als vroegtijdig schoolverlaten, werkloosheid en criminaliteit. Uit het rapport uit 2012 van het onderzoeksinstituut Risbo blijkt dat ten opzichte van de totale bevolking de oververtegenwoordiging van Antilliaanse vroegtijdige schoolverlaters 87% is, van Antilliaanse werkzoekenden 103% en van Antilliaanse uitkeringsontvangers 152% en dat Antillianen ook vaak in aanraking komen met politie en justitie. De oververtegenwoordiging hiervan komt uit op maar liefst 266%. Van de niet-westerse allochtonen hebben de Antillianen het hoogste verdachtenpercentage. Zij werden in 2010 6,5 keer zo vaak verdacht van geweldsdelicten als autochtone Nederlanders. Als ik de laatste cijfers herhaal uit het gepubliceerde SCP-rapport waaraan gisteren en eergisteren veel aandacht is besteed, constateer ik dat de werkloosheid onder de Antillianen in Nederland 16% is tegen 5% onder de autochtone bevolking. Het aanspraak maken op bijstandsvoorzieningen is zes keer hoger in procenten, respectievelijk 12% tegen 2% en dit zijn de meest recente cijfers. Deze problemen doen zich vooral voor bij de migratiegroep van na 1995 en de meesten van hen bevinden zich ook in een van de 22 voormalige Antillengemeenten waar wij sinds jaar en dag initiatieven ontplooien, stimuleringsmaatregelen treffen en convenantafspraken maken. In het aanpakken van deze problemen gaan veel miljoenen om. Ik heb het dan nog niet over de vele miljoenenprojecten die daarnaast in de afgelopen tientallen jaren zijn geïnitieerd, zowel in Nederland als overzee.

Dit wetsvoorstel van het lid Bosman ziet juist toe op de bestrijding van de oorzaak van de problemen en niet op de gevolgen ervan. Het gaat om de oorzaak van de problemen en de bestrijding daarvan is gelegen in het voorkomen dat kansarme en criminele Antillianen zich in dit land kunnen vestigen. Onze verzorgingsstaat wordt als excuus gebruikt om vooral niet je best te doen, noch hier noch op de eilanden. Laat ik een concreet voorbeeld geven van zo'n voormalige Antillengemeente: de gemeente Zwolle. Het is een provinciestad in het Overijsselse met ruim 120.000 inwoners. De oververtegenwoordiging van vroegtijdig schoolverlaters is in deze gemeente met 203% het hoogst van alle voormalige Antillengemeenten. De oververtegenwoordiging in uitkeringsgebruik is 323%. Voor verdachten van een misdrijf komen we uit op een oververtegenwoordiging van maar liefst 529% ten opzichte van de totale bevolking van Zwolle. Het gevolg in Zwolle is dat de burgemeester inmiddels een deel van de wijk Holtenbroek als veiligheidsrisicogebied heeft aangewezen. Twee Antilliaanse bendes ondermijnen daar de veiligheid. Het gaat dan onder andere over vuurwapens. Hierdoor kan eenieder preventief gefouilleerd worden.

We moeten hier een einde aan maken en erger voorkomen. Het is de hoogste tijd om de volgende stap te zetten. We kunnen niet verdergaan met dweilen zolang de kraan blijft openstaan. Door het stellen van vestigingseisen zorgen we ervoor dat Nederland veiliger wordt. Voorbeelden van dergelijke eisen zijn het beschikken over voldoende middelen van bestaan, het hebben van een startkwalificatie die aansluit op de Nederlandse arbeidsmarkt, geen strafbare feiten in het verleden en geen gevaar voor de openbare orde. We voorkomen met die eisen dat we uitkeringen verstrekken aan mensen die niet of nauwelijks hebben bijgedragen aan onze verzorgingsstaat. Ook voorkomen we dat we vele miljoenen aan belastinggeld moeten besteden aan projecten om Antillianen die dreigen te ontsporen, op het rechte pad te krijgen. Dit komt eenieder in het land ten goede. Dat geldt zeker ook voor de vele goedwillende Antillianen in dit land, die hierop ten onrechte kunnen worden aangekeken.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Het is mooi dat de heer Azmani die laatste woorden uitspreekt. Daar had ik hem juist op willen bevragen. Ik hoorde hem namelijk tot twee keer toe zeggen dat de Antillianen niet bijdragen aan de Nederlandse verzorgingsstaat. Uit de cijfers die hij zelf heeft genoemd, blijkt echter dat een overgrote meerderheid van de Antilliaanse bevolking in Nederland wel werkt, en dus ook bijdraagt aan de verzorgingsstaat. Hoe verklaart deze woordvoerder van de VVD nu dat we voor zo veel mensen, die een grote meerderheid vormen, stringente eisen gaan stellen en hun het recht ontnemen om zich binnen hun eigen koninkrijk vrij te vestigen?

De heer Azmani (VVD):

Ik herken niet dat in het initiatiefwetsvoorstel nou zulke strenge eisen worden gesteld aan de groep mensen die naar Nederland willen komen en die hun best willen doen, een studie willen volgen, op familiebezoek willen gaan, aan het werk of aan de slag willen gaan, of die een bijdrage willen leveren aan het Nederlandse en Europese deel van deze samenleving. Daar ziet deze regeling niet zozeer op. Deze regeling belemmert de vestiging, na een vrije termijn van zes maanden, van juist die mensen die geen kansen hebben in de Nederlandse samenleving en die daarin mogelijk verder afglijden door enerzijds uitkeringsgebruik en anderzijds de stappen die op het criminele pad gezet worden. Ook jonge Antillianen worden er het slachtoffer van als zij in Nederland in een neerwaartse spiraal terechtkomen. Dat moet mevrouw Gesthuizen toch aanspreken.

De vestigingsregeling zoals de initiatiefnemer haar naar de Kamer heeft gestuurd, zorgt ervoor dat dit wordt voorkomen. Als je na zes maanden geen werk hebt, geen studie volgt, of het criminele pad opgaat, dan hoor je in dit Europese deel van Nederland niet thuis. Ik denk dat dit goed is, ook voor de landen zelf. Ook voor hen zal dit immers betekenen dat ze harder aan de slag gaan om de toekomst en de kansen voor degenen die daar worden geboren en die daar opgroeien te verbeteren, zodat zij ook succesvol kunnen zijn.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik heb in de Kamer niet vaak zulke grote misvattingen verkondigd gehoord. Dit wetsvoorstel doet veel stof opwaaien bij de mensen die het betreft, namelijk de Antilliaanse gemeenschap in zowel Nederland als op de Antillen. Daarbij wordt gesteld dat het beperken van de rechten van mensen om zich binnen hun eigen koninkrijk vrij te bewegen en te vestigen niet zo heel ver zou gaan. Zo'n misvatting heb ik niet vaak gehoord. De stap die door de indiener wordt gezet, gooit alle mensen op één hoop. Hij stelt niet dat alleen degenen die voor problemen zorgen worden aangepakt, maar zegt dat alle mensen die zich hier willen vestigen eerst maar bewijs moeten leveren. Is de heer Azmani niet een beetje bang, of is hij het niet een beetje met mij eens dat daar juist een stigmatiserende werking van uitgaat?

De heer Azmani (VVD):

Nee, het is niet een kwestie van "bewijzen dat" of dat het als toegangsvoorwaarde wordt geïntroduceerd, maar het is een vestigingsregeling. Op het moment dat wordt geconstateerd dat men nog maar kort in Nederland is, dat men niet heeft bijgedragen aan de Nederlandse samenleving en er een beroep wordt gedaan op bijvoorbeeld de sociale voorzieningen, kijk je in hoeverre dat rechtmatig is en of dat consequenties moet hebben voor het verblijf of de vestiging in dit land. Datzelfde geldt op het moment dat iemand wordt ontdekt bij het plegen van een delict. Dan wordt gekeken hoelang iemand in het land is en of dit consequenties heeft voor het verblijfsrecht van de betreffende persoon. Het wetsvoorstel doet veel stof opwaaien, maar het zijn vooral de politici zelf die veel stof doen opwaaien. Om eerlijk te zijn, vind ik dat erg jammer. Wij spreken in deze Kamer al heel lang over vestigingsregelingen. Vestigingsregelingen worden ook in andere landen gehanteerd, zoals Aruba, Curaçao en Sint-Maarten. Ik vind het dan raar dat, als een initiatiefnemer in het kader van de wederkerigheid zelf komt met een vestigingsregeling — waarbij wij telkens ook voorbehouden hebben gemaakt in het kader van de internationale verdragen — dit zo veel stof moet doen opwaaien. Dit reguleert slechts dat wij mensen die kansarm zijn en die in de Nederlandse samenleving verder zullen afglijden, zich hier niet laten vestigen.

De heer Schouw (D66):

Een van de kwesties die wij vandaag aan de orde hebben, is of dit initiatiefwetsvoorstel aan symptoombestrijding doet of dat het iets oplost aan de bron en dus de oorzaak aanpakt. De heer Azmani zei dat dit wetsvoorstel de bron echt oplost en echt wat doet. Ik daag de heer Azmani uit om aan te geven wat dit voorstel doet aan het vergroten van de kansen van jongeren op de eilanden. Ik heb dat hierin niet kunnen zien.

De heer Azmani (VVD):

Dit wetsvoorstel zal sowieso een indirect effect hebben, omdat Nederland daarmee niet meer "als afvalputje" gebruikt kan worden voor kansarme jongeren. Het zal ook als effect hebben dat zij niet verder afglijden in de Nederlandse samenleving en uiteindelijk ontsporen door het criminaliteitspad op te gaan. Ik constateer dat wij de afgelopen jaren alleen aan symptoombestrijding hebben gedaan en dat wij de gevolgen zo veel mogelijk hebben geprobeerd te minimaliseren en te mitigeren door de oververtegenwoordigingscijfers naar beneden te halen. Wij hebben vele miljoenen in verschillende projecten gestopt, zowel in Nederland als op de Antillen. Ik constateer dat wij de oorzaak, namelijk de problematiek zoals die bijvoorbeeld ook wordt gevoeld in een wijk in Zwolle, kunnen voorkomen door deze vestigingsregeling die geïnitieerd is door mijn collega Bosman.

De heer Schouw (D66):

De heer Azmani doet een beetje aan misleiding. Als ik hem goed begrijp, zegt hij dat wij hiermee voorkomen dat in Nederland problemen ontstaan met Antilliaanse jongeren die, in zijn woorden, altijd afglijden. Ook dat lijkt mij voor discussie vatbaar. Mijn vraag gaat echter over wat hij tegelijkertijd zegt, namelijk dat wij de probleemjongeren maar lekker op de Antillen moeten laten en dat zij het maar moeten bekijken. Vindt hij dat oorzaakbestrijding?

De heer Azmani (VVD):

Ik denk niet dat je het oplost door het probleem alleen nog maar erger te maken en het in Nederland te importeren. Misschien is dat het verschil tussen de VVD en D66. Ik denk dat het zeker effect zal hebben en dat het voor de eilanden nog meer reden zal zijn om harder aan de slag te gaan. Ik heb dat in mijn bijdrage ook al aangegeven. In Nederland zijn in het verleden vele projecten geïnitieerd om te zorgen voor meer kansen voor de jongeren die opgroeien op de desbetreffende eilanden. Dat is niets nieuws. Ik verwacht dat er door deze wet nog harder aan getrokken zal worden, ook door de eilanden zelf, zodat deze jongeren ook daadwerkelijk kansen hebben op de eilanden.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik denk niet dat je de kansen van mede-Nederlanders groter maakt door hen de toezegging tot een land te ontzeggen dat net zo goed hun land is. Maar dat even terzijde. De heer Azmani heeft het nu voor de tweede keer gehad over regels die de eilanden zelf stellen. Op 14 december 2011 is er op de Koninkrijksconferentie onder het kabinet-Rutte I een afspraak gemaakt waarin onder andere staat dat het belang wordt erkend om het interlandelijke verkeer in het Koninkrijk te bevorderen en te vereenvoudigen. Ik zou graag van de heer Azmani willen horen hoe deze wet daaraan bijdraagt.

De heer Azmani (VVD):

Volgens mij draagt deze wet daar in die zin aan bij dat je gewoon een aantal voorwaarden aan de vestiging stelt. Die landen stellen zelf dezelfde voorwaarden. In die zin hoeft dit niet haaks te staan op de intentie die wordt geuit door mevrouw Voortman.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Het staat er juist wel haaks op, omdat dit een wederzijdse afspraak is, waarbij wordt gekeken naar het totaal aan afspraken dat er nu is. Als het hele punt is dat ook de eilanden dit soort afspraken hebben, zou de heer Azmani zich daarop moeten richten. Nu richt hij zich vooral op het feit dat de toegang tot het land Nederland ontzegd moet worden. Als je dit wilt vereenvoudigen, moet je niet komen met extra regels die wel gelden voor de ene Nederlander en niet voor de andere Nederlander. Daarmee tast je het ongedeelde Nederlanderschap aan.

De heer Azmani (VVD):

Het is werkelijk onbegrijpelijk. Ik denk dat mevrouw Voortman eigenlijk niet wil begrijpen dat juist de initiatiefnemer in het kader van wederkerigheid nauw heeft aangesloten bij de terminologie en de voorwaarden van de eilanden zelf. Ik schat zo in — maar daar kan de initiatiefnemer in zijn eerste termijn zelf op ingaan — dat hij niet voor niets de door de eilanden zelf gebruikte terminologie heeft gebruikt om te komen tot deze rijkswet, deze gezamenlijke wet, in het kader van het vrije verkeer. Dan is het handig om dezelfde terminologie te hanteren. Het is dus wederzijds. Mevrouw Voortman heeft het nog steeds over iets eenzijdigs en over een eenzijdige toelatingsregeling. Het is ook geen toelatingsregeling; het is een vestigingsregeling.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Precies; daarover wil ik graag in debat met de heer Azmani. We zullen elkaar altijd meteen kunnen vinden op het punt van grotere kansen voor kwetsbare jongeren. Als we die kansen kunnen vergroten, is dat altijd goed. Hoe kan de heer Azmani echter beweren dat het feit dat iemand die afglijdt, zich niet meer kan inschrijven en hier niet meer gevestigd mag zijn, zou bijdragen aan een betere toekomst? Is het niet een veel groter risico dat die mensen dan uit beeld geraken, dat we niet meer weten waar zij zijn en dat zij dan uiteindelijk pas echt overlast gaan veroorzaken?

De heer Azmani (VVD):

Ik ben daar niet bang voor. Er worden gewoon een aantal vestigingseisen gesteld. Als men meent dat men naar Nederland kan reizen en meteen gebruik kan maken van sociale voorzieningen, bijvoorbeeld de bijstand, en als we dat wegnemen door het stellen van vestigingseisen, verdwijnt die pull factor: je voorkomt dan dat mensen daardoor aangetrokken worden. Ik schat in dat men er op basis van het voorliggende voorstel eerder voor kiest om gewoon op de eilanden te blijven. Dat maakt ook dat men hier niet als het ware geparkeerd wordt in een uitkering en mogelijk in aanraking komt met anderen die weinig perspectief kennen en daardoor hier in Nederland een uitzichtloos bestaan hebben. Ik verwacht dat een deel dan niet meer de keuze zal maken om naar Nederland te komen. Ik verwacht ook dat die eilanden beter hun best gaan doen om hun jongeren een toekomst te geven.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Als je met veel jongeren spreekt, hoor je al vrij snel dat een enkeling hierheen komt terwijl hij weet dat het niets wordt, maar dat de grootste groep hierheen komt omdat men denkt dat men hier een kans maakt, naar school kan en een baan kan vinden. Die mensen worden dan bij ING geschoffeerd en eruit geknikkerd of er zijn andere problemen en dan lukt het uiteindelijk niet. Is het dan een oplossing dat men zich niet meer mag inschrijven in de gemeente en om te zeggen: zoek het maar uit en ga maar terug? Meent de heer Azmani nou echt dat dat ertoe zal leiden dat kinderen die denken dat zij hier misschien een kans maken, weg zullen blijven?

De heer Azmani (VVD):

Volgens mij weet mevrouw Van Toorenburg dat in het licht van het initiatiefwetsvoorstel ook bekeken wordt hoelang iemand al in dit land verblijft. Het gaat er juist om, te voorkomen dat een grote groep kansarmen naar Nederland komt met als gevolg dat zij, ondanks hun goede verwachtingen, uiteindelijk in de marge van de Nederlandse samenleving terechtkomen. Volgens mij is niemand daarbij gebaat. Ik meen dat ook het CDA bij eerdere voorstellen eigenlijk van mening was dat je kansloze Antilliaanse jonge mensen niet de gelegenheid zou moeten bieden om hier in Nederland in een neerwaartse spiraal terecht te komen.

De heer Segers (ChristenUnie):

Als vanaf de interruptiemicrofoon wordt gevraagd wat de oplossing van deze wet is voor de oorzaak van een probleem, komt de heer Azmani niet verder dan indirecte oplossingen en de hoop dat problemen worden opgelost. Dat is wat mij betreft een schrijnend antwoord, omdat het schuurt met de grenzen van het Statuut. Daarin staat dat het Nederlanderschap een zaak van het Koninkrijk is. De commissie-Meijers zegt dat deze wet in strijd is met internationale verdragen. Dan is de verhouding met een mogelijke oplossing toch zoek, de verhouding tussen het niet zeker weten dat deze wet iets oplost, het schenden van verdragen en het schuren langs de randen van het Statuut?

De heer Azmani (VVD):

Natuurlijk heeft dit ook een direct effect, dat is duidelijk. Ik meen dat ik dit ook in mijn pleidooi naar voren heb gebracht. Je voorkomt dat mensen van de Antillen denken dat zij hier snel voor een sociale voorziening in aanmerking komen. Je voorkomt dat Antillianen in Nederland snel op het criminele pad komen, doordat zij zich werkelijk in ons land kunnen vestigen. Die eis wordt gesteld.

Dit is niet anders dan de andere landsverordeningen binnen het Statuut die de andere landen ook kennen. Er worden eisen gesteld aan Nederlands-Europese onderdanen van het Koninkrijk. Ik zie die schuring met de internationale verdragen of het Statuut niet. Natuurlijk zullen de mensen op de Antillen dit niet prettig vinden, dat begrijp ik, maar wij hebben die mogelijkheid opgenomen in artikel 3, eerste lid onder f van het Statuut. Bij de internationale verdragen zijn voorbehouden gemaakt, dus bij het vierde protocol bij het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Internationaal Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten. Die voorbehouden zijn gemaakt om juist met een dergelijke vestigingsregeling te kunnen komen.

De heer Segers verwijst naar het internationaal verdrag in het kader van de uitbanning van rassendiscriminatie. Het zou toch van de gekke zijn dat een collega als de heer Bosman of de VVD-fractie een wetsvoorstel met het oogmerk van beoordeling of discriminatie op ras aan de Kamer zou voorleggen. Bij onze partij staan gelijkwaardigheid en vrijheid hoog in het vaandel. Ik verwijs nog naar de uitspraak van de Hoge Raad van 24 november 2000, die is te lezen in het Nederlands Juristenblad van 2001, nr. 173. Daarin wordt geconstateerd dat dit een juridische kwalificatie is die aan een land van herkomst wordt gewezen en niet aan de etnografische begrippen en betekenis die ook in het kader van het internationaal verdrag worden weergegeven. Wij zien dat ook in andere wetgeving.

De voorzitter:

Dit was een heel lang antwoord. U hebt nog zes minuten spreektijd. Interrupties moeten kort zijn, maar de antwoorden ook.

De heer Segers (ChristenUnie):

Dit is wel een wezenlijk punt. Ik denk dat we elkaar vinden op het punt van het bestrijden van de oorzaken van de problemen. Dit geldt ook voor de mensen in het Caraïbisch deel van het Koninkrijk. Zij zullen zich daarvoor even hard willen inzetten. Je kunt dan niet je toevlucht nemen tot een paardenmiddel dat ook nog eens strijdig blijkt te zijn met artikel 3 van het Statuut waarin is bepaald dat het Nederlanderschap een zaak is van het Koninkrijk. In artikel 11 is bepaald dat de eilanden zelf bepalen of het een koninkrijkaangelegenheid is. Tot slot constateert de commissie-Meijers dat het strijdig is met internationale verdragen. Dat kan dan toch nooit in een juiste verhouding tot elkaar staan? Wil de heer Azmani reflecteren op de verhouding tussen dit paardenmiddel dat zo onduidelijk is voor het bereiken van een oplossing, en de enorme staatsrechtelijke juridische problemen die nu op tafel zijn gelegd?

De heer Azmani (VVD):

Het is geen paardenmiddel. Ik vind het jammer dat de heer Segers die kwalificatie gebruikt. Ik hoop hem mee te nemen in dit verhaal. Ik leg het juridisch advies van de commissie-Meijers natuurlijk niet helemaal terzijde. Ik zal verder in mijn tekst ook aangeven dat ik van mening ben dat de indiener in zijn eerste termijn daarop inhoudelijk moet reageren. Ik heb alleen een aantal zaken genoemd en verschillende soorten verdragen waarbij wij een voorbehoud hebben gemaakt om als Europees-Nederland tot een vestigingsregel te kunnen komen. Dat hebben we niet voor niets gedaan, want wij dachten als wetgever dat die stap uiteindelijk gezet zou moeten worden als wij geen rijkswet zouden kunnen realiseren. In het Statuut wordt de vrijheid niet alleen aan de landen Aruba, Bonaire en Curaçao gegeven, maar ook aan het Europese deel van Nederland. Ik vind het bijzonder om te moeten constateren dat wij geen vestigingseisen zouden kunnen stellen, terwijl in deze landen wel vestigingseisen gelden voor mensen uit Europees Nederland. Ik zeg niet dat dit de enige rechtvaardiging is; daar moet wat bij komen. Ik meen echter dat ik in mijn betoog heb genoemd wat daar allemaal bij is gekomen. Dat proces is eigenlijk al lang gaande, ook in deze Kamer.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Azmani (VVD):

Voor de interruptie van mevrouw Gesthuizen zei ik dat dit ook een effect heeft voor alle goedwillende Antillianen in Nederland. Wij doen het ook voor hen, want de regeling heeft geen nadelig effect voor Antillianen die iets van hun leven willen maken en hierheen komen om te studeren of te werken. De regeling voorkomt alleen dat wij het afvalputje van het Koninkrijk worden voor mensen die anders menen. De regeling zorgt er tevens voor dat de eilanden zichzelf geroepen voelen om harder aan de slag te gaan, juist door te gaan investeren en door kansen te creëren voor de bewoners op de eilanden om te voorkomen dat degenen die daar worden geboren, opgroeien met problemen.

De VVD-fractie heeft nog de volgende vragen aan de indiener. Na het advies van de Raad van State heeft de indiener het voorstel gewijzigd. Een van die wijzigingen betreft het introduceren van een teruggeleidingsregeling. De VVD-fractie vindt dit een zeer wenselijke aanvulling. Hiermee — als er een einde komt aan het verblijf — organiseer je namelijk een sluitstuk op een vestigingsregeling. Ik neem aan dat de indiener hiermee ook heeft beoogd aansluiting te zoeken bij het recht inzake EU-onderdanen. Volgens de indiener vindt teruggeleiding plaats indien sprake is van een ernstige en actuele bedreiging van de openbare orde. De indiener spreekt in de nota naar aanleiding van het verslag over ernstige misdrijven. Kan de VVD-fractie daaronder ook veelplegers verstaan? Daarmee is de regeling voor EU-onderdanen recentelijk uitgebreid.

Daarnaast vraagt de VVD-fractie of er niet meer ruimte is om over te gaan tot teruggeleiding, bijvoorbeeld in situaties waarin mensen veelvuldig gebruikmaken van maatschappelijke voorzieningen en eigenlijk tot overlast zijn. Verder vraagt de VVD-fractie zich af wat de financiële gevolgen zijn van dit wetsvoorstel. De VVD-fractie wenst dat de indiener dat in zijn eerste termijn concretiseert. Zij gaat er bovendien van uit dat de indiener in zijn eerste termijn uitgebreid zal ingaan op de vraagstukken die de commissie-Meijers heeft opgeworpen. De heer Segers wees mij daar zojuist in een interruptie namens de ChristenUnie op.

Het initiatief van de indiener vinden wij goed. Hierover wordt al 30 jaar in de Kamer gesproken en wij zijn er dan ook blij mee dat nu een volgende stap is gezet. Wij zien de eerste termijn van de heer Bosman met grote belangstelling tegemoet.

De heer Fritsma (PVV):

De PVV is het in grote lijnen eens met de inbreng van de VVD-fractie. Ik maak mij echter zorgen om één ding. De fractievoorzitter van de VVD heeft onlangs gezegd dat over de strafbaarstelling van illegaliteit valt te praten. Ik vraag mij af of met de VVD-fractie ook valt te praten over dit punt van het regeerakkoord, de vestigingseisen voor Antillianen.

De heer Azmani (VVD):

Laat duidelijk zijn dat hetgeen gisteren in het nieuws was, eigenlijk geen nieuws was. Het is al bij het aantreden van dit kabinet en de samenwerking in de coalitie bij monde van mijn fractievoorzitter gezegd: de deur staat natuurlijk altijd open op het moment dat andere partijen ergens buikpijn van hebben. Het lijkt mij een goed gebruik in de Kamer dat je daarover met elkaar spreekt. Dat is niets nieuws. Ik ga ervan uit dat wij het wetsvoorstel over de strafbaarstelling van illegaliteit gewoon behandelen, zoals dat ook is opgenomen in het regeerakkoord.

De heer Fritsma (PVV):

De Kamer heeft ook recht op duidelijkheid. De fractievoorzitter van de VVD zegt dit niet voor niets. Dan mag je dit ook in dat kader trekken, juist omdat de fractie van de Partij van de Arbeid heeft gezegd grote problemen te hebben met deze wet. De vraag of de heer Azmani kan garanderen dat dit punt uit het regeerakkoord hoe dan ook overeind blijft, is dus gerechtvaardigd.

De heer Azmani (VVD):

Volgens mij zijn het regeerakkoord en de daarover gemaakte afspraken leidend. De partijen gaan er dus van uit dat beide aangebrachte punten gewoon worden bewerkstelligd door het kabinet en dat we daarover het debat voeren. We gaan nu het debat aan over dat onderdeel. We hebben het er vandaag over en horen nu van alle partijen hoe zij tegen het initiatiefwetsvoorstel van de heer Bosman aankijken.

De heer Schouw (D66):

Volgens de media, die ik goed heb gevolgd, gaan we aan het eind van deze ochtend meemaken dat de Partij van de Arbeid om juridische redenen gehakt maakt van dit voorstel. Het is mij niet duidelijk waar de juridische problemen van de VVD-fractie zitten. De heer Azmani vraagt de indiener om te reageren op de kritiek van de commissie-Meijers, maar welke kritiek deelt hij?

De heer Azmani (VVD):

Zoals ik al zei in de interruptie van de heer Segers: ik heb al een aantal reacties gegeven op de onderdelen die de commissie-Meijers aanwijst. Ik zie niet een-twee-drie grote juridische belemmeringen, maar ik wijs de indiener er wel op dat ik vind dat hij dit nader moet bekijken en bestuderen. De heer Schouw weet heel goed dat het recht geen zwart-witverhaal is en dat er binnen het recht veel juridisch grijs is. Ik vind dat de heer Bosman daar goed naar moet kijken.

De heer Schouw (D66):

Ik wil van de VVD gewoon weten of zij vindt dat dit voorstel moet worden aangepast. Ja of nee? En zo ja, op welke onderdelen? Vindt de VVD dat dit voorstel moet worden aangepast of niet? Dat is dus even mijn vraag.

De heer Azmani (VVD):

Vooralsnog zie ik geen problemen met betrekking tot dit wetsvoorstel. Ik geef de indiener alleen mee dat hij goed moet kijken naar de juridische vraagstukken die zijn opgeworpen. Ik heb zelf al een aantal mogelijke manieren aangegeven om anders te denken over de juridische vragen die zijn gesteld, juist ten faveure van dit wetsvoorstel. Ik vind het heel belangrijk hoor, dat dezelfde terminologie wordt gehanteerd als op de eilanden, zodat we uiteindelijk kunnen komen tot een rijkswet voor het personenverkeer. Volgens mij wil eenieder dat in deze Kamer. Ik vind wel dat de heer Bosman daar goed naar moet kijken.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Zo komt het er eigenlijk op neer dat het advies van de commissie-Meijers volgens de heer Azmani meer een vormvraag is. Hoe ziet de heer Azmani de handhaving van deze wet, bijvoorbeeld door de politie?

De heer Azmani (VVD):

Zoals die in het wetsvoorstel is opgenomen: niet proactief, maar reactief. Als iemand staande wordt gehouden of wordt aangehouden bij het plegen van een misdrijf, of een beroep doet op sociale voorzieningen, wordt bekeken wat voor consequenties dat zou moeten hebben voor het vestigingsrecht van de desbetreffende persoon.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Niet actief maar reactief, dat is ook wel een grijs gebied. Je kunt namelijk situaties krijgen waarin de politie meer kijkt naar sommige mensen dan naar andere mensen. We weten allemaal op basis waarvan dan kan worden gekeken, dus riekt dit niet heel erg naar ethnic profiling?

De heer Azmani (VVD):

Die vraag had ik natuurlijk verwacht van mevrouw Voortman; daarom gaf ik ook dat antwoord in eerste termijn. Als het niet proactief is maar reactief, bekijk je volgens mij altijd of een persoon een verblijfsrecht heeft in Nederland, of hij een Nederlander is en welke consequenties er zijn.

De heer Segers (ChristenUnie):

Eén aspect is blijven liggen. De heer Azmani zei een paar keer: zij doen het, dus wij mogen ook eisen stellen met betrekking tot vestiging. Daarmee geeft hij zich toch geen rekenschap van het feit dat het om eilanden gaat, met een heel specifieke context, die beperkt zijn in de mate waarin zij veel instroom kunnen opvangen? Daarmee geef je je toch geen rekenschap van de reden waarom daar vestgingseisen worden gesteld?

De heer Azmani (VVD):

De heer Segers heeft het nu over de absorptiecapaciteit. De eilanden hebben deze destijds aangevoerd als reden voor de vestigingsrechten. Ik neem niet alleen het onderwerp wederkerigheid mee. In mijn betoog heb ik zojuist naar voren proberen te brengen dat dit geen issue is van vandaag of gisteren, maar dat we hier al 30 jaar in de Kamer over spreken, en dat we vele projecten hebben gehad — ik heb echt een hele lijst gezien! — waarin is geïnvesteerd om de oververtegenwoordiging in de cijfers naar beneden te halen, zowel in Nederland als op de Antillen, met alle juridische voorbehouden die we daarbij hebben gemaakt. Dan vind ik ook dat de tijd daar is om de volgende stap te zetten. Op het moment dat we er met de eilanden niet uitkomen om tot een rijkswet te komen, komen we met een vestigingsregeling. Je maakt de balans op van die opbouw, dus niet alleen wat betreft de wederkerigheid maar alles meenemende: de geschiedenis en de afweging dat nog steeds die grote oververtegenwoordiging in de criminaliteitscijfers en de sociale voorzieningen aanwezig is. Ik vind dat een goed initiatief.

De heer Segers (ChristenUnie):

Dat was niet een antwoord op mijn vraag. De heer Azmani zei wel degelijk: ach, zij doen het ook, dus wij mogen dat ook. Dit terwijl het natuurlijk wel om heel specifieke omstandigheden gaat. Concluderend kan ik zeggen dat wij elkaar zouden moeten kunnen vinden in het bestrijden van jeugdwerkloosheid en het bestrijden van criminaliteit. Dat doe je echter door onverminderd voor jongeren te kiezen, daar en hier, en niet door hier je straatje schoon te vegen.

De heer Azmani (VVD):

Ik ben blij dat de heer Segers wat toenadering zoekt. Ik neem aan dat het ook voor de indiener goed is om dat te horen. Laat duidelijk zijn dat de wederkerigheid niet de enige reden is. Dat is een belangrijk argument, dit ook in de richting van mevrouw Voortman die zegt dat het eenzijdig is. Het is juist wederkerig, maar dat is niet het enige. Het gaat om het teweegbrengen van proportionaliteit. In het proces waarbij we al jaren willen komen tot een vestigingsregeling moeten we op een gegeven moment de balans opmaken en vaststellen dat het niet lukt om tot een rijkswet te komen en dat het ook met vele miljoenenprojecten niet lukt om die oververtegenwoordiging terug te dringen en om de jongeren meer kansen te geven op die eilanden en hier. Dan zet je de volgende stap, en dat is het introduceren van een vestigingsregeling.

De voorzitter:

Mevrouw Voortman, u bent net geweest.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ja, maar niet over dit punt. Wat betreft die eenzijdigheid geldt dat er ten aanzien van de eisen op de eilanden wederzijdse instemming moet bestaan. Waar het de voorstellen in het initiatiefwetsvoorstel-Bosman betreft bestaat daarover allesbehalve wederzijdse instemming. Ik wil dus van de heer Azmani weten wat dit naar zijn verwachting zal betekenen voor de verhoudingen met onze collega's aan de overkant van de oceaan.

De heer Azmani (VVD):

Ik heb de brief natuurlijk ook gelezen, maar om eerlijk te zijn verwacht ik niet dat er heel grote spanningen in de lucht zitten. Dat geloof ik niet. Ik kan me er wel iets bij voorstellen bij zo'n vrij omstreden voorstel zoals dat politiek wordt ingezet, maar als je dan uitspraken hoort in de trant van dat we elkaar negen van de tien keer treffen en mogelijk één keer niet, dan zou dat in principe niet zulke grote consequenties moeten hebben voor de relatie. Dit geldt temeer daar er sprake is van wederkerigheid. Zij hebben die regelingen wel en waarom zou het Europese deel binnen het Koninkrijk der Nederlanden die niet kunnen invoeren?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Omdat hier geen overeenstemming over bestaat, omdat blijkt dat onze collega's hier juist zeer negatief over zijn. Op het moment dat je dit op deze manier eenzijdig invoert — dat is wat dit voorstel beoogt — dan gaat dat er wel degelijk toe leiden dat de verhoudingen binnen het Koninkrijk hierdoor de komende jaren behoorlijk worden verstoord.

De voorzitter:

Dat was geen vraag.

De heer Azmani (VVD):

Volgens mij was het een constatering. Ik zou alleen maar willen opmerken dat mevrouw Voortman niet naïef moet zijn. In onderhandelingen die met landen worden gevoerd, ook in dit geval, moet je op een gegeven moment duidelijk zijn in de stappen die je wilt zetten en moet je niet een beetje achteroverleunen en zeggen: zij willen het niet, dus wij doen het maar niet. Nederland en de Nederlandse samenleving zijn erbij gebaat en ik geloof ook dat de Arubaanse Nederlanders die in Nederland woonachtig zijn hier uiteindelijk ook bij gebaat zullen zijn.

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Laat ik beginnen met een inmiddels ingeburgerd beginsel in de Kamer: eerst het zoet en dan het zuur. Het zoet. Ik wil de indiener van harte feliciteren met zijn initiatiefwetsvoorstel, want dat is een hele prestatie, weet ik uit eigen ervaring. Ik moet ook zeggen dat hij het gepassioneerd brengt, en al een hele tijd. Zelfs vanmorgen in de trein nog hebben we er in de stiltecoupé over gesproken totdat iemand ons erop wees dat het een stiltecoupé was. Mijn fractie onderkent de problematiek van de Antilliaanse jongeren in Nederland. Het is dan ook goed dat er gedacht wordt over een oplossing. Tot zover het zoet.

Mijn fractie signaleert namelijk vele zure aspecten in dit voorstel, waardoor het geheel toch wat bitter smaakt. Het voorstel stelt strenge eisen aan Nederlanders van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten voor toelating en verblijf in het land. Mijn fractie heeft bedenkingen, zowel juridisch en praktisch als ook principieel. In hoofdlijnen zijn dat er vier. De eerste heeft te maken met het onderscheid naar geboorte en afstamming. De tweede heeft te maken met de strijdigheid met het EU-recht op vrij verkeer. De derde betreft de schending van de privacy en de vierde heeft te maken met de ineffectiviteit van dit voorstel vanwege de België-route. Ik zal die vier punten even langslopen.

Ten eerste het onderscheid naar geboorte en afstamming. De indiener nam in zijn schriftelijke beantwoording ferm afstand van de suggestie dat het hier zou gaan om rassenwetgeving; laat ik het maar noemen zoals het ook buiten deze zaal wordt genoemd. De indiener stelde vast dat er geen onderscheid gemaakt wordt op grond van ras maar op grond van het land van herkomst binnen het Koninkrijk. Het stemt mij natuurlijk tevreden dat de indiener hier zo ferm afstand van neemt. Maar als ik de wettekst goed probeer te lezen, dan gaat die over Nederlanders die in het land Aruba, Curaçao of Sint-Maarten door afstamming, optie of naturalisatie het Nederlanderschap hebben verkregen. Geboorte, afstamming en hoofdverblijf zijn dus de voornaamste criteria om die groep Nederlanders te onderscheiden van Europese Nederlanders. Bovendien worden Europese Nederlanders uitgesloten van de werkingssfeer van deze wet.

Het door de indiener gebruikte begrip "nationale herkomst" is vrijwel identiek aan het begrip "nationale afstamming" in de zin van artikel 1 van het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie. Het lijkt er dus op dat het voorstel direct onderscheid maakt naar ras of etnische herkomst in de juridische betekenis van die begrippen. Zie ik dat goed? Ik vraag dit zowel aan de indiener als aan het kabinet. Ik begrijp dat de indiener niet voornemens is om rassenwetgeving in te voeren in ons Koninkrijk. Nogmaals, ik ben blij dat hij ferm afstand neemt van die suggestie, maar hoe wil hij omgaan met die juridische implicatie?

Naar de opvatting van mijn fractie is het huidige voorstel wel degelijk in strijd met het verbod op rassendiscriminatie, gezien de juridische betekenis van de gebruikte termen. Het Koninkrijk der Nederlanden heeft zich verbonden aan het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie. Dat verdrag schrijft onder andere "freedom of movement and residence" voor, zonder onderscheid naar afkomst. Ook artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens verbiedt een onderscheid op grond van onder andere geboorte. De voorgestelde regulering van toelating en uitzetting is in de huidige vorm strijdig met deze bepaling. Het voorstel is naar de opvatting van de fractie van D66 onverenigbaar met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het EHRM heeft in meerdere arresten geoordeeld dat in een pluriforme democratische samenleving verschil in behandeling door de overheid op grond van etnische afkomst zelden of nooit is gerechtvaardigd. Ik hoor ook op dat punt graag een reactie van de indiener.

Het zal de indiener en de andere aanwezigen zijn opgevallen dat ik dit vraagstuk echt juridisch probeer te benaderen. Ik laat me graag overtuigen door middel van arresten of wat dan ook, maar dit is wel de manier waarop wij het nu zien.

Mijn tweede punt betreft de strijdigheid met het EU-recht. Zoals ik al heb aangegeven, zijn de betrokken Antilliaanse Nederlanders burgers van de Europese Unie. Het lijkt erop dat het huidige voorstel strijdig is met het Europees recht. Ik zal dat dadelijk toelichten.

De heer Azmani (VVD):

De heer Schouw daagt mij een beetje uit met de opmerking dat hij het voorstel vooral in juridische zin heeft bekeken. Dat klinkt mij uiteraard als muziek in de oren. Ik ben dan ook benieuwd naar zijn mening over de uitspraak van de Hoge Raad van 24 november 2000, die gerubriceerd is in NJ; 2001, 376; Waarom zou die uitspraak hier niet van toepassing zijn?

De heer Schouw (D66):

Dat zou ik zo een, twee, drie niet weten, want ik ken die uitspraak niet zo direct.

De heer Azmani (VVD):

Volgens mij wordt in de nota naar aanleiding van het verslag ook gewoon gewezen op deze uitspraak van de Hoge Raad. Er worden door de fractie van D66, weliswaar op een vragende manier, vrij harde conclusies getrokken dat het voorstel in strijd is met verdragen. Ik vind het dan toch wel erg jammer dat er dan niet even is gekeken naar deze uitspraak van de Hoge Raad.

De heer Schouw (D66):

Ik vervolg mijn betoog. Ik sprak over de strijdigheid met het EU-recht. Europese wetgeving schrijft voor dat de burgers van de Unie het recht hebben zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven. De drie betrokken landen in de Antillen behoren niet tot het grondgebied van de Unie. Teruggeleiding van Antilliaanse Unie-burgers betekent in hun geval een gedwongen verwijdering van het grondgebied van de EU. Bij uitzetting naar Aruba, Curaçao of Sint-Maarten worden de betrokken Nederlanders gedwongen het grondgebied van de EU als geheel te verlaten. Kan de indiener hierop reageren?

Mijn derde vraag heeft te maken met de privacy. Dat houdt mij ook bezig. In het wetsvoorstel wordt het verstrekken van gegevens door de minister uit andere bestuursorganen mogelijk gemaakt. Uit de memorie van toelichting wordt mij echter niet duidelijk of dit ook etnische gegevens over nationale afstamming van de betrokken personen betreft. Ik lees ook dat Europese Nederlanders worden uitgesloten van de werkingssfeer van de wet, dat wil zeggen de kinderen van Nederlanders die in het Europese deel van Nederland het Nederlanderschap hebben verkregen. Hoe gaat dit praktisch gecontroleerd worden? Moet een aanvrager zijn of haar gehele stamboom straks overleggen? Ik vraag de indiener ook op welke wijze deze gegevensverstrekking toegestaan zou zijn onder de EU-dataprotectierichtlijnen. Dit is overigens ook een aardige vraag voor de staatssecretaris van Justitie, die ik niet bij zijn achternaam mag noemen in dit soort debatten. Hoe verhoudt dit zich tot de EU-dataprotectierichtlijnen?

De indiener wijst erop dat Nederland bij de ratificatie van het EVRM en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten territoriale verklaringen heeft afgelegd waardoor een dergelijke onderscheid wel gemaakt zou kunnen worden. Is de indiener zich ervan bewust dat Nederland bij de ratificatie van het IVUR en bij de ratificatie van Protocol nr. 12 bij het EVRM geen overeenkomstig voorbehoud heeft gemaakt? Territoriale verklaringen zijn dus wel degelijk in strijd met internationale verdragen waar Nederland aan gebonden is. Graag wil ik hierop een reactie van de indiener.

De indiener geeft ook aan dat het de voorkeur zou hebben om de vestiging van Nederlanders in de verschillende landen op het niveau van het Koninkrijk te regelen, middels een rijkswet. Uit de interruptie is al gebleken dat ik het daar van harte mee eens ben, maar ik begrijp dat de indiener zegt dat het niet lukt. Zou hij in zijn beantwoording toch eens alle opties willen nalopen om dit wel te regelen?

Ten vierde valt er praktisch gezien ook het nodige op te merken aan dit voorstel. Zoals ik al eerder zei, onderkent mijn fractie de problematiek van Antilliaanse jongeren in Nederland. Daar moet een oplossing voor komen. Die oplossing ligt echter niet in dit wetsvoorstel. De logische insteek is om het probleem niet te verplaatsen, maar ter plekke op te lossen en dus daar de Antilliaanse ook een toekomst te geven. Dan gaat het over onderwijs en werk. Daarin voorziet dit voorstel niet. Waar het voorstel wel in voorziet, zijn restricties voor de Antillianen, die vervolgens via een omweg alsnog Nederland in kunnen.

De indiener weet ook dat Antilliaanse Nederlanders Europese Unie-burgers zijn. Zij hebben dus ook recht op vrij verkeer van personen. Zij kunnen de voorgestelde regeling, mocht die ooit kracht van wet hebben — we weten allemaal dat dit niet gaat gebeuren, omdat de PvdA dit helemaal niet zit zitten — heel makkelijk omzeilen door via een andere EU-lidstaat Nederland binnen te komen. De voorgestelde regeling zal de betrokken Antilliaanse Nederlanders alleen maar stimuleren om gebruik te maken van de zogenaamde Belgiëroute. Ook de al eerder genoemde Commissie Meijers heeft hiervoor gewaarschuwd. Nederland zal dan in feite problemen met de betrokken Nederlanders op andere EU-lidstaten afwentelen, wat weer in strijd is met de verplichting tot loyale samenwerking van de lidstaten volgens het EU-Verdrag.

Ik kan eigenlijk maar één conclusie trekken: dit is een prullenbakinitiatiefwetsvoorstel, waarvan de effectiviteit buitengewoon minimaal zal zijn. Het is symboolpolitiek. Het komt goed uit in verkiezingstijd. Daar staat de heer Azmani alweer voor klaar.

De voorzitter:

Ik heb hem ook gezien, maar ik wil eerst weten of u al aan het afronden bent.

De heer Schouw (D66):

Zeker, voorzitter. Ik was al aan mijn conclusie toe. Ik heb hier staan: ik rond af.

De voorzitter:

Daarna krijgt de heer Azmani de gelegenheid om te interrumperen.

De heer Schouw (D66):

Vanuit juridisch oogpunt is het voorstel zoals het er nu ligt, in de ogen van mijn fractie onhoudbaar. Het is onverenigbaar met internationale verplichtingen. Het maakt onderscheid op grond van afstamming, er is sprake van schending van primair Unierecht en de privacy is ook nog eens in het geding. Vanuit praktisch oogpunt lijkt het voorstel niet effectief. Het zal slechts de verkoop van vliegtickets naar Brussel doen toenemen. Principieel vraag ik mij af of wij wel moeten tornen aan het ongedeelde Nederlanderschap.

De heer Azmani (VVD):

Dat zijn harde conclusies en een harde stellingname dat een en ander in strijd is met het recht. Als ik verwijs naar een uitspraak die in de stukken staat, kent de heer Schouw die uitspraak niet. Los daarvan, ik ben heel erg benieuwd wat dan de oplossing van D66 is. Volgens mij was de heer Pechtold duidelijk in 2005, terug te vinden in het juridisch dagblad. Daarin staat dat Pechtold de maatregel om Antillianen terug te sturen onontkoombaar vindt omdat Antilliaanse jongeren in Nederland blijven afglijden naar de zelfkant van de samenleving en dat Antilliaanse jongeren die niet naar Nederland komen voor werk of studie voortaan kunnen worden teruggestuurd. En: "Minister Pechtold is ervan overtuigd … dat de situatie van probleemjongeren sceptici zal overtuigen van de noodzaak." Een andere uitspraak van hem in Elsevier: "De heer Pechtold is voor een verscherpte toelatingsregeling." Ik hoor de heer Schouw echter zeggen dat hij helemaal niet meer voor een toelatingsregeling is. Ik wil graag weten waar die verandering op dit punt in zit.

De heer Schouw (D66):

De heer Azmani heeft wat moeite met luisteren. Het is vooral een zender. Ik neem hem dat niet kwalijk, maar het is wel mijn observatie. Ik heb twee dingen gezegd. Ja, er zijn problemen met de jongeren op de Antillen. Het is heel belangrijk om die aan te pakken. Daar moet je in willen investeren, het liefst op de eilanden zelf. Het tweede: je kunt wetgeving maken, maar dat moet wel in overleg gaan en binnen de Europese wettelijke kaders. Dat gebeurt in dit geval niet. Dat komt de fractie van de VVD mooi uit, want dan kan men goede sier maken met symboolwetgeving maar daar doet de fractie van D66 niet aan mee. Als je wetgeving in deze Kamer aangenomen wilt hebben, moet die spic en span zijn.

De heer Azmani (VVD):

Ik heb nog steeds geen reactie op mijn opmerkingen. De heer Pechtold vond in 2005 in elk geval wel dat Nederland met een toelatingsregeling zou kunnen komen. Wanneer is D66 wat dit betreft tot inkeer gekomen? Is het investeren in projecten de oplossing van de problematiek volgens de heer Schouw? Dat hebben wij al decennia gedaan. We hebben vele miljoenen aan belastinggeld van Nederland geïnvesteerd in diverse projecten om de oververtegenwoordiging te mitigeren en te minimaliseren, maar ik hoor nog steeds geen concrete oplossing, alleen maar dat we met elkaar in overleg moeten en dat we er nog een projectje tegenaan moeten gooien. Volgens mij onderschat D66 daarmee de problematiek en de urgentie ervan.

De heer Schouw (D66):

Dat is het verschil tussen D66 en de VVD. De VVD trekt zijn handen ervan af. De VVD zegt: "Bekijk het maar, los het zelf maar op. Het is onze verantwoordelijkheid niet." D66 zegt: "Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid om te komen tot oplossingen." Dat betekent: daarin investeren. Dat zou ook wetgeving kunnen betekenen, maar dan wel volgens de internationale regels en standaarden en niet met dit type broddelwerk.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Segers van de ChristenUnie.

De heer Segers (ChristenUnie):

Er valt inhoudelijk veel over deze wet te zeggen. Dat ga ik ook doen, maar allereerst een compliment aan de heer Bosman voor het vele werk dat in de wet is gaan zitten, het lange traject en het geduld dat hij heeft gehad. Het is niet niks wanneer een Kamerlid zijn eigen wet opstelt en die ook in de Kamer verdedigt. Dat is een prestatie en dat mag worden vermeld. Ik zei zojuist ook al in de richting van de heer Azmani dat wij elkaar zo maar zouden kunnen vinden in een gedeeld verlangen om de problematiek bij de wortel aan te pakken. We hebben het over criminaliteit en over overlastgevende jongeren. Tegelijkertijd is dat een ambitie die wij delen met heel veel mensen in het Caribisch deel van het Koninkrijk. De heer Azmani sprak zojuist wat denigrerend over weer een projectje. Maandag had ik een gesprek met voormalig VVD-wethouder de heer Meijer, mevrouw Jansen en mevrouw Koster van Curaçao. Zij zaten om de tafel om inderdaad over zo'n "projectje" te spreken. Maar wat was dat? Het ging om mensen die zich in hun vrije tijd ervoor inzetten om jongeren met gedragsproblemen te helpen; hier, maar vooral daar. Zij willen daar hun schouders onder zetten. Zo zaten wij rond de tafel. Ik dacht toen: dit is een prachtige symboliek. Dit zou de aanpak moeten zijn binnen het Koninkrijk. Ja, wij stuiten soms op problemen bij jongeren, die zich moeilijk aanpassen en voor overlast zorgen. Maar het is een gezamenlijke opdracht om voor hen te zorgen, onze schouders eronder te zetten, voor hen te kiezen en hun een alternatief te bieden. Zij doen dat en ik doe graag met hen mee.

Wij zijn onlosmakelijk verbonden met Aruba, Curaçao en Sint-Maarten, door onze gemeenschappelijke historie. Dat is ook neergeslagen in het Statuut. Dit is van grote waarde. Ik zei dat al tegen de heer Azmani in een interruptie. Ons Statuut gaat uit van ongedeeld Nederlanderschap en gelijkwaardigheid van de verschillende landen van het Koninkrijk. Deze eilanden maken vanuit onze geschiedenis deel uit van ons Koninkrijk. Daarbij komt dat niet de eilandbewoners ons land die gemeenschappelijke geschiedenis hebben ingetrokken. Nederland heeft dat ten aanzien van de eilandbewoners gedaan. Gelukkig ligt die tijd achter ons. Nu geldt dat wij elkaar nodig hebben. Wij werken niet voor niets al jaren aan betere samenwerking. Er zijn op tal van terreinen belangrijke en vruchtbare initiatieven, veel meer dan zomaar een projectje.

Ik ga even terug in de tijd. Ooit was er een regiment Poolse soldaten die op Haïti belandden en betrokken raakten bij een strijd, maar in 1801 de kant van de opstandelingen in Haïti kozen. Als beloning kregen zij en hun nakomelingen het staatsburgerschap van Haïti; ongedeeld en fair. Wat doen wij dan met dit wetsvoorstel? Wij gaan nu weer terug naar onze eigen geschiedenis. Het effect van dit wetsvoorstel is dat er een wig wordt gedreven tussen ons en de eilanden, tussen de ene Nederlander en de andere Nederlander. Het staatsburgerschap wordt uitgehold. Wij pakken een van de meest essentiële burgerrechten af van mensen die door de loop van de geschiedenis op ons grondgebied terecht zijn gekomen, namelijk het recht op vrije vestiging binnen het Koninkrijk.

Mijn vraag is: is de indiener zich bewust van de impact van alleen al het indienen van dit wetsvoorstel? Heeft hij er een idee van welk beeld er is ontstaan? Op de eilanden Sint-Maarten en Curaçao zijn moties aangenomen die voor zich spreken. Er wordt afstand genomen van het wetsvoorstel. Het gaat wat hen betreft om eenzijdig door Nederland te nemen maatregelen, die het gemeenschappelijk karakter van de problemen miskennen. Het gaat om maatregelen die, in de bewoordingen van de moties daar, discriminerend, stigmatiserend en waardigheidondermijnend zijn ten aanzien van Koninkrijksgenoten, afkomstig van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten. Wat die eilanden betreft, wordt dit wetsvoorstel resoluut verworpen.

Toch wordt er in dit wetsvoorstel van uitgegaan dat alle bestuursorganen meewerken. Ik wijs de indiener op artikel 14, betreffende de gegevensuitwisseling. Er wordt van uitgegaan dat Aruba, Curaçao en Sint-Maarten meewerken aan het verstrekken van gegevens. Hoe ziet de indiener de verhouding tussen de emotie die dit wetsvoorstel heeft opgeroepen, en de moties die zijn aangenomen, en het feit dat wij uiteindelijk toch verwachten dat zij gaan meewerken aan de uitvoering van deze wet?

De indiener gaat ervan uit dat dit wetsvoorstel kan bijdragen aan het oplossen van integratieproblemen in ons land. In de memorie van toelichting worden uitvoerig criminaliteitscijfers opgevoerd. De heer Azmani heeft dat zojuist ook gedaan. Ik ben er echter niet van overtuigd dat dit wetsvoorstel een oplossing biedt voor de problemen die worden beschreven. Integratieproblemen los je niet op door kansarmen te weren. Hiervoor is juist samenwerking met de eilanden nodig. OCaN wijst ons terecht op het punt dat je integratieproblematiek niet moet oplossen zonder de Antilliaanse gemeenschap erbij te betrekken, maar samen met de Antilliaanse gemeenschap. Ik noem het UNICEF-rapport: zorgdragen voor veilige en gezonde omstandigheden in de opvoeding. Verder noem ik het aanpakken van armoede en sociale uitsluiting in het Koninkrijk, het aanpakken van discriminatie op de arbeidsmarkt en een stevige aanpak van drugs- en wapenbezit. Dit wetsvoorstel is wat de ChristenUnie betreft echt een paardenmiddel. Ik gebruik dat woord toch maar, mijnheer Azmani. Mevrouw de voorzitter, dat er in andere landen van het Koninkrijk ook vestigingseisen worden gehanteerd, zorgt er niet voor dat het voor Nederland ook gerechtvaardigd is om dat te doen. Dit wordt door het College voor de Rechten van de Mens onderstreept. De rechtvaardiging van de bestaande toelatingsregeling houdt namelijk verband met de bijzondere geografische kenmerken van de eilanden. Ik noem de kleinschaligheid van de eilanden en de beperkte opnamecapaciteit. Anders gezegd, dergelijke kleine landen hebben een toegangsregeling broodnodig om de eigen bevolking te beschermen tegen bijvoorbeeld een uitverkoop aan rijke Nederlanders.

Mijn fractie trekt dan ook een andere conclusie dan de indiener. Dit voorstel gaat, wat ons betreft, wel degelijk in tegen het Statuut. De grondslag van toelating doet ertoe. Wij constateren dat de grondslag van de indiener geheel anders is dan de grondslag van het Statuut. Zoals de Raad van State zegt: het Nederlanderschap is een zaak van het Koninkrijk. Zo staat het ook in artikel 3 van het Statuut. Dit wetsvoorstel gaat over het Nederlanderschap, maar voor inwoners van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten krijgt het Nederlanderschap een andere inhoud dan voor alle andere Nederlanders. Het wordt daarmee ontdaan van een wezenskenmerk, namelijk vrije vestiging. Een rechtvaardigheidsgrond hiervoor is er niet, anders dan dat er toelatingsregelingen voor Aruba, Curaçao en Sint-Maarten gelden. Een uitspraak van de Hoge Raad, die er vroeg of laat ongetwijfeld zal komen, zal dat mijns inziens bevestigen. Wat er ook van zij, omdat het over het Nederlanderschap gaat, gaat het over een aangelegenheid waar het Statuut over gaat. Is dat al niet duidelijk op grond van het reeds aangehaalde artikel 3, dan wordt het toch zeker duidelijk op grond van artikel 11, laatste lid, waarin staat dat de eilanden Aruba, Curaçao en Sint-Maarten zelf kunnen aangeven of zaken hun belang raken. Dus moet je handelen volgens het Statuut.

Mijn fractie verbaast zich over artikel 2, lid 3. Hierin wordt gesteld dat de wet niet van toepassing is op Nederlanders van wie de vader of moeder in het Europese deel van Nederland door afstamming of optie het Nederlanderschap heeft verkregen, of aan wie het Nederlanderschap is verleend. Voor wie op de BES-eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba het Nederlanderschap heeft verkregen, zal deze wet wel gelden. Ik constateer dat hiermee niet alleen onderscheid wordt gemaakt binnen het Koninkrijk, maar ook nog binnen het land Nederland zelf. Graag een reactie. Hoe ziet de indiener dat? Ik zie hem knikken, wellicht omdat hij het niet begrijpt. Mensen die op de BES-eilanden het Nederlanderschap hebben verkregen, komen te vallen onder deze wet. Dat zou dus een onderscheid zijn binnen het land Nederland zelf.

Ik leg de indiener ook graag de casus voor van twee kinderen die op dezelfde school zitten. Het ene kind is van ouders die het Nederlanderschap hier hebben verkregen, maar geboren zijn op Curaçao. Het andere kind is geboren op Curaçao, van mensen die al generaties op Curaçao verblijven. Zelfde geboortegrond, zelfde nationaliteit, zelfde school, zelfde omstandigheden, en toch maak je hier onderscheid. Doet dat geen afbreuk aan het wezenskenmerk van een rechtstaat? Ik leg de indiener de casus maar voor.

Voorzitter. Begrijpt mijn fractie het nu goed dat Antilliaanse Nederlanders worden uitgesloten van bijstand, sociale huisvesting en bijna alle andere overheidsvoorzieningen, doordat zij de eerste zes maanden in Nederland, en ook daarna, niet in de basisadministratie geregistreerd mogen worden, tenzij zij over toelating voor vestiging beschikken? Ik wil er niet over nadenken welke implicaties dit kan hebben. Heeft de indiener hierover nagedacht? Het meest schrijnend is misschien wel dit. Er komt een soort van vreemdelingentoezicht op Nederlanders uit de Cariben, wederom ongeacht of ze uit Aruba, Curaçao of Sint-Maarten komen, of van de BES-eilanden. Een redelijk vermoeden is genoeg om hen staande te houden en de nationaliteit vast te stellen. Hoe moet dat, op grond waarvan? Collega Voortman vroeg dat net ook al bij interruptie aan collega Azmani. In het verlengde hiervan is er dus zelfs vreemdelingenbewaring van toepassing op Nederlanders. Dat gaat dus heel erg ver. Graag hoor ik een reactie daarop.

Ik ben mij ervan bewust dat de indiener in de nota naar aanleiding van het verslag aangeeft dat de relatie tussen toegangsvoorwaarden en integratieproblemen genuanceerd ligt. Er wordt zelfs gesteld dat integratie helemaal niet het doel is van de wet. Met dit wetsvoorstel wordt gepoogd, een evenwichtige regeling te treffen voor vrij verkeer binnen het Koninkrijk. Als dat echter het doel is, dan is dit wetsvoorstel toch niet het juiste middel? Dit gevoel bekroop mij helemaal toen ik de laatste nota van wijzigingen zag: door middel van een horizonbepaling vervalt de wet zodra er een rijkswet tot stand wordt gebracht. We weten allemaal heel goed waarom een rijkswet niet haalbaar is. Waarom spreken we dan überhaupt nog over deze wet?

De commissie-Meijers onderstreept uitvoerig, waarom dit wetsvoorstel ingaat tegen internationale verdragen. Ze noemt onder andere het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie van de VN, het Europees Verdrag voor de Rechten van Mens, het internationale Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag betreffende de Europese Unie. Dit brengt mij bij een belangrijke vraag die ik de indiener wil stellen. Hij heeft deze kritiek op zijn wetsvoorstel ook gelezen. Waarom zet hij dan toch door? Als hij dit leest, waarom denkt hij dan toch dat dit middel proportioneel is, gezien de kritiek van de commissie-Meijers? Deze commissie verwijst ook terecht naar een uitspraak over de Commonwealth Immigration Act 1968, een vergelijkbare wet waarmee moest worden voorkomen dat Britse staatsburgers van Aziatische afkomst die in Kenia of elders in Afrika wonen, het recht hadden om zich in Groot-Brittannië te vestigen. De Commissie voor de rechten van de mens oordeelde dat deze wet de menswaardigheid van deze groep aantast. Ziet de indiener de overeenkomst tussen zijn wet en deze Commonwealth Immigration Act? Degradeert dit wetsvoorstel Antilliaanse Nederlanders tot tweederangs staatsburgers?

We beleven hier iets unieks: we hebben een Vreemdelingenwet, die voor elke niet-Nederlander toelating en verblijf regelt. Als deze wet wordt aangenomen, krijgen we daarnaast nóg een vreemdelingenwet: een nieuw type vreemdeling wordt dan de Nederlander die van Aruba, Curaçao of Sint-Maarten komt. Deze vreemdeling staat niet aan verwijdering bloot — dat is een term uit de Vreemdelingenwet — maar aan teruggeleiding. Dat is op zijn minst curieus. Ik ben ervan overtuigd dat we vooruit moeten kijken en samen met Aruba, Curaçao en Sint-Maarten de problemen die we ondervinden moeten aanpakken. We zijn met elkaar verbonden door onze geschiedenis, en daarom moeten we de handen ineenslaan en niet met de ruggen naar elkaar toe gaan staan.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Ook van de kant van GroenLinks wil ik een woord van waardering uitspreken voor het gebruik van het grondwettelijke recht van initiatief. Het maken van wetten is eervol werk, weet ik uit eigen ervaring. Ik vind het dus te bewonderen dat mensen de tijd nemen om zo'n initiatief te maken. Daar gaat heel veel tijd in zitten, maar ik heb daar wel respect voor.

Maar dat valt toch wat zwaar, omdat dit initiatief in onze ogen de rechten van Antilliaanse Nederlanders op verblijf in het land Nederland aantast. De initiatiefnemer stelt in lijn met het regeerakkoord te handelen. Daarin is opgenomen dat op basis van criteria zoals de landen Aruba, Curaçao en Sint-Maarten zelf hanteren — onder meer toetsen op strafblad en inkomen — wordt gekomen met een voorstel tot regulering van de vestiging van inwoners uit die landen in Nederland. "Bruggen slaan", de titel van het VVD/PvdA-regeerakkoord, slaat blijkbaar niet op een bezigheid die Antilliaans Nederland betreft. Dit is een voorstel dat van Antilliaanse Nederlanders een ander soort Nederlanders maakt: alle mensen zijn gelijk, maar sommigen wat minder gelijk dan anderen.

Initiatiefnemer Bosman wil met zijn voorstel een bijdrage leveren aan het bestrijden van de door met name Antilliaanse jongeren veroorzaakte problemen. Die bijdrage bestaat eruit om voorwaarden te stellen aan de toelating van Antilliaanse Nederlanders. Beter gezegd: inwoners van het Koninkrijk der Nederlanden, afkomstig van Aruba, Curaçao of Sint-Maarten. Laten we niet ontkennen dát er problemen zijn met een aantal Antilliaanse jongeren. De logische vraag doemt op of aard en omvang van de problemen dergelijke toelatingseisen rechtvaardigen. Kort door de bocht regelt dit initiatiefwetsvoorstel dat wie vanuit Aruba, Curaçao en Sint-Maarten naar Nederland wil komen, in zijn levensonderhoud kan voorzien of hier in Nederland een studie gaat volgen. Wie een ernstige en actuele bedreiging van de Nederlandse openbare orde vormt, wordt niet toegelaten. Wie niet binnen de gestelde termijn terugkeert naar Aruba, Curaçao of Sint-Maarten wordt teruggeleid en komt Nederland in beginsel niet meer in. Wie gegevens achterhoudt of onjuiste gegevens verstrekt idem dito. Teruggeleiden is eigenlijk een mooi woord voor uitzetten. De heer Segers zei ook dat dat ertoe kan leiden dat vreemdelingendetentie wordt toegepast op andere Nederlanders. Nederlanders kunnen dan dus hun eigen land worden uitgezet. Dit initiatief roept de vraag op wat ongedeeld Nederlanderschap nu precies inhoudt. Mag je Antilliaanse Nederlanders anders behandelen dan Nederlandse Nederlanders? Door de herziene staatkundige verhoudingen zijn Aruba, Curaçao, Sint-Maarten en Nederland afzonderlijke landen, die nog altijd verbonden zijn binnen het verband van het Koninkrijk der Nederlanden en daarvoor geldt het Koninkrijksstatuut. Het Statuut schrijft in artikel 43, lid 1, voor dat elk der landen zorg draagt voor de verwezenlijking van de fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van het bestuur. Maar dan komt het: het waarborgen van deze rechten, vrijheden, rechtszekerheid en deugdelijkheid van bestuur is een aangelegenheid van het Koninkrijk. Kortom, er zijn fundamentele menselijke rechten en vrijheden en die zijn er voor alle Nederlanders. Dit initiatief slaat niet alleen qua gelijkwaardigheid van Nederlanders de plank ontzettend mis. Problemen als deze vragen om een fundamentele oplossing.

Als het Antilliaanse Nederlanders ontbreekt aan startkwalificaties voor de Nederlandse samenleving, moet daarin worden geïnvesteerd en niet in het moeilijker maken van de toegang tot Nederland. Er valt niet te ontkennen — ik refereer aan tekst van de Raad van State — dat een gebrek aan opleiding, werkervaring, financiële middelen en beheersing van de Nederlandse taal tot oververtegenwoording leidt van Antilliaanse jongeren in de statistieken over schooluitval, werkloosheid en criminaliteit. Het toelatingsbeleid schiet tekort om die problemen aan te pakken. De initiatiefnemer kiest er wel voor om het voor Nederlanders moeilijker te maken om Nederland binnen te komen. De landen Aruba, Curaçao en Sint-Maarten zouden ook zo'n toelatingsregeling kennen voor Nederlandse Nederlanders.

De vergelijking met toelatingsregelingen aan de andere kant van de oceaan moet de Nederlandse regeling vergoelijken. Zo onschuldig is het echter niet. De commissie-Meijers is vernietigend over dit voorstel en constateert dat het strijdig is met vijf verdragen en twee EU-richtlijnen: het VN-verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, het Verdrag betreffende de Europese Unie, de EU-richtlijn tegen rassendiscriminatie en de EU-dataprotectierichtlijn. Volgens de commissie-Meijers is het onderscheid naar Antilliaanse en Europese Nederlanders bij toelating tot Nederland en Nederlandse sociale voorzieningen een onderscheid naar ras. Laten wij dat even op ons inwerken! Een onderscheid naar ras, dat is nogal wat. Dit wettelijk erkennen, zou een beschamend unicum opleveren. Het enkele feit dat Aruba, Curaçao en Sint-Maarten ook zo'n onderscheid hanteren, ontslaat ons niet van de dure plicht om toe te zien op gelijke behandeling van elke Nederlander, ongeacht zijn afkomst, geboorte of hoofdverblijf. Dit initiatief doet dit wel en daardoor wordt direct onderscheid gemaakt naar ras of etnische herkomst in de juridische betekenis van de begrippen, zo stelt de commissie-Meijers in haar brandbrief van 3 februari jongstleden.

De heer Azmani (VVD):

Ik volg het betoog van mevrouw Voortman waarin ze concludeert dat de initiatiefwet in strijd is met alle verdragen die ze heeft genoemd. Ze geeft aan dat de eilanden dergelijke regelingen wel kennen. Ik ben benieuwd of mevrouw Voortman ook denkt en meent dat mogelijk ook die regelingen in strijd zijn met de verdragen die zij heeft genoemd.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De VVD komt de hele tijd terug met het argument "hunnie doen het ook", maar ik vind dat niet zo zwaar wegen. Los daarvan geldt voor die afspraken dat juist ook op 14 december 2011, onder het kabinet-Rutte I waaraan ook de VVD deelnam, het belang is erkend om interlandelijk verkeer in het Koninkrijk te bevorderen en te vereenvoudigen. Daar moet dan dus naar worden gekeken. Dit is beter op te lossen door er in zijn totaliteit in samenwerking tweezijdig naar te kijken dan door eenzijdig te zeggen: wij lossen het op deze manier op.

Het tweede aspect is het insulaire karakter dat meespeelt. Gisteren hadden wij stemmingen over het woonbeleid. De VVD diende daarbij een motie in waarin werd opgeroepen om in het woonbeleid een uitzondering te maken voor de Waddeneilanden wat betreft het eigenaarschap van woningen aldaar. Nu wordt opeens gezegd dat dit hier niet telt. Er kunnen situaties zijn waarin het gewoon niet vergelijkbaar is.

De heer Azmani (VVD):

Ik heb de vraag niet willen stellen die ik ook aan de heer Schouw gesteld heb. Die vraag is of mevrouw Voortman de uitspraak van de Hoge Raad heeft gelezen rondom de vraag of hier sprake is van rassendiscriminatie als juridische kwalificatie. Ik krijg echter geen antwoord op mijn vraag. De stellingname is heel stevig: het is in strijd met al die verdragen. Mijn vraag aan mevrouw Voortman is dan enkel of de regelingen die de eilanden kennen volgens haar ook in strijd zijn met de verdragen. Zij kan daarop gewoon ja of nee antwoorden. Wat is haar mening daarover?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

We hebben afspraken over die regeling gemaakt. Er moet gekeken worden naar het bevorderen en vereenvoudigen daarvan. Als het de heer Azmani daarom te doen is, moet hij zeggen dat daar iets aan gedaan moet worden. Nu wordt als argument gebruikt dat zij het ook doen. Dat vind ik gewoon geen sterk argument.

Met welk recht kan een staat het recht van toegang tot het grondgebied aan zijn eigen staatsburgers ontzeggen? Wat blijft er met dit voorstel nog over van eenheid in het Koninkrijk en het ongedeelde Nederlanderschap?

Dan kom ik op een vraag over de handhaving. De initiatiefnemer stelt dat er geen controles aan de grens zullen plaatsvinden ter handhaving van deze wet. Pas bij het aanvragen van een uitkering of als er aanwijzingen voor een strafrechtelijke veroordeling zijn, wordt de wet reactief gehandhaafd. Wordt hiermee niet gewoon bedoeld dat Antilliaanse Nederlanders die niet aan de toelatingseisen voldoen wel Nederland kunnen binnenkomen, maar geen aanspraak kunnen maken op hun grondwettelijk en statutair erkende rechten? Leidt dat uiteindelijk niet juist tot meer criminalisering?

Wat betekent de invoering van een visum voor Antilliaanse Nederlanders in de praktijk? Kunnen zij zich zonder toelatingsbewijs niet meer inschrijven bij de gemeente? Komen zij nog in aanmerking voor een huurwoning? En komen zij in aanmerking voor meer medische zorg dan strikt noodzakelijk is?

Ik veronderstel dat de positie van Antilliaanse Nederlanders zonder toelatingsbewijs verdacht veel gaat lijken op die van ongedocumenteerden. Dat brengt het initiatief verdacht dicht bij het andere voorstel dat wij formeel nog niet besproken hebben, maar dat vaak in andere debatten besproken is en ook binnen en buiten deze Kamer aan de orde is gekomen, namelijk de strafbaarstelling van illegaliteit. Beide zijn voorstellen die mensen buitensluiten en waarmee mensen andere mensen tot tweederangsburgers maken. Ze criminaliseren mensen en tasten hen in hun rechten aan. Ik spreek hier graag collega Slob na, die zei: "Dat principiële punt blijft en is de Rubicon waar we niet over gaan."

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik wil beginnen door de heer Bosman te complimenteren met zijn inzet voor dit wetsvoorstel. Het is een prestatie van formaat om over zo'n lastig onderwerp zo'n initiatiefwetsvoorstel neer te leggen.

Dit wetsvoorstel is een bijzonder geesteskind. Dat is in de discussie tot nu toe al wel gebleken. Het is natuurlijk een initiatiefwet, en dat is op zich al bijzonder. Dat is altijd een uitzondering op de regel dat de regering wetsvoorstellen aanhangig maakt. Het gebeurt wel steeds meer, maar het blijft toch nog steeds een uitzondering op de regel.

Bovendien is het een initiatiefwet die de verhouding tussen de landen van het Koninkrijk raakt. Ook dat is geen alledaagse kost. Wat mij betreft heeft de initiatiefnemer nog de mogelijkheid om zijn voorstel driedubbel bijzonder te maken. Met het wijzigen van zijn voorstel in een voorstel van rijkswet zou de initiatiefnemer een markante plek in de parlementaire geschiedenis kunnen veroveren, te midden van een select gezelschap Kamerleden. Daar kom ik nog op terug. Nogmaals mijn waardering voor de inspanningen.

Toen het ging over het verband tussen integratieproblematiek en regelingen voor de toelating tot Nederland, moest ik eigenlijk terugdenken aan het rapport Bruggen bouwen. Dat is wat anders dan Bruggen slaan, want dat is het regeerakkoord. Bruggen bouwen was het rapport van de commissie-Blok uit 2004, als ik het me goed herinner. Daarin stond hoe het nou ging met ons integratiebeleid. Ik moet bekennen dat je veel van zo'n rapport weer vergeet na verloop van tijd, zo'n jaar of tien verder. Maar mij is een uitspraak van minister Ien Dales bijgebleven die toen werd aangehaald. Zij zei dat het lastig soep maken is, als er voortdurend een plens koud water in de pan wordt gegooid. Volgens mij is dat nog steeds een belangrijk gegeven in de verhouding tussen de integratieproblematiek in Nederland en een terughoudend toelatingsbeleid. Als zich ingrijpende problemen voordoen, moet je ervoor oppassen dat door een ruime toelating de problemen tegelijkertijd niet verergeren. Eerlijk gezegd, vind ik dat een heel fatsoenlijk en goed uitgangspunt in de verhouding tussen toelating en integratieproblematiek.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Op zich vind ik dit een heel verhelderend betoog. Wel denk ik dat het een wat minder multicultureel betoog is, omdat het overduidelijk niet uitgaat van de mogelijkheid van gazpacho, waarbij je wel degelijk koud water nodig hebt om een lekkere soep te maken.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik weet dat de soepen van de SP soms wat anders smaken dan de soepen die ik gewend ben. Maar hoe je er ook over denkt, het zijn van die beelden. Daarom gebruik ik ook graag een citaat van een ander, want als je er zelf mee komt, kan dat van alles oproepen en wil je mensen met soep vergelijken en zo. Elk beeld is altijd ontzettend gevaarlijk, maar ik noem het toch omdat ik het wel aansprekend vind. Eerlijk gezegd, kan ik mij er in deze discussie ook weleens licht aan ergeren dat het al te zeer in de ethische sfeer wordt getrokken, in de zin van: waar zijn wij hier toch allemaal mee bezig en wat gebeurt hier toch allemaal? Er mag hier ook weleens een beetje nuchterheid zijn. Is het heel gek om je af te vragen of het wel verstandig is om zo'n heel ruim toelatingsbeleid te hebben als je ziet dat hier sprake is van een bovengemiddelde problematiek, ook met Nederlanders die van de Antillen afkomstig zijn? Dat betreft zeker niet iedereen, maar er is wel een substantiële groep met ernstige, aanhoudende problematiek. Zou een vestigingsbeleid daarbij dan een middel kunnen zijn? Ik vind dat een fatsoenlijke redenering. En als je je afvraagt hoe zit het met die stigmatisering, moet je dat ook twee kanten op doen.

Wij hebben aanvaard dat er een zodanige problematiek is. Ik zou bijna zeggen dat het dan buiten kijf staat dat wij ook voor allerlei positieve maatregelen apart beleid hebben, zoals de subsidieregeling voor de zogenaamde Antillianengemeenten op basis van een ministeriële regeling. Dat was ook de aanduiding van een doelgroep waarvoor wij het kennelijk op dat moment fatsoenlijk vonden dat zo te doen. Wij hebben gezegd: laten wij de problemen gewoon nuchter onderkennen en ons niet alleen negatief, maar ook juist positief inzetten. Ik vind het volstrekt terecht om in het totaalkader te kijken naar hoe je problemen kunt aanpakken en verhelpen en te kijken naar hoe het zit met de regulering van de vestiging. Kan dat ook helpen in dit palet van maatregelen? De SGP-fractie vindt de doelstelling om ook te kijken naar de regulering van de vestiging, een redelijke en billijke doelstelling. Dat laat onverlet dat zorgvuldigheid en terughoudendheid zijn geboden, zowel als het gaat om de ethische component als de juridische component. Er kan heel snel insluipen dat je mensen als tweederangs burgers gaat behandelen en het is dan ook zeker waar dat je daar alert op moet zijn. De Raad van State geeft dat ook helder aan: het is juridisch gezien dun ijs. Er is een heel beperkte ruimte vanuit het ongedeeld Nederlanderschap aan de ene kant en aan de andere kant hebben wij ook te maken met verschillende landen en de toelatingsregelingen in die andere landen. Het is ingewikkeld en daarom is zorgvuldigheid geboden, maar wij zijn in ieder geval bereid om te bekijken wat daarvoor de mogelijkheden zijn.

Wij ontvangen graag nog een nadere toelichting van de initiatiefnemer op de omvang van de problematiek. Uit de bijgevoegde tabellen blijkt dat de instroom in tien jaar tijd fors is gedaald, alhoewel het jaarlijks nog steeds om flinke aantallen gaat. Kan de initiatiefnemer aangeven wat volgens hem de redenen voor de daling van de instroom zijn? Waarom betekenen deze cijfers volgens hem niet dat het beoogde doel, namelijk minder instroom en meer bewustwording voorafgaand aan vestiging, ook op alternatieve wijze kan worden bereikt, dus op een wat minder vergaande wijze dan een toelatingsregeling? In diverse commentaren staat centraal dat het wetsvoorstel discriminatie op basis van afkomst zou opleveren. Hoewel wij juridische kritiek altijd zorgvuldig bestuderen en deze graag serieus nemen, is onze indruk dat de aandacht wel heel eenzijdig uitgaat naar de moeilijkheden, terwijl het wetsvoorstel ook als een gezamenlijke kans op verbetering kan worden opgevat. Kan de initiatiefnemer bevestigen dat zijn wetsvoorstel juist ook uitdrukking kan geven aan de gezamenlijke inspanningen van de landen van het Koninkrijk voor het welzijn van hun onderdanen? De SGP vindt het belangrijk dat het wetsvoorstel niet alleen de ambitie heeft om problemen zo veel mogelijk te vermijden, maar ook de inzet toont om de beoogde doelgroepen te helpen. Deze groep is er bijvoorbeeld niet mee geholpen als bij voorbaat het recht wordt verdedigd op een vrije toegang tot een uitzichtloze uitkeringssituatie, met de bijbehorende kans van stigmatisering. Deelt de initiatiefnemer de mening dat het wetsvoorstel juist kan bijdragen aan het verminderen van de problemen waarop de kritische recensies doelen?

Hoewel het Statuut voor het Koninkrijk impliceert dat de regelingen voor vestiging tot de verantwoordelijkheid van de afzonderlijke landen in het Koninkrijk behoren, vindt de SGP het belangrijk dat de landen zo veel mogelijk in gezamenlijkheid over deze kernthema's beslissen. Bij een ongedeeld Nederlanderschap hoort zo veel mogelijk een integrale regeling voor vestiging. Het valt de SGP op dat de initiatiefnemer nog geen antwoord geeft op de vraag waarom hij niet zelf heeft besloten om een rijkswet in te dienen. Dat recht heeft hij immers als lid van de Tweede Kamer. Waarom is het feit dat de regering nog steeds niet met een voorstel voor een rijkswet is gekomen, geen aanleiding geweest om dat zelf te doen? Op die manier kunnen we namelijk een eenzijdige regeling voorkomen en treffen we meteen een definitieve regeling. Daarop krijg ik graag een reactie.

Voor een beoordeling van de vraag of een rijkswet de aangewezen weg is, is onder meer relevant hoe de landsverordeningen van Aruba, Sint-Maarten en Curaçao tot stand zijn gekomen. Met betrekking tot zorgvuldigheid en goede verhoudingen zou wederkerigheid bij de opstelling van de Nederlandse regeling een goed signaal zijn. De indruk dat Nederland eenzijdig beperkingen zou opleggen aan gelijkwaardige landen, moet zo veel mogelijk worden voorkomen. Kan de initiatiefnemer toelichten in hoeverre destijds met Nederland overleg is gevoerd over de voorgenomen landsverordeningen?

Wij vinden het belangrijk dat, als je tot een toelatingsregeling komt, die regeling geen onnodige en bureaucratische formaliteiten kent. In dit licht heb ik nog de vraag of dit voorstel de doeltreffendste regeling kiest. Een student is bijvoorbeeld verplicht om een aanvraag in te dienen. Hij verkrijgt toelating als hij kan aantonen dat hij is toegelaten tot een onderwijsinstelling. Waarom wordt in zulke gevallen niet gekozen voor een vrijstelling van de aanvraag voor studenten die ingeschreven staan bij een onderwijsinstelling in Nederland? Daarop krijg ik graag een reactie.

De heer Fritsma (PVV):

Voorzitter. Allereerst wil ik namens de PVV-fractie de heer Bosman van harte complimenteren met de initiatiefwet die wij nu behandelen. Het zal niemand verbazen dat de PVV-fractie daar positief tegenover staat. De wet beoogt vestigingsvoorwaarden te stellen aan mensen die afkomstig zijn van Curaçao, Aruba of Sint-Maarten. Dat is een heel goede zaak. Hoewel de PVV-fractie natuurlijk het liefst definitief afscheid neemt van alle voormalige Antillen, zodat mensen die vanaf die eilanden afkomstig zijn, vanaf dat moment onder de Vreemdelingenwet vallen, is deze wet een duidelijke verbetering ten opzichte van de huidige situatie. De huidige situatie heeft onze samenleving namelijk een hoop narigheid gebracht. De ongebreidelde en ongecontroleerde instroom van mensen uit het Caribisch deel van ons koninkrijk naar ons land is op heel veel terreinen een enorm probleem. Het meest in het oog springend daarbij zijn natuurlijk overlast en criminaliteit. Van iedereen in Nederland is het aandeel verdachten van geweldsdelicten en vermogensdelicten het hoogst onder Antillianen. Zij worden van misdrijven zoals diefstal met geweld, straatroof en gewelddadige overvallen maar liefst 24 keer vaker verdacht dan autochtonen; dat is bijna niet te bevatten. Ook bij andere overlast en criminaliteit zijn de cijfers onder Antillianen verschrikkelijk hoog. Hele buurten en hele steden worden hierdoor ontwricht. Daarnaast zien we onder Antillianen ook een grote oververtegenwoordiging in bijstandsafhankelijkheid. Ook daar betaalt de Nederlandse burger al veel te lang de rekening voor. Hetzelfde geldt overigens voor problemen zoals schooluitval. Het is kortom hoog tijd dat de instroom van kanslozen en criminelen ophoudt. In dit licht is de regulering van de vestiging van Antillianen voor de PPV-fractie een noodzaak.

Het is overigens belangrijk op te merken dat voor Europese Nederlanders al lang vestigingseisen gelden als zij bijvoorbeeld naar Curaçao willen verhuizen. Daar is nooit een punt van gemaakt. Iedereen die zich nu tegen het door Nederland stellen van vestigingseisen voor Antillianen keert en daarbij zelfs woorden als racisme of discriminatie in de mond neemt, is in één woord hypocriet.

De overzeese vestigingseisen voor Europese Nederlanders gaan zelfs nog verder dan de eisen die zijn verwoord in het wetsvoorstel dat wij nu behandelen. Zelfs met deze wet gaat ons land nog altijd soepeler om met mensen van de voormalige Antillen dan omgekeerd het geval is. Dat is natuurlijk wonderlijk gelet op de problemen die wij hier ondervinden.

Ik herhaal dat de PVV-fractie voor deze initiatiefwet is, maar zij heeft desondanks een aantal tekortkomingen gesignaleerd. Ik stel de indiener daarover de volgende vragen. De eerste vraag heeft betrekking op de handhaving van de wet. Antillianen die niet meer voldoen aan het vereiste om over eigen inkomen te beschikken, worden niet uitgezet terwijl zij niet aan de vestigingsvereisten voldoen. Zal deze wet dan niet te veel een papieren werkelijkheid worden? Kanslozen kunnen dan immers gewoon in Nederland blijven hangen. Ik krijg hierop graag een reactie.

Een tweede punt is dat het wetsvoorstel geen toelatingsvoorwaarden stelt. Is het niet beter als mensen van wie bij voorbaat vaststaat dat zij niet aan de vereisten voldoen, ook aan de poort kunnen worden geweerd? Nu kan immers iedereen Nederland binnenkomen en bij problemen wordt geen werk gemaakt van uitzetting. Hoe ziet de indiener dit?

De belangrijkste tekortkoming van de wet is in de ogen van mijn fractie de ontoereikende aanpak van overlastgevers en criminelen. Criminelen kunnen weliswaar worden uitgezet, maar zij moeten dan wel erg veel op hun kerfstok hebben. In de memorie van toelichting is sprake van "ernstige misdrijven". Gezien de enorme last die de Nederlandse samenleving ondervindt van Antilliaanse overlastgevers en criminelen, moet dit in de ogen van de PVV-fractie veel harder worden aangepakt. Zij zal dit herstellen met een eigen initiatiefwet die al eerder is aangekondigd. Met die wet zullen Antilliaanse criminelen sneller en doeltreffender worden aangepakt. Onze initiatiefwet stelt voor deze categorie dezelfde regels als nu worden gesteld voor criminele vreemdelingen. Daarbij wordt een glijdende schaal gebruikt; iemand die korter dan drie jaar in Nederland verblijft, wordt al uitgezet als hem of haar een gevangenisstraf van één dag is opgelegd.

Wij behandelen nu natuurlijk eerst de initiatiefwet van de heer Bosman. Ik wil nog een laatste vraag stellen. Hoe beoordeelt de heer Bosman de commentaren in de pers van coalitiepartner PvdA? Die komen erop neer dat het wetsvoorstel in zijn huidige vorm niet wordt gesteund. Daarmee wordt in feite ook een streep door het regeerakkoord gezet.

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Gesthuizen klaar staat voor haar bijdrage, maar ik schors de vergadering even voordat ik haar het woord geef.

De vergadering wordt van 11.52 uur tot 11.58 uur geschorst.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. De heer Bosman verdient ook van mijn zijde natuurlijk een compliment voor het feit dat hij zich de moeite heeft getroost om een hele wet te schrijven. Dat is veel werk. Dat hebben een aantal collega's voor mij al gezegd. Het is ook erg ingewikkeld. Als Kamerlid heb je bovendien niet de ondersteuning die de ministers en staatssecretarissen op de departementen hebben. Het is dus ook een compliment aan de ambtelijke ondersteuning van de initiatiefnemer.

Met deze initiatiefwet wil collega Bosman bereiken dat — het zijn de woorden van de heer Bosman — Nederland zich blijft richten op de integratie van Antilliaanse Nederlanders die in ons deel van het Koninkrijk verblijven en op het verbeteren van de arbeidsparticipatie en de maatschappelijke participatie. Dat zou natuurlijk ook moeten passen binnen het huidige klimaat van de participatiemaatschappij. Hiertoe wil de heer Bosman een wet invoeren die voorwaarden stelt aan de komst en het verblijf van Antillianen, de inwoners van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten, naar Nederland. Maar Antillianen zijn gewoon Nederlanders; zij hebben een Nederlands paspoort. Daarnaast zijn zij burgers van de Europese Unie, waardoor Nederland plichten heeft op het gebied van het verlenen van toegang aan en het verblijf van deze mensen. De eilanden Aruba, Curaçao en Sint-Maarten en ons deel van het Koninkrijk, Nederland, hebben een bijzondere staatkundige positie ten opzichte van elkaar. Aan alle zijden is erkend dat er in de komende tijd afspraken moeten worden gemaakt. Vrijwel niemand ontkent dat er in de huidige situatie problemen zijn.

De wet-Bosman stelt voorwaarden aan alle Antilliaanse Nederlanders die naar Nederland willen komen of zich hier permanent willen vestigen. De eilanden hebben immers eigen toegangsregelingen, zo stelt de indiener, in verband met de geringe omvang van de eilanden en de kwetsbare economie. Het door de indiener gebruikte argument van wederkerigheid is daarmee in mijn ogen dan ook niet helemaal valide.

Ik heb net nog eventjes de meest recente cijfers over het aantal inwoners opgezocht. Ik kom uit op een bevolking van 270.000 à 280.000 mensen op de drie eilanden waar wij nu over spreken. Op Aruba wonen 105.000 mensen, op Curaçao 138.000 en op Sint-Maarten 35.000. Dat zijn toch aantallen die je niet echt kunt vergelijken met de miljoenen mensen die in Nederland wonen. Iedereen realiseert zich dan ook wel dat zelfs het verhuizen van alle inwoners van mijn oude dorp, waar zo'n 5.000 mensen wonen, een behoorlijke impact zou hebben op bijvoorbeeld een eiland als Sint-Maarten, terwijl de impact van de komst van 5.000 mensen van de Antillen naar Nederland, ook al is het een grote groep, heel anders is. En eigenlijk hebben wij het nog niet eens over zulke aantallen. In mijn ogen mag die wederkerigheid dan ook niet het enige argument zijn. Dat is niet valide. De schaal is volkomen ongelijk. Bovendien heeft de migratie van vermogende Nederlanders naar de eilanden ook een effect op de huizenprijzen daar, en uiteraard op een aantal andere zaken. Door de migratie naar de eilanden te beperken, blijven de eilanden bewoonbaar voor de eilandbewoners. Dat is heel erg belangrijk. Dat is volgens mij een valide reden om te zeggen dat zij hun eilanden willen beschermen en de migratie enigszins willen beperken.

Waarom moet er volgens de indiener nu een wet komen? Vrijwel niemand van degenen die ons van commentaar op de wet hebben voorzien, ontkent dat er problemen zijn rond de immigratie vanuit Antilliaanse delen van het Koninkrijk naar het Nederland dat wij in deze Kamer vertegenwoordigen. Mij is opgevallen dat de indiener zijn wet, blijkens zijn toelichting, vooral baseert op statistische gegevens. Hij stelt bijvoorbeeld dat uit de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat in 2011 17% van de Antillianen in Nederland werkloos was en dat het niet de bedoeling kan zijn dat mensen hier een uitkering krijgen terwijl zij niets bijdragen aan het sociale stelsel. Dat is op zichzelf een verdedigbare stelling. Het percentage dat de initiatiefnemer noemt, heb ik echter nergens bevestigd gezien in de stukken die hij zelf heeft aangeleverd. Daarover gaat dus mijn eerste vraag. Volgens mij ligt dit percentage namelijk zo'n vijf procentpunten lager, rond de 12%. Dit is afhankelijk van waarnaar je kijkt: uitkering of werkzoekend. Hoe dan ook, dit laat onverlet dat een ruime 80% — en we zijn het er in ieder geval over eens dat het een percentage boven 80 is, ook de heer Azmani — van de Antilliaanse Nederlanders wel een baan heeft, en dus ook bijdraagt aan de verzorgingsstaat. Waarom stelt de indiener dan dat Antilliaanse Nederlanders niet bijdragen aan ons sociale stelsel? Hoe verdedigt hij het dat die zeer ruime meerderheid van Antilliaanse Nederlanders, die naar Nederland komt om te werken, wordt meegezogen in de werking van deze wet? Destijds vond zelfs mevrouw Verdonk dat de meeste Antilliaanse Nederlanders naar Nederland komen voor studie of werk.

De indiener stelt dat Antilliaanse Nederlanders in ons land van alle niet-westerse allochtonen het hoogste verdachtenpercentage hebben, te weten 5,9% versus ongeveer 2% van de gehele Nederlandse bevolking, en dat zij daarmee ook zijn oververtegenwoordigd in de criminaliteit. De indiener schrijft dat, ook na correctie voor verschillen in leeftijd, geslacht en sociaaleconomische achtergrondkenmerken, Nederlanders uit andere delen van het Koninkrijk een grotere kans hebben om als verdachte van een misdrijf te worden aangemerkt. Dat is niet helemaal waar. De stellingname klopt voor zover ze gaat over correcties ten aanzien van geslacht, maar gaat fors respectievelijk enigszins mank op het gebied van sociaaleconomische achtergrondkenmerken en, opvallend genoeg, ook met betrekking tot het verschil tussen eerste- en tweedegeneratie-Antillianen. Na correctie voor sociaaleconomische omstandigheden is er onder Antillianen nog steeds een hoger verdachtenpercentage dan gemiddeld te zien, maar het verschil met het gemiddelde verdachtenpercentage neemt significant af. Antillianen van de tweede generatie zijn bovendien een stuk minder vaak verdachten van een misdrijf dan Antillianen van de eerste generatie. Je zou daaruit voorzichtig kunnen concluderen dat er wel degelijk sprake is van integratie. Begrijp mij niet verkeerd. Met zijn algemene stelling dat Antilliaanse Nederlanders zijn oververtegenwoordigd in statistische lijstjes met verdachten, heeft de heer Bosman gelijk. Maar wederom laat zoiets onverlet dat het niet geldt voor ongeveer 94% van de Antillianen die hier in Nederland zijn. Zij zijn dus geen verdachten, maar zij worden wel degelijk meegenomen in de vlucht van dit initiatiefwetsvoorstel. Hoe verdedigt de initiatiefnemer dit?

Ik kom tot de inhoud van de wet. In zijn eerste reactie op het uiterst kritische advies van de Raad van State, naar aanleiding waarvan de initiatiefnemer zijn wetsvoorstel heeft aangepast, wordt gesteld: "Louter positieve, op integratie in Nederland gerichte maatregelen zijn daarenboven onvoldoende, omdat niet voorkomen wordt dat deze maatregelen ondergraven worden door de komst van nieuwe groepen". Dat is een beetje de koude plens water van de SGP. In die memorie van toelichting schrijft Bosman over het door Rutte II volledig afgeschafte integratiebeleid ook nog: "Volgens de Task Force Antilliaanse Nederlanders lijken een aantal projecten succesvol, maar tot adequate en voldoende maatschappelijke integratie van de probleemgroepen (...) hebben zij niet geleid". Waarom kiest de initiatiefnemer er dan niet voor om met betere voorstellen op het gebied van integratie te komen? De SP heeft signalen opgevangen, bijvoorbeeld uit Den Haag, waaruit blijkt dat er binnen de integratieprojecten onvoldoende kennisoverdracht was met betrekking tot de effecten van het integratiebeleid dat destijds werd gevoerd. Met andere woorden: dat kan veel beter. Het is zeer wel mogelijk dat dit een goed en positief effect heeft. De indiener vaart een zeer scherpe koers bij het opzoeken van mogelijkheden om extra eisen te stellen aan nieuwkomers. Waarom dat niet gedaan met andersoortige eisen? Ik krijg nu namelijk de indruk dat er vooral een drempel wordt opgeworpen voor nieuwkomers en dat er weinig werk wordt gemaakt van het aanpakken van de problemen waartegen nieuwkomers eventueel aanlopen. Waarom kiest de indiener daar niet voor? Dit wetsvoorstel doet mij nu een beetje denken aan eerdere pleidooien, bijvoorbeeld van de PVV, om Marokkanen die crimineel zijn en een Marokkaans paspoort hebben, uit te zetten naar Marokko. Ziet de indiener deze overeenkomst ook, ook al gaat het nu over Nederlanders die naar een ander deel van Nederland worden uitgezet?

De commissie-Meijers, al vaak genoemd vandaag, wijst ons op een groot aantal risico's en stelt onomwonden dat met dit wetsvoorstel van Antillianen tweederangsburgers worden gemaakt. Laat ik even een voorschotje nemen op iets wat de heer Azmani dadelijk vast gaat vragen. Ik roep nu even zijn interruptie in herinnering van de heer Schouw, over het arrest van de Hoge Raad uit 2000. Jazeker, dat ken ik. Meijers zegt hierover in de uitgebreide brief die de heer Azmani ongetwijfeld ook heeft gelezen: "De indiener trekt uit het arrest (...) ten onrechte de conclusie dat discriminatie op grond van nationale afstamming geen discriminatie op grond van ras [zou zijn]" en "De Hoge Raad heeft in dat arrest slechts het cassatiemiddel afgewezen waarin werd gesteld dat het onderscheid zoals gemaakt tussen Nederlanders in de Landsverordening Toelating en Uitzetting nooit geoorloofd zou kunnen zijn." Ik heb een wedervraag aan de heer Azmani, en ik zie hem nu al opstaan: kent hij het arrest van de Hoge Raad over Surinamers, van 5 juni 1975, waarin wordt gesteld dat onderscheid naar afstamming onderscheid naar ras is? Waarmee ik maar wil zeggen dat er weliswaar juridisch gekissebis mogelijk is over de vraag wanneer het nu wel of niet rassendiscriminatie is, maar dat er in ieder geval geen gekissebis in juridische zin mogelijk is over de terminologie. Ik kijk dan bijvoorbeeld naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, de Grand Chamber, Den Haag en anderen versus Tsjechië, waarin duidelijk wordt gesteld: "Where the difference in treatment is based on race, colour or ethnic origin, the notion of objective and reasonable justification must be interpreted as strictly as possible". De vertaling is: waar verschil in behandeling naar ras, kleur of etniciteit — en daar hebben we het in ieder geval wel over — wordt gemaakt, moet de striktst mogelijke uitleg, objectief en wezenlijk, worden gekozen voor de justificatie daarvan. Dus: zo strikt als mogelijk. Volgens de Commissie-Meijers betrof het hier nog een zaak van indirecte discriminatie. Zij stelt dat uit jurisprudentie blijkt dat bij gevallen van directe discriminatie de eisen zo mogelijk nog strenger zijn. Als je dit soort onderscheid maakt, moet dat dus voldoen aan de allerstrengste eisen. Daar plaatsen verschillende sprekers vandaag, onder wie ikzelf zeker ook, hun vraagtekens bij.

De heer Azmani (VVD):

De argumentatie van de Commissie-Meijers is mij ook bekend omdat ik die brief natuurlijk ook heb gelezen. Ik ben echter heel benieuwd of mevrouw Gesthuizen zelf de uitspraak van de Hoge Raad heeft gelezen en zelf heeft afgewogen hoe die uitspraak is bedoeld. Ik ben het inderdaad met mevrouw Gesthuizen eens dat, zoals ik al in mijn eerste termijn heb aangegeven, het recht niet zwart-wit is maar grijs en dat het gaat om de interpretatie. Ik vind het wel altijd vrij gemakkelijk — ik zeg overigens niet dat mevrouw Gesthuizen dat doet — als een bepaalde argumentatie van een commissie wordt ingebracht zonder dat men zelf kijkt naar hoe de afweging in de uitspraak er ligt. Dus mijn vraag is of mevrouw Gesthuizen zelf naar de uitspraak heeft gekeken.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Jazeker. Ook al lijkt het erop dat de woordvoerder van de VVD-fractie met enig dedain over onze permanente commissie van deskundigen in internationaal vreemdelingen-, vluchtelingen- en strafrecht spreekt, maar ik ben het wel met die commissie eens. Waarom? Zij houdt niet alleen de uitspraak van de Hoge Raad kritisch tegen het licht maar ook de interpretatie van de indiener van die uitspraak. Zij zegt daarmee dat de Hoge Raad met die cassatie niet heeft gezegd dat het nooit mogelijk kan zijn dit soort onderscheid te maken; men heeft alleen gezegd dat in deze zaak het cassatiemiddel ten aanzien van het onderscheid zoals gemaakt tussen Nederland en de landsverordening, nooit geoorloofd zou kunnen zijn. In déze zaak is dat cassatiemiddel afgewezen.

Ik heb nog een heel korte aanvulling. Volgens mij heb ik in het eerste stukje waarin ik op het wetsvoorstel inging, al gesteld dat er ook een verschil is in weging tussen de voorwaarden voor toelating op de Antillen en die in Nederland, omdat dit twee niet met elkaar vergelijkbare grootheden zijn. De Antillen zouden worden overspoeld als wij daar met zijn allen zomaar naar toe zouden mogen en dat is wat betreft Nederland niet het geval.

De heer Azmani (VVD):

Dat betekent dus ook dat er andere redenen voor Nederland aangelegen kunnen zijn om het voorbehoud te maken dat we binnen het Koninkrijk het vrije verkeer kunnen en willen reguleren. Dat is gedaan bij de vestigingsregelingen die andere landen ook kennen, ook binnen het Statuut en binnen de voorbehouden die we hebben gemaakt bij de verschillende verdragen, zoals het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het EVRM, waar mevrouw Gesthuizen uit citeert. Het liefst doen we dat met de Rijkswet personenverkeer …

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Dat klopt. Ik weet overigens niet of dit een derde termijn …

De heer Azmani (VVD):

Ik heb mijn vraag nog niet gesteld. Ik vervolg dan ook. Het liefst doen we dat met de Rijkswet personenverkeer, absoluut, maar op het moment dat je moet constateren dat de gevraagde medewerking niet wordt verleend, vraag ik mij af wat volgens de SP dan de oplossing van deze problematiek is. Wat zijn dan de voorstellen van de SP op dit punt?

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik dank de heer Azmani voor zijn lange vraag. Ik zou tegen hem willen zeggen: gaat u rustig zitten, ik kom er zo meteen op. De heer Azmani heeft namelijk gelijk: er zijn wel degelijk muizengaatjes in de verdragen te vinden, maar dan moeten de voorstellen die daaruit voortvloeien wel proportioneel zijn. En op dat punt legt de rechter in alle gevallen de lat het allerhoogst als mogelijk.

De commissie-Meijers wijst ons op een aantal risico's en stelt onomwonden dat met deze wet van Antillianen tweederangsburgers worden gemaakt. De vrees voor discriminatie waarover de commissie ons inlicht in haar brief, wordt bevestigd door andere instanties, te weten het College voor de Rechten van de Mens en het Overlegorgaan Caribische Nederlanders. Het College voor de Rechten van de Mens stelt: "Het wetsvoorstel werkt op deze manier stigmatiserend en vooroordeelbevestigend. Het wetsvoorstel werpt drempels op voor groepen die niet onder de doelgroep van het wetsvoorstel vallen en derhalve is het toepassingsbereik van het wetsvoorstel te ruim". Het Overlegorgaan Caribische Nederlanders stelt: "De beoordeling van iemand uitsluitend op basis van statistische kenmerken van een groep waartoe hij wordt gerekend en het ontbreken van een causale relatie tussen het individu en het aan hem toegeschreven kenmerk is onrechtvaardig". Ook wijzen de commissies op strijdigheid van het wetsvoorstel met de Wet bescherming persoonsgegevens aangezien bij aanname van dit wetsvoorstel bijvoorbeeld in de Gemeentelijke Basisadministratie geregistreerd zal moeten worden wat de etniciteit is van degene die wordt ingeschreven. Zulks is bij wet verboden en ik mag wel zeggen met goede redenen.

De initiatiefnemer neemt afstand van de opmerkingen die gaan over het gevaar van discriminatie. Het is niet gekopieerd van de heer Schouw, maar ik heb daarover letterlijk in mijn eigen spreektekst staan: dat siert hem. Het is namelijk heel erg goed dat hij voor iedereen die luistert heel erg duidelijk maakt dat het niet zijn bedoeling is met deze wet om te discrimineren. Daarmee is de uitvoerige onderbouwing van de diverse colleges die hun zorgen uiten en die tot hun oordeel zijn gekomen, echter natuurlijk niet weg. De diverse colleges wijzen op vijf verdragen dan wel wetten waarmee het initiatiefwetsvoorstel strijdig zou zijn op het punt van het maken van een ongeoorloofd onderscheid. Daaronder zijn het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het VN-verdrag tegen rassendiscriminatie. Artikel 1 van het VN-verdrag staat het maken van onderscheid tussen mensen met eenzelfde nationaliteit op basis van afkomst of nationale of etnische afstamming niet toe. Waarom meent de indiener dat zijn wetsvoorstel niet strijdig is met dit artikel? De commissie-Meijers gaat in haar reactie op het voorstel ook uitvoerig in op de jurisprudentie die het maken van onderscheid op basis van afkomst verbiedt. Ook wijst zij op het feit dat het Verenigd Koninkrijk tot 2002 een dergelijke regeling voor overzeese onderdanen had. Die regeling is echter ingetrokken toen het VK op de vingers werd getikt door de rechter. Nederland zou met het aannemen van een dergelijke wet het enige land in de Europese Unie zijn dat zijn overzeese onderdanen rechten ontzegd die de Europese Nederlanders wel hebben.

Ook wordt gewezen op de mogelijkheid dat andere Europese landen zelfs nadelige gevolgen zouden kunnen ervaren van deze wet, omdat mensen met wie de Nederlandse Staat probleem ervaart, zich dan tot andere EU-landen kunnen wenden en daar dan een succesvol beroep kunnen doen op de rechten die zij als EU-burgers hebben. Andere landen in de EU kunnen namelijk geen onderscheid maken tussen Europese en Caraïbische Nederlanders en kunnen derhalve degenen die in Nederland worden geweerd, op hun beurt niet de toegang tot hun land weigeren.

Ik kan mij ten slotte niet zo goed voorstellen dat de indiener zelf niet erkent dat er toch wel een beetje een gek onderscheid wordt gemaakt tussen de Europese Nederlanders die bijvoorbeeld werkloos zijn of een juridische misstap begaan en de Caraïbische Nederlanders. Als het goed is, worden die Europese Nederlanders wel gestraft na het begaan van een juridische misstap, maar zij worden daarvoor niet nog eens extra gestraft met een teruggeleiding naar de plek waar ze vandaan komen. Dit gaat echter wel gelden voor Caraïbische Nederlanders. Dat is toch een soort ongerijmdheid ten opzichte van datgene wat de indiener beoogt. Hij stelt namelijk dat hij niet wil discrimineren. Ik wil hierop graag een heldere reactie.

De voorzitter:

Bent u klaar met uw betoog?

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Nee, ik heb nog wat tekst.

Hoe staat de initiatiefnemer tegenover deze kritiek? In mijn ogen kan hij deze kritiek niet afdoen met een verwijzing naar zijn eigen goede bedoelingen. Die goede bedoelingen ten spijt, het gaat natuurlijk ook om het effect van het handelen. Dat handelen lijkt strijdig te zijn met een aantal wetten en verdragen die ook voor de SP-fractie van grote waarde zijn en waaraan niet getornd mag worden. Ook de Raad van State zinspeelt per slot van rekening op het gevaar van discriminatie, hetgeen door de rechter zal worden afgestraft. Hoewel de indiener zijn wet naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering heeft aangepast, blijft een aantal prangende vragen in relatie tot het bovenstaande evengoed onbeantwoord.

Zo stelt de Raad van State dat het onderscheid tussen Europese en Caraïbische Nederlanders een evenredig en effectief middel moet zijn om het beoogde doel te realiseren. Voorts dient te worden gewogen of de nagestreefde doelstelling niet langs een andere weg kan worden bereikt. Deze voorwaarden dienen strikt te worden uitgelegd nu het voorstel geen onderscheid maakt op basis van nationaliteit — op grond van artikel 3, eerste lid, onder c van het Statuut is immers sprake van ongedeeld Nederlanderschap — maar op grond van nationale afstamming of afkomst. Ingevolge de eerdergenoemde verdragsbepalingen, en meer in het bijzonder het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie (IVRD), dienen aan een dergelijk onderscheid extra zware eisen te worden gesteld. Dat is overigens precies het punt waarover de heer Azmani en ik zojuist een debat hebben gevoerd. In dit verband is met name van belang dat op grond van artikel 5, IVRD staten verplicht zijn om eenieder zonder onderscheid naar nationale of etnische afstamming het recht te verzekeren om zich binnen de staat vrijelijk te verplaatsen en te verblijven. Ook vraagt de Raad van State zich af of het, gezien de stelling van Bosman dat de problemen zich met name concentreren rond de Antillianen van Curaçao, wel houdbaar is om ook de Antillianen van Aruba en Sint-Maarten aan dezelfde wetgeving te onderwerpen.

Mag ik van de indiener een reactie op deze kritiek horen? De scherpe vraag die moet worden gesteld, luidt als volgt: is dit de enige wet die kan zorgen voor een oplossing voor de door de indiener en vele anderen geconstateerde problemen waarmee wij ons geconfronteerd zien? Met "wij" bedoel ik alle Nederlanders, dus niet alleen de Europese Nederlanders en ook niet alleen de Nederlanders die in dit deel van het Koninkrijk verblijven, maar ook de Antilliaanse Nederlanders buiten Nederland.

Hebben wij deze wet daar absoluut voor nodig? Is er geen andere optie waarvan we gebruik kunnen maken? Dat is sowieso een keiharde voorwaarde voor wetgeving die tot doel heeft de migratie binnen het eigen land te reguleren en zo een deel van de inwoners te beperken — dat zal ook de indiener zelf moeten erkennen — in hun recht zich vrij te kunnen bewegen. Anders is het initiatief strijdig met een aantal belangrijke grondrechten en principes. Ik hoop van harte dat het belang van deze rechten en principes ook voor de VVD-fractie geldt.

Het moge duidelijk zijn dat de SP zeer kritisch is over het initiatief. Daarom wil ik tot slot duidelijk maken welke vragen ik bij de initiatiefnemer, de heer Bosman, wil indienen. De antwoorden op deze vragen zijn bij onze overwegingen van groot belang.

Ten eerste. Dat er problemen zijn met een klein deel van de immigranten afkomstig van de Nederlandse Antillen wordt door velen erkend, ook door mij. Maar hoe groot zijn de problemen die door de heer Bosman aan de kaak worden gesteld relatief gezien? Hebben we de wet die we vandaag bespreken, nodig om deze problemen het hoofd te kunnen bieden? Is er geen andere uitweg denkbaar? De indiener heeft het over de bescherming van de rechtsstaat en de openbare orde et cetera. Als je niet rondloopt in een stad als Den Haag, waar relatief veel Antillianen komen, en je leest alleen maar die wettekst, heb je toch het idee dat de rechtsorde hier op zijn grondvesten staat te trillen en dat er iets heel dramatisch aan de hand is. Vindt de indiener dat dit klopt?

Ten tweede: is het wetsvoorstel proportioneel? Er zijn 144.000 Antilliaanse Nederlanders in Nederland. Een kleine minderheid daarvan is werkloos. Ongeveer 6% is verdachte volgens het Wetboek van Strafvordering. Dat zijn zo'n 8.500 mensen. Toch vallen alle toekomstige immigranten vanaf de Antillen onder deze wet. Hoe groot is de toename van het aantal in ons land verblijvende Antillianen de afgelopen jaren per saldo geweest? Uit cijfers bleek dat het de afgelopen tien jaar per saldo jaarlijks om ongeveer 500 mensen gaat. Van hoeveel mensen kunnen we verwachten dat ze ons een probleem gaan bezorgen? Gaat het om 20% van deze groep? Zou het dan werkelijk om 100 mensen per jaar gaan? Rechtvaardigt dat een wet als deze?

Ten derde: lost het voorstel van de indiener de problemen in het Caraïbisch deel van het Koninkrijk op? Acht de indiener het van belang dat deze problemen worden opgelost? Ziet hij voor Nederland een rol daarin?

Ten vierde: kan er sprake zijn van het ontstaan van tweederangs burgerschap? Is het voorstel discriminerend? Is het voorstel niet strijdig met internationale verdragen? Ik heb deze vragen reeds een aantal keren in mijn betogen gesteld. Ik zie uit naar de verdediging van de indiener, ook op de kritiek die hem ten deel is gevallen van diverse colleges alsook een deel van de Kamer.

Ten vijfde: welk effect heeft het voorstel volgens de indiener op de verhouding tussen Nederland en de Nederlandse Antillen? Ik denk dat het niet alleen uit de politieke discussie, maar ook uit de vele reacties die wij hebben ontvangen en die in de pers te lezen zijn geweest van bijvoorbeeld Antilliaanse Nederlanders, wel duidelijk is geworden dat dit voorstel bij een deel van deze mensen in zeer slechte aarde is gevallen.

De heer Fritsma (PVV):

Mevrouw Gesthuizen verwees in haar tekst even naar mevrouw Verdonk. Dat deed mij denken aan een wetsvoorstel van mevrouw Verdonk uit 2007 dat beoogde criminele Antillianen terug te sturen. De SP was toen fel tegen. Zij vond dat de problemen op een andere manier moesten worden opgelost en dat dit wetsvoorstel te ver ging. We hebben het gezien. De problemen zijn alleen maar erger geworden. Over het wetsvoorstel dat we nu bespreken, zegt de SP-fractie weer: dit gaat veel te ver, de problemen moeten op een andere manier worden opgelost. Erkent zij dat dit tot nu toe juist totaal niet is gebeurd en dat de problemen eerder erger zijn geworden? Waarom erkent de SP-fractie niet dat dweilen met de kraan open niet helpt als je integratieproblemen wilt oplossen en dat je toch echt iets aan immigratiebeperking moet doen of, zoals nu, vestigingseisen moet stellen?

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik kan hierover heel kort zijn: wat de heer Fritsma stelt, klopt niet. Sinds 2007 zijn de problemen niet veel groter en veel erger geworden. Ik noem bijvoorbeeld de gemeente Rotterdam, die volgens mij de Antillianengemeente bij uitstek was. Daar hebben mensen met hoog opgetrokken wenkbrauwen gezien welke wet er op hen afkwam. Ik ken genoeg mensen die dachten: waarom nu? We hebben de problemen de afgelopen jaren, ook al ging dat met de nodige struikelingen en met moeite, toch wel enigszins het hoofd geboden. Waarom komt deze wet nu? Dit is heel erg ontijdig. Wij dachten juist dat we op de goede weg waren. Ik kan mij voorstellen dat in de ogen van de PVV de problemen groot zijn geworden, want de PVV is de partij die elke keer de spotlights zet op het verschil tussen mensen en het zo veel mogelijk uitspelen van mensen, vooral in verkiezingstijd. Als je de kwestie op die manier aanvliegt, als je mensen willens en wetens tegen elkaar uitspeelt, worden de problemen inderdaad steeds groter.

De heer Fritsma (PVV):

Dit antwoord snap ik echt niet. Kijk naar alle integratierapporten, ook naar de rapporten die onlangs weer zijn verschenen. Kijk naar de gigantische oververtegenwoordiging ook van Antillianen in alle negatieve lijstjes, criminaliteit, overlast, werkloosheid en uitkeringsafhankelijkheid. Die cijfers liegen er echt niet om. Praat maar met mensen op straat die worden overvallen, die een mes op de keel krijgen, of die een vuurwapen tegen hun hoofd krijgen. Die mensen laat de SP in de steek als die partij de problemen niet wil oplossen door middel van immigratiebeperking of vestigingseisen. Dat zou te denken moeten geven.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik krijg altijd een ontzettend vieze smaak in de mond van de manier waarop de heer Fritsma heel gemakzuchtig probeert om de SP dit soort kwesties in de schoenen te schuiven. Het is verschrikkelijk als mensen te maken krijgen met een gewapend conflict. Het lijkt me dat geen enkele fractie het in haar hoofd haalt om te zeggen: Als je slachtoffer bent geworden van een geweldsincident, zoek je het maar lekker uit, want wij gaan niets voor je doen. Ik vind dat een gemakkelijk staaltje van retoriek. Ik heb erkend dat er problemen zijn. Ik heb ook erkend dat de indiener gelijk heeft, kijkend naar de statistiek die hij heeft aangeleverd. Het klopt dat er zorgwekkende statistische gegevens zijn. Ik heb in mijn betoog geprobeerd om genuanceerd weer te geven dat wij oog hebben voor de problemen die wij met zijn allen ervaren. Ik doel niet alleen op de Europese Nederlanders waar de heer Fritsma zich blijkbaar hard voor maakt, maar ook op de Antilliaanse Nederlanders in Nederland die het slachtoffer kunnen worden, dus van alle soorten criminelen en niet alleen van Antilliaanse Nederlanders. Die problemen bied je echter niet op de manier van de heer Fritsma het hoofd. Op deze manier speel je mensen tegen elkaar uit. Ik heb aan de indiener gevraagd wat precies zijn bedoeling is met de wet en of er op die manier een wetmatig onderscheid tussen mensen wordt gemaakt. Ik heb daar vraagtekens bij.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De SP besteedt een groot deel van zijn inbreng aan de kwestie van het maken van onderscheid tussen mensen. Mevrouw Gesthuizen verwijst ook veelvuldig naar het advies van de commissie-Meijers. De commissie-Meijers heeft hier een stevig oordeel over. Zij spreekt van het maken van onderscheid naar ras. Ook anderen vinden dit een discriminerend voorstel. De SP vraagt aan de indiener of er sprake is van een discriminerend voorstel, maar wat vindt de SP zelf?

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken, kijkend naar het wetsvoorstel, zoals dat naar de Kamer is gestuurd — ik moet het antwoord van de indiener nog horen — dat er op een aantal punten sprake is van strijdigheid met een aantal grondrechten, bijvoorbeeld het recht om niet te worden gediscrimineerd. Ik zeg niet dat alle verdragen die door de commissie-Meijers of het College voor de Rechten van de Mens worden genoemd, met voeten worden getreden.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik concludeer dat de SP het wetsvoorstel op een aantal punten discriminerend vindt.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ja.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Laar van de PvdA-fractie.

De heer Van Laar (PvdA):

Voorzitter. Ook de Partij van de Arbeid wil beginnen met het uitspreken van waardering voor de enorme inzet van de indiener van dit wetsvoorstel, de heer Bosman, die nodig was om dit initiatiefwetsvoorstel aan deze Kamer voor te leggen. Dat is een compliment waard.

In januari bezocht ik het Radulphus College in Willemstad op Curaçao. Ik sprak met leergierige jongeren, die daar havo en vwo volgen. Zij hebben een internationale blik en veel ambitie. Bijna allemaal zien zij hun toekomst in Nederland. In ieder geval willen zij naar Nederland komen om te studeren. De ervaring leert, dat velen daarna hier hun toekomst opbouwen. Voor veel jongeren op Curaçao, Aruba en Sint-Maarten ziet de toekomst er minder rooskleurig uit. Zij krijgen slecht onderwijs, maken hun opleiding niet af of groeien op in een onveilige omgeving; thuis en in de buurt.

De rapporten over de kinderrechtensituatie op de eilanden hebben een indringend beeld geschetst van alles wat er nog moet gebeuren om kinderen veilig en gezond te laten opgroeien en hun het onderwijs te bieden dat zij nodig hebben. De Partij van de Arbeid wil daarom blijven investeren in het onderwijs en in de kansen van kinderen, op alle Caribische eilanden binnen het Koninkrijk. Alleen zo kunnen wij sociale vooruitgang mogelijk maken.

Zoals gezegd, kiezen veel jongeren voor een toekomst in Europees Nederland; niet alleen de jongeren die hier komen om te studeren, maar ook de jongeren die hier nog minder kansen hebben dan op de eilanden. Zij zijn opgegroeid met Engels of Papiaments als moedertaal. Zij lezen of schrijven daardoor nauwelijks Nederlands. Het is voor hen een vreemde taal. Met veel van deze jongeren gaat het dan ook mis als zij naar Nederland komen. Hun problemen worden, zodra zij hier zijn, alleen maar groter. Zij komen terecht in een milieu, in wijken, waar criminaliteit niet zelden om de hoek ligt. De criminaliteitscijfers onder Antillianen in Nederland zijn schrikbarend hoog, namelijk tot ruim vijf keer zo hoog, ook onder meisjes. Bovendien neemt de criminaliteit nauwelijks af bij het ouder worden, zoals onder de meeste groepen. Pas na de leeftijd van 45 jaar dalen de criminaliteitscijfers van Antillianen substantieel.

Ook andere problemen zijn al jaren alarmerend. Tienerzwangerschappen komen in het Caribisch deel van het Koninkrijk tien vaker voor dan in Nederland en in Nederland onder meisjes van Antilliaanse origine ruim zes keer zo vaak als onder autochtone meisjes. Het probleem waaraan dit wetsvoorstel appelleert, is dus reëel en verdient aandacht. Ook de gemeenten waar veel Antillianen wonen, vragen al jaren om een oplossing en om een rem op de instroom van kansarme jongeren. Dat is precies de reden waarom de Partij van de Arbeid er al lang voorstander van is om te komen tot een regeling die voorkomt dat kansloze jongeren naar Nederland verhuizen. Jongeren die geen diploma hebben en de sociale vormingsplicht niet hebben afgerond, moeten worden tegengehouden als zij zich in Nederland willen vestigen. Zij moeten natuurlijk eerst hun opleiding afmaken. Een dergelijke regeling zou het beste als rijkswet kunnen worden vormgegeven. Helaas is die rijkswet er, ondanks jaren van overleg, nooit gekomen. Dit neemt niet weg dat wij daarvan voorstander blijven.

Er zijn vele pogingen gedaan om te komen tot een wet die de vestiging van Nederlanders van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten reguleert. Als je geen Nederlands spreekt, geen diploma hebt, geen werk en misschien al een strafblad, heb je op Aruba, Curaçao en Sint-Maarten weinig kansen, maar in Nederland vrijwel geen kansen. Hier naartoe verhuizen, is dan voor niemand goed. Niet voor de jongeren, die van de regen in de drup komen, en niet voor de Nederlandse samenleving, die te maken krijgt met criminaliteit of met mensen die jarenlang uitzichtloos in de bijstand terechtkomen. Het is beter dat deze jongeren op de eilanden een opleiding afronden. Ook de Partij van de Arbeid vindt het dus van belang om te komen tot een regeling die de vestiging van kansarme Antillianen in Nederland reguleert.

De wijze waarop een dergelijke regeling wordt vormgegeven, is echter van cruciaal belang. De uitwerking ervan luistert heel nauw. Voorkomen moet worden dat onderscheid wordt gemaakt op verkeerde gronden. Het te maken onderscheid moet proportioneel en gerechtvaardigd zijn. Dit initiatiefwetsvoorstel van de heer Bosman voldoet daar niet aan. In het wetsvoorstel worden mensen verschillend behandeld, op grond van hun afkomst. Het hangt er dus vanaf waar je wieg heeft gestaan of je wel of niet vrij naar Nederland mag komen. Nog erger: het wetsvoorstel maakt onderscheid tussen mensen op grond van de geboorteplaats van hun ouders. Daar heeft de PvdA principiële bezwaren tegen. Onderscheid maken op grond van afkomst is wat ons betreft uit den boze. Bovendien wordt er in het wetsvoorstel voor gekozen om alle Antillianen te belemmeren in hun vestiging in Nederland. Daarmee reikt het voorstel veel verder dan de doelstelling ervan, namelijk te voorkomen dat kansarme en criminele Antilliaanse Nederlanders naar Nederland komen. Dit is niet proportioneel en ook daar hebben wij fundamentele bezwaren tegen.

Wij kunnen dan ook niet voor dit wetsvoorstel stemmen. De Partij van de Arbeid wil zich richten op groepen die in Nederland voor overlast en criminaliteit zorgen. Dat zijn de inwoners van de eilanden met een strafblad of zonder diploma, die naar Nederland verhuizen. Van hen mogen wij vragen, zich alleen in Nederland te vestigen als zij werk of vermogen hebben, ondernemer zijn of hier willen studeren. Zonder plan, zonder toekomst, hebben zij in Nederland niets te winnen.

De heer Fritsma (PVV):

Ik vraag mij af hoe het in hemelsnaam mogelijk is dat de PvdA een handtekening heeft gezet onder het regeerakkoord. Daar staat namelijk letterlijk in: op basis van criteria zoals de landen Aruba, Curaçao en Sint-Maarten zelf hanteren, onder meer toets op strafblad en inkomen, komen we met een voorstel tot regulering van de vestiging van inwoners uit die landen in Nederland. U hangt nu een heel ander verhaal op. U keert zich nu juist tegen deze bepaling uit het regeerakkoord. Sterker nog, de Bosmanwet die we nu behandelen, gaat minder ver dan de vestigingseisen die we volgens uw regeerakkoord moeten overnemen van een land als Curaçao. Nogmaals de vraag: hoe is het in hemelsnaam mogelijk dat de PvdA-fractie dit verhaal houdt, terwijl er voor dit regeerakkoord is getekend?

De heer Van Laar (PvdA):

De wet van de heer Bosman maakt onderscheid naar geboorteplaats en geboorteplaats van de ouders. Wij nemen daar afstand van, omdat wij daar fundamentele bezwaren tegen hebben. Het regeerakkoord heeft het over inwoners. Dat is iets anders. Waar je woont, is iets anders dan waar je geboren bent. Daarnaast staat in het regeerakkoord niet "alle inwoners" en dat zeggen wij dus ook. Je moet binnen de groep inwoners specifieke groepen kiezen die hier in Nederland een uitzichtloos bestaan kunnen leiden. Dat zijn mensen zonder diploma of met een strafblad. Die mensen kun je inderdaad onderwerp maken van deze wet. Die kun je aan de vestigingseisen van deze wet laten voldoen, maar niet alle inwoners van de eilanden.

De heer Fritsma (PVV):

Als je een toets loslaat op strafblad en inkomen, zoals verwoord in het regeerakkoord, dan moet je die toets toch bij iedereen afkomstig van die eilanden doen? Dan kun je toch niet zeggen: we kijken alleen bij een afgebakende groep of ze voldoen aan inkomenseisen of dat ze een strafblad hebben? Je kunt toch geen onderscheid maken als je dit in de volle breedte in het regeerakkoord opschrijft?

De heer Van Laar (PvdA):

Dat kan wel. Sterker nog, het zal moeten. Doel en doelgroep van de wet moeten met elkaar in overeenstemming zijn. Als je kansarme of criminele Antillianen wilt weren, dan kun je niet alle Antillianen tot onderwerp van de wet maken. Als je een fundamenteel ander wetsvoorstel maakt, kun je vestigingseisen stellen aan mensen zonder diploma of met een strafblad. Voor alle andere mensen geldt dat zij bijvoorbeeld een nietvantoepassingsverklaring kunnen vragen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De Partij van de Arbeid wil dus een toets. Daarnaast wil zij dat woonplaats komt te staan daar waar nu staat afkomst. Dat lijken mij twee vrij simpele aanpassingen in deze wet. Betekent dit dat de PvdA na deze aanpassingen, die zij waarschijnlijk zelf zal indienen, gaat instemmen met dit wetsvoorstel?

De heer Van Laar (PvdA):

Het zijn geen simpele aanpassingen. Volgens ons zijn dit fundamentele aanpassingen. Een wet op geboorteplaats is iets heel anders dan een wet op inwonerschap. We hebben heel veel regelingen die toezien op inwonerschap. Belasting heffen doen we bijvoorbeeld op inwoners van bepaalde gebieden en niet op waar je geboren bent. Dat is echt een heel andere wet. Het zal aan de indiener zijn om te bezien of hij dat een goed idee vindt en of hij dus ook zijn wetsvoorstel overeenkomstig wil aanpassen. Het is niet aan ons om een initiatiefwetsvoorstel zo fundamenteel aan te passen dat de wetstekst in overeenstemming zou zijn met wat ik net zei.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Wij hebben als Kamer het recht op amendement. Wat ik bedoelde met "simpel", was dat het wetsvoorstel wetstechnisch simpel aan te passen is. Het is een kwestie van een paar woorden veranderen. Dus nogmaals de vraag: als deze aanpassingen worden uitgevoerd, als het wetsvoorstel op deze wijze wordt aangepast — ik zou het trouwens wel degelijk logisch vinden dat de PvdA die voorstellen zelf doet — zou de PvdA dan instemmen met dit initiatiefwetsvoorstel?

De heer Van Laar (PvdA):

Mevrouw Voortman schetst een beeld dat echt niet juist is. Het is niet simpel. Een inwonerschapsregeling heeft weer zo haar eigen complicaties. Denkt u maar aan een inwoner van bijvoorbeeld Curaçao die daar om bepaalde redenen wordt uitgezet en zich hier wil vestigen, wat volgens de regels hier niet kan. Daar zul je dan ook weer een oplossing voor moeten verzinnen. De uitwerking daarvan is ingewikkeld. Wij laten het graag over aan de initiatiefnemer of aan de regering om daar het initiatief toe te nemen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Het valt mij op dat de PvdA-fractie in haar eerste termijn al zegt: we stemmen tegen of niet voor deze wet, terwijl de beraadslaging net begonnen is en terwijl het debat betrekking heeft op een onderdeel van het regeerakkoord. Hoe moet ik dat duiden?

De heer Van Laar (PvdA):

Wij spreken ons uit over dit wetsvoorstel. Zoals de heer Azmani ook aan andere fracties vroeg: je moet als fractie de inbreng vanuit de verschillende commissies kunnen wegen. Dat hebben wij gedaan. Op basis daarvan komen wij tot de conclusie dat we deze wet in deze vorm zeker niet kunnen gaan steunen.

De heer Van der Staaij (SGP):

De wet in de huidige vorm? Dat klinkt al anders. Kan, als aan de punten die de PvdA-fractie noemt, tegemoet kan worden gekomen, het oordeel dus ook anders uitvallen? Het is gebruikelijk om dat aan het eind van de beraadslagingen te concluderen en niet aan het begin. Is er met de PvdA-fractie te praten over een formulering waarmee recht wordt gedaan aan bezwaren en aan de doelstelling om te komen tot regulering van de vestiging?

De heer Van Laar (PvdA):

Wij vonden het van belang om ons helder uit te spreken. We hebben twee fundamentele bezwaren, die we hier hebben neergelegd. Straks volgen er nog acht, die minder fundamenteel, maar desalniettemin ook belangrijk zijn. Als aan al die punten zou zijn voldaan in het wetsvoorstel zouden we daar positief tegenover staan.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik ga nog even verder op het laatste. Het gaat over nogal wat. Niet de minsten zeggen dat het wetsvoorstel in strijd zou zijn met allerlei verdragen. Het gaat dus over mensenrechten. Is het dan niet heel kies om te zeggen: we hebben fundamentele kritiekpunten, we gaan nu met de indiener in gesprek om te zien of we het kunnen omvormen, zodat we onze handtekening recht kunnen doen en niet een weekje voor de verkiezingen ineens zeggen: het regeerakkoord is toch niet ons akkoord?

De heer Van Laar (PvdA):

Wij hebben deze termijn niet gekozen. Ik neem er graag afstand van dat het moment van behandeling van deze wet van invloed zou zijn op ons standpunt. Voor het overige geldt dat het aan de initiatiefnemer is om een Kamermeerderheid te vinden. Als hij dat via de Partij van de Arbeid wil doen, gaan wij graag het gesprek aan, als hij dat via andere partijen wil doen, is dat aan hem.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Van Toorenburg.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik begrijp dat het antwoord "ja" is op de vraag of de Partij van de Arbeid, als het wetsvoorstel op fundamentele punten wordt aangepast, waarbij er meer recht wordt gedaan aan internationale verdragen, alsnog gaat instemmen met een zekere regulering die lijkt op de regulering die de eilanden zelf kennen ten aanzien van de toelating van jongeren die echt geen kans maken in deze samenleving.

De heer Van Laar (PvdA):

Ik heb helder uiteengezet dat we fundamentele bezwaren hebben tegen de wet in deze vorm, en hoe we de wet graag zouden zien. Dan zouden we er ook voorstander van zijn, zoals we dat al jaren zijn.

De heer Schouw (D66):

Ik gooi het over een andere boeg, want ik wil de heer Van Laar complimenteren met zijn fundamentele kritiek, die naadloos aansluit bij de kritiek die mijn eigen fractie heeft. Maar begrijp ik het goed dat hij zegt: criteria zoals geboorte, afstamming en hoofdvestiging zijn voor de Partij van de Arbeid niet acceptabel, maar wat wel acceptabel zou kunnen zijn, is een toets op strafblad en inkomen, want dat staat in het regeerakkoord?

De heer Van Laar (PvdA):

De wet zou alleen moeten toezien op een doelgroep die in overeenstemming is met het doel van de wet. Dat zouden bijvoorbeeld mensen zijn met een strafblad, zonder diploma. Daarmee wordt de groep een stuk kleiner en wordt het onderscheid dat wordt gemaakt ook veel proportioneler en anders.

De heer Schouw (D66):

Ik krijg toch graag een bevestiging op het punt van de drie criteria die de heer Bosman in zijn wet heeft gerommeld: geboorte, afstamming en hoofdvestiging. De juridische kritiek richt zich daarop: dat moet eruit. Er zou een andere wet moeten komen die de criteria strafblad en inkomen als kern neemt.

De heer Van Laar (PvdA):

Dit zijn twee stappen. Ten eerste moet het onderscheid veranderen van geboorteplaats naar inwonerschap. Ten tweede zou de groep die onder deze wet valt, veel kleiner moeten zijn: niet iedereen van de eilanden, maar alleen diegenen die geen diploma of een strafblad hebben. Dat zijn de twee beperkingen.

De Partij van de Arbeid maakt hier een heldere keuze: geen wet op basis van afkomt, geen wet die iedereen een vergunningsplicht oplegt. Wat wij altijd wilden en willen is een regeling die alleen de gang naar Nederland reguleert voor die groepen, die hier vrijwel zeker in de problemen terechtkomen. De jongeren van het Radulphus College moet geen strobreed in de weg worden gelegd. Dat is een fundamenteel ander voorstel dan het voorstel dat nu voorligt. Wij vragen de indiener hoe hij hier tegenaan kijkt.

Naast deze fundamentele en principiële bezwaren heeft de Partij van de Arbeid ook een behoorlijk aantal vragen bij dit wetsvoorstel. Ik vraag de indiener ook op deze vragen te reageren.

Als het recht op vestiging wordt ingetrokken …

De voorzitter:

De heer Schouw is nog iets vergeten, neem ik aan.

De heer Schouw (D66):

In de inleiding tot het blokje "fundamenteel" hoor ik de heer Van Laar zeggen dat het de voorkeur heeft van zijn fractie om er een rijkswet van te maken. Hij voegde er vervolgens nog fijntjes aan toe dat die voorkeur nog steeds bestaat. Ik wilde deze opmerking nog maken voordat wij overgaan van het blokje fundamenteel naar een meer praktisch blokje.

De voorzitter:

Wat is de vraag?

De heer Schouw (D66):

De vraag is of die voorkeur ook een voorwaarde is.

De heer Van Laar (PvdA):

Ik denk dat de indiener ook die voorkeur heeft. Hij heeft daarom ook een bepaling in de nota van wijzigingen laten opnemen dat zijn wet vervalt zodra er een rijkswet is. Dat zou de volgorde der dingen kunnen zijn.

De heer Schouw (D66):

Ik begrijp dat het dus geen voorwaarde van de Partij van de Arbeid is voor een wetsvoorstel dat de dingen regelt die wij vandaag met elkaar bespreken.

De heer Van Laar (PvdA):

Dat klopt, want anders zouden wij ons laten gijzelen door de onbereidwilligheid van een of meerdere landen in het Koninkrijk om overleg te voeren om tot een dergelijke wet te komen. Dat kan nooit het geval zijn. De problemen zijn — wij hebben dat ook zelf geschetst — dusdanig van aard dat een regeling wel gerechtvaardigd is, ook als de andere landen daar niet aan meedoen.

De voorzitter:

Gaat u verder met uw betoog, mijnheer Van Laar.

De heer Van Laar (PvdA):

Als het recht op vestiging wordt ingetrokken omdat mensen een ernstige bedreiging vormen voor de openbare orde, hebben mensen ook geen recht meer om hier te verblijven. Zou de termijn waarvoor iemand zijn verblijfsrecht verliest niet beter gemaximeerd moeten worden op bijvoorbeeld vijf jaar in plaats van op levenslang?

Als mensen volgens dit wetsvoorstel de toegang tot Nederland wordt geweigerd, mogen zij worden vastgehouden. Mijn fractie vindt dat dit aan regels moet worden gebonden. Heeft de heer Bosman erover nagedacht hoe lang zij mogen worden vastgehouden en waar? Zo ja, hoe denkt hij daarover?

Binnen dit wetsvoorstel is het hebben van een verzekering die de ziektekosten volledig dekt een van de voorwaarden tot vestiging. Wij zouden een dergelijke verzekering graag afsluiten, als deze zou bestaan, maar dit is volgens ons niet het geval. Is dit niet een onrealistische voorwaarde, vraag ik de indiener.

Als mensen binnen een jaar onvrijwillig werkloos worden, vervalt hun vergunning tot vestiging na enige tijd. Waarom heeft de indiener gekozen voor een termijn van een jaar en niet voor een kortere termijn?

Volgens de commissie-Meijers mogen burgers van de Europese Unie niet worden gedwongen de Unie te verlaten. Kan de indiener daarop ingaan en aangeven wat dit betekent voor zijn wetsvoorstel? Kan het kabinet aangeven of de lezing van de commissie-Meijers juridisch klopt en wat dit voor het wetsvoorstel betekent?

Het is onduidelijk wat de status zou zijn van iemand die op een beslissing wacht over de vergunningsaanvraag tot vestiging of van iemand die tegen de regels in zonder vergunning in Nederland blijft. Volgens de NRC van vorige week heeft de indiener gezegd dat zij nergens recht op hebben, of wellicht op het "bare minimum". Wij zouden een dergelijke situatie onfatsoenlijk vinden. Deze uitspraak staat ook op gespannen voet met artikel 20 van de Grondwet waarin het recht op bijstand staat omschreven. Wij horen graag hoe de indiener en de regering de status van Antillianen zonder vestigingsvergunning in Nederland zouden zien als dit wetsvoorstel zou worden aangenomen.

Het is niet duidelijk hoeveel de wet gaat kosten en waardoor de kosten gedekt gaan worden. Wij vinden dat eventuele legeskosten beperkt moeten zijn. Kan de indiener duidelijkheid verschaffen over de financiële consequenties van dit voorstel?

Kortom, de Partij van de Arbeid kan niet instemmen met het voorliggende wetsvoorstel. Wij hebben principiële bezwaren tegen het onderscheid naar afkomst en het tot doelgroep maken van iedereen die op Aruba, Curaçao of Sint-Maarten is geboren. Wij zoeken graag samen met de indiener of met het kabinet naar een regeling die strookt met onze principes en effectief is. Ik wacht daarom de reactie van de indiener op de eerste termijn van de Kamer met belangstelling af.

De heer Schouw (D66):

Ik heb een heel praktische vraag. Ziet de heer Van Laar het voor zich dat de initiatiefnemer met wat wijzigingen in het wetsvoorstel tegemoet kan komen aan de kritiek van de Partij van de Arbeid of meent hij dat er toch een heel ander initiatiefwetsvoorstel zou moeten komen?

De heer Van Laar (PvdA):

Er zou een fundamenteel ander wetsvoorstel moeten voorliggen, wil het de instemming krijgen van de PvdA. Hoe de indiener daarmee omgaat en of hij ervoor kiest om met ons of met anderen het gesprek aan te gaan, is aan de indiener. Of hij wijzigingen wil aanbrengen of het wetsvoorstel in ongewijzigde vorm wil doorzetten, is allemaal aan hem.

De heer Schouw (D66):

Dan concludeer ik dat de PvdA een advies geeft aan de indiener. Wil hij op de instemming van de PvdA kunnen rekenen, dan zal er een fundamenteel ander wetsvoorstel moeten komen. Wat we vandaag bespreken, kan de prullenbak in. Heb ik dat zo goed begrepen?

De heer Van Laar (PvdA):

Ja. Wij hebben aangegeven wat voor soort voorstel op onze instemming zou kunnen rekenen. Het is inderdaad aan de indiener om te besluiten hoe hij daarmee wil omgaan.

De heer Segers (ChristenUnie):

De vraag is nog altijd wat de aangepaste wet volgens de eisen van de PvdA-fractie betekent in relatie tot bijvoorbeeld het Statuut en het ongedeeld Nederlanderschap. Specifieker nog is de vraag of er bij de kleine groep die onder die andere wet zou vallen, nog altijd sprake kan zijn van vreemdelingendetentie voor Nederlanders.

De heer Van Laar (PvdA):

Volgens mij is dat precies de vraag die ik net al aan de indiener en de regering heb gesteld. Hoe moeten we omgaan met die status, het vasthouden et cetera? Daar willen we graag een antwoord op en duidelijkheid over.

De heer Segers (ChristenUnie):

Dat is een vraag die ik ook aan de PvdA-fractie wil stellen. De fractie zegt namelijk dat ze een andere wet wil. Ze wil dat een kleinere groep onder de wet valt en wil eisen stellen. De keerzijde daarvan is dat je mensen die niet aan die eisen voldoen, uitzet. Betekent dit dat wij Nederlanders binnen het Koninkrijk gaan uitzetten en dat er een vorm van vreemdelingendetentie zou kunnen gelden voor Nederlanders van Antilliaanse afkomst?

De heer Van Laar (PvdA):

De commissie-Meijers zet er vraagtekens bij of terugleiding überhaupt mogelijk is. Het gaat namelijk om Europese Unie-burgers die uit de Europese Unie verwijderd worden. De inwoners zijn wel Unie-burgers, maar de eilanden behoren niet tot de Unie. Dat is een fundamentelere vraag, die eerst beantwoord moet worden. Daarna komt de vraag hoe we daar handen en voeten aan gaan geven en wat dit betekent. De fundamentele vraag is wat ons betreft echter nog niet beantwoord.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik vind het jammer dat de PvdA hier niet onomwonden kan zeggen: geen Caraïbische Nederlanders in vreemdelingendetentie. Zo simpel zou het volgens mij wel moeten zijn. Ik heb nog een vraag over een punt dat de PvdA veelvuldig aan de orde stelde in het verslag, namelijk de opvattingen van de gevolmachtigde ministers en de andere vertegenwoordigers van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten. Zij waren onverdeeld negatief over dit wetsvoorstel. Ik vraag mij af welke conclusies de PvdA daaraan verbindt.

De heer Van Laar (PvdA):

De PvdA wil dat er een fundamenteel andere wet komt. We gaan er dan ook van uit dat die fundamenteel andere commentaren zal opleveren vanuit die kant van het Koninkrijk.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De commentaren uit de andere kant van het Koninkrijk waren erop gericht dat je komt aan het ongedeeld Nederlanderschap. Je kunt de groep weliswaar kleiner maken, of het criterium van woonplaats in plaats van afkomst invoeren, maar dat doet niets af aan het feit dat je toch komt aan het principe van het ongedeeld Nederlanderschap. Je kunt er dus van uitgaan dat de collega's hierover zeer kritisch zullen blijven. Nogmaals is de vraag wat de PvdA daarmee doet.

De heer Van Laar (PvdA):

Ook Curaçao heeft in de afgelopen jaren al grote stappen gezet, bijvoorbeeld in het maken van regels voor jongeren over of ze wel of niet mogen uitreizen en de sociale vormingsplicht. Voor een deel worden die regels niet gehandhaafd en voor een deel zijn ze niet effectief gebleken. Wel is het zo dat de eilanden dit probleem zeker erkennen en daar ook mee worstelen. Ik ga ervan uit, als we het gesprek over een ander soort wet aangaan, dat ze daar zeker commentaar op zullen hebben. Of dat minder negatief is of niet, kunnen we moeilijk voorspellen. Ik verwacht echter van wel.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik neem hier kennis van. Ik begrijp dat de PvdA-fractie zegt dat ze hier fundamentele bezwaren tegen heeft. Als ik het even praktisch en wetstechnisch bekijk: ik heb goed gehoord dat de PvdA de doelstelling van de wetgeving, de considerans, steunt. Die is dat het wenselijk is om regels te stellen betreffende de vestiging van Nederlanders van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten. Ook hoor ik op heel veel artikelen uit dit wetsvoorstel eigenlijk geen kritiek. Die hoor ik wel op het toepassingsbereik en een aantal formuleringen. Is de wet die de PvdA wil wel zo heel anders dan wat nu voorligt?

De heer Van Laar (PvdA):

Als je de doelgroep definieert op basis van geboorteplaats of inwonerschap, is er wat ons betreft een fundamenteel andere wet. Dat heeft ook juridisch vergaande consequenties. Als je vervolgens niet alle inwoners van de eilanden tot doelgroep benoemt, maar juist die groep die in Nederland weinig kansen heeft — mensen zonder diploma of met een strafblad — dan heb je het over een kleine minderheid van de totale doelgroep. Je spreekt dan dus over een heel andere wet, die ziet op een heel andere doelgroep. Aan die groep kun je vestigingseisen stellen. Daarin sluiten we ons aan bij de heer Bosman. Van hen kun je dus vragen: heb werk, heb vermogen, heb een onderneming, of ga studeren. Als je naar Nederland wilt komen, kom je niet zonder plan of toekomst.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik begrijp dat het vooral een politiek oordeel is om te spreken over een fundamenteel andere wet. Wetstechnisch gezien, qua toepassingsbereik, formulering en andere onderdelen kan het dus heel goed zijn dat het met wijzigingen op deze wet wel komt tot een wet die bredere steun heeft.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Ik wil namens de CDA-fractie ook de indiener complimenteren. Hij heeft echt zijn best gedaan om een wetsvoorstel aan de Kamer te presenteren waarmee wij het debat kunnen aangaan over de vraag hoe wij moeten omgaan met kwetsbare jongeren die naar Nederland komen, maar die hier uiteindelijk vastlopen en geen toekomst hebben. Dat is de kern van het ingediende wetsvoorstel dat hier voorligt en waarover verschillende sprekers ook al vele woorden hebben gezegd. Wel is heel erg duidelijk dat het een heel gevoelige wet is. Dat blijkt ook uit de reacties van de publieke tribune, uit de voorbereiding en van iedereen die meekijkt. Wij moeten daar ook niet omheen draaien. Het is een pijnlijke wet en het is gevoelsmatig een soms stigmatiserende wet. Wij hebben het over mensen die binnen een Koninkrijk wonen over wie wij zeggen dat er veel problemen zijn en dat wij willen kijken of wij de bewegingsvrijheid van die mensen niet zouden moeten inperken. Dat is een pijnlijke kwestie, maar het is een kwestie waarover wij het wel met elkaar moeten hebben. Wij hebben het daar ook al heel lang met elkaar over. Al vele jaren hebben wij het over de vraag wat wij toch in vredesnaam met die moeilijke doelgroep moeten doen.

Voorzitter, staat u mij toe daarover even iets persoonlijks te zeggen. Voordat ik hier in de Kamer kwam, ben ik zes jaar directeur geweest van een jeugdinrichting. Veel jongeren die naar Nederland zijn gekomen, waren een beetje verleid door hun vrienden die, lekker blingbling, zeiden: kom, wij maken het wel hier! Zij kwamen hier naartoe, in eerste instantie was dat bij een goedwillende tante die zei: breng het kind maar naar mij, want hier kan ik er een toekomst mee opbouwen. Uiteindelijk liep het fout in zo'n gezin. De jongere ging de straat op en uiteindelijk kwam hij in jeugdinrichting Den Hey-Acker terecht. Dat was echt een schrijnend iets en dat heeft mij echt heel erg veel verdriet gedaan. Dat is voor mij ook de reden geweest — en de staatssecretaris weet dat als geen ander — om hier te vechten voor een speciale wet voor jongeren. Een speciale adolescentenwet, die ervoor zorgt dat er meer maatwerk kan worden geboden als de jongeren in de problemen komen. Een wet, die ervoor zorgt dat er ook wordt gekeken naar hun kwetsbaarheid en hun ontwikkeling, want vaak zie je daarin een enorme achterstand.

Dat is het monster dat wij vandaag in de bek kijken en dat zijn de problemen waarvoor wij een oplossing moeten bieden. Wij mogen die problemen niet onderschatten en daarom heeft de CDA-fractie in de afgelopen decennia regelmatig, ook bij eigen moties, gepleit voor een toelatingsregeling. Laatstelijk was dat in 2004 bij de aangenomen motie-Sterk. Heel recentelijk, in 2010, hebben wij gestemd voor een motie van de heer Bosman, waarin de regering werd verzocht om te komen met een rijkswet personenverkeer, waarin een toelatings- en terugkeerregeling voor het gehele Koninkrijk wordt opgenomen op basis van het principe van de wederkerigheid. Feitelijk zei de heer Bosman: dit is wat wij nu zien, dit is het regeerakkoord en doe er wat mee!

Verschillende kabinetten hebben in de afgelopen jaren verkenningen uitgevoerd naar de wijze waarop wij het probleem van de immigratie van vooral die kansarme Antilliaanse jongeren naar Nederland zouden kunnen tackelen. Op welke manier kunnen wij daartegen maatregelen nemen en op welke manier kunnen wij een toelatingsprocedure maken die juridisch wel houdbaar is? Wij hebben daarvoor ook gekeken naar de wijze waarop de eilanden dat hebben gedaan. Welke bescherming hebben zij geboden? Er is gekeken naar een visumplicht, een beperking van de uitgifte van paspoorten, het Gemenebestpaspoort en verblijfsregelingen. De afgelopen tijd zijn allerlei zaken onderzocht, maar uiteindelijk is het van een toelatingsregeling nog niet gekomen. De kabinetten-Balkenende III en IV hebben ook de mogelijkheden onderzocht voor een rijkswet personenverkeer op basis van wederkerigheid. De achtergrondgedachte hierbij was dat de eilanden zelf toelatingsregelingen hebben en dat wij moeten kijken wat er hier op dat punt ook zou kunnen. Het is er echter nooit van gekomen. Ik denk dat de conclusie hier vandaag is dat het wel de beste weg is om met elkaar een regeling te treffen en om te kijken wat wij daar uiteindelijk mee kunnen doen.

Maar goed, wij spreken vandaag over een met veel moeite tot stand gekomen wet. Laten wij dan eerst het monster in de bek kijken, zoals ik eerder al zei, maar nu dan ook in juridische zin. Wij hebben hier discussie over de uitspraak van de Hoge Raad. Ik denk dat mevrouw Gesthuizen terecht heeft aangegeven dat daarover discussie is. De meeste leden hebben we vandaag vragen horen stellen aan de initiatiefnemer en dat is ook de meest koninklijke weg. Ik zou namens de CDA-fractie echter ook een vraag willen stellen aan het kabinet: kom eens met een lezing van hoe we dit moeten duiden. Het lijkt erop dat de Hoge Raad zegt dat het allemaal wel kan en dat we bepaalde verschillen kunnen maken, maar de vraag blijft natuurlijk of dit een muizengaatje is, of dit voldoende proportioneel is en of dit de wijze is waarop we dit moeten doen. Nogmaals: als je ziet welke problemen jongeren hebben in de werkloosheid, in de bijstandsuitkeringen, in het voortijdig schoolverlaten en in de criminaliteit, moeten we bij het nemen van een maatregel wel bekijken of die proportioneel en juridisch houdbaar is. Ik denk dat ik de juridische aspecten niet hoef te herhalen. Ik verwijs daarvoor naar wat D66 en de SP hebben gezegd over de verschillende regelingen, of het nou gaat om het Europees verdrag of om het internationale verdrag. Ik zou ook de initiatiefnemer willen verwijzen naar de zeer belangwekkende discussie die in de Eerste Kamer is gevoerd ter voorbereiding op het politieke debat over de Staat van de Unie. In hoeverre zijn daar zeer belangwekkende argumenten gedeeld over de vraag of dit allemaal eigenlijk wel kan? Als wij deze brug al over zouden gaan, zou het namelijk wel heel pijnlijk zijn als we er dan met elkaar achter moeten komen dat we iets hebben gedaan wat juridisch niet houdbaar is. Wij nemen hier niet met open ogen een wetsvoorstel aan dat strijdig zou kunnen zijn met mensenrechten, los van de problematiek. Dan moeten we met elkaar een andere weg verzinnen.

De eisen in het wetsvoorstel zijn helemaal niet zo gek. Het is helemaal niet zo gek om tegen mensen die hier al een poos hebben kunnen zijn, te zeggen dat zij, als zij niet beschikken over een opleiding, middelen van bestaan en een netwerk dat hen overeind kan houden, hier niet kunnen blijven. Dat is niet gek. Dat zijn namelijk de jongens die wij uiteindelijk in groten getale jeugdinrichtingen of de PI in Vught binnen zien komen. Dat wil je niet met elkaar; dat kunnen we niet willen.

Ik ben het met de PvdA eens: de pan is op het vuur gezet en kookt behoorlijk, ook gelet op alle reacties, maar maak daar uiteindelijk iets van wat wel te vreten is; mag ik dat zo plat zeggen? Wij willen er met elkaar voor zorgen dat we een rem zetten op de komst van jongeren met een strafblad die de mogelijkheden aan deze kant van het koninkrijk niet willen of kunnen pakken. Laten we ervoor zorgen dat zij niet hier uiteindelijk wegdrijven in pure ellende. Laten we dat met elkaar doen. Ik ben het met de PvdA eens dat je daarop zou moeten focussen.

Ik denk dat het goed is als de initiatiefnemer in zijn reactie ingaat op de discussie over afkomst, herkomst en inwoners. Ik denk dat we de discussie moeten aangaan over de vraag of de manier waarop dit is opgebouwd, de toets der kritiek kan doorstaan. Ik vraag de regering ook of zij de schouders eronder wil zetten. Wij vonden het namelijk, ook al gaat het niet om ons regeerakkoord, een belofte van deze regering dat op basis van door de eilanden zelf gehanteerde criteria een voorstel zou worden gedaan tot regulering van de vestiging van inwoners uit de landen in het Koninkrijk. Dat is een belofte van deze regering aan de Kamer. Ik vind dat we met elkaar moeten bekijken hoe we daar uiteindelijk uit kunnen komen.

Het heeft mij goed gedaan om heel veel mensen die vandaag hier op de tribune zitten of die luisteren, te spreken over deze wet, over hun boze kritiek en over hun felheid. Ik ben teleurgesteld over de mensen die aan de knoppen zitten op de eilanden. Als zij zo veel energie zouden steken in de toekomst van hun kinderen en wat minder in het fulmineren tegen deze wet, waren we misschien al een hele stap verder. Laat dat ook een uitnodiging zijn om misschien wel tot een gemeenschappelijke regeling te komen. Het probleem is te groot om er de ogen nog langer voor te sluiten.

De heer Schouw (D66):

Ik heb natuurlijk geluisterd naar dit interessante betoog, maar ik heb behoefte aan politieke duiding. Ik heb het zo verstaan dat het CDA heel dicht bij de PvdA staat en niet bij de heer Bosman en zijn initiatiefwet. Heb ik dat goed begrepen?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dat heeft de heer Schouw goed verstaan, maar dan op de wijze die de heer Van der Staaij terecht weergaf. Dit is een fundamentele wijziging, maar die is niet onmogelijk. Daarom heb ik het kabinet opgeroepen om hier de schouders onder te zetten en na te gaan of wij met de eilandverantwoordelijken tot een regeling kunnen komen. Nu wij die pan hebben opgezet, moeten wij er ook voor zorgen dat daar uiteindelijk iets uitkomt.

De heer Schouw (D66):

Zou het dan niet verstandiger zijn aan het kabinet voor te stellen zelf een wetsvoorstel te maken dat in overeenstemming is met het regeerakkoord in plaats van de heer Bosman het bos in te sturen, dit wetsvoorstel in de prullenbak te gooien en weer energie te steken in de opstelling van iets totaal nieuws?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik roep de initiatiefnemer en het kabinet op om met alle argumenten die vandaag zijn gewisseld en de inperkingen die zijn voorgesteld, te komen tot een regeling waarover wij al decennia spreken. Wij hebben dat ook niet miskend tijdens de behandeling van de staatkundige hervorming. Wij willen iets met elkaar, er ligt nu iets en wij hebben vandaag gesproken over de argumenten. Ik heb iedereen gehoord en niemand heeft de problemen ontkend. Laten wij kijken wat wij wel kunnen doen. Dat moet dan wel iets zijn wat juridisch houdbaar is en recht doet aan iedereen.

De heer Bontes (Bontes):

Voorzitter. Alleereerst spreek ik mijn waardering uit voor de heer Bosman. Uit eigen ervaring weet ik hoeveel werk het opstellen van een initiatiefvoorstel met zich brengt; ik denk daarbij aan de partneralimentatie. Mijn welgemeende complimenten.

Het voorstel van de heer Bosman behandelt een belangrijk onderwerp: de toestroom van veel kansarme Antilliaanse immigranten naar ons land. Laat ik vooropstellen dat ik niet tegen immigratie ben, maar ik ben wel tegen kansarme immigratie. Immigratie moet Nederland voordeel opleveren en geen nadeel. Bij het Nederlandse immigratiebeleid sinds de jaren zestig van de vorige eeuw kunnen dan ook zeer grote vraagtekens worden geplaatst. Dat voert te ver voor dit debat.

Meer dan één op de vijf Antillianen in Nederland komt in aanraking met de politie. Van de vier grote groepen niet-westerse allochtonen — Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen — scoren de Antillianen het hoogst. Die groep laat de hoogste criminaliteitscijfers zien. Verder komt onder Antillianen gemiddeld twee keer zo veel schooluitval voor en zijn Antillianen vaker werkeloos en hebben zij vaker een uitkering. Dat zijn helaas de harde feiten. Of wij het nu leuk vinden of niet, het is nu eenmaal zo. Antillianen bevinden zich te vaak in een uitzichtloze situatie. Wij mogen daar niet van wegkijken.

Nu de problemen met Antillianen in Nederland helaas relatief groot zijn, is niets logischer dan dat wij de toestroom van de eilanden Aruba, Curaçao en Sint-Maarten proberen te beheersen. Doen wij dit niet, dan zullen de problemen alleen maar groter worden. Zachte heelmeesters maken stinkende wonden. Al meer dan twaalf jaar geleden zei professor Fortuin: niet dweilen met de kraan open. Ik ben dan ook blij dat de VVD die lijn heeft opgepakt. Dat is overigens geen sollicitatie bij de VVD, maar ik ben daar oprecht blij mee.

Het wetsvoorstel stelt zes criteria aan immigranten uit Aruba, Curaçao en Sint-Maarten die langer dan zes maanden in Nederland willen verblijven. Zij moeten de Nederlandse taal voldoende beheersen, en aantoonbare middelen van bestaan en een startkwalificatie hebben. Zij mogen geen justitieel verleden hebben en geen gevaar opleveren voor de openbare orde. Daarnaast moeten zij beschikken over een bewijs van uitschrijving uit het bevolkingsregister van een van de eilanden. Het zijn naar mijn overtuiging stuk voor stuk zeer terechte eisen, die eigenlijk al tijden geleden hadden moeten worden ingevoerd.

Tot slot. Ik vraag mij af of het voorstel zoals het er nu ligt, relatief simpel te omzeilen is. Ik vraag de heer Bosman of de in zijn voorstel gestelde criteria ook gelden voor Antillianen die zich eerst een tijdje in bijvoorbeeld België vestigen en daarna naar Nederland verhuizen. De heer Schouw bracht dat ook al naar voren. Ik stel de vraag vanuit een ander perspectief, maar in de praktijk moet het wel gaan werken. Ik zou graag zien dat de heer Bosman daar in zijn tweede termijn op terugkomt. Hoe kijkt hij aan tegen deze mogelijke België-route? Heeft hij daar een oplossing voor? Graag hoor ik een duidelijk antwoord op mijn vraag.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Dank u wel. Hiermee zijn wij aan het eind gekomen van de eerste termijn van de Kamer. De behandeling van het wetsvoorstel zal op een nader moment worden voortgezet, uiteraard in overleg met de initiatiefnemer. Ik dank de aanwezigen in de voorzittersloge en de toehoorders op de publieke tribune.

De vergadering wordt van 13.07 uur tot 14.14 uur geschorst.

Naar boven