13 Tarieven Commissie voor de milieueffectrapportage

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet milieubeheer (tarieven Commissie voor de milieueffectrapportage) (33686).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Smaling (SP):

Voorzitter. Nederland is een land met veel mensen en weinig grond. We moeten alles op de vierkante meter doen. Gelukkig zijn we daar redelijk in getraind en zijn we ook in staat te genieten van een sloot met een paar eenden, desnoods tussen de muur van de Betuwelijn en de A15 in. Maar dit "microgenieten" staat wel steeds meer onder druk. De tendens in wetgeving rond ruimtelijke ordening en milieu is er een naar minder inspraak, minder beroep en bezwaar, minder onderzoeken, minder alternatieven, minder welstandsonzin en naar sneller en beter doorpakken. Het probleem met de titel van dit veel geroemde en geciteerde rapport van Elverding is dat "sneller" min of meer synoniem wordt verklaard met "beter". De minister heeft pas nog gemerkt dat de rechter dat in het geval van de A10 West niet met haar eens is. Ik kan talloze andere voorbeelden noemen waarbij sneller helemaal niet beter is, maar dat valt misschien een beetje buiten de orde van dit debat.

Doordachte een doorwrochte keuzes maken met betrekking tot ruimtelijke ordening en kwaliteit van lucht, water en bodem is van groot belang voor Nederlanders en vindt zijn grondslag in bestemmingsplannen en de daaraan ten grondslag liggende structuurvisies. Veel mensen zijn vertrouwd met de milieueffectrapportage en het instrument begint zich internationaal ook steeds meer te ontwikkelen. Binnen de EU bestaat natuurlijk reeds lang een richtlijn, maar ook in ontwikkelingslanden maakt het steeds meer opgang en dat is een goede zaak, gezien de milieusituatie in veel landen.

De grote MER-expertise in Nederland is te meer waardevol daar wij juist op de vierkante meter keuzes en afwegingen moeten maken, omdat er altijd sprake is van belangenafwegingen, van kleine ontwikkelingen tot windmolenparken, Natura 2000-aanwijzingen of schaliegaskwesties, en omdat de commissie als waakhond en ook als achtervang fungeert. Dat voorkomt wachtrijen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Het kabinet-Rutte I heeft fors het mes gezet in een aantal zaken van grote publieke waarde, zoals cultuur, ontwikkelingssamenwerking en milieu. Het verbaast me in die zin niet dat destijds de commissie voor de m.e.r. ook tot de beoogde slachtoffers hoorde. Als de Raad van State dan zegt dat de regering verzuimd heeft om nut, noodzaak en gevolgen goed in kaart te brengen, schrik ik wel een beetje. Echter, met de PvdA weer in de coalitie, van oudsher toch een partij die ruimtelijke ordening en milieu een warm hart toedraagt en daar ook veel expertise in heeft, verwacht mijn fractie dat de soep hier vandaag minder heet wordt gegeten dan de minister haar opdient. Een MER zoals wij dat kennen, beschermt publieke goederen. Het gaat om schone lucht, om het behoud van uitzicht, bescherming tegen lawaai, stank of fijnstof. De Raad van State geeft aan dat de waarde hiervan slecht is afgewogen tegen de opbrengsten van de bezuiniging. Misschien dat de minister daar nog eens op in kan gaan?

De wetswijziging beoogt de Commissie voor de m.e.r. nog voor een periode van vier jaar een basisfinanciering te geven van 2 miljoen euro per jaar, waarna de commissie alle inkomsten uit de markt moet halen. De minister vindt ook dat de voornaamste opdrachtgevers, gemeenten en provincies, zelf moeten bepalen wanneer er behoefte is aan een MER, als die tenminste niet verplicht is, en dat er als gevolg daarvan geen noodzaak is dat het Rijk een Commissie voor de m.e.r. blijft financieren.

Mijn fractie brengt hier graag drie punten tegenin en verzoekt de minister om een reactie. Ten eerste: een institutie zoals de Commissie voor de m.e.r. heeft wel een klantenkring op diverse bestuurlijke schaalniveaus, maar je zou als regering de continuïteit van een dergelijke kwaliteitsborgende instelling moeten behouden. Dan is 2 miljoen euro per jaar geen bedrag waar we wakker van hoeven te liggen. Ten tweede valt er niet te verwachten dat lagere overheden erg scheutig zullen zijn met het aanvragen van MER's als die niet verplicht zijn. Als het niet hoeft, zullen ze het eerder niet doen, en dan moet de rechter er weer aan te pas komen wanneer partijen zich benadeeld voelen door een ontwikkeling. Dit valt grotendeels te verklaren uit slinkende budgetten als gevolg van nieuwe taken die voortvloeien uit de decentralisatiedoelstellingen, en als gevolg van tegenvallende inkomsten, bijvoorbeeld uit de grondexploitatie waar wij ook graag over praten met de minister. Ten slotte neemt de kwaliteit van MER's af. De opdracht wordt gegund aan de laagste bieder, maar die levert steeds vaker ook mindere kwaliteit. De rol als waakhond is daarmee belangrijker geworden dan die al was. Een recente MER die betrekking had op het goederenvervoer in Oost-Nederland bijvoorbeeld, oogstte veel kritiek van de Commissie voor de m.e.r. en moest daardoor een aanvullende fase in.

Wij stellen de minister voor om de Commissie voor de m.e.r. een budget toe te kennen van 1,9 miljoen euro per jaar, ongeveer conform het voorstel, maar om dit niet te beperken tot een afbouwfase van vier jaar. Doen we dat namelijk, dan is het over een paar jaar over en sluiten, vrezen wij. Laten wij dit mooie instituut, deze mooie institutie ook, die zo nadrukkelijk een rol speelt in de borging van de aanblik van stad en land en de kwaliteit van de leefomgeving, niet de nek omdraaien. Via een amendement met collega Van Veldhoven van D66 vraag ik de minister om de continuïteit van het bureau te garanderen, waarbij de advisering dan voor zover het niet om wettelijke verplichtingen gaat, uit de markt kan worden gerealiseerd. Dit lijkt mij een schappelijk voorstel en ik hoop van harte dat de minister dat omarmt. Of ik dan meteen het nummer "Formidable" voor haar ga zingen, weet ik nog niet, maar dat zullen we zien.

De heer Remco Dijkstra (VVD):

Voorzitter. Als VVD'er ben ik voor meer vrijheid van het individu en daar hoort een kleinere overheid bij. De vraag is altijd welke taken de overheid nog moet doen en welke taken aan de maatschappij kunnen worden overgelaten. Ik deel het uitgangspunt dat de overheid moet bezuinigen. Ik vind dat iedere (semi-)overheidsinstantie daaraan een bijdrage moet leveren. Mijn uitgangspunt is ook dat we, waar kunnen, de kosten zoveel mogelijk moeten neerleggen bij degene die ze heeft gemaakt. De VVD steunt dan ook het financiële voorstel van de minister. Op dit moment kunnen provincies en gemeenten — wij noemen dat "het bevoegd gezag" — bij de start van een m.e.r.-procedure vragen welke informatie in een m.e.r. moet komen. Dat gaat dan om een vrijwillig advies over de reikwijdte en het detailniveau van de informatie. Een goede m.e.r. heeft ook voordelen, want die helpt om de procedure beter te doorlopen, zeker als je later bij de Raad van State komt. Kortom, het kost wat, maar dan heb je ook wat. Die afweging blijft echter altijd bij de aanvrager.

Bij een uitgebreide m.e.r.-procedure — denk aan infrastructuurprojecten — schrijft de wet een verplichting voor. Dan is een passende beoordeling, bijvoorbeeld van de milieu- en natuureffecten, nodig. De VVD wil weten of het niet wat minder en eenvoudiger kan. Waarom moet er per se een verplichting zijn? Zijn er projecten, met name van initiatiefnemers buiten de overheid, die een uitgebreide m.e.r.-procedure moeten ondergaan? Waarom geldt voor hen die verplichting om te laten toetsen door de Commissie voor de m.e.r.? Kan dat niet op een andere manier? De initiatiefnemer heeft immers geen keuzevrijheid. Als de initiatiefnemer van mening is dat het zonder moet kunnen, dan is dat toch zijn eigen recht? In hoeverre moet de verplichting voor een uitgebreide m.e.r.-procedure blijven gelden als de aanvrager ook verplicht daarvoor moet betalen? Het is geen keuze maar een eis, opgelegd door de overheid.

Een andere vraag is of er niet op de een of andere manier voor gezorgd kan worden dat het aantal m.e.r.'s — milieueffectrapportages — vermindert, zeker bij kleine initiatieven met een relatief laag of verwaarloosbaar milieueffect. Dat scheelt in kosten en tijd en levert uiteindelijk welvaartswinst op. De VVD is daarom benieuwd wat de minister denkt van een drempelwaarde. Welke mogelijkheden ziet de minister om een drempelwaarde door te voeren? Kan dat in de huidige wetgeving of kan dat misschien op een andere manier? Natuurlijk dient dat juridisch stand te houden. Uit recente richtlijnen — artikel 10 van de richtlijn uit 2011 — begrijp ik dat elk land de eigen speelruimte voor de m.e.r. kan benutten. Laten wij het eenvoudiger maken. Ik hoor graag een reactie van de minister op mijn twee punten: de verplichting en de drempelwaarde. Dank u wel.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. De SGP-fractie steunt dit wetsvoorstel, maar heeft toch een paar kritische vragen over de vormgeving en de uitvoering ervan. Het betreft vier punten waarvan ik er in deze termijn in elk geval drie hoop te noemen. De minister heeft ervoor gekozen om de tarieven te laten opstellen door de Commissie voor de m.e.r. zelf, waarna de minister ze al dan niet goedkeurt. De Raad van State plaatst hierbij een kritische kanttekening. Ook de Commissie voor de m.e.r. heeft de minister gevraagd om de tariefstelling op zich te nemen. Dat is niet voor niets. De SGP-fractie vraagt zich af waarom de minister niet ervoor heeft gekozen om zelf de tarieven vast te stellen met daarbij een adviserende rol voor de commissie, dus eigenlijk omgedraaide taken. We moeten voorkomen dat de Commissie voor de m.e.r. zich rijk gaat rekenen. De minister zal dat zeker tegengaan, maar mijn fractie kan zich ook een manier voorstellen om dat te blokkeren. Hoe gaat de minister beoordelen of de Commissie voor de m.e.r. niet te hoog zit? De minister heeft al ervaring met het vaststellen van tarieven omdat zij nu ook al de tarieven voor vrijwillige adviezen vaststelt.

Het tweede punt is dat het bedrijfsleven indirect te maken heeft met de tarieven. Wordt bij het beoordelen van de tariefstelling ook het bedrijfsleven als indirecte gebruiker betrokken? Ik doel daarmee niet alleen op VNO-NCW maar ook op LTO Nederland als vertegenwoordiger van onder meer veehouderijbedrijven die regelmatig een m.e.r.-advies nodig hebben.

Een derde punt is een zorgpunt met betrekking tot de wijze waarop de tariefstelling wordt vormgegeven. Voor individuele projecten en aanvragen geldt dat de tarieven niet hoger mogen zijn dan de voor de betreffende projecten en aanvragen gemaakte of te maken kosten. De huidige tariefstelling bij vrijwillige adviezen is volgens mij erg grofmazig en doet geen recht aan de werkelijkheid. Ik denk bijvoorbeeld aan het huidige natuurbeschermingsregime. Voor relatief kleine projecten in bijvoorbeeld de veehouderij is al een passende beoordeling, een uitgebreide procedure en dus een verplicht m.e.r.-advies nodig. Het mag niet zo zijn dat er dan €15.000 of meer in rekening wordt gebracht, terwijl de legeskosten in bijvoorbeeld de provincie Noord-Brabant ongeveer €3.000 bedragen. Het doorberekenen van de adviestarieven in de leges zou er immers toe kunnen leiden dat ondernemers niet meer €3.000, maar opeens €18.000 voor een vergunning moeten betalen. Dat zou uit het lood slaan. Naar ons idee moeten wij dat gewoon voorkomen. Gaat de minister dergelijke situaties voorkomen en, zo ja, hoe? Wij overwegen een motie op dit punt. Doorgaans komen wij bij deze minister echter nooit tot het indienen van moties, vanwege haar ruimhartige en royale toezeggingen. Wij zien dus hunkerend naar haar reactie uit.

Omdat ik nog wat tijd heb, noem ik mijn vierde punt. Dat betreft het amendement van de heer Smaling over het in stand houden van het commissiebureau voor rekening van de minister. De SGP voelt daar wel wat voor. Zo is er een directere koppeling tussen individuele adviesaanvragen en de kosten van de bijbehorende advisering. Dat geeft duidelijkheid. Ik hoor graag de reactie van de minister hierop.

De voorzitter:

Dan geef ik tot slot het woord aan mevrouw Cegerek. Zij houdt vandaag haar maidenspeech. Zoals gebruikelijk, mag zij niet worden geïnterrumpeerd.

Mevrouw Cegerek (PvdA):

Voorzitter. Het is heel spannend om hier te mogen staan. Afgelopen jaar heb ik twee nieuwe rollen gekregen. Ik ben beëdigd als Tweede Kamerlid en kort daarna ben ik voor het eerst moeder geworden, van een lieve zoon. Het zijn twee dromen die vlak achter elkaar uitkwamen. Ik sta nu voor de uitdaging om te tonen dat werken en moeder zijn goed samengaan. Dat zien wij nu als vanzelfsprekend, maar dat is het nog niet zo lang. Tot 1957 was bij wet geregeld dat vrouwen zodra zij trouwden een toegewijd echtgenote, moeder en huisvrouw moesten zijn. Tot die tijd werd je als gehuwde vrouw of moeder ontslagen uit overheidsfuncties en bepaalde de wet dat je als vrouw handelingsonbekwaam was. Dankzij de inspanningen van Corry Tendeloo, Kamerlid voor de PvdA, zijn deze wetten afgeschaft. Zo hebben de sociaaldemocraten in dit parlement vaker vooruitgang geboekt. Niet door mensen angst aan te praten, maar door zaken te regelen waarbij mensen vooruit werden geholpen. Denk aan het kiesrecht voor vrouwen en denk aan de AOW als verplichte verzekering voor iedereen door Vadertje Drees.

Ik kan hier vandaag staan als Tweede Kamerlid omdat mijn partijgenoten in Gelderland mij hebben voorgedragen als kandidaat-Kamerlid. Ik wil hen hiervoor bedanken. Voor alles wat ik tot nu toe heb kunnen doen in mijn leven, heb ik vooral veel steun gehad van mijn moeder. Mijn vader is helaas overleden toen ik 15 jaar was en mijn moeder heeft mij alleen opgevoed. Haar kracht en sterke persoonlijkheid zijn altijd een voorbeeld voor mij geweest. Ze zegt nu vaak tegen me dat ik me er elke dag bewust van moet zijn wat de waarde is van mijn zetel in Den Haag. Ik wil vandaag in het bijzonder mijn moeder bedanken voor al haar steun.

Mijn ouders komen uit Turkije en ikzelf ben geboren en opgegroeid in Apeldoorn. Hoewel ik hier geboren ben, heb ik mijn hele leven moeten uitleggen waarom ik anders ben. Ik hoop dat mijn zoon dit over 30 jaar niet hoeft te doen en dat hij geaccepteerd wordt om wie hij is. In dit land maakt het helaas nog steeds uit of je Jan heet of Yasin, zoals mijn zoon. Nu zie ik nog te veel witte organisaties aan de ene kant en onbenut talent aan de andere kant. Te vaak nog blijft het onbekende onbemind. Als we dat kunnen veranderen, wordt Nederland een stuk sterker.

Het is precies twaalf jaar geleden dat ik politiek actief ben geworden. Als student bestuurskunde rolde ik de lokale politiek in. Ik ben vier jaar raadslid geweest en daarna ruim zes jaar lid van Provinciale Staten. Nu sta ik hier als lid van de Tweede Kamer. Ik heb me als kandidaat-Kamerlid aangemeld vanuit Berlijn, de stad waar John F. Kennedy zijn legendarische woorden "Ich bin ein Berliner" sprak, een tekst waarmee hij solidariteit uitsprak. Solidariteit tussen de Amerikanen en de inwoners van West-Berlijn. Dat optreden van Kennedy was een inspiratiebron voor mij. Ook ik strijd voor solidariteit. Ik strijd voor spreiding van kennis, macht en inkomen en ik hecht aan een goede spreiding daarvan over de Randstad, maar ook over de regio's, over Limburg over Oost-Nederland en ook over het noorden van het land. Ik hoop een brug te kunnen slaan tussen oost en west. Tussen Oost en West in Nederland, maar ook internationaal.

Ik wil bestaande bruggen tussen mensen versterken. Om mensen vooruit te kunnen helpen, moet je verbindingen kunnen leggen. In mijn stad, mijn provincie en mijn land wil ik strijden voor een mooi, groen land waar de mensen zich bewust zijn van hun omgeving. Ik wil strijden voor gelijke kansen voor iedereen, ongeacht kleur, geloof, geaardheid en geslacht. Niet uit welk milieu je komt, moet je ergens brengen, maar iedereen in een goed milieu laten belanden zal een van mijn ambities zijn. Ik weet uit eigen ervaring dat dit niet makkelijk is. In tijden van crisis is stilstaan voor mij en de Partij van de Arbeid geen optie. Als mijn partij een probleem moet worden aangepraat, dan zie ik als het grootste probleem van de Partij van de Arbeid het succes van de sociaaldemocratie.

Nu wil ik een brug slaan naar het debat van vandaag. Voor ons ligt het wetsvoorstel Wijziging van de Wet milieubeheer (tarieven Commissie voor de milieueffectrapportage). De bedoeling van het wetsvoorstel is dat het bevoegd gezag dat om een advies vraagt, zelf de kosten van zowel de verplichte adviezen als de vrijwillige adviezen gaat betalen. De Partij van de Arbeid ziet een belangrijke meerwaarde in de vrijwillige adviezen die in een vroeg stadium in projecten worden uitgevoerd. Daarmee kan de besluitvorming over projecten sterk verbeteren. Door in een vroeg stadium te investeren in goede besluitvorming, zoals de commissie-Elverding ook aangeeft, kan tijd gewonnen worden in het latere traject.

Het zou een ongewenste neveneffect van deze maatregel zijn als zou blijken dat er minder vrijwillige adviezen worden gevraagd en dat de procedures daardoor weer langer en duurder worden. Nu al blijkt dat sinds de invoering van de beperkte eigen bijdrage voor vrijwillige adviezen, het aantal vrijwillige adviezen sterk is afgenomen. Daarbij speelde natuurlijk ook mee dat het crisis is en er simpelweg minder projecten worden uitgevoerd.

Wij hebben daar onze zorgen over en we willen daarom graag de evaluatie verbreden die de minister aangekondigd heeft voor 2016. Ik heb daar een aantal vragen over, want we willen dat het volgende punt meegenomen wordt in de evaluatie. Klopt het dat het aantal vrijwillige adviezen is afgenomen sinds de invoering van de vrijwillige bijdrage? Zo ja, zijn er nu al gevolgen voor de lengte van de planprocessen?

Mijn fractie ziet het gevaar dat bij de projecten waar nu geen vrijwillig advies voor wordt gevraagd, in een later stadium blijkt dat extra aanpassingen en advies nodig is. Dat kost dan meer geld en moeite dan het niet-aanvragen van het vrijwillige advies aanvankelijk heeft opgeleverd. Bovendien zou het minder aanvragen van vrijwillig advies kunnen leiden tot meer beroepsprocedures en dat kost uiteindelijk ook meer geld. Vandaar dat mijn fractie graag wil dat dit bij de evaluatie betrokken wordt. Ik overweeg op dit punt een motie in te dienen, maar ik hoor eerst graag de reactie van de minister.

Ik heb de amendementen van de SP gezien. Wij delen de zorg dat er risico's aan het wetsvoorstel zitten, maar zien ook de voordelen van deze wetswijziging. Ze haalt de vanzelfsprekendheid weg om altijd vooraf advies te vragen, zonder erbij na te denken wat nut en noodzaak daarvan is. Wat ons betreft, moet uit de evaluatie in 2016 blijken of de voordelen opwegen tegen de nadelen.

Tot zover mijn bijdrage.

(Applaus)

De voorzitter:

Ik wil u van harte feliciteren met uw mooie en persoonlijke maidenspeech. Ik zie dat er heel veel fans in het PvdA-vak zitten, die speciaal zijn gekomen om u te feliciteren. Maar ik wil u graag als eerste feliciteren.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Voorzitter. We spreken over het wetsvoorstel dat gaat over onder meer de tarieven voor de Commissie voor de m.e.r. Zij verricht heel belangrijk werk voor ons, als opdrachtgever, de Staat, maar ook voor de vele andere overheden. Ik spreek graag met de Kamer over de verschillende vragen die zijn gesteld.

Allereerst feliciteer ik mevrouw Cegerek van harte met haar maidenspeech. Ik heb dat net al persoonlijk gedaan, maar doe dat nu ook nog even via de microfoon. Ik wens haar nog vele mooie jaren toe in de Kamer, met bevlogenheid.

De heer Smaling pleit voor een structurele basisfinanciering en vraagt zich af wat precies nut en noodzaak is van de bezuinigingsoperatie. Hij is bezorgd dat het aantal vrijwillige adviezen zal dalen en de kwaliteit van de m.e.r. afneemt. Het besluit om te stoppen met de financiering van de Commissie voor de m.e.r. door het Rijk is voortgekomen uit bezuinigingen die voortvloeien uit de kabinetsafspraken van Rutte I, die weer gebaseerd zijn op de brede heroverweging van de taken. Daar zat ook een denklijn achter, namelijk dat het kabinet het profijtbeginsel weer meer wil toepassen op de kosten van de overheidsdienstverlening, waaronder die van de Commissie voor de m.e.r. Daarbij speelt een rol wie de dienst aanvraagt. Als bijvoorbeeld een lokale autoriteit dat doet, moet zij de kosten daarvoor dragen. Dat geldt ook voor bijvoorbeeld het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Het gaat niet alleen om een bezuinigingsmaatregel, maar ook om een principiële kwestie, namelijk het profijtbeginsel.

Als je dat gaat doen, zeker bij een commissie die je als Rijk van belang acht, moet je ook nadenken over de randvoorwaarden waaronder je dat doet. Voor mij zijn twee randvoorwaarden van belang: er moet continuïteit en kwaliteit blijven bij de commissie. Een vraag die ik van andere fracties heb gehoord, is of de omvang van de commissie voldoende is om de kwaliteit te kunnen garanderen en of de drempel om een m.e.r.-advies aan te vragen, niet onredelijk hoog komt te liggen. Juist om de continuïteit en de kwaliteit van de commissie te borgen, heb ik gekozen voor overbruggingsfinancieringen. De bezuiniging ging namelijk al eerder in. Ik heb gekozen voor een overbruggingsfinanciering tegelijk met een verhoging van de tarieven voor een vrijwillig advies. De commissie heeft dus voor de komende drie jaar budget om met voldoende goede mensen een minimaal aantal adviezen te kunnen geven. Ik heb daarvoor in de rijksbegroting een overbruggingsvoorstel opgenomen. Gedurende de overgangsperiode van vier jaar zal het Rijk een jaarlijkse subsidie van 2 miljoen euro verlenen, in totaal 8 miljoen euro. Dat bedrag is ook bedoeld voor een egalisatiereserve en het opvangen van de verwachte krimp van zowel de organisatie als het aantal adviezen. De Kamer is akkoord gegaan met deze begrotingspost.

De Commissie voor de m.e.r. is daarnaast een bij wet aangewezen orgaan voor onafhankelijke toetsing van de m.e.r.. In de wet is vastgelegd bij welke plannen en projecten een toetsingsadvies altijd verplicht is. Dat vormt op zichzelf al een garantie voor continuïteit. Ook nu moet het bevoegd gezag al betalen voor een vrijwillig advies. Dat gaat in de meeste gevallen om een bedrag van ongeveer €10.000. Ik verwacht dat in die gevallen het tarief misschien met €5.000 moet worden verhoogd. Volgens mij is dat nog steeds niet extreem als je beseft dat de kosten voor het advies altijd maar een heel klein percentage bedragen van het totale budget van een plan of project, dat vaak vele malen groter is. Bovendien betaalt een goed advies zichzelf altijd terug in betere en snellere procedures.

De wettelijke taak van de commissie staat hierin niet ter discussie, en mijn waardering voor haar ook absoluut niet. Ik heb mijn waardering meerdere malen uitgesproken tegen de voorzitter van de commissie, die net afscheid heeft genomen. De nieuwe voorzitter is on his way. De Commissie voor de m.e.r. was bezorgd over deze verandering naar financiële zelfstandigheid. Daarover heb ik meerdere malen met haar gesproken. We hebben de consequenties goed doorgesproken. Het is mijn overtuiging dat de Commissie voor de m.e.r. in staat is, en zal blijven, om op efficiënte wijze goede adviezen te geven.

De commissie verwacht een daling van het aantal adviezen als gevolg van dit wetsvoorstel. De SP stelde hier vragen over en de PvdA uitte daar zorgen over. Ik verwacht ook dat er een daling zal plaatsvinden, niet alleen door het omlaag schroeven van het budget van de commissie, maar ook als gevolg van de economische crisis en van de afronding van de hausse aan m.e.r-adviezen. Als gevolg van de actualisatieplicht bestemmingsplannen buitengebied waren er heel veel adviezen, maar die zitten nu in de afrondende fase. Daardoor was al te verwachten dat het omlaag zou gaan. Dat komt ook door de nieuwe Omgevingswet.

Omdat de omvang van die daling moeilijk in te schatten is, net als het effect op de toekomst van de commissie, heb ik de commissie toegezegd om in 2016 een evaluatiemoment in te bouwen. Ik zeg niet bij voorbaat dat ik de commissie voor altijd blijf financieren, maar ik zal in 2016 bekijken of het is gelukt, of het aantal adviezen ongeveer in stand blijft, of zij in staat is om kwalitatief goede producten te blijven leveren, of de ontwikkeling toch anders is geweest. Op dat moment zullen we moeten bekijken wat de vervolgactie is.

Ik ben bereid om bij die evaluatie te kijken naar de twee door mij genoemde randvoorwaarden: de continuïteit en de kwaliteit van de Commissie voor de m.e.r. en de mogelijke drempel voor het aanvragen van vrijwillige adviezen. Loopt het aantal vrijwillige adviezen bij kleine gemeenten inderdaad terug vanwege de hogere kosten? Die punten zal ik meenemen in de gevraagde evaluatie. Ik heb er het volste vertrouwen in dat de Commissie voor de m.e.r. met de nieuwe financieringswijze, in combinatie met het overbruggingsbudget en de evaluatie, voldoende garanties heeft. Bovendien denk ik dat dit zal leiden tot een efficiëntere werkwijze en een scherpere invulling van het profijtbeginsel.

De voorzitter:

Misschien is het goed als u dit onderdeel even afrondt. Was u bijna klaar?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ja, ik heb nog meer, maar ik zal even afronden met het amendement van de SP, want dat helpt misschien. Ik ontraad het amendement van de SP, omdat daarin om zo te zeggen bij voorbaat wordt gekozen om tot in de eeuwigheid door te gaan met de financiering. Dat gaat in tegen het kabinetsbesluit. De bezuiniging is al ingevoerd. Met het overbruggingsbudget kan een nadelig effect worden voorkomen. Ik heb een evaluatie toegezegd, waarin wordt ingegaan op randvoorwaarden zoals de continuïteit en de kwaliteit van de Commissie voor de m.e.r. en dat de drempel voor adviesaanvragen niet te hoog moet zijn. Daarmee ontraad ik dus dit amendement van de SP en D66.

De voorzitter:

Mijnheer Smaling, eindelijk mag u.

De heer Smaling (SP):

Het woord "eeuwigheid" had misschien in het amendement gestaan als de heer Bisschop dit mee had getekend, maar dat is niet het geval. Hij heeft zich er wel positief over uitgelaten, waarvoor dank.

Waarom draait de minister het niet om? Zij kan ook zeggen: ik ga in 2016 evalueren, maar ik ga niet nu al zo'n afbouwfinanciering voorstellen. Ik werkte zelf bij het Tropeninstituut toen daar ook een aanzegging kwam dat het binnenkort afgelopen was. Dat maakt in de organisatie zelf allerlei stresshormonen los, omdat je niet weet waar je over een paar jaar staat. Je kunt het ook omdraaien en zeggen dat we het bureau financieren en dat over twee jaar wordt bekeken hoe het met die aanvragen loopt. Kunnen die tarieven werkelijk opgehoest worden door de partijen die deze moeten betalen?

De voorzitter:

En uw vraag is?

De heer Smaling (SP):

Om dan opnieuw te bekijken hoe we de toekomst invullen.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Daar kan ik helder antwoord op geven. Meerdere antwoorden zelfs. Ten eerste is het een principekwestie dat wij het profijtbeginsel willen invoeren. Dat betekent dat de belanghebbende zelf betaalt voor zijn advies. Ten tweede houden wij er rekening mee dat een langere aanloop nodig is. Dit besluit is al in 2010 door het kabinet-Rutte I genomen en wordt nu in 2014 ingevoerd. We zorgen ook nog voor een overbruggingskrediet, dus de bezuinigingen gaan later in dan we van plan waren, om de commissie extra tijd te geven om te wennen aan die nieuwe situatie en om de stresshormonen weer enigszins naar een normaal niveau te laten gaan. Verder geven we ook nog aan dat we in 2016 zullen evalueren. Als uit die evaluatie blijkt dat het niet heeft gewerkt, kunnen we alsnog tot een ander besluit komen.

Ik plaats het inderdaad andersom. Je moet gaan voor je principes. Je helpt de organisatie om zichzelf om te vormen in de komende periode, door het overbruggingskrediet. Je bouwt nog een extra beschermingswal in met de evaluatie in 2016. Als je het andersom zou doen en het blijft financieren zoals het is, vraag ik mij af of de verandering die wij voor ogen hebben, teweeg wordt gebracht. Om die reden ben ik tegen het amendement. Ik hoop dat ik hiermee ook de heer Bisschop heb overtuigd. Hij zegt dat hij vaak wat minder behoefte heeft om iets in te dienen, als hij mijn betoog heeft gehoord.

De heer Smaling (SP):

Ik ben er toch bang voor dat, zoals de zaak nu in het wetsvoorstel staat, op korte termijn al door de commissie moet worden gedacht aan een sociaal plan en dergelijke. Dat is niet het geval als je nu al zegt dat in 2016 wordt bekeken hoe men functioneert. Het budget gaat al behoorlijk omlaag. Misschien komt het nog, maar ik hoor de minister niet zeggen dat een commissie voor de m.e.r. immateriële baten met zich brengt doordat goed op de leefomgeving wordt gelet. Ik noem het voorkomen van burn-outs, een prettig gevoel en de productiviteit van de bevolking. Dat is misschien een profijt dat minder hard te maken is of minder goed uitgedrukt in euro's op tafel te leggen is, maar dat mis ik wel. Dat kan heel aanzienlijk zijn. Ik vind het jammer dat ik die kant niet hoor.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik zal daar ook op ingaan, net zoals op de vraag van de VVD, de SGP en de PvdA.

Ik weet zeker dat er nog steeds heel veel gebruikgemaakt zal worden van de Commissie voor de m.e.r., al is het alleen maar omdat een heleboel adviezen verplicht zijn. Verder acht ik bestuurders van andere bestuurslagen en onszelf zo verstandig dat gekozen zal worden voor een vrijwillig advies als een effect op het milieu wordt verwacht. Na de commissie-Elverding weten wij immers allemaal dat je een en ander beter aan de voorkant goed kunt invullen als je aan de achterkant ook profijt wilt hebben, en dat de procedure sneller verloopt als minder mensen bezwaar maken. Het is heel vaak om die reden dat dit instrument door bestuurders wordt ingezet. Het geeft helderheid en duidelijkheid. Je moet echter wel zelf goed inschatten wanneer je dat gaat doen. Aan de bestuurlijke kant wordt gezegd dat de burger er baat bij heeft als dit gebeurt, maar dat bestuurders dat niet willen. Ik denk dat veel bestuurders het instrument zullen inzetten omdat zij het een belangrijk en goed instrument vinden, maar zij zullen wel een afweging willen maken: is de casus groot genoeg om dat te doen of is dit iets wat overzichtelijk is en zijn de milieueffecten ervan gering? Uiteindelijk zal de bestuurder zich daarvoor moeten verantwoorden. Volgens mij ben ik daarmee ingegaan op de immateriële vraag van de heer Smaling.

De heer Bisschop (SGP):

Dat geeft een goede brug naar mijn immateriële opmerking. De minister zegt dat een dergelijk instituut nooit voor de eeuwigheid wordt ingesteld. Inderdaad, in dit verband zal ik het woord "eeuwigheid" niet gebruiken, want dat is daarvoor een buitengewoon disproportionele term. "Eeuwigheid" heeft echt een andere dimensie. Als dat woord in het amendement van de heer Smaling had gestaan, had ik sowieso niet eens overwogen om het te ondersteunen. Dat even ter toelichting.

Ik vraag toch nog even om een verduidelijking. Opeens wordt het begrip "profijtbeginsel" prominent naar voren gebracht als een argument om dit op deze wijze in te richten. Als ik dat woord hoor, heb ik daar sympathie voor, maar als wij dit werkelijk gaan toepassen, dan zijn er ook nog wel andere zaken waarbij dit kan worden toegepast. Houdt deze opmerking in dat nu bij het opstellen van de begrotingen systematisch wordt bekeken waar en hoe het profijtbeginsel kan worden doorgevoerd?

Over het volgende punt wil ik ook graag meer duidelijkheid. In 2016 wordt een evaluatie gehouden. Is op dit moment al duidelijk waaraan het bureau moet voldoen wil het traject als geslaagd beschouwd kunnen worden? Dat zal vooraf moeten worden vastgesteld, anders kun je nooit goed evalueren. Nu moet er dus als het ware een nulmeting zijn.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Van het begrip "eeuwigheid" heb ik weinig verstand. Daar zal ik dan ook maar niet op ingaan. Ik ken alleen de dagelijkse gang van zaken. Ik leef in het nu.

De heer Bisschop (SGP):

Ik bied de minister graag aan daar met haar over door te praten.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Dan ga ik in op het profijtbeginsel. Dit is niet nieuw, maar deze bezuiniging komt voort uit de brede heroverweging van rijkstaken. Een aantal jaren geleden zijn bij deze brede heroverweging ook enkele principes gehanteerd. Daarbij werd ook gevraagd of het onder het profijtbeginsel viel of niet. Uit die brede heroverweging van de rijkstaken is vervolgens aan aantal zaken gekozen als bezuiniging, en een aantal niet. Ik denk dat dit soort zaken altijd bij begrotingen aan de orde zijn. Of ze ook echt worden doorgevoerd als bezuinigingen, hangt soms samen met een bredere politieke discussie over de wenselijkheid, niet alleen over het profijtbeginsel zelve.

Ik weet niet uit mijn hoofd wanneer de commissie precies moet evalueren. Ik ga er maar van uit dat het er gewoon nog niet is en dat de formulering van de opdracht ook nog moet komen. Ik heb aangegeven wat voor mij de randvoorwaarden zijn: continuïteit, in de zin dat je moet kunnen garanderen dat de Commissie voor de m.e.r. blijft bestaan; de kwaliteit van de Commissie voor de m.e.r.; en de drempel voor adviesaanvragen mag niet te hoog zijn. Volgens mij was dat ook de vraag van de PvdA, dus laat ik meteen daarnaar doorschieten. De PvdA-fractie maakt zich zorgen over de daling van het aantal vrijwillige adviezen. Zij wil dat wordt bekeken of die daling te maken heeft met financiële consequenties, naast de inhoudelijke die zijn genoemd. Ik zal ervoor zorgen dat dit onderdeel uitmaakt van de evaluatie.

De heer Bisschop (SGP):

Van die evaluatie zijn de contouren nu geschetst, dus die zien we met vertrouwen tegemoet. Ik wil nog wel even de vinger leggen bij het profijtbeginsel. Als we dit principe als denklijn hanteren, kan het toch niet zo zijn dat we het te hooi en te gras gaan hanteren, al naar gelang dat ons uitkomt? Je moet daarin dus een consequent beleid voeren. Ik nodig de minister van harte daartoe uit.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik hoor de uitnodiging. Ikzelf ben er ook voorstander van. Ik heb het vermoeden dat de heer Bisschop hierbij bepaalde zaken in het hoofd heeft, maar dat hoor ik nog wel een keer.

De VVD vroeg waarom de wet projecten in de uitgebreide procedure verplicht tot een toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r. Zij vroeg ook waarom er regelmatig voor kleinschalige initiatieven, met een klein milieueffect, toch een milieurapport moet worden opgesteld en of er juridisch houdbare drempelwaarden kunnen worden opgenomen. De projecten in de uitgebreide procedure betreffen voor een deel projecten, bijvoorbeeld voor infrastructuur, waarvoor een beschrijving van de milieueffecten niet is voorgeschreven op het niveau dat wel is voorgeschreven voor een aanvraag van een omgevingsvergunning milieu. Bovendien gaat het bij dat type besluiten vaak om een tracé of een locatiekeuze, waarbij de milieueffecten sterk kunnen variëren per onderzocht alternatief. Voor een ander deel gaat het om projecten met een omgevingsvergunning milieu en tevens om een passende beoordeling.

In al deze gevallen kunnen de milieueffecten wel groter zijn. Daarom is een uitgebreide m.e.r.-procedure nodig en een verplicht toetsingsadvies gewenst, om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen. Ik zal op dit punt terugkomen in het kader van de Omgevingswet. Wij hebben dit nu wel zo vormgegeven.

In de huidige wet staat in de D-lijst de zogenaamde indicatieve drempelwaarde. In de D-lijst staan de projecten genoemd die niet op voorhand kunnen leiden tot aanzienlijke milieugevolgen, wat weer wel het geval is bij projecten op de C-lijst. Ik kan me nog een discussie met de Eerste Kamer over deze lijsten herinneren. Het bevoegd gezag moet bij de aanvraag van een project op de D-lijst beoordelen of er een kans is op aanzienlijke milieueffecten. Zo ja, dan moet er een MER worden geschreven. Ik reageer nu op de vraag van de VVD. Ik kan mij niet voorstellen dat er thans regelmatig voor relatief kleine projecten, met een verwaarloosbaar klein milieueffect, toch een MER moet worden opgesteld. Uiteindelijk moet het bevoegd gezag die kans beoordelen en besluiten of het daartoe overgaat. Het heeft daar dus ruimte voor. Als het daar zelf voor kiest — en daar heeft het de ruimte voor — is het daartoe dus niet verplicht. In het verleden had Nederland wel een zogenaamde harde drempelwaarde. Beneden die waarde hoefde er geen m.e.r.-beoordeling plaats te vinden. Nederland is daarvoor echter door het Europees Hof van Justitie veroordeeld, omdat er geen goede wetenschappelijke onderbouwing van harde drempels kon worden gegeven. Daarom hebben we nu ook die C- en D-lijsten met indicatieve drempelwaarden en leggen we de uiteindelijke verantwoordelijkheid bij het bevoegd gezag zelve.

De SGP heeft gevraagd waarom de minister niet de tarieven bedenkt en vaststelt. Feitelijk doet de commissie een voorstel en dat moet ik goedkeuren. Dat is nu al het geval. Ik vind het belangrijk om dit zo te houden omdat het wetsvoorstel aansluit bij de feitelijke praktijk. De commissie heeft ook het beste zicht op de kosten. Zij kan inzien hoeveel grote projecten er zijn, hoeveel kleine projecten er zijn en hoeveel mensen zij moet inzetten om die projecten goed te laten verlopen. Om die reden hebben wij het zo ingevuld. De Commissie voor de m.e.r. stelt tarieven voor. Wij toetsen ze en stellen ze uiteindelijk vast. Zo gebeurt het nu ook.

Wordt het bedrijfsleven betrokken bij het vaststellen van de hoogte van de tarieven? Nee. Op dit moment kunnen milieuleges niet worden doorberekend. De rekening komt dus bij het bevoegd gezag terecht. Bij de Omgevingswet zullen wij er wel opnieuw naar kijken, maar dit is de reden dat er nu alleen met de bevoegd gezagen en niet met het bedrijfsleven gekeken wordt naar de vaststelling van de tarieven.

Is er dan geen kans dat het tarief hoger wordt dan de kosten van het project? Dat was ook een vraag van de heer Bisschop. Een milieueffectrapport is nodig als er een kans is op aanzienlijke milieueffecten. In de meeste gevallen zal het gaan om projecten die behoorlijke kosten met zich brengen. Dat betekent vaak meer onderzoek en leidt tot hogere kosten van het advies. De Commissie voor de m.e.r. heeft echter altijd maximaal kostendekkende tarieven.

De heer Bisschop (SGP):

Ten eerste: hoor ik de minister nu zeggen dat er in de werkwijze voor de vaststelling van de tarieven feitelijk niets verandert? Ten tweede: de vraag is niet zozeer hoe de tarieven tot stand komen en of er een maximum is, als wel of de hoogte van de tarieven in relatie staat tot de kosten van het totale project. Is de hoogte van de tarieven niet buitenproportioneel belastend voor de uitvoering van financieel relatief geringe ingrepen?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Mijn antwoord op het eerste punt is dat het wetsvoorstel aansluit bij de feitelijke praktijk. Het tweede punt van de heer Bisschop is de vraag of de tarieven niet hoger worden dan de kosten van het project zelf. Als het een klein project is, hoef je niet veel mensen in te zetten. Als het een groot project is en je dus meer mensen moet inzetten, zal het vaak een project zijn dat veel duurder is. Ook daarbij is dus relativiteit aan de orde. Nogmaals: voor de vrijwillige adviezen verandert er dus niets aan de feitelijke adviespraktijk.

De heer Bisschop (SGP):

Dank. Dat eerste is duidelijk. Van het tweede kan ik mij voorstellen dat daarover toch door middel van een motie of iets van dien aard een uitspraak van de Kamer gevraagd wordt om dit vastgelegd te krijgen. Het liefst zou ik in de wet geregeld willen hebben dat er een relatie tussen deze twee zaken is en die vind ik nu niet terug.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik ben nieuwsgierig hoe dit dan vormgegeven zou worden. Ik zei net al dat de commissie maximaal kostendekkende tarieven hanteert. Daarmee zit er al een soort slot op. Als zij meer mensen moet inzetten en meer onderzoek moet doen, zal het vaak om een complex project gaan met hoge kosten. Ik kan mij niet voorstellen dat de tarieven de kosten van een project zouden overschrijden. Het is moeilijk hoe je dat zou moeten vastleggen. Ik wacht graag de creativiteit van de heer Bisschop af, maar ik heb er zelf vertrouwen in dat die verhouding goed zal zijn.

De heer Remco Dijkstra (VVD):

Ik heb twee vragen om na te gaan of ik de minister goed heb begrepen. De minister zei net dat het bij een uitgebreide m.e.r. gewenst is om een en ander nog eens door de Commissie voor de m.e.r. te laten toetsen, maar volgens mij is het verplicht. Als het verplicht is, heeft de initiatiefnemer geen keus. Gaan wij die keuze wel geven, of blijft de verplichting van kracht?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik heb begrepen dat het voor een deel van de projecten niet voorgeschreven is om de milieueffecten te beschrijven. Voor bijvoorbeeld infrastructuur is niet voorgeschreven dat de milieueffecten op hetzelfde niveau worden beschreven als dat van bijvoorbeeld een aanvraag omgevingsvergunning milieu. Je weet echter in al die gevallen dat de milieueffecten groter kunnen zijn. Daarom is ook die uitgebreide MER-procedure nodig. Voorts is een verplicht toetsingsadvies gewenst. Dat is de situatie.

De heer Remco Dijkstra (VVD):

Ik constateer dat we het erover eens zijn dat het bij uitgebreide projecten gewoon heel verstandig is om vooraf en ook achteraf die toetsing te hebben. Ik heb nog wel een aanvullende vraag over de drempelwaarden. De minister ging daar even kort overheen. Ze zijn er natuurlijk al. De minister noemde de C- en de D-lijst. Daarover is ook al eerder gesproken. Kunnen we ervoor zorgen dat die in de toekomst wat ruimer worden, dat die drempels wat hoger worden zodat we in minder gevallen een milieueffectrapportage nodig hebben? Hoe gaat de minister dat bijvoorbeeld doen met de nieuwe Omgevingswet?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

De C- en de D-lijst zijn nog niet zo lang geleden vastgesteld, zowel hier als in de Eerste Kamer. Wat daarin is opgenomen, is ook passend bij de huidige praktijk. Richting de Omgevingswet komen er gewoon weer nieuwe discussies aan de orde, bijvoorbeeld over de vraag welke ruime en flexibiliteit moeten worden gecreëerd en langs welk pad dat dan zou moeten gebeuren. Je wilt immers altijd wel een soort van rechtszekerheid hebben. Als er flexibiliteit is, moet een rechter wel kunnen oordelen of dat ook op een goede en nette manier tot stand is gekomen. Een echte harde drempel mag niet van het hof van justitie, maar de wet, de D- en de C-lijst zijn onlangs vastgesteld en zullen pas weer bij een nieuwe uitwerking van de Omgevingswet aan de orde komen.

De voorzitter:

Ik stel voor dat u uw betoog vervolgt. Ik ben benieuwd hoeveel tijd u nog nodig denkt te hebben.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik ben volgens mij wel klaar, want ik heb de vragen van de PvdA en marge van de andere vragen al beantwoord. Ik zal echter nog even voor de zekerheid checken of ik alles heb gezegd.

De PvdA vreest dat de tariefsverhoging vooral voor kleine gemeenten een belemmering zal vormen en vraagt om bij de evaluatie goed te bekijken of ook meegenomen wordt dat er als gevolg van de budgettaire consequenties minder adviezen gerealiseerd worden. Ik heb al toegezegd dat ik dat zal doen.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van de eerste termijn van de regering. Ik zie dat er behoefte is aan een tweede termijn.

De heer Smaling (SP):

Voorzitter. Ik bedank de minister voor de heldere beantwoording. We zijn natuurlijk wel teleurgesteld dat zij ons amendement niet heeft omarmd. Maar goed, dat is politiek. Ik ben wel bang dat we iets dreigen weg te gooien wat gewoon ontzettend veel waarde heeft. Ik hoop daarom dat die evaluatie in 2016 ons allen op andere gedachten brengt. Om dat toch enigszins te keepen, ook naar aanleiding van de reactie van de minister op het amendement, wil ik graag een motie indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de bij wetswijziging voorgestelde financiering van de Commissie voor de m.e.r. al voor de ex durante evaluatie in 2016 ernstige inbreuk veroorzaakt op formatie en middelen van de commissie;

constaterende dat daarmee de kwaliteit van de controlerende taak die de Commissie voor de m.e.r. heeft onder druk komt te staan ook voor wat betreft de basistaken van de commissie;

verzoekt de regering, te garanderen dat de Commissie voor de m.e.r. tot deze evaluatie geen concessies hoeft te doen aan formatiecapaciteit, middelen en kwaliteit van controle omwille van de financiën,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Smaling. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (33686).

De heer Smaling (SP):

Ik wil ten slotte een compliment geven aan mijn nieuwe PvdA-collega. Ik wil haar succes wensen. Ik vind het jammer we elkaar hier in het debat blijkbaar niet kunnen vinden. Ik maak me er ook wel zorgen om, omdat ik denk dat de Partij van de Arbeid een paar jaar geleden een dergelijk standpunt over dit amendement niet had ingenomen. Vervreemd uw achterban niet van u, raad ik haar aan. Verder wens ik haar alle mogelijke succes toe.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Allereerst dank aan de minister voor de beantwoording van de vragen en felicitaties aan mevrouw Cegerek. Ik zal proberen uw naam goed uit te spreken —ik krijg nog wel een keer bijles — en ik wens u heel veel vreugde in het werk in de Tweede Kamer!

Ik dien toch een motie in, voor de volledigheid, de zorgvuldigheid en de creativiteit waar de minister ons toe uitdaagde. De motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, in overleg met de Commissie voor de milieueffectrapportage zorg te dragen voor een voldoende fijnmazige tariefstelling, waarbij ook de tarieven voor relatief kleine projecten evenredig zijn aan de grootte van het project,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bisschop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11 (33686).

Mevrouw Cegerek (PvdA):

Voorzitter. De uitspraak van mijn naam is Cégerek. Als eerste dank voor de felicitaties.

Verder heb ik een heel korte reactie in mijn tweede termijn. Wij zijn tevreden met de beantwoording van de minister en ook blij met de toezegging voor de brede evaluatie. Dus in 2016 zien wij opnieuw een moment waarop wij het geheel nog een keer kunnen bekijken en bespreken.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Voorzitter. Om te starten met mevrouw Cegerek, mijn naam wordt ook al jaren — en nog steeds — niet goed uitgesproken door verschillende mensen, dus u hebt op dat vlak misschien nog een lange periode te gaan. Het maakt niet uit hoe uitheems uw naam misschien kan klinken, een gewone naam als Schultz wil ik er ook niet altijd in bij het publiek.

Ik heb nog twee moties ontvangen na de discussie van daarnet. De eerste is de motie van de heer Smaling, die wil dat de Commissie voor de m.e.r. tot deze evaluatie geen concessies hoeft te doen aan formatiecapaciteit, middelen en kwaliteit van controle omwille van de financiën. De Commissie voor de m.e.r. was zoals ik al zei bezig met een afbouwoperatie als gevolg van de afname van het aantal aangepaste bestemmingsplannen vanwege de economische crisis, en heeft daarvoor zoiets als een sociaal plan gemaakt. Dat is ook de reden waarom wij met de Commissie voor de m.e.r. naar een overbruggingskrediet hebben gekeken, op basis waarvan zij dan ook wat langer zekerheid kan bieden aan haar mensen. Geen formatiecapaciteit en geen middelen verliezen is hierbij niet aan de orde, want het gaat met deze 2 mln. natuurlijk al om een ander bedrag dan het bedrag dat men eerst kreeg. Daarom ontraad ik stellig de motie van de heer Smaling. Die haalt ook de druk op efficiency weg, maar dat is bijzaak.

Er is nog een nieuwe motie gekomen van de heer Bisschop, die verzoekt om een voldoende fijnmazige tariefstelling waarbij ook tarieven voor relatief kleine projecten evenredig zijn aan de grootte van het project. We hebben de Commissie voor de m.e.r.een andere opdracht meegegeven, namelijk om te kijken naar de kosten van het advies en dus ook maximaal kostendekkend te zijn. Ik ontraad deze motie, omdat dat wat mij betreft dan moeilijk in beeld te brengen is. Je moet het dan per project gaan variëren en wisselen. Ik denk dat de tarieven ook een aantal tranches zullen zijn voor grote, middelgrote en kleine projecten. Dat is de reden waarom ik de motie ontraad. Tegelijkertijd heeft het ook niet mijn zorg dat het zo mis zal gaan, om de redenen die ik net al heb genoemd.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Dan zijn wij hiermee aan het eind gekomen van dit debat. Over het wetsvoorstel, de ingediende moties en het amendement zullen wij volgende week stemmen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven