8 Sociaal Leenstelsel

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met het onderbrengen van de basisbeurs voor studenten in de masterfase in het sociaal leenstelsel, het verlengen van de terugbetalingsperiode en het efficiënter maken van het stelsel van studiefinanciering (Wet sociaal leenstelsel masterfase) (33680).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Onderwijs van harte welkom.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Klaver (GroenLinks):

Voorzitter. Eindelijk is het zover. Eindelijk spreken we vandaag met elkaar hier in de plenaire zaal over het wetsvoorstel voor het leenstelsel in de masterfase. Ik begin met een korte anekdote die ik misschien al vaker heb verteld. In 2011 mocht ik op de conventie in Achlum zijn. Daar waren heel veel politici en publicisten naartoe gelokt met de belofte dat zij, als zij zouden komen en daar hun kunstje zouden doen door een lezing te geven, naar Bill Clinton mochten luisteren. Iedereen zei natuurlijk ja. Wat men niet had gezegd, was dat het buiten was. Wat men ook niet had gezegd, was dat het op 28 mei 2011 zou regenen. Het was aan het gieten. Daar zaten we dan, in de regen. Paraplu's mochten niet vanwege de veiligheid. In een of andere zweterige poncho keken we, zittend op stoeltjes, naar Bill Clinton. Wat een magisch, machtig mooi verhaal wist deze oud-president te vertellen. Hij had het over zijn werk op dit moment in de derde wereld en hoe hij daar probeert om systemen op te bouwen. Hij vertelde hoe makkelijk dat werk eigenlijk is in vergelijking met de uitdagingen waarvoor we in de Westerse wereld staan. We hebben hier systemen opgebouwd, maar de vraag is hoe je die verandert. Als je met mensen in de Westerse wereld spreekt, zegt iedereen: "Ja, we moeten veranderen, we moeten het anders doen! Sterker nog, we gaan het anders doen! Jij eerst!" Dat is ook iets waaraan we in Nederland hebben te lijden. We hebben systemen opgebouwd die ooit functioneerden, maar nu niet meer voldoen. Dat iedereen zegt dat verandering heel belangrijk is en zegt "jij eerst!", gebeurt ook als het gaat over het sociaal leenstelsel.

Voordat ik verderga, ben ik klip-en-klaar over de positie van GroenLinks op dit dossier: wij zijn tegen het wetsvoorstel zoals het nu voorligt, wij zijn daar vandaag tegen, wij zijn daar morgen tegen en wij zullen daar tot in de eeuwigheid tegen blijven. Het voorstel dat er nu ligt, moet wat ons betreft van tafel. We maken ons zorgen over de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. We maken ons er zorgen over dat met dit wetsvoorstel niet in een keer het gehele sociaal leenstelsel wordt behandeld, maar alleen de masterfase. We vinden het zorgelijk dat er niet vanaf het allereerste moment wordt geïnvesteerd in de kwaliteit van het hoger onderwijs. Wij zeggen dan ook nee tegen het voorstel dat hier nu ligt.

Maar uiteindelijk ben ik voor verandering. Ik ben voor verandering in het sociaal leenstelsel. Dat heeft alles te maken met rechtvaardigheid. In Nederland is er nog te veel inkomensoverdracht van arm naar rijk in plaats van van rijk naar arm. Je ziet dat bij pensioenen — daarom is het gerechtvaardigd dat er nu wordt gesproken over de veranderingen aldaar — maar je ziet het ook als het gaat over de studies. 80% van de subsidies die wij geven aan het hoger onderwijs komt bij 50% van de rijkste mensen. Als je een hbo-opleiding hebt gevolgd, ga je 28% meer verdienen dan iemand met alleen lagere school. Als je een wo-opleiding hebt gevolgd, is dat zelfs 36% meer.

Ik vind het gerechtvaardigd om te bekijken hoe we dat kunnen omdraaien. Hoe zorgen we ervoor dat het geld dat we in Nederland uitgeven gaat naar de mensen die het nodig hebben, zodat niet arm voor rijk betaalt, maar rijk voor arm? Dat is volgens mij de rechtvaardiging voor welk sociaal leenstelsel dan ook. Ik vind het dan ook onbegrijpelijk dat er linkse partijen zijn die oppositie voeren tegen een leenstelsel omdat het een leenstelsel is. Ik vind dat onbegrijpelijk omdat dit rechtvaardigheid in de weg staat. De oppositie die gevoerd moet worden, wat wij de afgelopen maanden hebben gedaan en wat wij hier vandaag doen, is oppositie tegen een voorstel, en niet tegen het principe.

Ik raad de minister aan om dit wetsvoorstel niet door te duwen. Zij moet het zelf weten, maar als zij het hier in de Tweede Kamer doorduwt, waar zij volgens mij een meerderheid heeft, is het de vraag of dit echt ooit werkelijkheid wordt, of dit sociaal leenstelsel er ooit komt. Ik waarschuw haar ook dat zij niet moet denken dat zij het wetsvoorstel nu wel even kan terugtrekken en dan een paar weken, een paar maanden of voor mijn part twee jaar wacht omdat het standpunt van mijn partij dan wel verandert. Nee, dit is een slecht voorstel en het moet anders.

Ik zou de minister willen vragen om met een beter en rechtvaardiger voorstel te komen. Dat moet in ieder geval de volgende zaken behelzen. In de allereerste plaats moet er sprake zijn van een aanvullende beurs voor arme studenten, voor studenten met ouders die niet zo veel geld hebben. Die beurs moet wat ons betreft omhoog. Daarnaast moeten studenten in het nieuwe stelsel gelijk profiteren van een betere kwaliteit, van meer geld voor hoger onderwijs. Zij moeten er gelijk van profiteren dat wij bildung weer meer centraal gaan stellen in plaats van dat wij het hoger onderwijs proberen te runnen als een fabriek. Ook het collegegeld moet bij het voorstel worden betrokken. Ik heb gepleit voor verlaging, maar ik vind dat het experiment met differentiatie daarom zou moeten worden opgeschort. En als er dan een nieuw voorstel zou komen, vind ik dat de bachelor- en masterfase in één voorstel behandeld moeten worden. We praten er vandaag niet over, maar natuurlijk moet de ov-jaarkaart wat GroenLinks betreft blijven. We willen dus niet dat de minister het contract met de NS over de ov-jaarkaart voor januari, dus voor 2016, opzegt. We willen ook duidelijkheid over de afbetaling. Het liefst willen wij dat er een vast percentage van het inkomen wordt afgedragen, gewoon via de belastingen. Vorige week hadden we een hoorzitting. Toen kwam Bas Jacobs daarmee. Wij pleiten daar al veel langer voor. Er leek toen een breder draagvlak te ontstaan voor deze gedachte. We willen dit dan ook graag aan de minister meegeven.

Wat mij betreft, sneuvelt het voorstel van de minister vandaag, maar ik ben bereid om mee te blijven praten over hoe we Nederland rechtvaardiger kunnen krijgen en hoe we ervoor zorgen dat niet arm voor rijk betaalt maar rijk voor arm, dat er meer geld beschikbaar komt voor de kwaliteit van het onderwijs en dat onderwijs niet meer bestaat uit grote leerfabrieken, maar dat bildung, de ontwikkeling van individuen, centraal staat. Ik ben meer dan bereid om dat gesprek de komende tijd te voeren, maar voor nu zeg ik: stop en niet verder.

De heer Van Meenen (D66):

Dat was een helder betoog van de heer Klaver. Ik heb de indruk dat hij zegt dat we met het huidige studiefinancieringsstelsel eigenlijk inkomenspolitiek bedrijven, maar niet op de manier die GroenLinks voor ogen heeft en dat we nu naar een nieuw stelsel gaan waarmee we op een andere manier inkomenspolitiek gaan bedrijven. Zouden we dit niet los moeten maken van dat gegeven? Zouden we het in plaats daarvan niet echt over onderwijs moeten hebben?

De heer Klaver (GroenLinks):

Bij studiefinanciering heb je het over inkomen voor studenten. Volgens mij gaat het daarbij ook over inkomensoverdrachten. Ik constateer dat dat nu niet goed is geregeld en ik wil dat omdraaien, omdat het nu onrechtvaardig is. Het debat over kwaliteit van het onderwijs wil ik op ieder moment met u voeren, maar vandaag gaat het over het sociaal leenstelsel en over het inkomen van docenten. Daar beperk ik mij dan ook toe.

De heer Duisenberg (VVD):

De heer Klaver is principieel zeer voor het leenstelsel. Een van zijn punten is om de bachelor- en masterfase gelijk te behandelen. Hij heeft niet toegelicht waarom hij niet wil dat die behandeling vandaag plaatsvindt en dat de masterfase voor de bachelorfase wordt ingevoerd, voordat er een heel grote groep gaat komen.

De heer Klaver (GroenLinks):

Als ik ergens bang voor ben in de politiek, is dat voor een salamitactiek waarmee alles er beetje voor beetje doorheen wordt gesleurd. Ik vind het nog niet voldoende goed doordacht. Ik wil graag één duidelijk systeem voor studiefinanciering in plaats van een houtje-touwtjesysteem.

De heer Mohandis (PvdA):

De heer Klaver hield een interessant betoog. Wij hebben in het verleden, toen wij nog niet in deze Kamer stonden maar allebei voorzitter waren van een jongerenvereniging, veel debatten gehad over verschillende vormen van het sociaal leenstelsel. De heer Klaver refereerde aan de heer Jacobs. Zegt hij nu ook dat behalve de langere aflostermijnen, er ook studietaksen et cetera moeten komen of staat hij nog steeds precies voor wat in het verkiezingsprogramma van zijn partij staat? Is hij voor een studietaks of pleit hij voor hetzelfde principe als in het wetsvoorstel is verwoord, inclusief zijn eigen eisen?

De heer Klaver (GroenLinks):

In ons verkiezingsprogramma staat een sociaal leenstelsel. Het loonstelsel dat nu wordt voorgesteld, heeft een heel ander karakter. Dit zit hem bijvoorbeeld in de manier waarop je terugbetaalt. Ik vind een studietaks het mooiste systeem. Ik zou daarom graag een sociaal leenstelsel zien met zo veel mogelijk van die elementen. Een ervan noemde ik al, de terugbetaling via de belastingen. Ik probeer het beste van twee werelden te combineren.

De heer Mohandis (PvdA):

Dat is een interessante suggestie. De studietaks heeft geen betrekking op de individuele opgebouwde schuld die je individueel naar draagkracht aflost. Een zuivere studietaks is een belastingmaatregel die generiek geldt voor iedereen, ongeacht de individueel opgebouwde studieschuld. Wil de heer Klaver het voorstel van de heer Jacobs en het voorstel van de minister verenigen? Dat is geen zuivere studietaks. Begrijp ik dat goed?

De heer Klaver (GroenLinks):

Anders hadden wij in ons programma een zuivere studietaks opgenomen en dat hebben wij niet gedaan. Ik wil een stelsel dat de rechtvaardigheid herstelt en dat zit niet in het voorstel van de minister. Dat wil ik graag veranderen.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. D66 wil investeren in onderwijs. Daarom, en alleen daarom zijn wij niet tegen een leenstelsel, maar wij zijn wel tegen dit leenstelsel. D66 kiest liever voor goed onderwijs dan voor inkomenssteun. Een leenstelsel dus, maar wel onder scherpe voorwaarden. In ons verkiezingsprogramma noteerden wij 1,5 miljard euro extra voor onderwijs, exclusief de opbrengst van een eventueel leenstelsel.

Er is zeer veel onderzocht. Het CPB, ResearchNed, het SCP, het CBS, Intomart, noem maar op, en alle zeggen dat een leenstelsel op zichzelf goed kan samengaan met toegankelijk onderwijs. Het kan dus wel, maar het is de minister nog niet gelukt, want dit leenstelsel is half werk. Het stelsel heeft alleen betrekking op de masterfase, het bevat in de ogen van mijn fractie een aantal cruciale weeffouten, het raakt sommige groepen te hard en het wordt niet in combinatie met andere maatregelen bezien.

Ik zet mijn bezwaren op een rijtje. Een grote hervorming als deze in stukken opknippen, is echt niet wenselijk. Het wetsvoorstel bevat geen oplossingen voor renterisico's of voor andere inkomensrisico's die op termijn zouden kunnen optreden, vele jaren nadat wij dit besluit zouden hebben genomen. Er wordt geld weggegooid voor een maatregel die technici niet helpt. De groep studenten die betaalt, merkt niets van de opbrengsten. Voorzieningen voor studenten met weigerachtige of onvindbare ouders worden geschrapt en daarmee wordt een groep onevenredig hard geraakt. Stel dat wij deze wet zouden aannemen. Dan is er niet genoeg tijd om de studenten goed voor te lichten. Het is ook heel belangrijk dat de beslissing over de ov-jaarkaart niet wordt meegenomen in dit voorstel, terwijl die naar onze mening zeker in samenhang met dit wetsvoorstel bekeken zou moeten worden. Er is nog geen begin van een oplossing voor de mogelijk moeilijke overstap van mbo naar hbo. Daar gaat dit voorstel ook niet over, maar dat is nu juist het probleem: dit voorstel gaat over te weinig. De collegegelddifferentiatie voor honours programs en sowieso collegegeld wordt niet in samenhang met het totale wetsvoorstel bekeken.

Ik behandel de bezwaren een voor een. Ik begin met de hervorming in stukken opknippen. De invoering van een leenstelsel zou een ingrijpende maatregel zijn. Doen wij dit slim, dan komt de toegankelijkheid niet in gevaar en spelen wij veel geld vrij voor onderwijs en voor kennis en wetenschap. Wij moeten dan wel duidelijk zijn. Mijn fractie is ervan overtuigd dat zaken niet duidelijker worden als wij dit leenstelsel gesplitst behandelen en invoeren. Eerst worden studenten in de masterfase ermee geconfronteerd en vervolgens gebeurt dat alsnog in de bachelorfase. Je hebt dan tweemaal verstorende effecten. Verschillende onderzoekers waarschuwen daarvoor. Dat lijkt D66 onwenselijk. Kan de minister ingaan op de keuze voor deze knip tussen bachelor en master? Welke mogelijkheden ziet de minister om het leenstelsel in samenhang te bespreken?

Studenten lenen voor hun studie. Dat is geen nieuws. In 2013 is de gemiddeld schuld na een studie €15.000. Het is logisch dat studieschulden toenemen. Studenten krijgen door dit voorstel per jaar €3.000 minder van de overheid. Wordt het complete leenstelsel ingevoerd, dan gaat het dus om een verschil van ongeveer €12.000. Met zulke bedragen wordt rente een belangrijke factor, helemaal nu wordt voorgesteld om de terugbetaaltermijn te verlengen. Op dit moment is de rente laag, maar de kans dat die rente twintig jaar lang laag blijft, is klein. Kan de minister ingaan op het risico van het stijgen van de rente en de eventuele consequenties daarvan voor studenten? Kan zij vertellen welke mogelijkheden zij ziet om hier iets aan te doen?

Er zijn meer mogelijkheden om terug te betalen. Prof. Jacobs had het afgelopen donderdag bij het rondetafelgesprek over het leenstelsel. Hij sprak over een model waarbij wordt terugbetaald via een vast percentage van het inkomen. Het idee daarbij is dat het maandbedrag volledig afhangt van het inkomen. Iedereen die een schuld heeft, moet dan een vast percentage van zijn inkomen afdragen. Omdat niet iedereen verdient en dus niet evenveel hoeft terug te betalen, kun je variëren met de lengte van de betaaltermijn. Iemand die veel leent, is dan bijvoorbeeld 30 jaar bezig en iemand die minder leent, 10 jaar. Zo'n stelsel zou overigens ook prima door DUO kunnen worden uitgevoerd. Kan de minister ingaan op dit idee? Welke mogelijkheden ziet zij om een dergelijke methodiek in te passen in haar leenstelsel?

De minister-president beloofde het als lijsttrekker in de campagne van de VVD en nu eindelijk komt de "rug" van Rutte op tafel. De minister wil studenten die kiezen voor een technische master, een gedeelte van hun studieschuld, namelijk €1.000, kwijtschelden. D66 staat kritisch tegenover dit idee. Mijn fractie is er bepaald niet van overtuigd dat er op deze manier extra techniekstudenten zullen komen. Verder voelt mijn fractie eerder voor een oplossing voor specifieke tweejarige masters. De minister haalt enkel de technische eruit, terwijl mijn fractie verwacht dat het toekomstperspectief voor hen juist heel goed is. Kan de minister toelichten op basis waarvan zij tot deze beslissing is gekomen? Kan zij toezeggen dit punt te heroverwegen en het geld beter te besteden?

De heer Duisenberg (VVD):

Ik stond al een tijdje te wachten.

De voorzitter:

Ja, maar toen ging u weer zitten. Ga uw gang.

De heer Duisenberg (VVD):

Mijn vraag aan de heer Van Meenen gaat nog over het eerste punt, de gesplitste behandeling, de knip. Ik heb ook in persberichten kunnen lezen dat de heer Van Meenen hierover een voorstel wilde doen. Hij zegt de knip niet te begrijpen en hij stelt een hoop vragen aan de minister. Waar denkt de heer Van Meenen aan? Als je de knip niet hebt, stel je de masterfase dus uit. Gaat het dan om een gemeenschappelijke behandeling, maar dan wel om een masterfase die direct ingaat? Of denkt hij ook aan een cohort, waarbij een bachelor en master een geheel cohort zijn? Dat zou betekenen dat de masterfase pas over vijf of zes jaar ingaat.

De heer Van Meenen (D66):

Beide zijn in mijn ogen mogelijk. Het is naar mijn mening in ieder geval volstrekt onlogisch dat de masterfase vooruitloopt op de bachelor. Hierbij gaat men ervan uit dat degenen die nu al bachelorstudent zijn, toch niet opnieuw zullen overwegen of ze wel of niet een master zullen gaan doen. Dat is bijna cynisch gedacht: ze zijn al binnen en ze hebben geen keuze meer. Het mooiste zou inderdaad een cohort zijn. Iets minder goed, maar beter dan dit, is een gemeenschappelijke ingangsdatum en sowieso een integrale behandeling. Dat is mijn grootste punt. Ik wil de zaken in samenhang kunnen bekijken en dat doen wij hier nu niet. Het woord "salamitactiek" is al gevallen. Dat suggereert een tactiek, maar als je een dergelijke verandering in fasen gaat invoeren, heb je geen zicht meer op de totale gevolgen voor de studenten van de toekomst.

De heer Duisenberg (VVD):

Dat is in ieder geval een helder antwoord. Of ik het ermee eens ben, is natuurlijk een tweede. U realiseert zich dat een uitstel van de masterfase in de eerste versie betekent dat de investeringen, dus die 133 miljoen, een jaar worden uitgesteld? En het gaat om een cohort, dus je moet voor vijf à zes jaar dat bedrag van ruim 100 miljoen elk jaar weer uitstellen. Dat scheelt cumulatief 500 à 600 miljoen aan investeringen in het onderwijs. Dat wilt u toch ook niet?

De heer Van Meenen (D66):

Ik begrijp heel goed wat de heer Duisenberg zegt. Ik zal aan het eind van mijn betoog mijn conclusies trekken. Ik loop daar nu niet op vooruit, maar het is heel goed mogelijk dat ik vind dat we nog eens heel goed met elkaar naar het integrale voorstel zouden moeten kijken. Van mij mag deze overweging daarbij worden meegenomen.

Nu een fundamenteler punt. Het duurt even voordat de opbrengsten van het leenstelsel oplopen; die komen immers pas als de eerste leners gaan terugbetalen. Dat betekent dat er een flinke groep zal zijn die meer betaalt voor zijn studie, maar niet wordt beloond met beter onderwijs. Sterker nog, die groep heeft juist last van de jarenlange onderinvesteringen in het hoger onderwijs. Kan de minister daarop ingaan? Hoe wil zij aan deze groep tegemoetkomen? D66 wil ervoor zorgen dat deze groep studenten wél al tijdens de studie iets positiefs merkt als dit leenstelsel wordt ingevoerd.

Studenten met weigerachtige of onvindbare ouders hebben nu recht op een aanvullende beurs. Dat lijkt mij zeer logisch. Ze zitten in exact dezelfde positie als ieder ander die een aanvullende beurs krijgt. Onder het mom van efficiency wil de minister deze groep dit recht ontnemen. De minister schrijft dat dit veel administratieve lasten scheelt, want het aanvragen is een hoop papierwerk. Ik denk dat de mensen die van zo'n beurs afhankelijk zijn, met liefde die papierwinkel invullen. Met dit voorstel wordt een kleine groep keihard geraakt. D66 zal daar volstrekt niet in meegaan. Voor deze groep is het financiële verschil heel groot en is in ieder geval de toegankelijkheid in het geding. Het gaat immers om duizenden euro's extra per jaar, boven op een eventueel leenstelsel. Kan de minister toelichten waarom zij deze maatregel voorstelt en welke mogelijkheden zij ziet om deze terug te draaien?

Nu de voorlichting. De minister wil dat studenten weten dat het leenstelsel eraan komt. Als we deze wet een week voor de zomer van 2014 aannemen, zo zegt de minister, is dat zelfs nog op tijd. Daar wil mijn fractie niet in mee. D66 staat voor hervormingen, maar wel voor zorgvuldige hervormingen. Er moet een redelijke tijd zitten tussen de aanname van de wet en de invoering ervan. Zo kunnen mensen zich voorbereiden en eventueel hun plannen aanpassen. Immers, studenten kiezen hun master tijdens hun bachelor; denk aan een pre-master, die wordt ingevuld in het vrije deel van de bachelor. Kan de minister ingaan op dit voorbeeld en uitleggen hoe zij voldoende tijd tussen de aanname en de invoering van de wet wil creëren?

Een mogelijk effect van het leenstelsel is dat studenten meer en langer thuis blijven wonen. Tegelijkertijd spelen de vragen rond de ov-jaarkaart. De afschaffing daarvan betekent dat studenten juist dichter bij hun opleiding willen wonen. Deze tegengestelde beweging geeft volgens mij de problemen helder aan. Je kunt deze beslist niet los van elkaar zien. Daarom wil mijn fractie graag dat de minister dit in samenhang bekijkt. Ik ontvang van de minister graag een aanvullende update over de beschikbaarheid van studentenwoningen. Uiteraard speelt deze hierbij ook een rol.

In het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau worden weinig problemen voorzien voor jongeren die van havo of vwo komen en normaal gesproken zouden gaan studeren. Studeren blijft voor hen de logische stap en dat is goed nieuws. Eventuele risico's worden voorzien bij de overstap van mbo naar hbo. Het is goed mogelijk dat daar forse groepen studenten afzien van een hbo-studie, terwijl zij daarvoor wel het talent hebben. Dat lijkt mijn fractie niet wenselijk. In dit wetsvoorstel zit dat natuurlijk nog niet vanwege de splitsing tussen bachelor en master, maar je kunt niet een half leenstelsel invoeren zonder hierover na te denken, laat staan er geen oplossing voor hebben. Daarom roept mijn fractie de minister op om met concrete oplossingen voor deze groep te komen.

Ik ga verder over het experiment met collegegelddifferentiatie voor honours programs. De minister wil excellente studenten meer laten betalen. Ik heb het al vaker in deze zaal gezegd: D66 vindt dat de omgekeerde wereld; je zou eerder verwachten dat het voor excellente studenten goedkoper zou worden om te studeren of dat het in ieder geval even duur zou blijven, in plaats van dat ze een excellentieboete zouden krijgen. Er is toch ook geen prijsverschil tussen een hbo- en een wo-opleiding? Los daarvan lijkt het mijn fractie ongelukkig om in korte tijd zowel het collegegeld als de studiefinanciering aan te passen. Ook deze zouden in samenhang bekeken moeten worden. Misschien is deze maatregel niet eens meer nodig met de opbrengst van een leenstelsel. Kan en wil de minister hier toezeggen dat dit in samenhang met het leenstelsel beschouwd zal worden en het experiment met collegegelddifferentiatie voor honours programs uitgesteld wordt tot we eventueel een nieuw voorstel hebben?

De heer Duisenberg (VVD):

Ik heb een vraag over de collegegelddifferentiatie waar de heer Van Meenen duidelijk over is. Er zijn twee experimenten aangekondigd, een van de Universiteit Maastricht en een van de Universiteit Utrecht. Er ligt een fantastisch businessplan voor twee experimenten. De Universiteit Utrecht loopt zelfs voorop en verlegt grenzen in onderwijs. Het voorstel van de heer Van Meenen om tot uitstel te komen, betekent dat we twee pioniers op dit gebied vanuit de Kamer gaan tegenhouden. Is dat nou wat de heer Van Meenen wil en is dit nou wat hij bedoelt met "vooruit met dat onderwijs"? Ik kan dat bijna niet geloven.

De heer Van Meenen (D66):

Dat kan kloppen, want zo is het ook niet. Natuurlijk wil ik vooruit met het onderwijs en wil ik dat die programma's doorgaan. Het enige wat ik niet wil, is dat daarvoor de rekening bij de student wordt neergelegd, want dat verhoogt de drempel juist om dit soort excellente studies te gaan volgen. Ik wil die discussie overigens nu niet voeren; ik wil alleen nog zeggen dat we hopelijk toegaan naar een heroverweging en dat we in ieder geval de zaak integraal gaan bekijken. In dat geval komt het collegegeld wat mij betreft aan de orde en dus ook een eventuele collegegelddifferentiatie, want die is er wel op meer terreinen. Mijn verzoek aan de minister is dan ook om niet nu al dit experiment toe te staan maar om het in de integraliteit van een nieuw voorstel te bekijken.

De heer Duisenberg (VVD):

De heer Van Meenen zegt dat het ten koste gaat van studenten. Laat nou de studenten en de medezeggenschap gewoon aan tafel zitten bij deze universiteiten waarbij gezamenlijk die ambitie vorm wordt gegeven. Ik vind het echt doodzonde dat wij vanuit de Kamer deze vooruitgang van het onderwijs tegenhouden. Ik had niet verwacht van D66 dat zij daar een voorstel voor zou doen.

De heer Van Meenen (D66):

De heer Duisenberg probeert het opnieuw zo voor te stellen alsof we de vooruitgang tegen zouden willen houden. Dat willen we per se niet, we willen alleen niet dat de prijs voor die vooruitgang volledig bij studenten wordt neergelegd. Dat is het verschil van opvatting tussen hem en mij.

Ik rond af. Ik heb mijn bezwaren genoemd tegen het voorstel van de minister. Sommige hiervan zijn wellicht nog op te lossen maar andere zijn veel fundamenteler van aard. Door de invoering van een leenstelsel in stukken te knippen, is de minister een pad ingeslagen waar ze D66 is kwijtgeraakt. Dat is jammer want mijn fractie is niet principieel tegen een leenstelsel en zou ook graag extra investeren in het hoger onderwijs. Daarom rijst de vraag: hoe nu verder? D66 roept de minister op om terug te keren naar de tekentafel. Kom met een nieuw voorstel, een voorstel dat tegemoetkomt aan onze zorgen en aan die van studenten. Ik zie dan ook graag dat studentenorganisaties bij dat nieuwe tekenen betrokken worden. Dat zou een nieuw voorstel in mijn ogen een stuk kansrijker maken.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Volgens mij is dit debat een klucht. Ik heb nu geluisterd naar GroenLinks en D66, twee belangrijke partijen in dit debat waar al een jaar lang mee wordt gepraat. Allebei zijn ze glashelder. Ze zeggen: deze wet willen we niet. Ik ken nog veel meer partijen die zeggen dat ze deze wet niet willen. En nu zegt zelfs de belangrijke coalitiepartij PvdA de vorige week: wat ons betreft mag de zaak ook wel uitgesteld worden. Is de heer Van Meenen het met mij eens dat dit debat vandaag zinloos is en dat de minister op z'n minst haar huiswerk moet overdoen door de wetten inzake de bachelors en de masters samen te voegen?

De heer Van Meenen (D66):

Dat heb ik zojuist gezegd. Althans, ik heb niet gezegd dat het debat zinloos is, maar wel dat een en ander wat mij betreft samengevoegd moet worden. Dat lijkt mij een belangrijke conclusie. Alleen al om die reden vind ik dit debat niet zinloos. Overigens heb ik de opvatting over het samenvoegen al begin juli, direct nadat de Kamer dit wetsvoorstel had ontvangen, gegeven. In die zin is het niets nieuws. Wij zullen in de Kamer toch een keer moeten constateren hoe wij verdergaan met deze wet. Ik weet niet waar de heer Van Dijk op uit is. Wil hij mij laten zeggen dat dit een zinloos debat is? Mij lijkt het juist zeer relevant dat wij met elkaar die conclusie trekken.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Over het trekken van die conclusie ben ik het met de heer Van Meenen eens. Volgens mij kunnen wij dat heel snel doen. De vraag is of wij daarvoor uren met elkaar in debat moeten gaan. Daarom heb ik bewust gewacht op de bijdragen van de woordvoerders van twee belangrijke partijen in dit debat, waar haar minister haar hoop al die tijd op heeft gevestigd, namelijk GroenLinks en D66. Zij zeggen nu allebei dat zij dit wetsvoorstel niet hoeven. Zegt de PvdA ook dat het niet op deze manier hoeft? Voorzitter, als u het mij toestaat, wil ik de heer Mohandis vragen of hij dit debat wel zinvol vindt. Ziet u het maar als een punt van orde.

De heer Van Meenen (D66):

Ik heb er geen enkel bezwaar tegen als de heer Van Dijk afziet van zijn bijdrage aan dit debat. Dat scheelt in ieder geval wat tijd. Bovendien weten wij wel ongeveer wat de essentie van zijn bijdrage zal zijn. Hoe lang dit debat gaat duren, kan ik niet voorspellen. Ik heb het voorlopig tot 19.00 uur in mijn agenda staan. Ik denk dat het relevant is wat de conclusie van de minister is. Ik ga alleen over mijn eigen bijdrage en die heb ik zojuist gegeven.

De voorzitter:

De heer Van Dijk heeft een vraag gesteld aan de heer Mohandis. Doet de heer Van Dijk een voorstel voor een procedure?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ja, zeker. Het staat de heer Mohandis vrij om te reageren, maar volgens mij moeten wij met elkaar vaststellen dat wij hier een toneelstukje spelen. Iedereen heeft het recht om vandaag een inbreng te leveren, maar wij weten nu al dat er geen bezwaar is tegen het samenvoegen van twee wetten en dat de wet die wij nu bespreken, er dus niet gaat komen. Dit is een punt van orde. Ik vraag met name een reactie van de Partij van de Arbeid.

De voorzitter:

Er is een lijst van sprekers voor dit debat. Daarop hebben de woordvoerders, inclusief die van de SP, het gewenste aantal minuten spreektijd aangegeven. Dat geldt ook voor de heer Mohandis. Hij kan in zijn eigen inbreng zijn opvatting daarover ventileren, maar als hij nu wil reageren, krijgt hij daarvoor de gelegenheid.

De heer Mohandis (PvdA):

Een punt van orde gaat over de orde van de vergadering. Ik moet straks nog spreken en ik wil graag mijn inbreng leveren. Ik vind het een beetje een raar voorstel. Wij staan hier ook om van elkaar te horen wat wij van het wetsvoorstel vinden. Laten wij dat op een zorgvuldige manier doen.

De heer Van Meenen (D66):

Mag ik ook nog wat zeggen? Ik ben tenslotte aangesproken, want er zou hier een toneelstukje worden opgevoerd volgens de heer Van Dijk. Ik speel graag toneel — dat heb ik vroeger veel gedaan — maar ik begrijp niet waarom de heer Van Dijk het debat kwalificeert als een toneelstuk. Het is gewoon een opeenvolging van opvattingen over dit leenstelsel en dit wetsvoorstel. Zo gaat dat hier. Misschien wil de heer Van Dijk die opvattingen niet horen of komt hem dat niet goed uit, maar dit is mijn opvatting. Dat is geen toneelstuk.

De voorzitter:

Helder.

De heer Van Meenen (D66):

Glashelder. Ik ben hier al een halfjaar glashelder over.

De voorzitter:

U kunt gaan zitten, want wij houden nu een ordedebat.

De heer Beertema (PVV):

Ik voel wel met de SP mee. De minister zelf heeft ook een duit in het zakje gedaan in dit toneelstuk door te zeggen: ik ga als hoofdrolspeelster in dit schouwspel achteroverleunen en ik zal afwachten wat het debat brengt. Het debat heeft nu gebracht wat het brengen moet, namelijk dat D66 en GroenLinks niet meegaan in het voorstel. Dan stel ik voor om lekker naar huis te gaan.

De voorzitter:

Mijnheer Beertema, er zijn nog maar twee woordvoerders aan de beurt geweest. U staat ook op de lijst als spreker. Wij gaan gewoon kijken of er een meerderheid voor het voorstel van de heer Van Dijk is.

De heer Rog (CDA):

Ik heb begrip voor het standpunt van de heer Van Dijk, maar ik wil toch graag het debat voortzetten, en wel omdat ik zeer benieuwd ben of de PvdA de rug recht houdt en inderdaad het leenstelsel wil uitstellen. Ik wil mijzelf ook niet de kans ontnemen om te luisteren naar de reactie van de VVD op dat voorstel.

De heer Klein (50PLUS):

Op zichzelf is het voorstel van de heer Van Dijk heel goed en realistisch, alleen komt het te vroeg en zou het eigenlijk een punt van orde moeten zijn na de eerste termijn.

De heer Klaver (GroenLinks):

Het gebeurt wel vaker dat er bijvoorbeeld iets wordt uitgewerkt dat in het regeerakkoord staat. Daar is dan een meerderheid voor. Als wij de redenering van de heer Van Dijk volgen, zouden wij al die debatten waar een meerderheid voor is ook niet hoeven voeren. Het lijkt mij goed dat wij nu voortgaan. Ik ben heel benieuwd naar de alternatieven van collega Van Dijk.

De heer Bisschop (SGP):

Het politieke bedrijf bergt toch af en toe nog verrassingen in zich. Je zit te wachten tot vooral collega Van Dijk buitengewoon gespitst eindelijk publiekelijk, formeel zijn zegje over het voorliggende voorstel mag doen en nog voordat hij zelf het woord heeft gevoerd, stelt hij voor om het debat maar te schorsen. Ik heb mij daar enigszins over verbaasd en dat ben ik ook niet van hem gewend. Ik zou zeggen: laten wij dit moment gewoon aangrijpen om onze standpunten uit te wisselen. Dan kan de minister daarna haar mind opmaken en krijgt dit ongetwijfeld een verstandig vervolg.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik snap ook wel waar het gevoel bij de heer Van Dijk vandaan komt, alleen had ik mij er zo op verheugd om de bijdrage van de PvdA te horen. Het zou heel jammer zijn als dat nu toch niet gaat gebeuren. Dus ik stel voor om het debat nu wel voort te zetten, maar eventueel straks wel te bekijken wat de stand van zaken is.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik zou ook graag willen doorgaan. Ik ben ook erg benieuwd naar de bijdrage van anderen. Ik wil zelf ook nog de kans hebben om te zeggen wat ik hiervan vind. En ik ben zelfs benieuwd naar de bijdrage van het CDA, want een jaar geleden zwabberde die fractie opeens de andere kant uit, dus je weet maar nooit.

De voorzitter:

Mijnheer Van Dijk, u kunt ook tellen. U hebt kunnen zien dat er geen meerderheid is voor uw voorstel. Dan gaan wij verder met het debat.

De heer Rog (CDA):

Ik werd aangesproken door de heer Duisenberg. Dat moet echt even rechtgezet worden. Voor alle helderheid, het CDA is ik geloof samen met de SP de enige partij die nimmer in het verkiezingsprogramma heeft staan dat zij een sociaal leenstelsel wil. Laat dat heel duidelijk zijn. Dus de heer Duisenberg moet maar eens even goed gaan nadenken.

De voorzitter:

Dank u. Ik geef nu het woord aan mevrouw Schouten van de ChristenUnie.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzittter. Om bij het laatste aan te sluiten, de ChristenUnie is zowel de partij die het nog nooit heeft opgeschreven in het verkiezingsprogramma alsook de partij die dit nog nooit heeft uitgedragen in deze Kamer. Volgens mij zijn wij de enige partij in dit parlement die dat heel consequent heeft uitgedragen. Dat wil ik nog even gezegd hebben.

Er kijken op dit moment ongetwijfeld veel studenten naar dit debat. Dat zijn allemaal slimme mensen, maar ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat zij er zelf ook geen touw meer aan vast kunnen knopen. Studenten zijn in dit debat het lijdend voorwerp geworden van opnieuw een discussie over een variant van het leenstelsel. Het gejojo met studenten heeft wat ons betreft al lang genoeg geduurd. Zij weten niet waar zij over acht maanden aan toe zijn. Als je in september 2014 wilt starten met een master, dan weet je voor kerstmis nog steeds niet of je een basisbeurs krijgt. Dat kunnen wij eigenlijk gewoon niet maken. Sinds Rutte-I hebben wij het over een leenstelsel en telkens is de conclusie dat een meerderheid de voorstellen niet ziet zitten. Dat er veel alternatieven worden geopperd, roept bij mij het beeld op dat het leenstelsel aan alle kanten rammelt.

Het standpunt van de ChristenUnie is echter al vanaf het begin rotsvast. De basisbeurs voor studenten moet behouden blijven om de toegankelijkheid voor het hoger onderwijs te waarborgen voor alle studenten.

Mijn partij vindt de basisbeurs onmisbaar om het hoger onderwijs toegankelijk voor iedereen te houden. Vandaag bleek nog maar eens uit een onderzoek van Kences dat een kwart van de studenten niet aan een masteropleiding begint als het leenstelsel er komt. Er zijn grote zorgen over de doorstroom van mbo naar hbo. Mogelijk 15.000 jongeren kiezen niet meer voor een hbo-studie. Moeten mbo'ers met een einddiploma op niveau 4 om financiële redenen niet doorstromen naar het hbo? Is verdere ontwikkeling van talent voor deze studenten niet weggelegd? Ik vind dat onbegrijpelijk. Lang niet alle ouders zijn in staat om een financiële bijdrage te leveren aan de studie van hun kinderen. Ook is het niet altijd mogelijk om naast de studie extra te werken of zelf te voorzien in de kosten.

Daarnaast zal ook de versobering van de ov-studentenkaart, waar wij mogelijk — wat ons betreft niet — later nog over komen te spreken, de rekening laten oplopen en de drempel voor het hoger onderwijs verhogen. De keuzevrijheid in het onderwijs en de toegankelijkheid komen door de stapeling van maatregelen verder onder druk te staan.

Met het leenstelsel neemt de gemiddelde studieschuld toe. Het vervallen van de basisbeurs scheelt over de gehele studieduur €5.000 voor thuiswonende studenten en €13.000 voor uitwonende studenten. Dat terwijl de gemiddelde schuld op dit moment al zo'n €15.000 is. Studenten kunnen met de invoering van het leenstelsel probleemloos geld lenen. Wat wordt gedaan met de zorgen? Als die er al zijn, zijn ze voor morgen. Na het voltooien van de studie wordt immers een baan gevonden waar een mooi salaris aan verbonden zit en binnen een paar jaar is er van een schuld geen sprake meer.

Ik vind dit echt te makkelijk gedacht. Ten eerste wordt gedacht dat studenten hun schuld straks gemakkelijk kunnen terugbetalen. Net afgestudeerden hebben echter moeite met het vinden van een baan. Er is nu helemaal geen plaats voor zekerheid op een baan met een mooi salaris. In bepaalde sectoren is het niet eenvoudig om een schuld af te lossen. Niet iedereen wordt later ingenieur, advocaat of minister. Ik noem een voorbeeld. Een leraar die nominaal afstudeert met een studieschuld van €22.000 en een netto-inkomen van €1.900 per maand, betaalt straks twintig jaar lang €180 per maand af. €180 is bijna 10% van het netto-inkomen. Ik begrijp echt niet dat de minister daar zo luchtig over doet.

Ten tweede wordt er te makkelijk gedacht over lenen door studenten. De minister schept met het sociaal leenstelsel het beeld dat lenen heel normaal is. Bij elke lening wordt gewaarschuwd voor de gevolgen: geld lenen kost geld. Leningen worden zelfs niet eens verstrekt als het inkomen het niet kan dragen. Maar studenten kunnen probleemloos geld lenen, terwijl zij pas na hun studietijd met de gevolgen worden geconfronteerd. Afgestudeerde twintigers gaan straks de arbeidsmarkt en de woningmarkt op met een hoge studieschuld. Ik heb vernomen dat een aantal hypotheekverstrekkers ervan uitgaan dat alle studenten een schuld hebben. Hierdoor is bij studenten per definitie de kredietwaardigheid lager, terwijl helemaal niet is aangetoond dat elke student een schuld heeft. Om te waarborgen dat alle schulden in beeld blijven en afgestudeerden niet te hoge maandlasten moeten betalen, pleit ik voor een aparte registratie van de studieschuld bij het BKR. Denk aan het voorbeeld van de leraar. 10% van je netto-inkomen voor aflossing van je studieschuld kun je niet negeren.

Ook over de rente bestaat veel onzekerheid. De rente op studieschuld staat nu historisch laag, maar gaat in 2014 mogelijk weer omhoog. Hoe zit dat over een paar jaar? Die gevolgen kunnen we nu niet overzien. Het risico op nog hogere schulden ligt op de loer.

Voor meerjarige masters wordt een extra financiële drempel opgeworpen door dit wetsvoorstel. De minister heeft naar aanleiding van het Techniekpact beloofd om deze studenten tegemoet te komen. De variant in het wetsvoorstel wordt gepresenteerd als een mooi cadeau, maar is helaas een goedkope geste. Terwijl je net te horen hebt gekregen dat je €3.200 per jaar aan basisbeurs verliest, word je blij gemaakt met een dode mus van €1.000. De drempel voor techniekstudies en andere meerjarige masters wordt dus alsnog €2.200 per jaar hoger ten opzichte van eenjarige masters. Is dat het antwoord van de minister op de tekorten in de technieksector en de arbeidsmarktproblemen in onze kenniseconomie? Eerder heb ik een amendement ingediend om een extra jaar basisbeurs te verstrekken aan studenten die een meerjarige masteropleiding volgen, bijvoorbeeld bij bètastudies. Ik heb gezien dat de heer Van Dijk een soortgelijk amendement heeft ingediend. Ik steun dat amendement dan ook van harte.

Tot slot. Het mag duidelijk zijn: de ChristenUnie is, was en blijft voor het behoud van de basisbeurs, om ieder talent toegang te geven tot hoger onderwijs, ook mbo'ers die willen doorstromen naar het hbo, om de schuldenberg onder net afgestudeerden te voorkomen en om jonge gezinnen geen molensteen van tienduizenden euro's schuld om de nek te hangen. Mijn enige oproep is dan ook: stop hiermee!

De heer Duisenberg (VVD):

Voorzitter. De Solar Challenge, 3000 kilometer dwars door Australië, is wat mij betreft een inspirerend voorbeeld voor het onderwijs. Studenten van de TU Delft wonnen dit jaar met de Nuna7, met een voorsprong van 56 kilometer op de Japanners. De TU Twente deed ook mee en werd derde. De TU Eindhoven won in de speciale cruiser-klasse. De studenten van de TU Delft hadden niet gedacht dat zij van de Japanners zouden winnen, maar zij wonnen toch. "Those damned Dutchmen", ze doen het weer. Dit voorbeeld heeft alles in zich: ambitie, ondernemerschap, kennis en creativiteit. Universiteiten die initiatief aanmoedigen en hier ruimte voor maken. Studententeams die elkaar inspireren en beter maken dan zij ooit voor mogelijk hadden gehouden. En de Nederlandse teams verslaan andere teams uit de hele wereld. Onze studenten aan de top van de wereld. Alle grenzen voorbij. Deze studenten gaan letterlijk en figuurlijk alle grenzen voorbij.

Ik krijg wel eens het gevoel in de Kamer dat, terwijl de studenten alle grenzen voorbij gaan, wij niet eens naar die grenzen durven te kijken. Als ons onderwijs tot de top behoort, kunnen leerlingen en studenten zich op de arbeidsmarkt meten met de wereldtop. Als onze leerlingen en studenten tot de top behoren, floreren de Nederlandse samenleving en het bedrijfsleven. De internationale positie van onze mensen bepaalt onze internationale successen van de toekomst, zoals dat vandaag het geval is en zoals het in het verleden het geval was. Die Hollanders en die Hollandse bedrijven; je ziet ze overal. Dat kleine landje drukt meer dan zijn gewicht in de wereld.

We willen het beste onderwijs, en dan zeg ik eigenlijk: we willen Veerman. Het sociaal leenstelsel is een essentieel onderdeel van een beweging naar beter onderwijs, die gestart is met het rapport van de commissie-Veerman. De VVD zet met volle overtuiging in op de uitvoering van het rapport-Veerman en de strategische agenda hoger onderwijs. Meer ambitie, meer differentiatie in structuur en profiel in onderwijs en onderzoek, een betere aansluiting op de arbeidsmarkt en meer mogelijkheden voor iedere student om op zijn of haar niveau alles eruit te halen wat erin zit. Op bladzijde 8 van het rapport staat: "De commissie is er van overtuigd dat we dit [de top 5-positie] niet redden, als we op de huidige voet doorgaan. Het Nederlandse hoger onderwijs moet veel en ook snel beter. (...) Het advies is: geef een krachtige impuls aan de kwaliteit en diversiteit van het Nederlandse hoger onderwijs." Daartoe doet de commissie vervolgens tien grote aanbevelingen. De VVD vindt dat wij deze punten voortvarend moeten oppakken. Ik noem de prestatieafspraken, met hierin bijvoorbeeld doelen voor profielvorming en rendement, de Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs met de vorming van associate degrees, de driejarige hbo-trajecten voor vwo'ers en de verplichte matching en inschrijving voor 1 mei. Dit zijn goede voorbeelden van concrete resultaten die al zijn geboekt.

De heer Bisschop (SGP):

Differentiëren in drievoud, het rapport van de commissie-Veerman, is een uitstekend rapport waar je heel veel mee kunt. Wij moeten dat inderdaad gaan uitvoeren. Het is mij ontgaan welk nummer de aanbeveling had om een sociaal leenstelsel in te voeren. Ik heb het wellicht over het hoofd gezien, maar misschien kan de heer Duisenberg mij uit de droom helpen.

De heer Duisenberg (VVD):

Dan vervolg ik graag mijn betoog. Dat is namelijk ook meteen het antwoord. Aan het einde van het rapport, op bladzijde 59, staat dat de ambities ondersteund moeten worden met voldoende investeringen. De commissie concludeert in haar rapport: "Als we ervan overtuigd zijn dat kennis dé concurrentiefactor in de 21ste eeuw is en dat daarvoor een sterk en toekomstbestendig hoger onderwijsstelsel nodig is, dan moeten we de ambities in dit advies ondersteunen met voldoende investeringen. (...) De commissie sluit niet uit dat het geld binnen het hoger onderwijs anders moeten worden ingezet, of dat de verhouding tussen publieke en private bijdragen verschuift."

De heer Bisschop (SGP):

Dat is een heel boeiend citaat, maar het lijkt mij wat kort door de bocht om hieraan te ontlenen dat er dus een sociaal leenstelsel moet worden ingevoerd. Daar komt bij dat het rapport aanbeveelt om op korte termijn die investeringen te doen, terwijl de investeringen als gevolg van de opbrengst van het sociaal leenstelsel pas in 2017 geëffectueerd worden. Dan is die link tussen het rapport-Veerman en het sociaal leenstelsel toch niet goed te leggen? Die constructie kunnen wij wel maken, maar dat is net zo ingenieus als die solar drivers die in Australië de race winnen.

De heer Duisenberg (VVD):

De commissie laat de uiteindelijke keuze aan de politiek, maar geeft wel degelijk een aanzet voor de discussie over de verhouding tussen publieke en private bijdragen. De discussie die wij hier voeren, is niet zo heel bijzonder. Zij wordt in heel veel landen gevoerd. In heel veel landen wordt gekeken naar een andere, in mijn ogen betere, cost sharing tussen publiek en privaat, vaak in combinatie met een leenstelsel.

De heer Rog (CDA):

De heer Duisenberg schetst een mooi beeld van wat wij kunnen bereiken als wij maar genoeg ambitie hebben. Ook zegt hij dat er geïnvesteerd moet worden. Investeringen zijn altijd politieke keuzes. Er zijn partijen die denken dat je een miljard kunt weghalen bij het mbo en het ho. Er zijn partijen die een leenstelsel willen invoeren. De VVD is er daar een van. Is de heer Duisenberg nog steeds een voorstander van dat leenstelsel als hij weet dat 15.000 tot 20.000 studenten daardoor die toegang tot het hoger onderwijs niet meer hebben?

De heer Duisenberg (VVD):

De VVD en het kabinet investeren in onderwijs. De heer Rog had het naar ik meen over het weghalen van de basisbeurs. Ik zie dat als herinvesteren in onderwijs. Ik heb een aantal rapporten over die toegankelijkheid gezien. Ik denk dat in het stelsel ook rekening wordt gehouden met een goed toegankelijk onderwijs. Ik denk dat die afweging heel verantwoord is.

De heer Rog (CDA):

Ik vraag de heer Duisenberg concreet naar zijn mening over het resultaat van al die onderzoeken: 15.000 à 20.000 studenten minder in het hoger onderwijs als gevolg van het leenstelsel. Wij vinden elkaar op al die prachtige plannen van dit en het vorige kabinet als het gaat om loopbaanoriëntatie, matching, selectie aan de poort, een bindend studieadvies en zelfs collegegelddifferentiatie. Het zijn allemaal maatregelen om ervoor te zorgen dat de juiste student op de juiste plek terechtkomt. Is de heer Duisenberg bereid om de prijs te betalen van 15.000 tot 20.000 studenten minder in het hoger onderwijs?

De heer Duisenberg (VVD):

Die prijs is mij niet bekend, hoewel een van de rapporten dit getal noemt. De ervaringen in andere landen leren dat veel effecten tijdelijk zijn. Sommige rapporten wijzen op veel kleinere effecten. Ik vind het heel belangrijk dat er een bewustere studiekeuze wordt gemaakt. Die toegankelijkheid is volgens mij met dit systeem goed geborgd. Veel belangrijker is die 30% studie-uitval van studenten die verkeerd gekozen hebben. Dat zijn veel grotere aantallen dan de heer Rog noemt.

De heer Van Meenen (D66):

De heer Duisenberg spreekt warme woorden over de noodzaak om te investeren in onderwijs. Die deel ik geheel, maar waarom verzet zijn partij zich dan bij voortduring tegen voorstellen buiten het leenstelsel om, zoals D66 het afgelopen jaar gedaan heeft om te investeren in onderwijs? Ik herinner aan het tegenstribbelen bij het Herfstakkoord.

De heer Duisenberg (VVD):

Zat u daar aan tafel, mijnheer Van Meenen?

De heer Van Meenen (D66):

Nee, maar wij hadden er wel iemand zitten.

De heer Duisenberg (VVD):

Dit kabinet heeft ervoor gekozen, te investeren in onderwijs, in een tijd waarin er op alle fronten de broekriem moet worden aangehaald. Dan zie ik dat er wordt geïnvesteerd in onderwijs, dat het bedrag dat aan onderwijs wordt uitgegeven, omhoog gaat en dat we daarnaast — en dat vind ik heel belangrijk — binnen de begroting zoeken naar alle mogelijke manieren om onderwijsgeld naar onderwijs te brengen.

De heer Van Meenen (D66):

Volgens mij heeft dit kabinet niet gekozen voor extra investeringen in onderwijs naast dit leenstelsel. Dat is gebeurd door de vijf partijen die het Herfstakkoord hebben gesloten en onder zware druk van mijn partij. Mijn vraag blijft dus of het voor de VVD echt de enige mogelijkheid is en de enige wens om te investeren via een leenstelsel.

De heer Duisenberg (VVD):

De heer Van Meenen en ik hebben samen de begrotingscommissie, de rapporteurscommissie gedaan. Daarin hebben wij ook samen geconstateerd dat er wel degelijk door dit kabinet en overigens ook door het kabinet hiervoor geïnvesteerd is in onderwijs. Dat er bij het begrotingsakkoord 500 miljoen bij is gekomen, heb ik ook gezien. Dat is goed nieuws voor het onderwijs. Ik wil, naast wat er al ligt, inderdaad ook nog bijna een miljard vrijmaken door dit leenstelsel. Ik denk dat dit een enorme impuls kan geven. Er wordt op dit moment 4 miljard aan het hoger onderwijs uitgegeven. Puur het onderwijsdeel is 4 miljard. Als je daar 1 miljard aan kunt toevoegen, is dat een enorme impuls.

De heer Klaver (GroenLinks):

Voor mijn partij, voor GroenLinks, is vooral de manier van terugbetalen heel belangrijk. Ik wil niet dat zo'n leenstelsel een strop wordt voor studenten. Daar hebben we het eerder over gehad. Vorige week kwam het ook terug in de hoorzitting. Hoe staat de heer Duisenberg tegenover het idee om te gaan kijken of de terugbetaling via de Belastingdienst zou kunnen lopen? Of zouden we kunnen kiezen voor terugbetaling van een vast percentage over een langere periode? Staat de VVD open voor dat soort zaken?

De heer Duisenberg (VVD):

Ik heb dat voorstel ook gehoord. Wij waren als VVD overigens sowieso al voor een verlenging van 15 naar 20 jaar, zoals nu ook in het voorstel is opgenomen. Dat is een goede zaak. Dit soort ideeën kan ik alleen maar open en met interesse opnemen, maar ik zou zeggen: dient u vooral uw ideeën in bij de minister. Zij zal immers moeten bezien welke ideeën er allemaal zijn. Vervolgens zullen we binnen de VVD het totaalpakket moeten wegen.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik vraag dit omdat de Belastingdienst, waar een VVD-bewindspersoon aan de touwtjes trekt, de heer Weekers, ontzettend terughoudend is als het erop aankomt om de Belastingdienst klussen te geven en te zeggen dat we iets via de belasting moeten oplossen. Wil je hierin verdere stappen zetten, dan is het heel erg belangrijk dat ook de VVD hier in de Kamer zegt dat het via de Belastingdienst moet lopen als we op deze manier een sociaal leenstelsel willen construeren dat rechtvaardig is. Ik ben blij dat de heer Duisenberg daarvoor openstaat en ik hoop ook dat hij die houding wil uitstralen tegenover zijn bewindspersoon op Financiën.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik zou zeggen: dient u uw voorstel vooral in. Nogmaals, ik vind het voorstel dat er nu ligt, echt een goed voorstel. Het liefst zou ik dat voorstel gisteren invoeren. Laat ik daar heel helder in zijn. Ik begrijp echter dat de minister op zoek is naar draagvlak. Zij hoort van de Kamer alle suggesties en ik kan alleen maar zeggen dat ik ze eveneens zal vernemen en op hun eigen merites zal beoordelen.

De heer Klein (50PLUS):

Ik hoor de heer Duisenberg de hele tijd de mantra "investeren in het onderwijs" uitspreken, maar investeren in het onderwijs heeft toch twee kanten? Er moeten immers ook nog mensen zijn die het onderwijs kunnen volgen. Betekent dat niet dat je ook moet investeren in de andere kant, namelijk in de studenten? Om te kunnen studeren moet er bijvoorbeeld een zeker inkomen zijn, dus moeten zij een basisbeurs hebben. Wil de heer Duisenberg dat de samenleving daarin ook investeert?

De heer Duisenberg (VVD):

De investering die je doet, is het leenstelsel. Het leenstelsel maakt dat je goedkoop kunt lenen. Ik wil daar straks nog veel meer over zeggen. Wat hier voorligt, is echt een goed leenstelsel dat heel erg aantrekkelijk is voor studenten en dat het studeren toegankelijk maakt. Ik maak mij er geen zorgen om dat een studie en studeren niet toegankelijk zou zijn, want dat is voor mij ook echt een belangrijke randvoorwaarde.

De heer Klein (50PLUS):

Dat betekent dus dat we gaan kijken wat de kosten daarvan zullen zijn. Ik wacht met belangstelling het reclamepraatje van de heer Duisenberg af over wat er zo leuk en goed is aan het leenstelsel.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik doe mijn best.

We willen onderwijsgeld naar onderwijs brengen, en investeren. Het sociaal leenstelsel doet dit. Onderwijsgeld moet zo veel mogelijk worden gebruikt om te investeren in de kwaliteit van het onderwijs. Met de toename van het aantal studenten in het hoger onderwijs komt het in de toekomst steeds meer in de knel. Het centrale uitgangspunt voor de VVD in deze discussie is dat studenten een hogere bijdrage leveren aan de eigen studie. De verhouding tussen bijdragen van de overheid en de student is scheef. De overheid betaalt nu verreweg het meest aan de studie van de student. Neem student Jasper. De overheid betaalt voor zijn deelname ieder jaar €6.000 aan de universiteit en betaalt Jasper daarnaast ook nog €3.300 aan basisbeurs. Jasper zelf betaalt €1.800 aan de universiteit. Voor het onderwijs van Jasper draagt de overheid dus meer dan 75% bij. En dan heb ik het nog niet over de basisbeursbijdrage, die hij ook krijgt, en de aanvullende beurs die hij ontvangt, plus het feit dat Jasper een langstudeerder is. Als we de basisbeurs, dus alleen de basis, omzetten in een mogelijkheid tot lenen, dan wordt die verhouding iets minder scheef. Totaal wordt hierdoor in de masterfase 133 miljoen euro vrijgemaakt. Ieder jaar weer. En inclusief de bachelorfase is dat 800 miljoen euro. Ieder jaar weer. Die kunnen we investeren in onderwijs.

Nu geven we aan hoger onderwijs, exclusief onderzoek, 4 miljard euro uit. Dus bijna 1 miljard euro erbij. Dat is echt een krachtige impuls voor het onderwijs. Investeren in bijvoorbeeld kleinere groepen, meer begeleiding, internationale uitwisseling, meer en betere leraren. Zo werken we aan die ambities voor het onderwijs, die ambities uit het rapport-Veerman, die ambities die voor de toekomst van onze studenten zijn bedoeld.

We willen dat een studie een investering in de toekomst is, en dat ze toegankelijk is voor iedereen. Voor ik in de Tweede Kamer kwam, heb ik in het bedrijfsleven in twintig jaar tijd vele honderden investeringsbeslissingen moeten nemen. Persoonlijk heb ik nog nooit — ik herhaal: nog nooit — zo'n mooie investering gezien. Als je dit leenstelsel voorlegt aan een willekeurige ondernemer, zou hij geen moment twijfelen. De studie wordt niet duurder, maar door het wegvallen van de basisbeurs moet de student maximaal €3.000 extra bijdragen in levensonderhoud per jaar. Als je om dat bedrag de keuze maakt om niet die masterstudie te doen, dan is er iets mis met de masterstudie, en dan werkt de prikkel om bewuster te kiezen zoals het zou moeten. Het weggevallen bedrag van €1.200 voor thuiswonenden tot €3.000 per jaar voor uitwonenden kan daarbij door studenten worden opgevangen door minder uit te geven, of zelf meer te verdienen. Maar het kan ook worden geleend, en dat is tegen de meest sociale voorwaarden, en met een verzekering. Dat moet de heer Klein aanspreken. Twintig jaar een aflostermijn naar keuze, een rente op het niveau van de Staat, vijf aflossingsvrije jaren naar keuze, beginnen met aflossen na twee jaar, boetevrij vervroegd aflossen en de verzekering, door draagkrachtmaximalisatie en kwijtschelding als je levensloop anders is dan verwacht en je het niet kunt aflossen. We willen dat een studie een goede investering voor eenieder is en dat de toegankelijkheid geborgd is. Dat is het, daar ben ik van overtuigd.

We willen de studiekeuze meer bewust en de voorlichting moet beter. Belangrijk positief effect is dat studenten bewuster gaan kiezen voor een studie. De uitval onder studenten in het eerste jaar van bijna 30% is schrikbarend hoog. De aansluiting op de arbeidsmarkt moet ook beter. Dus het is goed als aankomend studenten bewuster kiezen, rekening houden met hun passie, maar ook met hun perspectieven op de arbeidsmarkt. Maar voorlichting is hiervoor wel cruciaal. Je moet in staat worden gesteld, een bewuste keuze te maken.

De heer Klein (50PLUS):

Ik dank de heer Duisenberg voor zijn reclamepraatje. Het is echt een heel mooi verhaal. Ik begrijp echter niet waarom hij het juist over de studenten in de bachelorfase gaat hebben. Dit voorstel gaat alleen over de masterfase. In zijn verhaal geeft de heer Duisenberg in feite al aan dat hij het sociaal leenstelsel ook voor de bachelorfase wil hebben. Dient hij daar meteen al een voorstel voor in? En hoe gaat hij dat dan uitwerken?

De heer Duisenberg (VVD):

Kunt u uw vraag herhalen? Ik kan het niet plaatsen.

De heer Klein (50PLUS):

Uw verhaal gaat over studenten die beter moeten kiezen. Ze zouden beter kiezen als er een sociaal leenstelsel zou zijn. Als zij moeten lenen, zouden zij wellicht beter gaan kiezen. Maar dat is toch helemaal niet aan de orde in dit voorstel?

De heer Duisenberg (VVD):

Het bewuster kiezen is een algemeen punt dat ook op de masterfase van toepassing is. Voor de bachelorfase is het zeker van belang, en daar zal ik nog een aantal woorden aan wijden. De studievoorlichting begint wat mij betreft echter al in de middelbareschooltijd en moet dan al goed zijn. Ook tijdens de studie moet de voorlichting goed zijn, want ook in de masterfase kun je verschillende keuzes maken. Daarom moet je goed weten wat elke keuze betekent qua perspectief op de arbeidsmarkt.

De heer Klein (50PLUS):

U hebt het over de 30% uitval in het eerste jaar, maar u koppelt dat ook aan de masterfase. Bachelorstudenten die kiezen voor de masterfase, doen dat volgens u eigenlijk wat ongecoördineerd en zonder enige motivatie, omdat er een basisbeurs zou zijn. Wellicht kunt u die stelling onderbouwen.

De heer Duisenberg (VVD):

Daarin hebt u gelijk. Die 30% heeft inderdaad betrekking op het eerste jaar van de bachelorfase. Het voorbeeld is dus niet op zijn plaats voor de masterfase, maar het punt van het bewuster kiezen geldt wel degelijk ook voor de masterfase. Maar u hebt gelijk: met die 30% bedoel ik de bachelorfase.

Voorlichting is cruciaal. Je moet in staat worden gesteld om een bewuste keuze te maken en bewust bezig te zijn met de voortgang en invulling van je studie. De matching- en introductiedagen die dit kabinet heeft ingevoerd, zijn een heel goede stap. Maar hoe zit het met de studiebijsluiter? Heeft de minister plannen voor een verbeterde voorlichting op middelbare scholen? De kwaliteit hiervan is erg afhankelijk van de persoon die de voorlichting toevallig geeft. Een voorbeeld: mijn dochter had de afgelopen week profielkeuzevoorlichting. Bij het profiel natuur en techniek wordt gezegd dat je met de bijbehorende studies een technisch beroep gaat uitoefenen. Dat is het, terwijl in mijn tijd bij McKinsey de studie natuurkunde de grootste leverancier van consultants was. Bij andere bedrijven waar ik heb gewerkt, werd de helft van de senior directieplekken door ingenieurs vervuld. De signalen die ik als Kamerlid krijg over het vak lob zijn overal hetzelfde. Het niveau wisselt.

Het sociaal leenstelsel heeft daarom onze steun. De VVD is al jaren consistent in haar lijn met een leenstelsel. En er zijn meer partijen die een leenstelsel in principe steunen. Ik vind dat we als politiek duidelijkheid moeten geven aan studenten en onze energie moeten steken in het "hoe", in de opzet van een goed stelsel, in plaats van te blijven twijfelen over het "of".

De VVD steunt het voorliggende voorstel, maar ik heb nog wel een aantal vragen aan de minister over het "hoe". Mijn eerste vraag is als volgt. In de markt kun je rentes afsluiten voor twintig jaar. Waarom kan de student de rente niet langer vastzetten dan vijf jaar? Is de minister bereid hierover met de minister van Financiën in overleg te treden? Daarnaast heeft de minister in het algemeen overleg in april van dit jaar toegezegd met de minister voor Wonen te gaan spreken over de behandeling van studieschuld bij hypotheken. Wat was de uitkomst van dat overleg?

Mijn tweede vraag is: wat zijn de plannen van de minister met betrekking tot de financiële voorlichting? Zo bleek bijvoorbeeld uit het onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau dat geen van de ondervraagden wist dat de aanvullende beurs blijft bestaan.

Mijn derde vraag gaat over de afspraken uit het Techniekpact. Ik wil van de minister weten hoe maatschappelijke-tekortsectoren zullen worden vastgesteld. Welke compensatie heeft de minister in gedachte en wat gaat het in totaal kosten? Waarom denkt de minister dat het gaat helpen? Is het niet veel beter om goede voorlichting over het arbeidsmarktperspectief te geven in plaats van een korting van duizend of een paar duizend euro? Mevrouw Schouten zei dat ook al. Als een student zo'n belangrijke keuze moet maken op basis van een korting, is dat toch wel erg marginaal. Ik krijg graag een reactie van de minister over nut en noodzaak hiervan en hoor graag hoe zij dit exact gaat vormgeven qua afwegingskader.

Mijn vierde vraag gaat over de investeringen die gedaan gaan worden. Door de invoering van het sociaal leenstelsel in de masterfase komt 130 miljoen vrij, waarvan een groot deel in de plannen al in 2016, 2017 en 2018. Welke investeringen worden hiermee gedaan? Hoe en door wie worden deze investeringen bepaald? Mijn belangrijkste vraag hierover is of we de deelnemers, de studenten, meer invloed kunnen geven in de kwaliteit van het eigen onderwijs.

Ik rond af. We willen het beste onderwijs. We willen investeren. We willen onderwijsgeld naar onderwijs brengen. We willen dat een studie een goede investering is voor iedereen die wil studeren. Daarom zijn wij voor dit leenstelsel.

Mijn kinderen zitten nu op de middelbare school. Als zij gaan studeren, gaan zij de gevolgen van dit wetsvoorstel merken. Dat is goed. Ik wens uw en mijn kinderen hun eigen Solar Challenge. Nederlandse studenten bij de top van de wereld, dat is mijn ambitie. Ik wil deze stap zetten. Natuurlijk zijn er altijd onzekerheden als je een dergelijke stap zet. Die probeer je zo veel mogelijk weg te nemen. Waar nog onzekerheden zitten, blijf je als Kamer dicht op het proces zitten en blijf je monitoren of de belangen van alle studenten goed worden geborgd.

De minister is aan zet. Ik zei in mijn inleiding dat de studenten alle grenzen voorbijgaan terwijl wij er niet eens naar durven te kijken. Maar dan lees ik vanochtend in de Telegraaf de reactie van de minister op dit debat: "We gaan achteroverleunen en kijken wat de Kamer vraagt." Dit kan toch niet? Dus ik zeg: aan de slag! Zoals Veerman zei: het Nederlandse hoger onderwijs moet veel en ook snel beter.

De heer Rog (CDA):

Die winnaars van de Solar Challenge waren studenten van een technische universiteit die een meerjarige masteropleiding doen. Vorige week hebben we een hoorzitting gehad waarin duidelijk is geworden dat studenten die dit soort meerjarige masters doen, de intensieve opleidingen waarbij mensen ook minder makkelijk kunnen bijverdienen omdat zij al hun tijd steken in hun studie, makkelijk een schuld van €50.000 kunnen opbouwen. Vindt de heer Duisenberg die prijs het waard om te betalen om uiteindelijk die ambities waar te maken?

De heer Duisenberg (VVD):

Ik onderschrijf die cijfers niet. Er zijn inderdaad enkele gevallen waarin je dit theoretisch kunt berekenen, maar er zitten ook nog wel wat foutjes in de berekeningen. Ik heb ze gezien en becommentarieerd. Het volgende is het belangrijkste en de reden waarom ik de vragen van mevrouw Schouten onderschrijf. Als iemand ervoor kiest om een meerjarige master te doen, dan doet diegene dat omdat iets zijn passie heeft maar ook omdat het een bepaald perspectief geeft. Ik denk dat je meer bereikt met het neerzetten van een goed arbeidsmarktperspectief en studenten daarop voor te bereiden dan bijvoorbeeld een korting te geven van een paar duizend euro. Ik weet dat dit is afgesproken in het Techniekpact, maar ik vind dat je met name moet kijken naar het arbeidsmarktperspectief. Het bedrijfsleven doet daar wel dingen, bijvoorbeeld met beurzen, maar ik vind dat de instellingen veel beter aan de voorlichting kunnen werken en het bedrijfsleven misschien nog meer de handschoen moet oppakken.

De heer Rog (CDA):

De heer Duisenberg maakt zich er wel erg makkelijk van af. Als ik hem confronteer met de uitvalcijfers, de cijfers van het aantal studenten dat niet zal gaan studeren als gevolg van het leenstelsel, bagatelliseert hij dat en zegt hij dat het niet klopt. Als ik hem confronteer met een schuld van €50.000 van één jaar boven nominaal voor een meerjarige master, bagatelliseert hij dat en zegt hij dat hij die cijfers niet deelt. Dit zijn de cijfers, mijnheer Duisenberg. De vraag aan u is of u het de prijs van €50.000 waard vindt om dit in te voeren. De angst is immers dat dit soort studenten straks niet meer aan dit soort programma's meedoet, omdat zij kiezen voor een makkelijkere, niet-meerjarige master.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik heb de afgelopen maanden verschillende verhalen langs horen komen. Ik moet zeggen dat er een hoop paniek wordt gemaakt. Laten we even sec bekijken waar het om gaat. Voor de masterfase wordt een leenstelsel ingevoerd. De aanvullende beurs blijft bestaan en er komt een fantastisch leenstelsel met de meest fantastische leenvoorwaarden. We praten over een basisbeurs van €1.000 tot €3.000 voor de masterfase, dus voor een of twee jaar. Daar wordt al deze paniek over gemaakt. Hierdoor zouden volgens u, als een van de paniekzaaiers, heel veel mensen ineens niet maar gaan studeren. Ik geloof daar helemaal niets van.

De heer Rog (CDA):

Voorzitter, ik word persoonlijk aangesproken.

De voorzitter:

Ja, u mag een korte reactie geven.

De heer Rog (CDA):

Ja, ik zal daar kort op reageren. Ik vind het debatteerniveau van de heer Duisenberg beneden alle peil en ik neem het hem zeer kwalijk dat hij niet inhoudelijk ingaat op de argumenten die zijn genoemd in de hoorzitting, die wij als Kamer hebben gevraagd.

De voorzitter:

Voordat ik de heer Mohandis het woord geef, schors ik de vergadering enkele ogenblikken.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Mohandis (PvdA):

Voorzitter. Blijven investeren in het hoger onderwijs om de kwaliteit op peil te houden, daar gaat dit debat ook over. Tijdens mijn maidenspeech heb ik gesproken over het persoonlijker maken van het hoger onderwijs. Met bijvoorbeeld de Wet kwaliteit in verscheidenheid zijn belangrijke stappen gezet, maar wij hebben meer financiële middelen nodig om maatwerk mogelijk te maken. Ik noem: kleine klassen, intensief onderwijs om studenten uit te dagen en blijven investeren in de kwaliteit van docenten. Als voorzitter van de Jonge Socialisten en als Kamerlid heb ik heel wat debatten achter de rug. Die gingen over allerlei vormen van het sociaal leenstelsel, van studietaks tot een stelsel waarbij de eigen opgebouwde schuld in allerlei verschillende varianten zou kunnen worden afgelost.

Het voorliggende wetsvoorstel zorgt ervoor dat wij kunnen investeren in de kwaliteit van het onderwijs. Wij spreken nu over de masterfase. Ik zal echter ook aandacht schenken aan de toegankelijkheid van het hele stelsel bij de behandeling van een wetsvoorstel dat wij volgend jaar tegemoet kunnen zien.

Ik ben tevreden over het feit dat het kabinet meer tijd neemt voor de invoering van de bachelorfase. De Partij van de Arbeid hecht namelijk grote waarde aan een zorgvuldige invoering en goede voorlichting van aankomende studenten. Tijdens de hoorzittingen zijn vooral zorgen geuit over de toegankelijkheid van de bachelorfase en dan specifiek over de doorstroom van mbo naar hbo. Collega's hebben daar ook al aan gerefereerd.

Uit onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau blijkt dat ondervraagden niet wisten dat de aanvullende beurs in het wetsvoorstel overeind wordt gehouden. De Partij van de Arbeid wil dat het kabinet zo snel mogelijk inzet op betere voorlichting om studenten bewust te maken van het bestaan van deze financiële ondersteuning. Deze ondersteuning is voor studenten met minder draagkrachtige ouders van groot belang. Iedere student moet op de hoogte zijn van het feit dat de aanvullende beurs behouden blijft.

In het onderzoek zagen wij dat een op de vijf respondenten van het mbo aangeeft misschien niet te zullen doorstuderen omdat de basisbeurs wegvalt. Het is bekend dat mbo'ers vaker uitvallen in het eerste jaar. De heer Duisenberg heeft daar ook op gewezen. De Partij van de Arbeid zal bij de behandeling van het wetsvoorstel dat betrekking heeft op de bachelorfase, inzetten op maximale toegankelijkheid voor deze groep. Hoe staat de minister tegenover het gericht inzetten van een verhoging van de aanvullende beurs?

In aansluiting op deze opmerking over de aanvullende beurs, kom ik op het punt van de kwetsbare groepen. Studenten van wie de ouders weigerachtig of onvindbaar zijn, moeten recht blijven houden op de aanvullende beurs. Is het sociaal om deze kwetsbare groep de aanvullende beurs te ontnemen? Voor mijn partij is dit onverteerbaar. Ik krijg hierop graag een reactie van de minister.

Voor veel studenten is de ov-kaart van groot belang. Kosteloos van huis naar studie en van huis naar stage kunnen reizen, is voor hen essentieel. Ik vraag daarom aan het kabinet hoe het staat met de gesprekken die met vervoersbedrijven worden gevoerd om te zoeken naar alternatieven voor de ov-kaart. Zal dit nog lukken? Wanneer kan de minister de studenten duidelijkheid geven over de gang van zaken?

Morgen staat een debat gepland over het experiment met collegegelddifferentiatie voor excellentietrajecten. Wil de minister dit experiment opschorten zolang wij nog praten over de invoering van het sociaal leenstelsel, vooral in de bachelorfase?

Nu kom ik op het punt van de aflossingen. Het is goed dat de aflossingstermijn is verlengd van vijf naar twintig jaar, inclusief de jokerjaren. Waarop is het getal van twintig jaar gebaseerd? Kent de minister het voorstel van hoogleraar Bas Jacobs die pleit voor een langere aflostermijn? Ik krijg graag een reactie van de minister op dit voorstel.

Een ander voorstel is om de bijverdiengrens af te schaffen nu de basisbeurs vervalt. Waarom is hier niet voor gekozen? Zou dit misschien een vereenvoudiging kunnen zijn? Overigens is dit een vereenvoudiging die mijns inziens positief uitpakt.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De heer Mohandis zei iets interessants. Hij vroeg of het experiment met collegegelddifferentiatie — voor zogenaamde topstudies mag twee keer collegegeld worden gevraagd, bijna €4.000 — kan worden opgeschort zolang we nog met dit leenstelsel bezig zijn. Met de collegegelddifferentiatie werp je ook een flinke drempel op voor studenten. Mag ik uit de woorden van de heer Mohandis begrijpen dat de Partij van de Arbeid daar helemaal niet gelukkig mee is?

De heer Mohandis (PvdA):

Ik wil de heer Van Dijk nog even meenemen naar het debat dat wij hebben gevoerd over de Wet kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs. Hij kent het standpunt van de Partij van de Arbeid over collegegelddifferentiatie. Wij zijn daar heel kritisch over. Ik heb zelfs een motie ingediend waarin juist wordt verwezen naar het sociaal leenstelsel en de stapeling. Daarin wordt verzocht om te proberen die zaken in samenhang te beoordelen. Als we niets doen, wordt dit in 2014 ingevoerd. Zolang het debat over de bachelorfase loopt, wil ik geen experiment met collegegelddifferentiatie.

De heer Jasper van Dijk (SP):

"Zolang het debat over de bachelorfase loopt, wil ik geen experiment met collegegelddifferentiatie."

De heer Mohandis (PvdA):

Laat ik het scherper stellen. Ik zie de heer Van Dijk al gelijk in de lucht kijken, zo van "wat bedoelt hij precies?" Wat ik precies bedoel, is dat de invoering in 2014 naar de mening van de Partij van de Arbeid tijdelijk moet worden opgeschort. Ik ben echter benieuwd hoe de minister hiertegen aankijkt.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De invoering van het experiment met collegegelddifferentiatie moet worden opgeschort. Dat zou in 2014 gebeuren, maar zolang dit debat over het leenstelsel nog loopt, zou dat niet in 2014 moeten gebeuren. Nu snap ik het. Oké. Dan heb ik een vervolgvraag, want de heer Mohandis heeft dat over iets anders ook gesuggereerd, namelijk over deze wet. Hij zegt: ik sta er zeker voor open om naar aanpassingen te kijken, en dat zou dan bijvoorbeeld uitstel van invoering van het leenstelsel in de masterfase kunnen betekenen. Dat is de wet die wij vandaag bespreken. Staat de heer Mohandis open voor uitstel van deze wet? Wil hij dat deze wet wordt samengevoegd met de bachelors, waardoor invoering pas in 2015 kan plaatsvinden?

De heer Klein (50PLUS):

Voorzitter, even een puntje van orde. Wij hadden het net over de behandeling van morgen. Dat is in feite een soort regeling van werkzaamheden, waarbij de Partij van de Arbeid dus voorstelt om de differentiatie niet uit te voeren. Dat is in feite het logische gevolg. Dat hoeft niet aan de minister te worden gevraagd. De Partij van de Arbeid stelt voor om de wet niet te behandelen totdat deze wet is afgehandeld.

De voorzitter:

Mijnheer Mohandis, hebt u dat gevraagd?

De heer Mohandis (PvdA):

Nee. Ik kom straks nog even terug op het punt van de heer Jasper van Dijk. Ik ga nu even in op het punt van de collegegelddifferentiatie. Voor morgen staat een algemeen overleg gepland. Ik vraag nu alleen aan de minister hoe zij dat experiment beziet in het voorstel. Punt. Dat is wat ik nu vraag aan de minister en ik zie uit naar haar antwoord. Het punt van de heer Klein, met de regeling en dergelijke, snap ik niet.

De voorzitter:

Mijnheer Klein, ik zie dat u iets wilt zeggen, maar ik geef eerst het woord aan de heer Jasper van Dijk.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De heer Mohandis zou nog antwoord geven op mijn vraag.

De voorzitter:

Ja, u hebt gelijk.

De heer Mohandis (PvdA):

Ik wilde daar straks nog op terugkomen als laatste punt. Ik had nog één punt over DUO. Ik wilde eigenlijk dus eerst even mijn betoog afmaken.

De voorzitter:

Dus uw punt …

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dan houden we deze even te goed.

De voorzitter:

Ja en dat gaat dan niet van uw interrupties af.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Maar dan wil ik wel graag antwoord.

De voorzitter:

Natuurlijk. Dat onthouden we. Daar komt mijnheer Mohandis op terug.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Het valt ook niet mee, voorzitter. Ik heb de heer Mohandis veel dingen horen zeggen die niet specifiek van toepassing zijn op dit wetsvoorstel. Dat kan. Wij zijn allemaal begonnen over de effecten voor de bachelorfase. De heer Mohandis had een heel lange aanloop en uiteindelijk kwam hij bij het wetsvoorstel. Hij had het toen over de aflossingstermijnen en dat soort zaken, maar het enige wat hij tot nu toe heeft gedaan, is retorische vragen stellen. Of laat ik het zo zeggen: ik hoop dat ze retorisch zijn. Ik heb namelijk nog geen enkel standpunt van de PvdA zelf gehoord over al deze vraagstukken. Ik zou graag willen weten hoe de PvdA er nu in staat, want tot nu toe hebben we heel veel schriftelijke rondes, hoorzittingen en AO's gehad. Waar staat de PvdA nu?

De heer Mohandis (PvdA):

Ik wil alle vragen serieus beantwoorden, maar hier breekt mijn klomp. Alsof het van mij als Kamerlid en woordvoerder hoger onderwijs niet bekend zou zijn dat ik voor het sociaal leenstelsel ben. Er ligt hier een wet die we met elkaar beoordelen. Ik ben nog niet eens klaar met mijn inbreng. Ik heb ook vragen over de wet, de aflossingstermijnen, de uitvoerbaarheid en de rol van DUO. Kortom, ik ben voor het sociaal leenstelsel en voor het principe van eerlijk delen. Dat ben ik altijd geweest.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Laat ik het dan even wat concreter maken. De heer Mohandis stelt bijvoorbeeld de vraag: kent de minister het voorstel van de heer Jacobs over verlenging van de aflossingstermijn? Daar kan ze op antwoorden met ja of nee. Ik denk zelf dat het antwoord ja is, omdat ze dat voorstel ongetwijfeld zal kennen. Maar dat is natuurlijk niet de vraag. De vraag is: wil de PvdA een langere aflossingstermijn, ja of nee? Zo zijn er nog een aantal van dat soort punten. Ik wil niet horen van de minister wat ze van die zaken denkt maar ik wil van de PvdA horen wat ze van die zaken denkt. Volgens mij is dit het moment in het debat waarop de heer Mohandis hierop een antwoord zou moeten geven.

De heer Mohandis (PvdA):

Maar wat is uw vraag nu precies? Dan moet u dat wel concreet maken.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Oké. Heel concreet. Wil de heer Mohandis bijvoorbeeld dat er een langere aflossingstermijn komt en gaat hij dat hier nu voorstellen?

De heer Mohandis (PvdA):

Dit is een eerste termijn. Ik stel vragen en dat is mijn goed recht. Dan heb je een volgende termijn om conclusies te trekken. Zo gaat dat in een debat. Ikzelf vind de verlenging van vijftien naar twintig een heel goede stap, als je kijkt naar de gemiddelde stijging van de studieschulden. Waar ik wel benieuwd naar ben is het voorstel van de heer Jacobs. Er zitten elementen in het voorstel die ik interessant vind, zoals het langer aflossen. Ik zie ook dat we nu jokerjaren hebben. Kortom, ik vraag aan de minister of zij het met mij eens is dat het bespreekbaar is om die aflossingstermijnen eventueel te verlengen met een lager percentage. Dat is een vraag die ik stel. Ik vind dat een interessant idee. Heb ik een uitgewerkt plan op dat specifieke punt? Nee, maar misschien kom ik daar later op terug.

De heer Rog (CDA):

De heer Mohandis probeert de aandacht te verleggen van het leenstelsel naar collegegelddifferentiatie maar daar trappen we natuurlijk niet in. Waar we het hebben over de kwetsbare groepen, mensen uit sociaal lagere milieus, over mbo'ers die naar het hbo gaan, zien we in diverse onderzoeken, bijvoorbeeld van Intomart GfK, dat maar liefst 20% van de mbo-studenten twijfelt of ze nog wel gaan studeren of zelfs denkt af te gaan zien van een studie in het hbo. Als we kijken naar de onderzoeksresultaten van het CPB, geanalyseerd door de Vereniging Hogescholen, zien we dat 20.000 studenten niet gaan studeren. Mijn vraag aan de heer Mohandis is dan ook — en kom dan niet aan met een praatje over voorlichting — wat hij vindt van deze getallen.

De heer Mohandis (PvdA):

Ik sta voor het sociaal leenstelsel. Laat ik daarmee maar beginnen. U shopt selectief in allerlei onderzoeken. Ik kan namelijk ook het onderzoek aanhalen van het CHEPS, waaruit blijkt dat lagere inkomensgroepen in andere landen bewust zullen gaan lenen voor een studie, bewust in een studie zullen gaan investeren. Kortom, ik kan ook onderzoeken aanhalen die deze cijfers ontkrachten.

Het gaat er mij om, mijnheer Rog, dat wij alles gaan doen voor die aanvullende beurs. Aan het onderzoek waarnaar u verwees, deden studenten mee die vaak nog niet wisten dat die aanvullende beurs als een gift zou blijven bestaan. Dat is een van de belangrijkste elementen.

In uw onderzoek wordt waarschijnlijk ook specifiek gerefereerd aan de toegankelijkheid van het mbo en het hbo. Ik doel nu op het SCP-onderzoek waar uit zou blijken dat het om een op de vijf studenten gaat. Je moet ook kijken naar de toegankelijkheid. In het algemeen ben ik ervan overtuigd dat elke gemotiveerde student die wil studeren, kan studeren en dat je bij elke invoering van een stelsel te maken zult krijgen met een licht dipje. Dat heeft ook te maken met de keuze van studenten om geen tussenjaar te nemen.

Het principe staat! Verder moet je heel serieus kijken naar de toegankelijkheid. Dat doe ik ook. Ik vraag ook aan de minister hoe zij tegenover sommige zaken staat. Kortom, ik deel uw zorgen, maar u shopt selectief in het onderzoek. En dat onderschrijf ik niet.

De heer Rog (CDA):

Ik kan uit zes onderzoeken citeren, want uit al die onderzoeken komen ongeveer dezelfde getallen. Uit die onderzoeken blijkt verder ook dat juist de groep waarvan ik mij kan voorstellen dat de PvdA zich daar extra druk over maakt, daarbij in het geding is. De groep waarop ik doel, zijn de mensen met lagere inkomens en de lageropgeleiden. Ik doel verder op gezinnen waar het geen traditie is om te gaan studeren. Ik vind het, eerlijk gezegd, raar dat u denkt dat u met een lesje op school scholieren ervan kunt overtuigen dat het niet zo veel uitmaakt of ze wel of geen schulden maken voor hun studie. U zegt "ga maar lekker schulden maken" tegen leerlingen die net hebben gehoord dat ze geen schulden mogen maken. U denkt toch zeker niet dat u op deze manier die 20.000 studenten kunt overtuigen?

De heer Mohandis (PvdA):

Het getal van 20.000 waar de heer Rog naar verwijst, heeft ook betrekking op de ov-kaart. Als je die kaart er niet bij betrekt, dan stelt het CPB andere cijfers voor. Laat ik het anders zeggen: uit al die andere onderzoeken blijkt ook dat middelbare scholieren uit lagere en hogere inkomensgroepen blijven studeren, omdat het een bewuste investering moet zijn. Ik ben ervan overtuigd dat die toegankelijkheid voor de lagere economische klassen blijft bestaan als we de voorlichting op orde hebben, als iedereen weet dat de aanvullende beurs gewoon overeind blijft, als iedereen weet wat de sociale voorwaarden zijn van het lenen. Dat stelt het onderzoek overigens ook, want daarin staat dat lagere economische klassen ook bewust lenen voor een studie. U veronderstelt dat dit niet zo is, maar ik zeg dat dit wel zo is. Het onderzoek waarnaar u verwijst, refereert er ook aan. Lagere inkomensgroepen zullen ook blijven studeren en zullen ook bewust gaan lenen.

De heer Beertema (PVV):

Ik wil natuurlijk niet selectief shoppen in onderzoeken, maar alle onderzoeken die ik ken, komen eigenlijk op hetzelfde neer als de onderzoeken waar mijnheer Rog het over heeft. Maar nu even geen onderzoeken meer, gewoon de laatste e-mail die ik vanmorgen ontving van een van die mensen die er problemen mee hebben: "Ik heb twee kinderen op een technische universiteit zitten, het eerste en tweede jaar, en hopelijk volgt er nog een." We hebben hier te maken met ambitieuze mensen. "Ze zijn daar gekomen met hard werken en vele uurtjes studeren. Wij als ouders hebben gewoon geld om een studie te bekostigen. Dus ik ben blij met het huidige stelsel, ook al moeten ze er nu al bij lenen. Ik kan u melden dat, als alle plannen doorgaan, dus geen vervoer en alles zelfs betalen, mijn kinderen bij de minste geringste tegenslag zullen afhaken. Ze moeten nu al elk dubbeltje omdraaien." Ik leg de Partij van de Arbeid deze e-mail voor. Uw verhaal is namelijk dat deze mijnheer naar u moet luisteren en naar uw verhaal over eerlijk delen. Dat hoor ik u zeggen! Dat de VVD met allerlei boekhoudkundige oplossingen komt over investeren en zo, dat is de VVD wel toevertrouwd. Dat vind ik een eerlijk verhaal. Maar dit is geen eerlijk verhaal van de PvdA. U laat deze mensen gewoon keihard in de kou staan, want ondanks al uw verhalen over voorlichting gaan deze mensen echt niet meer studeren. U verklaart ze gewoon voor gek, want u zegt dat het allemaal gemakkelijk kan. Zo is het echt niet, mijnheer Mohandis.

De heer Mohandis (PvdA):

Mijnheer Beertema, ik wil u er allereerst aan herinneren dat u zelf voor een sociaal leenstelsel in de masterfase bent.

De heer Beertema (PVV):

Jazeker, daar ga ik dan ook nog iets over zeggen.

De heer Mohandis (PvdA):

Ik heb de e-mail die u voorleest, ook gelezen. Die e-mail komt mij ontzettend bekend voor en volgens mij hebben we die gisteren of vandaag gekregen. Wat mij betreft is het echter nog steeds een feit dat de overheidsbijdrage groter is en groter blijft en dat dit niet zal veranderen. Kortom, de overheid blijft het merendeel bijdragen voor deze studenten. Dat is een gegeven, een feit. Ik sta voor alles wat ik heb gezegd over eerlijk delen. Al vanaf 2006, sinds ik in de politiek zit, zeg ik dat ik voor het principe ben dat wij van degenen die straks profijt hebben van hun opleiding in het hoger onderwijs, om een eigen bijdrage mogen vragen. Dat vind ik eerlijk. Ik zal ook eerlijk terugmailen aan deze meneer. De heer Beertema veronderstelt dat hij er anders over denkt maar als je sec naar het wetsvoorstel kijkt, moet je vaststellen dat hij er zelf ook voor heeft getekend. Hij moet dus wel bij de feiten blijven.

De heer Beertema (PVV):

Ik trek slechts de treurige conclusie dat de PvdA, blijkbaar al sinds 2006, een keihard neoliberale partij is en tegen mensen zegt: zoek het zelf maar uit en betaal er zelf lekker voor. Dat is het eerlijke verhaal.

De voorzitter:

Mijnheer Mohandis, een korte reactie graag.

De heer Mohandis (PvdA):

Wat moet ik hierop antwoorden? Dit is een totaal onzinnig verhaal van mijn collega Beertema. In de onderwijscommissie heb ik hem nooit anders horen praten. Ik wijs hem er vooral op dat de Partij van de Arbeid in dit dossier altijd consequent is geweest. Wij hebben altijd gewezen op de sociale voorwaarden en gezegd dat de aanvullende beurs van belang is om het inkomenseffect te garanderen. Wij hebben altijd gezegd dat wij oog moeten hebben voor de lagere inkomensgroepen. Daar staat deze sociaaldemocraat voor. De heer Beertema heeft zelf zijn handtekening gezet — al heeft hij die er later waarschijnlijk weer afgehaald — onder het wetsvoorstel voor de masterfase. Hij gaat daar niet op in, maar hij kan niet beweren dat hij daar anders over denkt.

De voorzitter:

Mijnheer Beertema, u mag kort reageren omdat u een beetje wordt uitgedaagd.

De heer Beertema (PVV):

Ik "ruik" een beetje een persoonlijk feit. Ik vind het vervelend dat ik mijnheer Mohandis teleurgesteld heb met al mijn onzinverhalen. Ik praat niets dan onzin in de onderwijscommissie. Dat nemen wij dan maar voor kennisgeving aan. Hartelijk dank voor het compliment. Dan doen wij toch iets goed.

De heer Mohandis (PvdA):

Waarschijnlijk wel.

Voorzitter. Ik wil het nu hebben over DUO, de Dienst Uitvoering Onderwijs. Na de hoorzitting en nadat de Kamer de brief over de uitvoeringstoets heeft ontvangen, in mijn herinnering op 26 april, heb ik hierover zorgen gehouden. In de brief viel mij op dat DUO aangeeft dat deze dienst ten gevolge van een eerdere taakstelling dit wetsvoorstel voorlopig moeilijk kan uitvoeren. Hoe kijkt de minister hiertegen aan? Is DUO er klaar voor? Ook ik ben er niet helemaal van overtuigd dat DUO de gewenste flexibiliteit bij het aflossen aan studenten kan bieden. Sneller aflossen kan bijvoorbeeld niet via een regeling met DUO. Dit kan alleen als studenten het zelf organiseren. Wij willen een flexibele uitvoeringsorganisatie.

Ik kom, tot slot, op de knip en kijk daarbij ook naar de heer Van Dijk. Door velen is hierover al gesproken, in het bijzonder door de collega's Klaver en Van Meenen. In de schriftelijke inbreng heb ik vragen gesteld over de logica achter de knip. Soortgelijke opmerkingen zijn gemaakt tijdens de hoorzitting van vorige week. Ik heb argumenten waarom wij moeten instemmen met dit wetsvoorstel. Ik vind de investering noodzakelijk; daarom sta ik hier ook. Er is in dit huis — ik zeg expliciet: in dit huis — ook een meerderheid om dit mogelijk te maken. Sommige collega's zeggen echter: pak het maar samen. Dat is een interessante suggestie, waarvoor ik opensta. Dat heb ik ook altijd gezegd. Ik hoor graag van de minister hoe zij hiertegenover staat.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dit is net even te makkelijk. Wij houden nu de eerste termijn van de Kamer. Daarin willen wij de standpunten van de verschillende partijen horen. De minister is straks aan de beurt. Dit is cruciaal. Staat de Partij van de Arbeid ervoor open om dit wetsvoorstel van tafel te halen en het samen te voegen met een wetsvoorstel inzake de bachelors, zodat de invoering per 2015 gaat gebeuren? Los van de inhoudelijke discussie — de heer Mohandis weet dat de SP staat voor toegankelijk onderwijs, terwijl de Partij van de Arbeid samen met de VVD hiervoor een drempel opwerpt, maar dat terzijde — vraag ik de heer Mohandis: staat u open voor uitstel? Zegt u nu dus dat u niet gaat dwarsliggen als dat wordt voorgesteld? Als ik een motie indien om de zaak een jaar uit te stellen, steunt u die dan, of niet?

De heer Mohandis (PvdA):

Nee, zo'n motie zal ik niet steunen, want de heer Van Dijk heeft heel andere motieven om uit te stellen. Het gaat mij erom dat ik naar de partijen kijk, zoals ik tijdens het AO al heb uitgelegd. Ik vind het belangrijk dat meer partijen constructief blijven meedenken over een wetsvoorstel. Het grote deel van dit wetsvoorstel, het deel betreffende de bachelorfase, komt volgend jaar, zoals de heer Van Dijk weet. Ik heb gezegd dat ik uitstel jammer zou vinden, omdat het ten koste gaat van investeringen, zoals de heer Duisenberg al onderstreepte, maar ik ga er niet voorliggen als het een optie zou zijn. Ik vraag de minister hoe zij alle collega's beoordeelt die zeggen: voeg het samen. Ik heb dus geen principiële bezwaren tegen samenvoegen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dit is toch van de zotte? Ik doe een voorstel waar Mohandis het mee eens is, maar zijn reactie is dat hij het niet steunt omdat mijn motieven niet juist zijn. Dus als GroenLinks of D66 zegt dat zij de zaak een jaar willen uitstellen, steunt u het wel, mijnheer Mohandis? Dit kan toch niet? Dit is toch geen manier van politiek bedrijven? Wat is uw standpunt? Bent u het met mij eens dat dit wetsvoorstel niet goed is en dat het moet worden samengevoegd met het voorstel betreffende de bachelorfase, zoals u vorige week ook zei?

De heer Mohandis (PvdA):

Nee, vorige week heb ik aangegeven dat ik heel serieus luister naar alle opties en dat, als er wordt voorgesteld om samen te voegen, ik daar niet voor ga liggen. Zo heb ik het gezegd.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dus u steunt mijn motie, als ik die indien. U gaat er niet voorliggen.

De heer Mohandis (PvdA):

Dan moet ik die motie nog eens zien. Dat doe ik altijd; ik kijk er altijd serieus naar.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik ga hier nog even op door. De heer Mohandis zegt: "als" het voorstel wordt gedaan. Ik heb naar de inbreng van D66 en GroenLinks geluisterd en zij hebben dit gewoon voorgesteld. Daar kan de heer Mohandis dus wel op reageren. Wat vindt hij van hun voorstel?

De heer Mohandis (PvdA):

Ik vind het een heel sympathiek voorstel en ik zal het serieus wegen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Oké. Hieruit concludeer ik dat de PvdA inderdaad ruimte laat en in ieder geval wil luisteren naar de oproep van D66 en GroenLinks om het een jaar uit te stellen. Dan vind ik het wel fair dat we daar nu duidelijkheid over krijgen, juist voor alle studenten die nu denken: wat nu weer?

De heer Mohandis (PvdA):

Nee, ik heb eerder aangegeven wat ik heb gezegd, ook in de media. Het gaat erom dat ik het jammer zou vinden als het wordt uitgesteld. Ik zie echter ook wel in dat er partijen zijn die daar een serieus voorstel toe doen. Ik laat daar zeker ruimte voor open, maar dat doe ik pas definitief als ik de minister heb gehoord. Zo heb ik het gezegd.

De voorzitter:

Bent u klaar met uw inbreng?

De heer Mohandis (PvdA):

Nee, voorzitter.

Tot slot. De PvdA wil fors investeren in de kwaliteit van het onderwijs. Met het sociaal leenstelsel houden we het onderwijs toegankelijk via de aanvullende beurs. Ik vind het gerechtvaardigd dat we vragen aan studenten om meer te investeren in hun toekomst wanneer de overheid het merendeel van de studiekosten blijft betalen en studenten beter onderwijs krijgen. Het hoger onderwijs moet voor iedereen toegankelijk zijn. Ik blijf mij altijd inzetten opdat iedere gemotiveerde student die wil studeren, ook kan studeren.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. We spreken over de Wet sociaal leenstelsel masterfase per september 2014. De basisbeurs is dan geen gift meer maar een schuld. De wet moet snel worden behandeld, anders halen we die datum van 1 september niet. Is die haast echter wel nodig? Volgens coalitiepartner PvdA mag het ook een jaar later, dus per september 2015. Volgens mij is er dan een ruime meerderheid voor dat voorstel: SP, ChristenUnie, CDA, PVV, GroenLinks, PvdA en D66. Eigenlijk staat de heer Duisenberg zo'n beetje alleen. Hij vindt dat deze wet vandaag nog behandeld moet worden, de rest zegt allemaal dat het ook later mag. Waarom voeren wij dan vandaag dit debat?

Vorige week spraken wij met deskundigen. Allemaal zeiden zij hetzelfde: deze werkwijze is een rommeltje. De minister heeft drie opgeknipte wetten, het leenstelsel voor de bachelors, het leenstelsel voor de masters en de korting op de ov-kaart, terwijl je deze drie zaken in samenhang met elkaar moet bezien. Ik snap ook niet waarom de minister het zo heeft opgeknipt, dat moet ze toelichten. Studenten, universiteiten, hogescholen, deskundigen, allemaal zeggen ze hetzelfde: behandel de bachelors en de masters in één wet. Ik stel voor dat we de minister terugsturen naar het ministerie, dat zij de wetten samenvoegt en dat we dan opnieuw bezien hoe verder te gaan. Dit wordt namelijk een klucht, dat ziet iedereen. Ik heb zojuist al een voorstel in deze richting gedaan, maar de meerderheid wil het debat voeren. Dan gaan we vandaag dus ook het debat voeren, geen enkel probleem.

Er is niet alleen vraag naar uitstel. Het is ook nog maar de vraag of de wet het überhaupt wel haalt. Het draagvlak is minimaal. De minister heeft geen meerderheid in de Eerste Kamer. Al een jaar lang volgen wij de onderhandelingen in de media. Telkens is de conclusie dat er geen deal is. Dan moet je op een gegeven moment je knopen tellen. Dan moet je studenten niet langer in onzekerheid laten zitten; dat hebben wij al gedaan met de langstudeerboete. Dan moet je de handdoek in de ring gooien. Waarom doet de minister dat niet? Dat geldt wat mij betreft ook voor de partijen die de hoop in stand houden dat er wel een deal komt, in concreto D66 en GroenLinks. Ook zij worden dan medeplichtig aan al die onduidelijkheid.

Ik ga nu over naar de inhoud van de wet. De minister wil de basisbeurs van masterstudenten afnemen. Dit gaat in per 1 september 2014 voor nieuwe masterstudenten. De studenten die nu een bachelorstudie volgen, worden hier dus mee geconfronteerd.

De heer Van Meenen (D66):

De heer Van Dijk heeft het over medeplichtigheid. Ik ben graag medeplichtig aan investeringen in onderwijs. Zoals wel vaker het geval is in debatten over onderwijs, spreekt de SP hier met twee gezichten. Aan de ene kant stond de heer Van Dijk zich gisteren, met mij, uitvoerig druk te maken over de grote klassen en pleit hij voor investeringen in het onderwijs. Zodra de mogelijkheid zich voordoet om te investeren in onderwijs, is de SP echter nooit thuis en gebeurt er niets. Dat geldt niet alleen voor dit debat, maar voor elk debat dat gaat over investeringen in onderwijs. De SP heeft nog geen enkel concreet voorstel gedaan. Het is van tweeën één. Is de heer Van Dijk bereid om te investeren en andere dingen te laten? Of is de SP-politiek alleen maar holle retoriek dat er geïnvesteerd moet worden, zonder dat de SP bereid is om daarvoor wat dan ook op te offeren?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het antwoord is eenvoudig: ja, wij willen investeren in onderwijs, maar niet ten koste van studenten. Tot mijn spijt wil D66 dat wel. D66 roept al sinds jaar en dag: haal die basisbeurs maar weg bij studenten, dan gaan wij dat geld voor onderwijs gebruiken! De herfstcoalitie, waarin D66 een redelijk substantiële rol had, heeft gezorgd voor extra geld voor onderwijs. Daarmee heb ik de heer Van Meenen gecomplimenteerd bij de begrotingsbehandeling. Desondanks staan wij hier vandaag te praten over het afpakken van de basisbeurs. Wat is dat voor logica? Er is nu extra geld voor onderwijs. Waarom kijken we nu niet even hoe wij de studenten kunnen ontzien? Volgens mij heeft D66 iets met onderwijs. Ik heb dit standpunt dus nooit begrepen. Waarom zou je de studenten zo hard treffen?

De heer Van Meenen (D66):

Als je faire politiek bedrijft, moet je ook keuzes maken. Ik heb die keuze meerdere malen uitgelegd. Ik heb ook mijn bezwaren tegen dit stelsel vandaag heel duidelijk gemaakt. Wat is de bron van investeringen die de heer Van Dijk wil gebruiken? Of is hij tevreden met de 500 miljoen die D66 in het Herfstakkoord geregeld heeft? Wat wordt het in de ogen van de SP dan wel?

De heer Jasper van Dijk (SP):

De SP wil graag investeren in onderwijs, niet ten koste van studenten, maar wel ten koste van managers en bureaucratie. Het kan ook door veel geld weg te halen bij andere ministeries, bijvoorbeeld Defensie, en door middel van de vermogenswinstbelasting. Kijk even op SP.nl! Daar vindt u talloze voorstellen om Nederland eerlijker te maken en meer te investeren in onderwijs.

Ik wil hier nog één ding over zeggen. In het punt van orde dat ik net maakte, heb ik gezegd dat D66 en GroenLinks juist duidelijk waren: zij willen deze wet niet. Dat is heldere taal. Vervolgens heb ik de conclusie getrokken dat wij dit debat in dat geval volgens mij voor niets voeren, maar goed, als een meerderheid door wil gaan, gaan wij door. Je moet echter niet de hele tijd de schijn wekken dat er eigenlijk wel een dealtje te maken valt terwijl je ziet dat dit al een jaar lang vallen en opstaan is, zeg ik tegen beide partijen. Deelt u de mening dat dit voor de betrokken studenten niet prettig is?

De heer Klaver (GroenLinks):

We hoeven niet eens op de website van de SP te kijken, want op pagina 157 van Keuzes in Kaart staat dat de SP 1 miljard investeert in onderwijs en 1,8 miljard ombuigt. Dat resulteert in een netto-ombuiging — en dat is een eufemisme voor een bezuiniging — van 800 miljoen. Vanwaar die grote woorden van de heer Van Dijk dat de SP investeert in onderwijs? Dat is namelijk niet terug te zien in de plannen. Dit is grootspraak voor de bühne.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik zou tegen de heer Klaver willen zeggen: doe eens aan vernieuwing! Dit is een grijsgedraaide plaat die ik al voor de zestiende keer van hem te horen krijg. Het is een beetje verouderd en we hebben het er bovendien al talloze malen over gehad. Wij bezuinigen niet op onderwijs, maar op bureaucratie en management, in tegenstelling tot GroenLinks, dat hard wil bezuinigen op studenten. Ik stel dezelfde vraag aan GroenLinks als aan D66: waarom pakt GroenLinks de studenten zo hard?

De heer Klaver (GroenLinks):

De heer Van Dijk had de kans om mij te interrumperen en wat te vragen, maar nu stel ik hem de vragen en ik wens daar graag een antwoord op te krijgen. Volgens het CPB gaat het om 800 miljoen bezuinigen. De SP haalt dat geld weg bij de managers. Dat is hartstikke goed. Het CPB zegt weliswaar dat dit niet kan, maar ik sta aan de kant van de SP, die dat dus graag bij de managers wil weghalen. De centrale vraag is dan: waarom investeert de SP dat geld niet terug in het onderwijs, zodat er een plus onder de streep komt te staan?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Wij investeren 1 miljard in het onderwijs, maar dat leest de heer Klaver niet voor. Wij halen geld weg bij managers en wij investeren in het onderwijs, in tegenstelling tot de GroenLinks-fractie, die bezuinigt op studenten.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik wil even doorgaan op dit punt. Ik begon met optellen en aftrekken: 1 miljard investeren en 1,8 miljard bezuinigen. Ik noemde die 1 miljard dus wel degelijk. Het punt is dat de heer Van Dijk hier een grote mond heeft over het feit dat mijn partij niet zou investeren. Wij investeren netto 2,4 miljard en de SP-fractie bezuinigt gewoon, en dat vind ik het erge. Bezuinig op al die managers in het onderwijs en sluis dat dan direct terug naar het onderwijs; dan waren we bondgenoten geweest. Nu zitten we hier alleen maar een beetje te schreeuwen over wat anderen mis doen en heb ik nog geen enkel alternatief gehoord, ook niet voor het leenstelsel.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Doe eens aan vernieuwing, zou ik tegen de heer Klaver zeggen. Hij blijft maar met deze interruptie komen. Wij bezuinigen op managers en wij investeren in onderwijs. Zolang de GroenLinks-fractie met deze minister aan tafel blijft zitten met de boodschap dat er wel te praten valt over dit schuldenstelsel — want daar hebben we het over — blijven studenten in onzekerheid. De heer Van Dijk zou man en paard moeten noemen, want dan houdt het een keer op. Dit debat voeren we wat mij betreft dan ook voor niets.

De heer Mohandis (PvdA):

Ik heb een vraag aan de heer Van Dijk, want hij neemt anderen graag de maat. Ontkent u dat er in uw programma, in uw doorrekening daarvan, een min staat voor onderwijs?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Nee, maar dat komt doordat het CPB het hele ministerie, het hele departement, neemt en ziet dat de SP-fractie heel veel op managers bezuinigt. Je krijgt dan deze uitkomst.

De heer Mohandis (PvdA):

Ja, maar waarom herinvesteert u dan niet in het onderwijs?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat is precies om wat ik zeg. Wij bezuinigen zo veel op managers en bureaucratie dat je die uitkomst uit de berekening krijgt.

De voorzitter:

Via de voorzitter, mijnheer Mohandis!

De heer Mohandis (PvdA):

Excuus, mevrouw de voorzitter. Ik stel mijn vraag via u aan de heer Van Dijk, die ik ken als een scherp debater. Ik vind zijn antwoord het meest slappe dat ik ooit heb gehoord.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het is een glashelder antwoord en precies het antwoord op wat de heer Mohandis vroeg.

De heer Mohandis (PvdA):

De heer Van Dijk ontloopt de terechte vraag die hier wordt gesteld. De SP bezuinigt van ons allemaal het meest op onderwijs. De SP haalt geld weg waar wij het ernaartoe willen brengen. Dat is het grote verschil tussen uw en mijn partij.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De heer Mohandis luistert helemaal niet naar mijn antwoord.

De voorzitter:

U ook niet, zo hoorde ik net. U moet elkaar even laten uitpraten.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Wij bezuinigen op managers en bureaucratie en daardoor krijg je deze uitkomst; dit in tegenstelling tot de Partij van de Arbeid, die het geld graag weghaalt bij studenten. Dat lijkt mij een slechte zaak.

De minister wil de basisbeurs van masterstudenten afnemen. Dit gaat in per 1 september 2014 en geldt voor nieuwe studenten. De huidige bachelorstudenten worden hiermee geconfronteerd, zoals ik net ook al zei. Is het tegenover de zittende studenten niet erg onredelijk dat zij hiermee over een paar maanden, als de wet wordt ingevoerd, worden geconfronteerd? Zou je die studenten niet moeten ontzien? Ik krijg daarop graag een reactie.

Dan kom ik bij de drempel. Wij hebben vorige week interessante informatie gekregen van onder andere prof. Jacco Hoekstra van de TU Delft. Een schuld voor bètastudenten nadert al gauw de €50.000 exclusief rente en exclusief korting op de ov-kaart. Ga er maar aan staan! Met name mbo'ers zien af van een hogere opleiding, ongeveer 20%. Daar gaat je verheffing. De minister probeert deze effecten met man en macht te bagatelliseren, maar zij kan er niet omheen: haar voorstel werpt een drempel op. Vanochtend lazen wij dat 25% van de studenten afziet van een masterstudie. Dat is een enorm aantal. Is dit wat u wilt: dat studenten afzien van een studie vanwege de kosten? Dat past toch niet bij een PvdA-minister? Als het nu gaat om inhoudelijke afwegingen, het niveau van de studie, dan valt er met mij te praten. Maar afzien van een studie vanwege de kosten vind ik elitair. Dat moet je niet willen. Dan ga je terug naar de negentiende eeuw.

Dat er een drempel wordt opgeworpen, blijkt ook uit het voorstel om voor studies met groot maatschappelijk belang een korting te regelen. Heel komisch! Eerst hoor je dat er niets aan de hand is en dat de toegankelijkheid in stand blijft. Vervolgens komt de minister met allerlei reparatiemaatregelen bij studies die zij belangrijk vindt. Knap hoe je je eigen betoog onderuit kunt halen! Wat is nu die korting precies? Wordt het een zoethoudertje van €1.000? Dat zet weinig zoden aan de dijk op een schuld van €50.000. Minder jongeren zullen een bètastudie gaan volgen, terwijl je die zo hard nodig hebt.

Hetzelfde geldt voor studenten geneeskunde. Zij volgen een driejarige masteropleiding. Wat wordt er voor hen geregeld? Ik heb een amendement ingediend om dit te repareren. Uiteraard heeft het mijn voorkeur dat er helemaal geen leenstelsel komt.

Wij weten dat de schulden hoog kunnen oplopen. Er wordt steeds gezegd dat de afbetaling wel meevalt, maar is dat echt waar? Een hbo-verpleegkundige verdient ongeveer €1.500. Als je €100 of €150 per maand moet afbetalen, zit je al gauw op 7 tot 10% van je inkomen. Niet voor niets zei Bas Jacobs, groot voorstander van dit leenstelsel, dat dit stelsel in elk geval geen sociaal leenstelsel is. Die kritiek moet de minister raken. Ook hij riep op het huiswerk over te doen. Graag krijg ik hierop een reactie.

De regeling voor weigerachtige en onvindbare ouders wordt botweg afgeschaft. Studenten moeten dus maar een oplossing zoeken, ook al ontstaat dit probleem volledig buiten hun schuld. Hoe sociaal is dat? Ik heb een amendement ingediend om ook dit te repareren.

Het is uiterst ongelukkig om na een schuldencrisis te praten over een schuldenstelsel ...

De voorzitter:

Bent u met een afronding bezig?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Nee.

De voorzitter:

Dan geef ik nu het woord aan de heer Klaver.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik heb een vraag aan de heer Van Dijk. Voordat ik daaraan toekom, zou ik graag pagina 157 uit Keuzes in Kaart toevoegen aan de Handelingen. Daar staat: "De SP intensiveert 1 mld euro op onderwijs en buigt 1,8 mld euro om. Per saldo komt dit neer op een netto ombuiging van 0,8 mld euro." Wij zijn elkaar voortdurend aan het bestrijden. De heer Van Dijk gaat niet in op de vragen die ik stel, dus ik zie mij genoodzaakt om de juiste feiten in de Handelingen van dit debat te hebben door dit onderdeel eraan toe te voegen.

De voorzitter:

Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat dit stuk ter inzage wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer.

(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.)

De heer Jasper van Dijk (SP):

Als de heer Klaver daar gelukkig van wordt, moet hij dat vooral doen. Ik vraag hem om nog even in het stenografisch verslag terug te lezen wat ik net tegen de heer Mohandis heb gezegd in antwoord op exact dezelfde vraag.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik zei dat ik dit graag aan de Handelingen wilde toevoegen. Ik heb de volgende vraag aan de heer Van Dijk. Ik begrijp zijn oppositie tegen dit voorstel. Daarin staan wij namelijk naast elkaar, want dit is een slecht voorstel. Ik snap echter niet dat de heer Van Dijk zo veel oppositie voert tegen überhaupt welke verandering dan ook in het studiefinancieringsstelsel. Op dit moment gaat 80% van de subsidies voor hoger onderwijs naar 50% van de rijkste Nederlanders. Is de heer Van Dijk het met mij eens dat wij dat zouden moeten aanpakken en dat wij daarbij zouden moeten samenwerken, juist als twee linkse partijen?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Door dit betoog ga ik altijd twijfelen of GroenLinks wel links is. De heer Klaver zegt altijd: ik ben hartstochtelijk voorstander van het leenstelsel. Dan raak ik hem kwijt. Het is niet voor niets dat minister Bussemaker deze wet aan de Kamer heeft voorgelegd. Minister Bussemaker rekent op GroenLinks en op D66, omdat zij in hun verkiezingsprogramma en in Keuzes in Kaart glashelder hebben staan: wij willen een leenstelsel. Nu is GroenLinks al een jaar lang bezig om een heel verlanglijstje op te noemen en zegt GroenLinks ook vandaag weer: deze wet wil ik niet. Dat vind ik fijn. Daarom heb ik ook gezegd: waarom voeren wij dit debat dan? Maar in essentie heeft zij gelijk als zij zegt: jullie willen hetzelfde, niet wij. Ik sta voor toegankelijk onderwijs via een goed stelsel van beurzen. Er valt met mij te praten over een verhoging van de aanvullende beurs. De heer Klaver vroeg namelijk ook: wat wil de SP nu eigenlijk? Maar met mij valt niet te praten over het weghalen van de beurs, waardoor je een drempel opwerpt voor mbo'ers en ambitieuze jongeren die graag een hogere opleiding willen doen.

De voorzitter:

Het is "de minister" en niet "zij".

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik stel een heel simpele vraag en ik krijg een ongelooflijk uitgebreid betoog, maar nu even terug naar de kern. 80% van de onderwijssubsidies gaat op dit moment naar 50% van de rijkste Nederlanders. Dat betekent dat arm betaalt voor rijk. Volgens mijn politieke en morele opvattingen is dat niet eerlijk of rechtvaardig. Wat wil de heer Van Dijk doen om het studiefinancieringsstelsel beter te maken? Je komt er niet alleen met het verhogen van de aanvullende beurs, waar wij ook voorstellen toe doen. Waarover is hij bereid na te denken? Alleen nee zeggen tegen welke verandering dan ook, helpt Nederland namelijk niet verder en studenten ook niet.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het verschil tussen GroenLinks en de SP op dit dossier zit hem helaas, wat mij betreft, erin dat de heer Klaver gaat voor het profijtbeginsel en de SP niet. De SP ziet onderwijs als een algemene voorziening die voor iedereen toegankelijk moet zijn. De heer Klaver zegt: studeren is voor je persoonlijke profijt, dus je mag er persoonlijk ook meer voor gaan terugbetalen. Daardoor komt hij elke keer weer met een studietaks, met een schuldenstelsel en met nog wat aanvullende eisen. Maar als je de studiefinanciering afschaft, wat GroenLinks in essentie wil, werp je een drempel op. Luister naar de voorbeelden van de heer Rog, de heer Beertema en mij. Daar komt de heer Klaver niet uit. Hij werpt een drempel op. En nu de crux: als je de verschillen tussen arm en rijk wilt verkleinen — en dat wil ik — dan doe je dat via de belastingen, niet via een asociaal schuldenstelsel.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Klaver.

De heer Klaver (GroenLinks):

Van de opmerking "dat doe je via de belastingen" gaan wij nog heel veel plezier hebben. Dat betekent dus ook geen inkomensafhankelijke zorgpremies en dergelijke, zoals ook de SP voorstelt. Hier gaan wij veel profijt van hebben.

Maar de heer Van Dijk legt mij iets in de mond, namelijk dat onderwijs alleen voor je persoonlijke profijt is en dat de overheid daar niet aan zou moeten bijdragen. In onze voorstellen en zelfs in die van het kabinet wordt nog meer dan 80% van de kosten voor het hoger onderwijs uit collectieve middelen betaald. Dat is ook terecht. Wat mij betreft zou dat nog meer kunnen zijn, want onderwijs is niet alleen van belang voor individuen maar ook voor de samenleving als geheel. Maar de balans is doorgeslagen. Wij betalen als collectief te veel voor het individuele profijt dat mensen daarvan trekken. Ik zoek naar een manier om de rechtvaardigheid iets meer te herstellen. Ik zou willen dat de SP daarbij aan mijn zijde stond en dat wij samen zouden bekijken hoe wij ervoor kunnen zorgen dat arm niet voor rijk betaalt. De heer Van Dijk is gewoon bezig met het bewaren van de status quo. Daar komt Nederland niet verder mee.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De zaak wat rechtvaardiger verdelen, zegt de heer Klaver. Hij heeft het over: de zaak wat rechtvaardiger maken. Door het afschaffen van de studiefinanciering? Laat mij niet lachen. Dat stelt deze minister voor en daar hobbelt de heer Klaver achter aan. Dat moet hij niet doen.

De voorzitter:

Ik stel voor dat u verdergaat.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het introduceren van het profijtbeginsel is het opwerpen van een drempel. Dat riedeltje dat wij al €6.000 per student betalen, gaat over het onderwijs. Dit gaat over de basisbeurs. Dat is een voorziening voor studenten zodat ze niet zeven dagen per week hoeven te werken of enorme schulden hoeven aan te gaan, maar hun tijd kunnen wijden aan studeren. Die wil de regering afnemen. De kwaliteit gaat dus ook achteruit. Ik vind het ook altijd misleidend dat de suggestie wordt gewekt dat studiefinanciering iets anders is dan onderwijs, maar die twee zijn inherent aan elkaar. De student heeft die beurs nodig om te kunnen studeren.

Voorzitter. Het is uiterst ongelukkig om na een schuldencrisis te praten over en schuldenstelsel. Wij hadden juist geleerd dat wij niet zo veel schulden moesten maken. Toch wil de regering studenten opzadelen met nieuwe schulden. Vervolgens wordt er gezegd dat het geld wordt gebruikt om in onderwijs te investeren; het is natuurlijk hooguit een ombuiging. Studenten mogen bloeden voor de plannen van de regering. De minister heeft het lef om te zeggen dat studenten een bewustere keuze zullen maken. Ze werpt een drempel op voor lage inkomens en zegt: nu moet je bewust kiezen. Studenten met rijke ouders hebben hier geen last van. Erkent de minister dat? De term "sociaal leenstelsel" is daarom ook misleidend. Het gaat om een asociaal schuldenstelsel. Wij spreken dan nog niet eens over de andere plannen: collegegelddifferentiatie voor topstudies — ik hoor echter dat wij daarvan af zijn en daarin steun ik de Partij van de Arbeid van harte — forse korting op de ov-kaart en torenhoge collegegelden voor een tweede studie. Studeren wordt er niet leuker op onder dit kabinet. Vanmiddag voerde ROOD — dit zijn de jongeren van de SP — actie op het Plein. Hun boodschap is duidelijk: doe het niet. Mijn boodschap is: stop met deze energieverspilling, voorkom een herhaling zoals met de langstudeerboete en trek dit wetsvoorstel in.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. De positie van de PVV ten aanzien van het sociaal leenstelsel — de SP noemt het terecht "het schuldenstelsel" — is eigenlijk niet veranderd. In ons verkiezingsprogramma hebben wij inderdaad het leenstelsel voor de masterfase opgenomen. We hebben dat à contrecoeur gedaan. Ik zal meteen even duidelijk maken hoe het zit, zoals ik dat al vaker heb gedaan. De belangrijkste reden om dit te doen, was niet dat wij op een heel ingewikkelde manier wilden investeren in het onderwijs, de kwaliteit van het onderwijs wilden verhogen en uiteindelijk de rekening bij de student wilden neerleggen. De belangrijkste reden was voor ons dat wij ons financieel-economische programma rond moesten krijgen in deze tijden van crisis. Ik zeg echter nogmaals: wij hebben dat à contrecoeur gedaan. Ik teken daarbij aan dat de opbrengsten van die maatregel bij ons in ieder geval een belangrijke plaats zouden krijgen in ons grote financiële verhaal, dat in vergelijking met het financiële verhaal van alle andere partijen tot de meeste banengroei en economische groei zou leiden. De ouders van de studenten en vooral de studenten zelf zouden hiervan het meest profiteren, zodra zij als jonge professionals tot de arbeidsmarkt zouden toetreden.

Tegelijkertijd waren en zijn wij geharnast voorstander van studiefinanciering en de ov-jaarkaart in de bachelorfase, omdat, ondanks het gegoochel met cijfers en onderzoeken, heel veel ouders en studenten schroom hebben om geld te lenen voor een avontuur dat in hun ogen weleens een onzekere afloop zou kunnen hebben. Vervolgens wordt er echter gezegd dat het leenstelsel sociaal is, dat de terugbetalingstermijn heel lang is en dat er zelfs mogelijkheden voor een aanvullende beurs zijn om schulden in de meest hopeloze gevallen kwijt te raken. Dit is allemaal waar. Dit zijn allemaal heel rationele argumenten, maar gevoelsmatig deugt het niet voor de mensen die laag in het loongebouw zitten, zoals dat heet. Juist die mensen willen hun weg vinden door zuinigheid, hard werken en vooral door geen schulden te maken. Zij hebben gelijk, zeker in deze tijd die wordt gekenmerkt door de schuldencrisis, want dat wordt echt wel opgepikt. Wij moeten juist onze waardering uitspreken voor die houding. Niet iedereen is gevoelig voor het neoliberale verhaal van neoliberale linkse partijen, zoals GroenLinks en D66. En de PvdA, dat vergeet ik bijna te vermelden.

Met haar toewijding aan deze neoliberale agenda schudt deze minister die ene ideologische sociaaldemocratische veer die nog in haar stak, van zich af. De ooit zo trotse socialistische haan, wie kent hem niet, is bij deze minister veranderd in een kale kip die meekakelt met de neoliberalen van GroenLinks en D66. Ouders met lage inkomens die toch ambities hebben voor hun kinderen, zijn bij de PvdA en alle andere neoliberale partijen het slechtst uit. De cijfers zijn dramatisch, hoe je het ook wendt of keert. De HBO-raad concludeerde dat 14.000 studenten uit de lage inkomensgroepen afzien van een studie in het hoger onderwijs. Wij vinden vooral de toegankelijkheid van het hbo belangrijk. Het hbo is altijd de belangrijke emancipatiemotor geweest. De vrije toegang tot het hbo als het gaat om financiële draagkracht wordt door de PvdA, GroenLinks en D66 geblokkeerd.

Het hoger onderwijs wordt wel minder druk. Op zich is dat niet erg, want de massaliteit in het hoger onderwijs komt de kwaliteit niet ten goede. Maar wat in dat verband wel erg is, is het feit dat het wordt veroorzaakt door verschil in draagkracht. Rijke ouders ondervinden nauwelijks problemen en mensen met lage inkomens worden veroordeeld tot een opleiding op hooguit mbo-4-niveau. Het meest cynische wat ik de minister in dit verband heb horen uitleggen, is dat mbo-4 prachtig eindonderwijs is. En ja, daarin heeft de minister het grootste gelijk van de wereld, mbo-4 is prachtig eindonderwijs, voor iedereen, ook voor de zoon of dochter van de advocaat of de minister. Maar de toegang tot hoger onderwijs voor al die mbo'ers die het talent en de ambitie hebben om door te stromen, mogen wij niet afsluiten op basis van inkomen. Dat is slecht voor de studenten zelf, maar ook voor de toekomst van ons land. Immers, al dat talent dat juist in die groepen aanwezig is, hebben wij keihard nodig.

Wij gaan niet akkoord met het sociaal leenstelsel in de masterfase, omdat de minister niet van plan is om de studiefinanciering en de ov-jaarkaart overeind te houden in de bachelorfase.

De heer Klaver (GroenLinks):

Is het nu beter gesteld met de toegang tot het hoger onderwijs voor jongeren uit lagere sociaaleconomische klassen?

De heer Beertema (PVV):

Ja.

De heer Klaver (GroenLinks):

De heer Beertema — ik verwijs nu naar een stuk van het CPB — vindt het dus prima dat van 60% van de kinderen op havo en vwo de ouders behoren tot de rijkste 20% van de samenleving? Dat is dus een prima uitgangssituatie volgens de heer Beertema. Het probleem in Nederland is dat het onderwijs al enorm is gesegregeerd. Als je geen rijke ouders hebt, kom je er op dit moment al bijna niet tussen. Daar moeten wij iets aan doen met elkaar. Het enige dat ik hier van de heer Beertema hoor, is een pleidooi voor het behoud van de status quo. Wat wil de heer Beertema doen om ervoor te zorgen dat de huidige situatie waarin kinderen uit lagere sociaaleconomische klassen al geen kans krijgen, verandert zodat deze kinderen wel toegang krijgen tot het hoger onderwijs?

De heer Beertema (PVV):

Dat is precies dezelfde vraag die zojuist aan de SP-fractie is gesteld en die uitvoerig is beantwoord. Ik sluit mij daar helemaal bij aan. De feiten zijn dat de segregatie in het onderwijs bestaat en dat deze alleen zal toenemen met de komst van het sociaal leenstelsel. Wat ik zelf wil? Investeren in het onderwijs op een heel andere manier dan u wilt, mijnheer Klaver, met uw verhalen over eerlijk delen. Die mogelijkheden zijn er. Wij kunnen zelfs met minder geld toe.

Wat willen wij? Grotere klassen — de heer Mohandis sprak erover — vinden wij niet zo'n heel groot probleem. Allerlei onderzoek wijst immers uit dat grote klassen en kwaliteit van onderwijs niet zo heel veel met elkaar te maken hebben, tenzij je klassen hebt van zestien leerlingen. De heer Mohandis wil daar kennelijk naartoe. Dat is onbetaalbaar en dat weet hij zelf ook. Wij zijn dus niet zo rouwig om grotere klassen. Die lumpsumverdeling van 80% primair proces versus 20% overhead staan wij voor. Daarmee komt ontzettend veel geld vrij om te investeren in het onderwijs. Wij willen toe naar een sobere architectuur. Wij willen die gigantische paleizen aan de Wibautstraat in Amsterdam niet meer. Of denk aan zo'n roc in Leiden. Dergelijke paleizen zijn nauwelijks werkbaar voor studenten en staan er alleen maar als prestigeobjecten van het onderwijswereldje. Wij willen kleine, overzichtelijke instellingen zonder een enorme staf, zonder colleges van bestuur, zonder vastgoedmanagers. Wij willen geen shared service centers, wij willen gewoon een conciërge die het goed doet. Dat is veel goedkoper dan een shared service center, ook al houden al die PvdA-managers daar heel andere verhalen over. Wij willen dat die onderwijskleilaag wordt afgebroken. Wij willen af van de dure sectorraden met al die duurbetaalde linkse bestuurders. Er is een wereld te winnen en te investeren.

De voorzitter:

Bent u nu bezig met uw antwoord of is dit al het vervolg van uw betoog?

De heer Beertema (PVV):

Nee, dit was mijn antwoord. Neem mij niet kwalijk.

De heer Mohandis (PvdA):

Zo kennen wij collega Beertema. Hij zegt heel veel, maar het heeft niet zo veel betekenis. Er zijn twee elementen …

De heer Beertema (PVV):

Daar maak ik bezwaar tegen! Dit is geen manier van vragen stellen!

De heer Mohandis (PvdA):

Ik wil overgaan tot mijn twee vragen. De heer Beertema maakt altijd opmerkingen als iemand een vraag stelt. Nu maak ik een opmerking en nu ga ik over op mijn vraag. Ik doe dus niets anders dan wat hij doet.

De heer Beertema ontloopt een beetje de vraag wat de PVV netto in het onderwijs investeert, gelet op de doorrekening van het CPB. Even los van een mogelijk voorstel voor de bachelorfase, is de heer Beertema voor of tegen het wetsvoorstel, als hij daar sec naar kijkt? Waar staat hij precies wat betreft de masterfase?

De heer Beertema (PVV):

Ik zal het nog maar een keertje uitleggen, hoewel ik dat net al heb gedaan. Binnen ons grote financieel-economische verhaal past inderdaad een sociaal leenstelsel voor de masterfase. Wij hebben dat contrecoeur gedaan, niet omdat wij daar het verheven verhaal bij hebben dat het zo goed is voor de studenten, zoals de heer Mohandis dat afsteekt of zoals de partijen die er voorstander van zijn, dat doen. Wij hebben gekozen voor een heel pragmatische oplossing. Het financiële plaatje moest rond. Daarom zijn wij op dit vervelende, nare punt uitgekomen. Ik wil het niet mooier maken dan het is. Zodra je de masterfase losknipt van de bachelorfase, gebeuren er vreselijke dingen. Dat gaat niet werken. Eigenlijk kunnen wij niet akkoord gaan. Dat kunnen wij alleen doen, om de heer Mohandis even tegemoet te komen, als de bachelorfase overeind blijft, de studiefinanciering plus de ov-jaarkaart. Dan nog moet het passen binnen het hele financieel-economische verhaal van ons. Daar hoort ook bij dat er btw-verlagingen komen en zo. Met ons is dus geen deal te sluiten, zoals met D66, GroenLinks en, wie weet, misschien wel het CDA.

De heer Mohandis (PvdA):

Daarover ging mijn vraag niet. Ik wilde gewoon van de heer Beertema weten waar hij staat wat betreft het wetsvoorstel over de masterfase. Dan heb ik nog een vraag over …

De heer Beertema (PVV):

Daar ben ik tegen. Dat is duidelijk.

De voorzitter:

Mijnheer Beertema, de heer Mohandis is aan het woord.

De heer Mohandis (PvdA):

Die vraag gaat over de bezuinigingen op het onderwijs in het verkiezingsprogramma van de PVV. Waarom kiest de heer Beertema ervoor om geld weg te halen bij de masterstudenten en het niet te herinvesteren in het onderwijs, zoals de partijen voorstellen die voor zijn?

De heer Beertema (PVV):

Ook dat heb ik net al vrij uitvoerig uitgelegd. Wij halen dat geld op een heel andere manier weg bij het onderwijs en herinvesteren dat op een heel andere manier. Dat is gewoon niet de wereld van de heer Mohandis. Zijn wereld is de wereld van de bestuurders, van de kleilagen en van al die managers die dat alles in bepaalde banen leiden, terwijl ze nog nooit voor de klas hebben gestaan. Never the twain shall meet, zal ik maar zeggen. Ik zie dat de heer Mohandis het al kwijtgeraakt is. Ik weet dus niet voor wie ik nog te praten sta.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik ben het helemaal eens met wat de heer Beertema zei over kleilagen en managers. Wij hebben daar ook voorstellen voor gedaan. Die zijn zojuist — dat is heel vriendelijk van hem — door de heer Klaver uitgedeeld. Ik zou zeggen: kijk daar even naar. Je moet bezuinigen op die managers.

Nu kom ik op mijn vraag. Ik snap het standpunt van de PVV niet meer. Vanochtend stond op NU.nl: Beertema is voorstander van een leenstelsel in de masterfase maar tegen een leenstelsel in de bachelorfase. "Omdat hij het hele pakket in één keer wil behandelen zal zijn fractie daarom toch niet voor het master-voorstel stemmen." Dat kan ik niet volgen. De heer Beertema zegt dat hij het wil samenvoegen, en dan wil hij weer alleen de masters eruit hebben.

De heer Beertema (PVV):

Ik kijk nu even bestraffend naar de mensen van NU.nl, die in mijn directe lijn zitten.

De voorzitter:

Die kunnen niet reageren. Dat is niet helemaal eerlijk.

De heer Beertema (PVV):

Die kunnen inderdaad niet reageren. Naar mijn smaak heb ik het wel duidelijk uitgelegd, ook aan NU.nl en ook aan andere media. We gaan niet akkoord met dit voorstel, omdat daaruit ongetwijfeld zal voortvloeien dat ook de bachelorfase eraan zal moeten geloven. In ons programma vonden we het op dat moment en binnen ons grote financieel-economische kader verantwoord om die masterfase wel op te zadelen met het sociaal leenstelsel. Dat was echter à contrecoeur, zo zeg ik nog een keer. We vonden dat geen mooie exercitie. Het was echter nodig om de uitdagingen van de economische crisis het hoofd te bieden. Dat is een totaal andere wereld dan de wereld die de coalitie nu schetst: eerst de masterfase invoeren en dan zullen we daarna wel zien wat we met de bachelorfase doen. Nee, natuurlijk niet! Daar trappen wij niet in.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dan rest mij slechts de conclusie te trekken dat de PVV ook in het kamp zit dat zegt dat deze wet niet deugt en van tafel moet, en dat inderdaad alleen de heer Duisenberg, samen met de minister, hier nog zegt dat deze wet er moet komen. Alle andere partijen zeggen: niet doen, pak het anders aan en dan zien we later wel weer verder.

De heer Beertema (PVV):

Ik denk dat de heer Van Dijk gelijk heeft. Ik denk dat er bij de interruptiemicrofoon een heel eenzame mijnheer staat.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik heb een punt van orde. Er is net een bladzijde van het programma van de SP aan het verslag toegevoegd. Ik verzoek u om ook blz. 116 van Keuzes in Kaart toe te voegen. Dat betreft het programma van de PVV. Dat is hetzelfde ontkennende gedrag. Ik wil graag de feiten juist hebben. De PVV bezuinigt voor 1,9 miljard euro op onderwijs. Het allerinteressantste is dat dit het enige onderwijsprogramma is waardoor het bruto binnenlands product zelfs krimpt door het onderwijs. Dat is een prestatie. Het is nog slechter dan dat van de SP. Als je het slechter doet dan de SP, dan doe je echt knap.

De voorzitter:

Dan moet u uw iPad inleveren, mijnheer Duisenberg. Het moet op papier.

De heer Beertema (PVV):

Daar staat wel tegenover dat ons programma de meeste banengroei genereerde, evenals de meeste economische groei en het meeste consumentenvertrouwen. Dat moeten toch kreten zijn die een econoom als de heer Duisenberg als muziek in de oren klinken. Ik begrijp dus niet dat hij bij de verkeerde partij zit.

De heer Bisschop (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Als u mij tenminste het woord hebt gegeven …

De voorzitter:

U hebt het woord.

De heer Bisschop (SGP):

Dank u wel. Er was een tijd waarin de overheid bijdroeg aan de studiekosten van studenten door vrijstelling van de bieraccijns te verlenen. Ik geef toe dat die tijd al een poosje achter ons ligt. Vanaf 1986 kennen we de basisbeurs en vanaf 1991 kennen we de ov-studentenkaart. Als je dat op je laat inwerken — ik geef toe: die studiefinanciering door middel van vrijstelling van het bieraccijns heeft het een paar eeuwen uitgehouden — dan is dit in deze snel wisselende tijden geen slechte score. Neem 1986 of 1991 als begin, maar we werken gemiddeld zo'n 25 jaar met het huidige stelsel, met ondertussen wat aanpassingen hier en daar. Laten we wel wezen, dat is zelfs volgens de maatstaven van een relatief conservatief persoon als ik toch een behoorlijke score. Er zijn politieke thema's die een veel kortere doorlooptijd hebben. Het is dan ook niet zo vreemd dat we het studiefinancieringsstelsel en alles wat daaraan annex is, eens tegen het licht houden. Laten we wel wezen, het hoger onderwijs barst uit zijn voegen. In de grafiekjes en tabelletjes is te zien dat er in de afgelopen tien jaar 170.000 studenten bij zijn gekomen. Als je daartegen het aantal medewerkers aan universiteiten afzet, dan zie je dat dat aantal vrijwel gelijk is gebleven. Dan begint er toch iets te wringen. De overheid en de instellingen moeten zich zorgen maken over de kwaliteit, de inrichting en de samenstelling van het hoger onderwijs. In dat verband komt dan ook de studiefinanciering in beeld. Nogmaals, de SGP-fractie vindt het op zich geen gekke gedachte om daarover vandaag te spreken.

Ik heb mijn inbreng verder opgebouwd langs twee thema's. Ik wil eerst even stilstaan bij de knip tussen de bachelor en de master. In de tweede plaats wil ik het een en ander zeggen over de opbrengsten en de kwaliteit. Tot slot heb ik nog enkele kleinere puntjes.

Allereerst de knip bachelor-master. Bij het voorstel om de gift van de basisbeurs om te zetten in een lening, is een knip aangebracht tussen de bachelor en de master. De SGP-fractie steunt het uitgangspunt om de bachelor en de master als gescheiden trajecten te zien. De student moet voor de master straks opnieuw een bewuste keuze maken. Daarbij gaat het niet alleen om de vraag welke master wordt gekozen, maar ook of een master eigenlijk wel de beste keuze is. Bij die keuze kan de vraag of er voor de master een gift of een lenig geldt een rol spelen. De vraag die wij aan de minister willen stellen, luidt: speelt die functie van het leenstelsel, zoals hier wordt voorgesteld, voor de regering ook mee, namelijk om studenten onder andere hierdoor te bewegen echt uit overtuiging en niet uit een zekere vanzelfsprekendheid te kiezen voor een master?

De SGP-fractie plaatst vraagtekens bij de planning in het voorstel om al in 2014 met een lening voor de masters te beginnen. Naar ons oordeel is de tijd tot 1 september behoorlijk kort. Dat wordt dringen, met als gevolg dat de onzekerheid aanhoudt. Bovendien zijn de huidige omstandigheden op de arbeidsmarkt en in de economie niet het gunstigst om een maatregel als het leenstelsel in te voeren. De collega's hebben hieraan al op verschillende manieren gerefereerd. Ik zie graag een reactie van de regering op dit punt tegemoet. Dat wat betreft de knip.

Het tweede punt betreft de opbrengst en de kwaliteit. Het is begrijpelijk dat studenten zich de vraag stellen wat ze terugzien voor het geld wanneer zij financieel meer zelf moeten bijdragen. Tot nu toe zijn daarvoor globaal wat richtingen aangeduid, maar over een aantal plannen, die deels al worden uitgevoerd, is de SGP-fractie veelal kritisch. Ik zeg het maar eerlijk. De afgelopen jaren hebben we herhaaldelijk aangegeven dat de, in onze ogen, dirigistische koers in het hoger onderwijs niet veel hoop op een betere toekomst geeft. De betrokkenheid van professionals bij toetsing en examinering wordt bijvoorbeeld beperkt door de centrale toetsing op de pabo. Zolang er op zulke punten geen perspectief op verbetering komt, blijft bij de SGP-fractie een dubbel gevoel bestaan bij wetsvoorstellen als deze.

De SGP-fractie vindt dat criteria voor kwaliteit, bekostiging en profilering zoveel mogelijk objectiveerbaar moeten zijn. Wij zijn er daarom niet van gecharmeerd dat het ministerie van Onderwijs in onze beleving in toenemende mate stuurt op de samenstelling en inhoud van het onderwijsaanbod. De beslissingsbevoegdheid wordt inmiddels op allerlei terreinen subjectiever gemaakt. Ik denk aan de prestatieafspraken, het verhoogde collegegeld voor speciale trajecten, het experiment met een verdergaand bindend studieadvies en de onbetaalbaar geworden tweede studies. Ik heb eerlijk gezegd — dat leg ik als een verzuchting bij de minister neer — bij de voorbereiding en het op een rijtje zetten van wat er allemaal speelt, soms sterk het gevoel dat er heel selectief wordt geshopt of is geshopt in het rapport Differentiëren in drievoud van de commissie-Veerman. Bepaalde zaken komen goed van pas. Daar beginnen wij mee. Ik zou veel meer voor een integrale benadering zijn. Dan kun je over een breed front een kwaliteitsslag maken. De ontwikkeling zet zich in dit wetsvoorstel door. De minister moet bijvoorbeeld gaan bepalen welke opleidingen van maatschappelijk belang zijn. De SGP-fractie ziet liever een objectievere regeling voor meerjarige masters. De gedachte achter het amendement van de heer Van Dijk, dat inmiddels voorligt, spreekt ons wel aan. Voor de studieduur die in punten uitgedrukt meer dan 60 ECTS bedraagt, geldt dan een gift. Dat voorkomt een hoop rompslomp en waarborgt de toegankelijkheid van het onderwijs voor al deze opleidingen. Die toegankelijkheid is voor de SGP-fractie van wezenlijk belang. Wij stellen een reactie op prijs. Die zal zeker ook naar aanleiding van het amendement komen, maar ook naar aanleiding van deze beschouwing nodigen wij de minister daartoe uit.

Door het wegvallen van de gift in de masterfase neemt het belang van de aanvullende beurs toe. Die beurs bepaalt namelijk tot welk inkomen er nog recht op financiële ondersteuning is. De SGP vraagt zich af of de huidige grens van €46.000 nog toereikend is na invoering van het leenstelsel. Juist hogere middeninkomens met lerende en studerende kinderen krijgen het financieel vaak zwaar voor de kiezen. Het is dus verstandig om de afbakening van de aanvullende beurs te betrekken bij de wijziging van andere inkomensafhankelijke regelingen. De regering werkt aan de nieuwe huishoudentoeslag. Kan de minister toezeggen dat de hoogte van de aanvullende beurs hier ook bij betrokken wordt?

Dan kom ik op mijn laatste inhoudelijke punt, namelijk de relatie met de kinderbijslag. De SGP heeft dit onderwerp al vaker naar voren gebracht, maar dit lijkt me ook een geschikt moment om dit punt te benoemen. Het is al jaren duidelijk dat er een probleem ligt in de aansluiting tussen de studiefinanciering en de kinderbijslag. Studenten die bij aanvang van hun studie nog geen 18 jaar zijn, krijgen pas op 1 oktober recht op studiefinanciering. Daardoor moeten zij bijvoorbeeld hoge reiskosten in september zelf ophoesten. Ik heb een amendement ingediend om hiervoor een praktische oplossing te bieden. Daarmee kom ik ook tegemoet aan terechte bezwaren die eerder door de regering zijn geuit. Ouders en studenten kunnen in het voorstel kiezen voor het ontvangen van studiefinanciering per 1 september wanneer zij daarover overeenstemming hebben en dat uit eigen beweging melden. Ik ontvang graag een reactie op dit voorstel.

Inmiddels wordt steeds duidelijker dat er grote twijfels zijn of het wetsvoorstel de door de regering beoogde haven zal bereiken. We hebben dat ook gezien in de gedachtewisselingen die hier deze middag hebben plaatsgehad. De SGP vindt dat studenten in ieder geval niet voor onbepaalde tijd in onzekerheid gehouden moeten worden als gevolg van politieke discussies en onduidelijkheden. Het zou weleens zo kunnen zijn dat duidelijkheid over het vervolgtraject de grootste winst is van de gedachtewisselingen van deze middag. Bij de verdere uitwerking zou ik ook graag de kosten van de alternatieven voor de ov-studentenkaart betrokken willen hebben. Er moet namelijk weer een pakketje komen waarmee de politiek én de studenten de eerstvolgende 25 jaar vooruit kunnen.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik hoor de heer Bisschop iets zeggen waarmee ik het hartgrondig eens ben. Hij ziet namelijk met lede ogen aan dat er selectief in het rapport-Veerman wordt geshopt. Ik ben het met hem eens dat we die aanbevelingen volledig zouden moeten doorvoeren. Daar moet je ambitieus in zijn. Tegelijkertijd pleit de heer Bisschop echter ook voor uitstel van de regeling. Beseft hij wel dat hij met uitstel ook bezig is met het niet volledig doorvoeren van de aanbevelingen van Veerman? Dan zijn we weer niet of pas later aan het investeren. We zijn het dan zelf ook aan het afzwakken. Dat bedoel ik eigenlijk. Beseft de heer Bisschop dat hij daaraan bijdraagt?

De heer Bisschop (SGP):

Dank voor deze vraag en voor de gelegenheid om verheldering te bieden. Dat realiseer ik me heel goed. Ik realiseer me ook dat we in het Herfstakkoord mogelijkheden hebben geschapen voor het hoger onderwijs om een begin te maken met bepaalde investeringen. Dat haalt de eerste druk van de ketel. Het maakt het echter niet overbodig; dat zeg ik er onmiddellijk bij. Dat geeft ook de lucht die we eigenlijk nodig hebben om nog eens goed te kijken naar het pakket van die tien maatregelen. Laten we die nou eens op een rijtje zetten. Laten we nou eens in beeld brengen wat er al loopt en waaraan we moeten beginnen. Dan hebben we een integraal pakket waarvan studiefinanciering en de aanpassing van het leenstelsel wat mij betreft een onderdeel kan zijn. Ik moet mezelf altijd een beetje overwinnen — dat zeg ik in alle eerlijkheid — als ik het gevoel heb dat er sprake is van een soort salamistrategie: eerst dit, dan dat en wat niet lekker is laten we er gewoon uit. Hetzelfde heb ik gezien naar aanleiding van het rapport van de commissie-Dijsselbloem over het vo. Bepaalde aanbevelingen daaruit zijn met een zekere gretigheid uitgevoerd en daarover werd de vlag van Dijsselbloem gehesen. Maar bepaalde andere zaken die beleidsmakers op de een of andere manier niet welgevallig waren, liggen daar nog steeds te verstoffen. Dat gevoel heb ik op onderdelen van het rapport van de commissie-Veerman. Ik zou dit jaar dus graag benutten om alle aanbevelingen, inclusief de financiering van de reiskosten en de studiekosten, in hun totaliteit te bezien. Dan krijgen wij volgens mij een beter resultaat.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik volg het antwoord van de heer Bisschop. Hij vindt mij volledig aan zijn zijde als hij de ambities van Veerman op een rij wil zetten en wil zien wat wij doen en met welke snelheid.

De heer Bisschop (SGP):

Dank voor de uitgestoken hand. Misschien is het aardig om daar een coproductie van ons tweeën te maken.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik heb ook goed geluisterd naar de heer Bisschop en ik hoor op dit moment toch meer twijfel in zijn stem over de wenselijkheid van de invoering van het sociale leenstelsel dan hij in voorgaande debatten heeft geuit. Klopt dat?

De heer Bisschop (SGP):

Een maand of vijf weken geleden hebben wij hier ook gesproken over het leenstelsel. Er wordt geschermd met een kwaliteitsslag en ik heb heel concreet gevraagd wat dan die kwaliteitsslag zou zijn. Er moet een kwaliteitsimpuls komen, maar waaruit bestaat die? Daar zaten behartigenswaardige dingen bij, maar voor ons was het niet toereikend om onze steun uit te spreken aan de invoering van een leenstelsel ten behoeve van de bachelorfase. Dat heeft de mogelijkheid opengelaten om door te spreken over de invoering van een leenstelsel in de masterfase. Daar staan wij ook wat anders in. Ik realiseer mij echter dat de opbrengsten daar wat minder zijn, waardoor ook minder in kwaliteit kan worden geïnvesteerd. Het totale pakket van de commissie-Veerman kent echter andere dimensies en daar heb ik niet zo veel zorgen over. In dat kader wil ik graag meepraten over een leenstelsel voor de masterfase. Ik sta daar dus niet principieel afwijzend tegenover.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Dat is al wat duidelijker, al moet ik heel hard nadenken om erachter te komen wat nu precies de randvoorwaarden voor de SGP zijn. Maar misschien komen wij daar later over te spreken, al ligt het wetsvoorstel wel voor en moeten wij al dan niet een keuze maken. Mijn fractievoorzitter was de vorige week op de Theologische Universiteit Apeldoorn. De heer Bisschop zal die ongetwijfeld heel goed kennen.

De heer Bisschop (SGP):

Nu, heel goed? Ik ken de universiteit uiteraard, maar ik ken ook de Universiteit Utrecht.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Er zijn er meer, maar hij was in dit specifieke geval in Apeldoorn. Daar werd hem te kennen gegeven dat er grote zorgen waren juist op het terrein van de mastersopleidingen in de theologie. De heer Bisschop weet ook dat dit meerjarige opleidingen zijn, terwijl het salaris van de gemiddelde predikant niet de pan uitrijst en niet zomaar al die investeringen rechtvaardigt. Dat kan in ieder geval best lastig worden. Wat zegt de heer Bisschop tegen al die theologiestudenten die zich daarover zorgen maken, terwijl hij ook zegt niet afwijzend te staan tegenover een leenstelsel in de masterfase?

De heer Bisschop (SGP):

Dat is niet mijn overweging geweest. Om misverstanden te voorkomen: ik sta hier niet om een deel van de achterban van de SGP te bedienen. Ik sta hier om het hoger onderwijs in de volle breedte te dienen. Een van de redenen om het amendement van collega Van Dijk te steunen, heeft onder andere te maken met het gegeven dat nogal wat technische, medische en theologische studies meerjarig zijn. Beperk je het leenstelsel in de masterfase tot de standaard van een jaar en maak je de rest tot gift, dan heb je het probleem opgelost.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Dat deel ik. Ik heb dat amendement inmiddels ook medeondertekend. Dat was ook een van onze afwegingen, namelijk dat het breder getrokken moet worden dan alleen de theologiestudies. Als ik de heer Bisschop echter goed beluister, wil hij straks de ruimte laten om het leenstelsel ook voor de bachelorstudies in te voeren. Dan wordt de drempel voor dit soort studies eigenlijk alleen maar hoger. Wat was de afweging van de heer Bisschop op dit punt? Ik zie in dezen namelijk een ommezwaai bij de SGP. Vroeger was de SGP meer uitgesproken tegen het leenstelsel dan nu. Ik zoek naar de reden voor deze move. Waardoor kan het nu ineens wel bij de SGP, indachtig al deze gevolgen?

De heer Bisschop (SGP):

Toen het leenstelsel vorig jaar aan de orde kwam — dat was het eerste moment waarop ik dat bewust heb meegemaakt — heb ik gezegd dat ik hierover wilde meedenken. Helaas is de langstudeerdersmaatregel op een merkwaardige manier om zeep geholpen. Die is namelijk ingevoerd en vervolgens weer ingetrokken. De SGP was voorstander van de invoering van die maatregel, maar die is nu passé. Als je dan toch ruimte wilt creëren om in kwaliteit te investeren, kijk je naar alternatieven. Vanuit die optiek zijn wij vanaf vorig jaar bereid om mee te denken en te praten over het leenstelsel, hoewel het niet onze eerste keuze is en het ook niet in ons verkiezingsprogramma staat. Dat heeft de vorige keer geresulteerd in een afwijzing ten aanzien van de bachelorstudie. Daarin speelde ook het selectief winkelen mee, dat ik zojuist al benoemde. Er is intussen een aantal maatregelen genomen waartoe in het rapport-Veerman de mogelijkheid geopend is. Wij zijn het er allemaal over eens dat je een kwaliteitsslag moet maken in het onderwijs, alleen al vanwege het enorm gegroeide aantal studenten ten opzichte van het beschikbare personeel, want daar zijn knelpunten. Als je daar een slag in wilt maken, moet je dat in de volle breedte doen. Binnen die kaders wil ik opnieuw meepraten over de invoering van een leenstelsel voor de master en ook wel voor de bachelor, maar dat is naar mijn overtuiging meer een basale voorziening dan de master. Maar goed, daar kun je het wat mij betreft over hebben.

De voorzitter:

Ik dank de heer Bisschop voor zijn inbreng. Voor de mensen op de publieke tribune, maar ook voor de mensen van de Dienst Verslag en Redactie en voor de bodes is het misschien belangrijk om te weten dat wij na de volgende twee sprekers gaan schorsen voor een dinerpauze van drie kwartier.

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. De klap van de financiële schuldencrisis dreunt nog na. Nederland en andere Europese landen steunen Griekenland en andere kwakkelende economieën. Wat een ironie! Griekenland mag geen schulden maken en wij behandelen hier een wetsvoorstel dat een complete generatie toekomstige studenten met forse schulden zal opzadelen. Hebben wij dan niets geleerd? Het maken van schulden is toch niet normaal? Dat heeft de recente geschiedenis ons toch geleerd?

Met het leenstelsel komt de toegankelijkheid van het hoger onderwijs onder druk te staan, nemen de kansen voor jongeren uit armere gezinnen af en worden intensievere meerjarige masterstudies onaantrekkelijk. Bovendien wordt de toekomstige generatie studenten opgezadeld met torenhoge schulden.

Studenten in het hoger onderwijs worden door de minister geframed als toekomstige grootverdieners. Het zou rechtvaardig zijn om hen te laten investeren in zichzelf. Op dit moment — zo stellen de voorstanders van het leenstelsel — betaalt namelijk de bakker voor de studie van de zoon van de chirurg. Deze voorstanders van het leenstelsel vergeten echter dat de chirurg in het genivelleerde Nederland zijn eigen studie nu al terugbetaalt via de belasting en ook de studie van de zoon van de bakker betaalt via het progressieve belastingstelsel. Niet iedereen die studeert, wordt echter een grootverdiener. Ach, stelt de minister, dan betaal je ook minder terug! Als je echter 84% van het minimuminkomen verdient, is het terugbetalen van een paar tientjes per maand ook heel erg veel geld. Die kun je dan niet missen. En je zit wel opgezadeld met een enorme schuld! De verpleegster of de leraar, van wie we er straks zo veel nodig hebben, verdienen bij de start maar een paar honderd euro boven het minimumloon. Dat zijn toch geen grootverdieners? Maar zij moeten wel twintig jaar lang €160 per maand aflossen.

Nog rampzaliger zijn de gevolgen voor mbo'ers en studenten met een meerjarige master, zoals veel studenten met een bètastudie. Mbo'ers, zeker zij die uit een gezin komen waar het geen traditie is om te gaan studeren, zullen het meest van alle groepen afzien van een studie in het hoger onderwijs. 15.000 tot 20.000 potentiële studenten zullen een negatieve keuze maken en niet gaan studeren. Met name mbo'ers en jongeren uit de lagere inkomensgroepen zullen die keuze maken. Deze minister heeft bij meerdere gelegenheden gezegd dat zij het niet erg vindt dat zij afzien van een studie. Het CDA vindt dat wel erg. Wij vinden het erg dat jongeren uit onzekerheid en als gevolg van financiële barrières de keuze maken, af te zien van de ontplooiing van hun talenten.

De voorzitter:

Mijnheer Klaver, u bent intussen door al uw interrupties heen. U mag toch een korte vraag stellen.

De heer Klaver (GroenLinks):

Voorzitter, dank voor de coulance. Ik zal heel kort zijn. In de vorige periode was het CDA nog voor een leenstelsel in de masterfase. Wellicht dat de heer Rog even stil kan staan bij de draai die het CDA heeft gemaakt. Het CDA doet een soort JSF'je. Waarom toen wel en nu niet?

De heer Rog (CDA):

Het CDA heeft nimmer in het verkiezingsprogramma opgenomen dat wij voorstander zijn van een leenstelsel, in welke fase van de studie dan ook. Dat waren we toen niet en dat zijn we nu niet. Dat blijkt ook uit ons nieuwe verkiezingsprogramma, het programma dat na de val van het vorige kabinet is gepubliceerd. Als de heer Klaver mij vraagt of het CDA daarmee in de totale uitruil van punten voor dat kabinet heeft ingestemd, dan moet ik zeggen: ja, dat is inderdaad het geval geweest.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik ben blij dat de heer Rog dit erkent, maar waarom was het toen wel gerechtvaardigd om een leenstelsel in de masterfase in te voeren en nu niet? Overigens waren wij er toen ook op tegen om een leenstelsel in te voeren voor de masterfase. Wat is er in de tussentijd veranderd?

De heer Rog (CDA):

Hierbij spelen twee aspecten een rol. Ten eerste is toen de keuze gemaakt voor uitsluitend de masterfase. Alles wat er inmiddels achteraan is gekomen, wat toen niet aan de orde. Ten tweede was het geen primaire keuze van het CDA om deze keuze te maken. De Partij van de Arbeid en de VVD weten er alles van, maar ook mijn fractie heeft toen in een totale uitruil in moeten stemmen met bepaalde punten, ondanks het verzet van het CDA. Toen het kabinet viel en deze maatregelen niet werden uitgevoerd, hebben wij een duidelijk programma gemaakt, een programma waarin het leenstelsel geen rol speelt, noch in de bachelorfase noch in de masterfase. De heer Klaver die zo kikt op het KiK, verwijs ik rustig naar onze KiK, de Keuzes in Kaart, want daaruit blijkt dat wij dat niet hebben opgenomen.

De voorzitter:

Het is voor mij nieuwe terminologie.

De heer Rog (CDA):

De heer Klaver heeft het de hele tijd over Keuzes in Kaart en …

De voorzitter:

Het is mij duidelijk. De heer Mohandis heeft het woord, ook voor zijn laatste interruptie.

De heer Mohandis (PvdA):

Dat klopt, maar volgens mij is de heer Rog de laatste spreker.

De voorzitter:

Nee, dat is de heer Klein van 50PLUS.

De heer Mohandis (PvdA):

Mijnheer Klein, mijn excuses. Hoe kan ik u overslaan? De heer Rog geeft in zijn betoog aan hoe hij tegen het sociaal leenstelsel aankijkt.

De heer Rog (CDA):

Het leenstelsel!

De heer Mohandis (PvdA):

Nou ja, ieder zijn eigen woorden. Wat van belang is om te weten is dat het CDA de langstudeerboete heeft gesteund, een boete zonder cohortgarantie en zonder sociale voorwaarden. Studeer je iets te lang, dan krijg je gewoon een rekening op de deurmat! Ik ken heel veel studenten die dat is overkomen. Hoe staat u daartegenover? Is dat een plan dat in uw optiek nog steeds mogelijkheden biedt? U was voor. Daarna was u tegen. Vervolgens was u weer voor. Ik weet daardoor niet wat u wilt.

De heer Rog (CDA):

De heer Mohandis weet wel wat ik wil. Iets meer dan een jaar geleden mocht ik hier mijn maidenspeech houden en die ging over de langstudeerboete. Het is waar dat er haken en ogen zaten aan die boete. Dat heeft er ook toe geleid dat in de campagne voor de laatste verkiezingen het voorstel van toenmalig staatssecretaris Zijlstra — een voorstel dat door zijn eigen politiek leider in de campagne al om zeep was geholpen — uiteindelijk ook door het CDA is verworpen. Mijn maidenspeech ging over de langstudeerboete. Het CDA heeft ingestemd met het intrekken van die wet, laat dat duidelijk zijn.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Mohandis.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik heb even een punt van orde.

De voorzitter:

U krijgt zo het woord.

De heer Mohandis (PvdA):

Na mij misschien. Ik stel nog één korte vraag. Het is verstandig dat het CDA het voorstel om dit in te trekken, uiteindelijk steunde. Vanwaar echter die draai in de campagne? De rekening lag al op de deurmat. Het voorstel werd ingetrokken. Dat kostte ook geld. Ik ben benieuwd waar het CDA nu staat in verband met de langstudeerboete. De heer Rog suggereert dat hij niet meer vraagt van studenten als het gaat om hun studieperiode. Maar ook het CDA vraagt toch een extra bijdrage, of heb ik dat verkeerd?

De heer Rog (CDA):

Nee, dat hebt u niet verkeerd. Het CDA maakt een andere keuze dan dit kabinet. Het kabinet, evenals de PvdA en de VVD in de Kamer, maakt een keuze voor een generiek leenstelsel, dat leidt tot vele tienduizenden euro's schuld voor alle studenten. Dat is niet wat het CDA wil. Het CDA maakt een andere keuze. Eerder heb ik de minister opgeroepen om dit voorstel in de prullenbak te gooien en in gesprek te gaan over alternatieven. Ook het CDA is bereid om daarover na te denken. Bij meerdere gelegenheden heb ik gezegd — ik grijp graag de kans om het nog een keer uit te leggen — dat het CDA het reëel vindt dat voor studenten in wie de samenleving investeert maar die voor die investering niet leveren en in enig jaar minder dan 80% van hun studiepunten halen, de gift geheel of gedeeltelijk wordt omgezet in een lening. Wij vinden dat reëel, want je investeert als samenleving maar vraagt daar ook iets voor terug.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik heb toch even een punt van orde. Ik hoor namelijk de ene onjuistheid na de andere van de heer Rog. Hij citeert selectief en gaat als een volksmenner met zaken om. Laat ik dit duidelijk stellen: met het debat over de langstudeermaatregel en de onzekerheid die daarmee voor studenten is veroorzaakt, heeft in de Kamer een blamage plaatsgevonden, waarvoor de Kamer zich moet schamen, zoals de VVD-fractie ook tijdens het debat heeft gezegd. Deze blamage is gestart met een populistisch biertje van het CDA in Utrecht. Daar is het zwalken begonnen. Dat wil ik heel duidelijk gesteld hebben.

De voorzitter:

Een korte reactie, mijnheer Rog.

De heer Rog (CDA):

Ik neem afstand van de woorden van de heer Duisenberg. Het was zijn politiek leider die, terwijl zijn eigen staatssecretaris, Zijlstra, het plan had ingediend, het in de campagne had over "die vermaledijde langstudeerboete", waar we van af zouden moeten. Het is waar dat later het CDA zich in dat kamp heeft geschaard.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik weet niet of ik het nog een paar keer moet corrigeren. Maar wij gaan zo schorsen. Ik zou dus zeggen: daar staat het bier.

De heer Rog (CDA):

Ik zou zeggen: van de frisse, mijnheer Duisenberg.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik heb nog een puntje ter verheldering. Ik ben heel blij dat het CDA weer de goede kant op is gedraaid.

De heer Rog (CDA):

Kijk!

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De heer Klaver werd zonet verweten dat hij KiK — voor de voorzitter: Keuzes in Kaart — niet goed had gelezen en dat het CDA dit niet in Keuzes in Kaart had staan en ook niet in het verkiezingsprogramma. Maar wat stond er in het conceptverkiezingsprogramma van het CDA?

De voorzitter:

Kort.

De heer Rog (CDA):

Tegen mevrouw Schouten kan ik zeggen dat wij met één verkiezingsprogramma naar buiten zijn gegaan en dat dat verkiezingsprogramma geen leenstelsel kende, noch in de masterfase noch in de bachelorfase. Dat is het verkiezingsprogramma, mevrouw Schouten. U weet dat er in iedere partij discussie is, ook in de onze. Wij hebben na lang discussiëren de keuze gemaakt om inderdaad volledig afstand te nemen van de keuze die wij in overleg met de VVD en op haar verzoek hadden gemaakt voor het leenstelsel in de masterfase. Ik ben daar erg blij mee en wij willen daar dus niet naar terug.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Dat klopt. In het conceptverkiezingsprogramma van het CDA stond het sociaal leenstelsel in de masterfase namelijk wel degelijk. De leden van het CDA, die ik daarvoor persoonlijk wil bedanken, hebben ervoor gezorgd dat het eruit is gegaan. Dat was zeker niet de eerste inzet van de programmacommissie. In die zin vind ik dat de heer Rog wel grote woorden heeft gebruikt tegen de heer Klaver, toen hij zei dat het nooit in het verkiezingsprogramma heeft gestaan. In alle discussies vooraf heeft het CDA het hartstochtelijk verdedigd. Het is slechts te danken aan de leden van het CDA dat het niet in het programma is gekomen. Enige nuance zou dus op zijn plek zijn.

De voorzitter:

Gaat u verder, mijnheer Rog.

De heer Rog (CDA):

Voor meerjarige masterstudenten geldt dat zij met deze voorstellen echt volop de klos zijn. Uit de hoorzitting is gebleken dat een meerjarige masterstudent die nominaal plus één jaar loopt, zonder blikken of blozen gemiddeld een studieschuld opbouwt van €50.000. En dat bedrag is nog zonder de versobering van de ov-jaarkaart en zonder rente. Slechts voor een enkele tekortstudie komt de minister met een piepklein doekje voor het bloeden. Je zult als bètastudente in Delft maar je vriendje daar treffen en gaan samenwonen. Samen heb je meer dan een ton schuld. Je krijgt nooit een hypotheek.

Naast de persoonlijke financiële drama's die de afschaffing van de basisbeurs teweeg zal brengen, lopen we ook maatschappelijk grote risico's. Kan de minister bevestigen dat de studieschuldenlast voor huishoudens als gevolg van het leenstelsel in 2030 zal oplopen tot 40 à 50 miljard? Deelt de minister de angst van de CDA-fractie dat zo'n schuldenberg waar de overheid garant voor staat, de kredietwaardigheid van ons land verder kan verslechteren?

Het is genoegzaam bekend dat het CDA de leenstelselplannen van het kabinet afwijst. Al meer dan een jaar roep ik de minister op om deze plannen naar de prullenbak te verwijzen en in gesprek te gaan met de Kamer, studentenorganisaties en het hoger onderwijs om te komen tot een alternatief waarvoor wél maatschappelijk draagvlak bestaat. In dat licht was de uitkomst van de hoorzitting vorige week ook voor het kabinet van grote betekenis. Alle deelnemers, voorstanders en tegenstander, studenten, hogescholen, VSNU, Vereniging Hogescholen, allemaal bepleitten ze daar dat de leenstelselplannen van het kabinet in samenhang besproken moeten worden. Ik spreek de wens uit dat de minister dit appel serieus in overweging neemt en verneem graag haar reactie hierop.

Totdat wij weten of de minister bereid is om haar plannen integraal te behandelen en openstaat voor alternatieven, behandelen wij vandaag hier deel één van een tragisch drieluik: de wet die strekt tot afschaffing van de basisbeurs in de masterfase. Een kwart van alle studenten zal als gevolg van deze plannen afzien van een masterstudie, zo bleek vanochtend uit onderzoek. Als deze cijfers werkelijkheid worden, kan de minister in ieder geval tevreden zijn dat haar beleid nog meer geld zal opleveren, maar het zou een ramp zijn voor de samenleving.

Naast afschaffing van de basisbeurs in de masterfase regelt het voorliggende wetsvoorstel nog een aantal zaken waar ik de vinger bij wil leggen. Ten eerste is dat de afschaffing van de aanvullende beurs voor studenten met weigerachtige of onvindbare ouders. Het kabinet vergoelijkt deze maatregel met de opmerking dat hiermee "pijnlijke procedures worden voorkomen". Me dunkt. Maar het resultaat is wel dat 17.000 kwetsbare studenten die buiten hun schuld om geen ouderlijke bijdrage ontvingen, als gevolg van dit voorstel zowel geen basisbeurs meer zullen krijgen als geen aanvullende beurs. Voor het CDA is dit niet acceptabel.

Het tweede punt waarbij ik de vinger wil leggen betreft de versobering van de aanvullende beurs. Ook hier bedient de minister zich van eufemismen, als zou het slechts een "vereenvoudiging" betreffen. Wie kan daar nou niet voor zijn? In werkelijkheid, echter, betreft het nóg een extra lastenverzwaring voor gezinnen, boven op de 0,5 miljard aan bezuinigingen op de kindregelingen van dit kabinet. Ik leg twee rekenvoorbeelden voor aan de minister en vraag haar of deze kloppen. Rekenvoorbeeld 1. Een vader die ambtenaar is, €33.000 verdient, een moeder die geen baan heeft, één uitwonend kind en één kind van 14 jaar op het havo. Vader betaalt €100 per maand studieschuld af. Nu zouden studerende kinderen €50 per maand aanvullende beurs krijgen, straks krijgen zij niets meer. Over een gemiddelde studieduur spreken we dan van een extra last voor gezinnen van €3.000. Rekenvoorbeeld 2. Een alleenstaande moeder, lerares basisschool, verdient een modaal salaris. Zij betaalt ongeveer €50 per maand studieschuld af. Nu krijgen haar twee studerende kinderen elk €134 aanvullende beurs. Straks krijgen zij €94. De totale extra last voor deze alleenstaande moeder is €4.800 over een gemiddelde studieduur van vijf jaar. Kan de minister bevestigen dat deze berekeningen kloppen en dat deze nog bovenop de overige bezuinigingen van meer dan een half miljard euro op kindregelingen komen? Kan de minister ook aangeven hoeveel ouders als gevolg van deze vereenvoudigingen te maken krijgen met deze extra lastenverzwaring? Het CDA staat voor toegankelijk hoger onderwijs en een lage drempel om je talenten maximaal te ontplooien. Het CDA zal daarom deze kabinetsplannen afwijzen.

De heer Klein (50PLUS):

Voorzitter. Onze samenleving heeft belang bij goed opgeleide mensen. Daarom wil 50PLUS ook goed investeren in de volgende generaties. Dat betekent dat wij ook voor een goed onderwijssysteem willen zorgen. De samenleving moet ook investeren in mensen. Het onderwijs is daarbij geen doel, maar een middel om jonge mensen zich te laten ontwikkelen en zich te laten voorbereiden op de arbeidsmarkt. De arbeidsmarkt is van belang om onze samenleving verder te laten groeien en verder te kunnen onderhouden. Het onderwijs is afhankelijk van zowel de studieaanbieder, de instelling, als de studievrager, de student. De kosten voor het Rijk zijn in onze ogen dan ook voor beiden bedoeld. Daarom is er ook een beurs ingevoerd als inkomensondersteuning, de basisbeurs. Daarachter zit een heel logische redenering. Goed onderwijs betekent goed investeren in het aanbod, de instellingen, en investeren in de jonge mensen om het mogelijk te maken dat zij gaan studeren.

Daarbij valt niet alleen te denken aan de studiematerialen en het collegegeld, maar ook aan het feit dat zij in hun levensbehoeften kunnen voorzien, voor zover dat mogelijk is. De basisbeurs voor uitwonenden en thuiswonenden is namelijk op zich volstrekt onvoldoende om van te kunnen leven. Dat geeft al aan dat wij in feite te maken hebben met een gedeelde verantwoordelijkheid: de verantwoordelijkheid vanuit de samenleving en de overheid, die wordt genomen door de basisbeurs beschikbaar te stellen, en de verantwoordelijkheid van de student om met een aanvulling te komen. Dat kan een gift zijn of een aanvulling uit een ouderlijke bijdrage, maar ook een bedrag uit een leenstelsel dat al bestaat. Het is dus niets nieuws dat er geleend wordt. Er is al een gedeelde verantwoordelijkheid. Een leenstelsel van 100% is dan echter ten principale onjuist. Daarmee ontken je namelijk dat je als samenleving wilt investeren in mensen en in de basisbeurs. Vandaar dat wij het als 50PLUS volstrekt onjuist vinden om het helemaal te scheiden en de basisbeurs geheel te laten verdwijnen.

Een ander verhaal is het algemene principe van het sociaal leenstelsel. Een deel daarvan bestaat al. Het specifieke voorstel van de minister om alleen in de masterfase een leenstelsel in te voeren, is een aanvullend probleem. Het is namelijk onlogisch om de masterfase anders te behandelen dan de bachelorfase als je al ten principale vindt dat de basisbeurs een lening zou moeten zijn. Het idee achter een onderscheid is in feite dat de bachelor een afronding is, een volwaardig diploma. Het systeem van het wetenschappelijk onderwijs in Nederland functioneert echter niet zo. Een wetenschappelijke opleiding wordt pas als afgerond gezien als je je master hebt. Een knip tussen de bachelor- en de masterfase is alleen maar aan de orde als dat maatschappelijk geaccepteerd en wenselijk is vanuit het oogpunt van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Wij zien dat dit nu eigenlijk niet het geval is. Hoe denkt de minister dat systeem te verbeteren en hoe denkt zij daaraan daadwerkelijk inhoud te kunnen geven, zodat er een betere situatie wordt gecreëerd voor de bachelorstudent op de arbeidsmarkt? Dat heeft ook te maken met de kwalificatie van het bachelordiploma versus het masterdiploma. We zien dat nu dus niet, reden waarom die knip onlogisch is. Het is onlogisch om de basisbeurs voor de masterfase te vervangen door een leenstelsel. Bovendien is het niet rechtvaardig. De student heeft namelijk geen keuze in de zin van: dan ga ik maar stoppen met studeren. Nee, je moet door en je moet toch minstens de masterfase afronden. Dat betekent dat je verplicht bent om te lenen. Bovendien komt het geld dat op een gegeven ogenblik vrijkomt — en waarvoor in de voorstellen ook staat dat het eventueel wordt geïnvesteerd in het andere deel van het onderwijs — helemaal niet ten goede aan de huidige groep masterstudenten. Er zullen extra lasten ontstaan voor met name de studenten van wie de ouders niet kunnen bijpassen: de ouders met de lagere inkomens. Wij vinden dat zeer onrechtvaardig ten opzichte van de andere groepen. Bovendien is het erg raar want het is algemeen beleid om schulden tegen te gaan en hypotheken af te lossen. Recent hebben we een algemeen overleg gehad over het schuldenbeleid. Dat ging er alleen maar over hoe je kunt voorkomen dat mensen in een schuldenpositie terechtkomen. Hoe kun je voorkomen dat zij aan schuldsaneringsprogramma's moeten deelnemen? Wij willen dus dat mensen juist geen schulden hebben. Maar wat doen we met dit voorstel? Juist het tegenovergestelde, namelijk het bevorderen dat mensen wel in een schuldensituatie terechtkomen. We kunnen daarvoor allerlei mitigerende maatregelen nemen, zoals kwijtschelding of wat dan ook, maar men blijft ten principale wel in die schuldenpositie zitten, met alle consequenties van dien, bijvoorbeeld richting BKR.

Ook vinden wij dat er heel nadrukkelijk een samenhang moet zijn met de OV-studentenkaart. Juist in de masterfase is deze belangrijk. Afschaffen van de OV-studentenkaart in de masterfase, in combinatie met het leenstelsel, betekent een extra lastenverzwaring voor de student. In de bachelorfase heeft men alleen te maken met universiteit A, terwijl in de masterfase veel meer verschuivingen plaatsvinden: men gaat naar een andere universiteit en moet daarvoor reizen. De OV-studentenkaart is daarvoor een heel goed middel en je moet die dan ook behouden, juist ten behoeve van de kwaliteit van het onderwijs.

50PLUS'ers hebben verantwoordelijkheid voor nieuwe generaties en verantwoordelijkheid voor goed onderwijs. We moeten dan ook investeren in studenten. Investeren is ook het zorgen voor een goede inkomensondersteuning, zodat studenten kunnen studeren. Daarom wenst 50PLUS het voorstel zoals het er nu uitziet, af te wijzen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De laatste zin was overduidelijk, maar voor alle helderheid heb ik nog even een vraag, want je weet maar nooit. 50PLUS is dus tegenstander van een leenstelsel, in welke vorm dan ook, zoals de heer Nagel eveneens heeft gezegd?

De heer Klein (50PLUS):

50PLUS is tegen een leenstelsel.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de zijde van de Kamer.

De vergadering wordt van 18.01 uur tot 18.50 uur geschorst.

De voorzitter:

Voordat ik de minister het woord geef, wil ik de heer Mohandis verontschuldigen. Hij moest ons verlaten om bij de geboorte van zijn eerste kind aanwezig te zijn. Ik hoop dat alles goed gaat en alles goed komt. De heer Van Dam zal namens de PvdA het debat vanavond overnemen.

Minister Bussemaker:

Voorzitter. Ik zal u eerst vertellen hoe ik de beantwoording wil doen. Misschien is het goed voor uw Kamer om dat te weten.

Ik wil beginnen met een algemene inleiding. Ik heb er zelf behoefte aan om nog eens kort uiteen te zetten waarom wij meer geld van publiek naar privaat willen brengen om vervolgens meer geld te investeren in de kwaliteit van onderwijs en waarom wij dat willen doen via een leenstelsel en niet op een andere manier. Vervolgens wil ik een aantal vragen beantwoorden die met de toegankelijkheid te maken hebben, omdat dit onderwerp wel heel erg raakt aan het principiële karakter van het leenstelsel. Daarna zal ik ingaan op de vraag naar de samenhang tussen de master en de bachelor. Daarbij zal ik ook de ov-kaart betrekken, want die onderwerpen zijn door velen gezamenlijk besproken. Dan kom ik bij een aantal meer specifieke vragen die te maken hebben met de masters. Die zijn meer technisch van aard: regelingen voor terugbetaling, voorlichting en nog een kopje overige vragen.

Ik dank de Kamer voor de mogelijkheid om vandaag met haar te debatteren over het sociaal leenstelsel. Dat zeg ik echt oprecht. Het is lang geleden dat wij met elkaar over de inhoud hebben gedebatteerd. Er is vooral in de media gedebatteerd. Er is zijdelings bij begrotingen iets over gezegd, maar over het leenstelsel zelf hebben wij het nog maar heel weinig met elkaar gehad: een hoofdlijnendebat, een algemeen overleg naar aanleiding van een rapport, maar veel meer eigenlijk niet. Ik heb echt belangstellend en goed geluisterd. Enkele sprekers hebben gerefereerd aan een artikel in De Telegraaf waarin stond dat ik achterover zou leunen. Niets van dat alles is het geval. Dat komt niet uit mijn mond. Ik heb juist heel lang uitgekeken naar dit debat en hecht er dan ook aan. Het heeft mij ook veel opgeleverd. Eigenlijk zien wij nu voor het eerst waar iedereen staat, waar de verschillende fracties staan, en wel in een direct debat en niet via de media. De heer Klaver zei: eindelijk hebben wij nu een debat. Ik ben dat met hem eens.

Het idee om de kosten van een diploma voor het hoger onderwijs anders te verdelen tussen de student en de overheid, staat eigenlijk al decennia hier op de agenda. Wat dat betreft, bespreken wij geen nieuw thema. Of het nu gaat over een sociaal leenstelsel, een studietaks of een academicibelasting, het gaat allemaal uit van het nemen van een voorschot op het inkomen dat een student later gaat verdienen en van een terugbetaling die gekoppeld is aan het inkomen. Als wij dit nog wat breder bekijken en de langstudeermaatregel erbij nemen, die ook uitgaat van een hogere eigen bijdrage van studenten om te investeren in beter onderwijs, zien wij dat nagenoeg alle fracties vinden dat er wat dat betreft iets in het hoger onderwijs moet gebeuren. Het zal geen verbazing wekken dat ik vind dat het leenstelsel daarvoor de beste methode is, maar ik vind het ook belangrijk om te constateren dat wij dat uitgangspunt hier eigenlijk heel breed delen en dat het erop aankomt hoe wij een manier kunnen verzinnen die politiek en maatschappelijk op een zo breed mogelijk draagvlak kan rekenen.

Het leenstelsel is naar mijn idee goed, omdat het een goede afspiegeling kan zijn van het maatschappelijke en private profijt dat door het volgen van hoger onderwijs wordt verkregen. Ik noem nadrukkelijk allebei, privaat en maatschappelijk. De invoering van een sociaal leenstelsel doet daarmee meer recht aan de verdeling van de maatschappelijke en de private opbrengst. Als je dan kijkt naar het verleden, waaraan ik net refereerde, zie je al dat ten tijde van de invoering van de prestatiebeurs in 1994 door een aantal Kamerleden is gepleit voor een alternatief in de vorm van een academicibelasting en een studietaks. Ik denk onder onderen aan de heer Poppe van de SP samen met de heer Rabbae van GroenLinks. De commissie-Hermans uit 1997 heeft gepleit voor een soortgelijke regeling in De kost gaat voor de kennis uit. De commissie-Vermeend uit 2003 had het daarover in Leren investeren; investeren in leren. De LSVb hield in 2003 samen met de Kamerleden Van Dam van de PvdA en Vendrik van GroenLinks een pleidooi voor een studietaks en een academicibelasting, al dan niet met een begrenzing op de lengte van de terugbetaling. In de vorige kabinetsperiode wilden VVD, CDA en PVV een leenstelsel in de masterfase invoeren. Ook staat het sociaal leenstelsel bij VVD, PvdA, D66 en GroenLinks in die woorden in het verkiezingsprogramma.

Potentieel is er dus brede steun. Gelukkig, naar mijn idee, want het leenstelsel is ook principieel en goed te verdedigen. Ik ben dan ook blij dat ik van een aantal partijen die dat in hun verkiezingsprogramma hebben staan, zoals D66 en GroenLinks, vandaag een constructieve houding heb gehoord. De argumenten over het principe delen wij met elkaar, want wij willen dat er geen overdrachten plaatsvinden van lage naar hoge inkomens. De belastingbetaler, die bijdraagt aan de studiekosten, hoeft dat niet ook nog eens te doen aan het levensonderhoud. De slager hoeft niet te betalen voor het levensonderhoud van de toekomstige advocaat.

Een investering vooraf in hogere inkomsten later is wat het leenstelsel behelsd. Gezien de persoonlijke opbrengsten van een diploma in het hoger onderwijs, naast de maatschappelijke opbrengsten, is het vanzelfsprekend om die lasten eerlijker te verdelen tussen de student en de samenleving. Het is ook een manier om simpelweg geld vrij te spelen om te investeren in de kwaliteit van het onderwijs. Dat zei de heer Van Meenen heel nadrukkelijk. Dat maakt deze structurele hervorming anders dan bijna alle andere hervormingen waar dit kabinet voor staat, want die zijn vaak vooral gericht op het dempen van de kosten op een bepaald beleidsterrein. Dat is hier niet het geval. Alle kosten die wij vrijspelen, kunnen wij herinvesteren in de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs.

Ik zie ook geen alternatieven voor een leenstelsel als wij willen investeren in onderwijs. De heer Duisenberg heeft heel pregnant verwezen naar het rapport van de commissie-Veerman, dus dat ga ik niet meer overdoen, maar dat gaat over de grote behoefte om nu, vandaag en de komende tijd ervoor te zorgen dat wij middelen hebben om Nederland in de toekomst een land met een hoog kennisniveau te laten zijn. Alternatieven zie ik niet, want de langstudeerdersmaatregel heeft de Kamer vorig jaar zelf afgeschoten. Die zie ik ook niet zomaar terugkomen. Voor alternatieven als een structurele grote verhoging van collegegelden of vergaande collegegelddifferentiatie, zie ik ook niet een-twee-drie een Kamermeerderheid. Dus als wij willen investeren en daarvoor binnen de begroting van OCW middelen vrij willen maken, dan zullen wij dat op deze manier moeten doen. De vraag is dus: willen wij investeren in het hoger onderwijs en kwaliteitsverbetering of willen wij dat niet? Dat is wat mij betreft een retorische vraag, want ik wil investeren en ik constateer dat een aantal partijen hier dat ook willen.

Als wij dat gezegd hebben, is de volgende vraag: waarom het leenstelsel en waar doen wij het dan allemaal voor? Waarom is het zo nodig om te investeren in het hoger onderwijs? Dat is nodig om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren, maar wij doen al heel veel binnen het budget dat wij nu hebben. Dat zeg ik ook tegen de heren Klaver en Van Meenen, die zich afvragen of de eerste generatie wel van dat leenstelsel profiteert. Dat doet zij niet in letterlijke zin, omdat die middelen pas over een paar jaar vrijkomen. Maar wij doen er nu alles aan om het onderwijs te verbeteren binnen de financiële grenzen die wij nu hebben.

Daar kunnen wij echt een aantal stappen in zetten. Gelukkig deelt de Kamer die stappen. Zo hebben wij prestatieafspraken gemaakt met onderwijsinstellingen: minimaal twaalf contacturen per week in het eerste jaar, dus intensiever onderwijs, beter aanbod voor verschillende groepen studenten, driejarige hbo-opleidingen voor vwo'ers, associate degrees in het hbo, bijscholing van docenten en profilering van hogescholen en universiteiten. Wij hebben, ook met steun van de Kamer, de Wet kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs. Volgens deze wet wordt de aanmelddatum vervroegd en zal je je vanaf 2014 voor 1 mei moeten inschrijven. Daarna is er de studiekeuzecheck en kun je nagaan of de studie die je hebt gekozen, bij je past. Er wordt een studiebijsluiter gemaakt, getiteld: de juiste student op de juiste plek. Daarnaast wordt de overgang van mbo naar hbo verbeterd. Tegelijkertijd constateren wij dat wij veel kunnen binnen het budget dat wij hebben, maar dat de ambities omvangrijker zijn dan de financiële middelen op de lange termijn zullen toestaan. Wij raken aan de grens van wat mogelijk is of, zoals de heer Bisschop zei, de voegen van het systeem gaan barsten. Er zal dus iets moeten gebeuren. Wij willen dat het studiesucces beter wordt, het onderwijs intensiever en de studiecultuur ambitieuzer. Daarnaast moet het opleidingsaanbod in het hoger onderwijs worden versterkt via onder meer profilering, verhoging van de arbeidsmarktrelevantie en meer differentiatie. De Solar Challenge waarover de heer Duisenberg sprak, is een mooi voorbeeld van een vorm van uitdagend onderwijs dat je voor alle studenten mogelijk zou willen maken.

Als wij meer willen bereiken, is daar zonder investeringen simpelweg geen mogelijkheid toe. Wij moeten dat met elkaar erkennen. Iedereen die nu zegt het leenstelsel niet te willen en geen alternatieven te zien, aanvaardt daarmee ook dat we ongeveer aan de grenzen zitten van wat wij aan kwaliteitsverbetering kunnen bieden. Als wij meer willen, moeten wij zorgen voor onderwijsvernieuwing, digitalisering, onder andere met MOOCs, en internationalisering. Dat kost geld. Ik geef een paar kleine voorbeelden. Als wij echt de groepsgrootte willen verkleinen, in het tweede jaar van de bacheloropleiding bijvoorbeeld, van gemiddeld 22,5 studenten naar 15 studenten zoals dat bij University Colleges het geval is, kost dat jaarlijks 170 miljoen. Juist zo'n kleine groep is cruciaal om tot verbetering te komen, want dan heb je kleiner en intensiever onderwijs met bijvoorbeeld wekelijkse contacten en opdrachten. Als je mentoren wilt aanstellen om jongere studenten te begeleiden en je rekent met één mentor op elke 60 studenten in het eerste of tweede jaar van de bacheloropleiding, heb je er 2.000 nodig en dat kost 150 miljoen per jaar. Als je het praktijkgericht onderzoek in het hbo wilt versterken met jaarlijks 100 lectoren, kost dat 30 miljoen. Als je de Sirius Programma's wilt behouden die wij nu tijdelijk hebben, kost dat zo 15 miljoen. Kortom, als wij ambities waar willen maken, hebben wij meer middelen nodig. Temeer omdat wij dat moeten doen tegen een achtergrond van aanhoudende groei van studentenaantallen. Dit is op zich heel goed nieuws. Verschillende sprekers hebben hierop gewezen.

De deelname aan het hoger onderwijs zal volgens de meest recente raming toenemen tot ruim 690.000 studenten in 2025. De toename van het aantal studenten in het hoger onderwijs vanaf 2000 tot nu is gigantisch. De deelname aan het hoger onderwijs is met maar liefst 40% gegroeid, van ruim 460.000 naar ruim 640.000 studenten. De groeiende diversiteit van de studentenpopulatie stelt ook nog eens extra uitdagingen aan het hoger onderwijs. De instroom in het hbo vanuit het mbo is met circa 30% gegroeid. Er zijn 10% meer deeltijdstudenten. Er is sprake van een verdrievoudiging van het aantal niet-westers allochtonen sinds 1995. Dit zijn allemaal heel goede ontwikkelingen, maar ze dreigen wel de kwaliteit onder druk te zetten.

Ik neem vast de vraag van de SGP mee of wij dit nu al nodig hebben. Wij hebben dit inderdaad nu nodig, want wij hebben investeringen uit het regeerakkoord en uit het Herfstakkoord tot onze beschikking, maar er gaat maar een gering aantal middelen naar het hoger onderwijs. Verder hebben wij het op termijn nodig, want wij doen nu al alles binnen het huidige systeem.

Wij spelen middelen vrij om te investeren in onderwijs en in onderwijsgebonden onderzoek. De heer Van Meenen zei het goed. Hij zei dat wij als overheid nu in totaal al 7 miljard uitgeven aan het hoger onderwijs, exclusief het onderzoeksdeel van het wetenschappelijk onderzoek en de bekostiging van de academische ziekenhuizen. Hiervan gaat 3 miljard naar studiefinanciering voor studenten; niet naar onderwijs dus, maar naar inkomensondersteuning. De overige 4 miljard geven wij wel uit aan bekostiging van hoger onderwijs. Wij moeten dan niet net doen — de heer Klein maakte deze opmerking terecht — alsof wij uit een situatie komen waarin een student helemaal niets leent en de overheid alles betaalt in tegenstelling tot een toekomstige situatie waarin hij opeens moet gaan lenen voor zijn levensonderhoud. Dat is niet het geval, de overheid stelt nu per student per maand een fiks bedrag beschikbaar voor levensonderhoud, namelijk €996 voor een uitwonende student voor de nominale periode. Ook nu ga je direct lenen als je over je nominale periode heengaat. Je hebt dan immers geen basisbeurs meer. €272 is een gift, ofwel 28%. De rest bestaat uit een ouderlijke bijdrage c.q. aanvullende beurs van 26% en uit de optie om te lenen, namelijk 54%. In het vijfde en zesde jaar maken studenten nu ook al gebruik van een volledig leenstelsel. Het gaat dus echt om een verschuiving van een klein deel van de middelen die nu als basisbeurs beschikbaar worden gesteld. Dat deel wordt bovenop wat studenten nu al lenen, in de toekomst ook geleend, om zo opnieuw te kunnen investeren in de kwaliteit van onderwijs.

Door de gift als mogelijke lening aan te bieden spelen wij dus maximaal zo'n 800 miljoen vrij. Daarmee kunnen wij blijven investeren in meer onderwijs, zelfs meer dan wij nu doen. Naar mijn idee is dat een sociale keuze. Immers, mensen die niet de mogelijkheden of de capaciteiten hebben om te studeren, bijvoorbeeld mensen die een modaal inkomen verdienen, betalen nu mee aan de geweldig enerverende studententijd van een student medicijnen, terwijl die later anderhalf tot twee keer zoveel verdient. Ik zeg dan ook tegen de heer Van Dijk dat dit elementen zijn die naar mijn idee sociaal en solidair zijn. Je vraagt immers naar draagkracht wat mensen kunnen investeren in wat zij later gaan verdienen. Mochten zij dat later niet gaan verdienen, dan hoeven zij het ook niet terug te betalen. Sterker nog, als de periode van afbetaling is afgelopen en zij nog steeds een schuld hebben, dan neemt de overheid die over.

Nederland is internationaal gezien een buitenbeentje. Wij geven relatief ongeveer hetzelfde uit aan hoger onderwijs als bijvoorbeeld Duitsland, maar dit geld komt in Nederland voor een veel groter deel terecht bij inkomensondersteuning dan in Duitsland. Naar mijn idee is het relevant en terecht om hierin een verschuiving aan te brengen.

Dat brengt mij bij het thema toegankelijkheid. Dit is een belangrijk thema, ook voor de principiële keuze voor een leenstelsel.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Wij hebben een heel verhaal gehoord over wat de minister wil doen, inclusief argumenten. Met veel punten ben ik het niet eens, maar daar is het politieke debat voor. Eén puntje vond ik eerlijk gezegd platte demagogie, namelijk dat partijen die niet voor het leenstelsel zijn, ook niet zouden kiezen voor investeren in onderwijs, laat staan in hoger onderwijs. Dat is natuurlijk gewoon een politieke keuze. Dat kan de minister toch niet menen? Het Herfstakkoord heeft nota bene ook bewezen dat er extra geld voor onderwijs kan komen, meer dan 500 miljoen. Dat heeft deze coalitie niet gewild, andere partijen hebben geholpen. Het kan dus, waar een wil is, is een weg. Ook de SP heeft voorstellen, bijvoorbeeld om geld weg te halen bij defensie en dat te investeren in onderwijs. Deelt de minister mijn mening dat die redenering niet klopt?

Minister Bussemaker:

Ik heb de indruk dat ik net toch iets anders heb gezegd. Als wij binnen de begroting van OCW meer middelen willen vrijmaken voor een kwaliteitsverbetering van het onderwijs, dan zie ik geen andere opties. Dat heb ik gezegd. Ik ben ze langsgelopen. Ik heb net als u verkiezingsprogramma's gelezen. Ik heb net een interessant interruptiedebatje tussen u en de heer Klaver gevolgd. Daarin ging het om de vraag wat de SP eigenlijk bezuinigt op onderwijs. Kortom, ik zie zo gauw geen andere manieren. Ik heb geconstateerd dat er in het Herfstakkoord middelen zijn vrijgekomen voor onderwijs, maar dat vraagt wel dit soort onderhandelingen. Het ging mij om het volgende. Als we binnen de begroting van OCW iets willen doen, als we daarin naar een verschuiving toe willen die naar mijn idee terecht is en als er, zoals ik in het begin heb geconstateerd, binnen dat kader draagvlak in de Kamer is om wat meer te vragen van studenten om te herinvesteren in de kwaliteit van het onderwijs, dan zie ik geen andere methode. Belangrijker is dat ik het principieel goed vind om een leenstelsel in te voeren. Ik vind het, zoals ik net ook probeerde uit te leggen, ook een buitengewoon verantwoorde manier om met publieke middelen om te gaan.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik vind het principieel verkeerd om studenten te laten bloeden voor plannen van de minister. Daar komt het met dit wetsvoorstel wel op neer. Ik heb nu nog een andere vraag. Ik begrijp dat in de media al berichten circuleren "dat de kogel door de kerk is", dat de minister heeft besloten tot uitstel van het leenstelsel voor de masterfase. Kan ze dat bevestigen? Staat ze erachter dat dit wetsvoorstel kan worden uitgesteld?

Minister Bussemaker:

Ik was nog meer net aan het begin van mijn betoog. Ik heb net aangegeven dat ik een aantal blokjes wil behandelen. Ik kom vanzelf bij een aantal vragen. Ik zal alle vragen van de Kamer beantwoorden. Ik doe dat echter op mijn manier.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik wil dat best afwachten, maar dit is wat ik bedoel met "een toneelstukje". Volgens mij zit iedereen hier wel op te wachten. Het zou misschien sportief zijn als de minister zegt: ja, inderdaad, dit wetsvoorstel gaat er zo niet komen, we gaan het anders doen. Volgens mij is dat het belangrijkste punt van dit debat. Moeten we daar nog een uur op wachten, of niet?

Minister Bussemaker:

Het verbaast me dat de heer Van Dijk het debat niet lijkt te willen. Ik ben begonnen met te zeggen dat dit eigenlijk het eerste echt inhoudelijke debat is dat we met elkaar voeren over het leenstelsel. Ik zou de Kamer er geen recht mee doen — de woordvoerders hebben hier allemaal uren staan praten en hun argumenten verwoord — als ik nu zou zeggen: laat maar. Dat zou toch een rare manier van doen zijn? Laten we met elkaar het debat voeren!

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat is niet wat ik vroeg. Ik ben altijd voor een debat. Dat weet de minister heel goed. Ik wil wel de hele nacht doorgaan. Dat vind ik allemaal prima. Mijn punt is dat de media weer, voor de zoveelste keer, dingen eerder weten dan de Tweede Kamer, waar het hoort te gebeuren. Als dit wetsvoorstel wordt uitgesteld, dan lijkt het me wel fijn als de minister dat nu zegt. Dan gaan we daarna nog heel lang debatteren.

Minister Bussemaker:

Ik heb net, aan het begin, aangegeven dat ik er echt aan hecht. Ik hecht er ook aan om iets te zeggen over mijn beweegredenen, om aan te geven waarom ik in dit wetsvoorstel geloof. De woordvoerders hebben allemaal zeer nadrukkelijk vragen gesteld over de toegankelijkheid. Ik denk dus dat het goed is. Ik zou geen wetsvoorstel kunnen verdedigen als ik zou denken dat het de toegankelijkheid in gevaar zou brengen. Ik denk dus toch dat het goed is om iets te zeggen over de relatie tussen privaat en maatschappelijk profijt, evenals — ik was immers nog aan het begin van mijn algemene betoog — over de vraag waarom we denken dat het principe van een leenstelsel zo kan.

Verschillende woordvoerders hebben gezegd, en naar ik meen de heer Bisschop deed dat heel pregnant, dat het volgen van hoger onderwijs zowel private opbrengsten als publieke baten heeft voor de samenleving. Het gaat niet alleen om wat het een individu brengt, maar ook om wat het de samenleving brengt. Een student investeert in een studie, in persoonlijke ontwikkeling en in een goede positie op de arbeidsmarkt met bijbehorend salaris. Een student die studeert, investeert echter ook in de samenleving. De samenleving profiteert ervan, onder andere door een grotere productiviteit van werknemers, mogelijke spillovereffecten van die grotere productiviteit en hogere belastinginkomsten. Uit de literatuur is ook te concluderen dat de maatschappelijke baten de private baten overstijgen. Dat rechtvaardigt publieke investeringen in het hoger onderwijs. Als de overheid dat niet zou doen, zou volgens de economische theorieën een te lage deelname aan het hoger onderwijs het gevolg zijn. Ik benadruk nog een keer dat de overheid een groot deel van de kosten van het hoger onderwijs betaalt en blijft betalen, ook na de invoering van het leenstelsel. Aan de middelen verandert niks. Er verandert alleen iets aan het doel waaraan je het dan betaalt. Er gaat namelijk meer naar de kwaliteit van het onderwijs.

Alle woordvoerders vragen om een integrale benadering. Daarbij werd ook verwezen naar heel veel onderzoeken die zijn uitgevoerd, zoals van het CPB, het SCP, CHEPS en het CBS. Ik ga die hier niet allemaal herhalen, want de Kamer heeft die informatie ook. In algemene zin wordt in al die onderzoeken aangegeven dat de toegankelijkheid gewaarborgd blijft en dat er na de invoering van het leenstelsel een kleine, tijdelijke verschuiving kan zijn in het aantal studenten, maar dat dat niet langer duurt dan één à twee jaar. Het SCP meldt dat alle havisten en vwo'ers aangeven dat ze willen blijven studeren en dat alleen wat uitval kan plaatsvinden in een kleine groep uit de sociaal-economische status via het mbo naar het hbo. Ik hecht er echt aan te zeggen dat heel veel getallen die ik hier heb gehoord niet op goed onderzoek gebaseerd zijn. 15.000 studenten die niet zouden gaan studeren, 20.000 studenten die niet zouden gaan studeren. Dat kan ik echt niet op grond van onderzoek beargumenteren. Ik heb wel het onderzoek van het CPB, waarover wij veel met elkaar hebben gesproken. Dat geeft aan dat 2.500 studenten per jaar minder zouden gaan studeren. Dat valt eigenlijk in het niet vergeleken met het aantal studenten dat nu al met name in het hbo tijdens het eerste jaar uitvalt. Dat zijn zo'n 13.000 studenten, terwijl er misschien bij een leenstelsel mogelijkerwijs 2.500 minder zouden gaan studeren. Ik denk dat met de maatregelen die wij nemen de toegankelijkheid echt gewaarborgd is.

We moeten wel blijven communiceren dat de aanvullende beurs blijft bestaan. Uit het SCP-onderzoek is mij heel duidelijk geworden dat een deel van degenen die de vragen beantwoordden niet eens wist dat er een aanvullende beurs was, laat staan dat ouders dat wisten. Ik had vanochtend vier studenten van het vmbo op bezoek die stage lopen bij het ministerie. Die vroegen: wat gaat u nu eigenlijk doen met het studiestelsel? Die zaten op het vmbo en wilden naar het mbo en dachten ook dat ze moesten gaan betalen. Dat is niet waar. Ze zeiden dat ze misschien naar het hbo wilden. Mijn antwoord was: dan kunnen jullie in aanmerking komen voor een lening, het leenbedrag blijft hetzelfde en als jullie ouders minder verdienen, is er een aanvullende beurs. Daarna zeiden ze binnen vijf minuten: u hebt eigenlijk groot gelijk, het is een heel goed stelsel. Dat was misschien wel een korte en snelle overtuiging, maar het principe van het stelsel kun je ook aan jonge mensen heel goed duidelijk maken, vooral gekoppeld aan een sociale terugbetaling, een lage rente, een lange terugbetaalperiode en een draagkrachtregeling. Dat zijn allemaal knoppen waaraan je kunt draaien. Dat kunnen we ook allemaal doen als de Kamer dat wil. Het gaat echter wel om het principe dat je investeert in je eigen toekomst en dat je terugbetaalt wat je kunt terugbetalen. Daarmee is de toegankelijkheid voor een belangrijk deel ook in de toekomst geborgd.

De voorzitter:

De heer Klein wil interrumperen. Ik neem aan dat dit blokje is afgerond?

Minister Bussemaker:

Ik wil daarover nog enkele dingen zeggen, voorzitter.

De voorzitter:

Dan geef ik u de gelegenheid om dat eerst te doen.

Minister Bussemaker:

Verschillende leden hebben verwezen naar uitspraken van Kences vandaag in een krant, dat 25% van de studenten vanwege het leenstelsel zal afzien van een master. Ik hecht eraan dit ook te corrigeren. Het onderzoek is nog niet afgerond en niet publiek beschikbaar. De uitspraken van de directeur van Kences zijn voorlopige bevindingen. Hij zegt wel iets over 25%, maar wat blijkt: het aantal studenten dat is ondervraagd zijn alle studenten. Natuurlijk gaat een heel groot deel van de hbo-studenten geen master volgen. Die willen de arbeidsmarkt op. Die willen aan de slag. Het is dus van belang dat wij ons in de gesprekken die wij met elkaar voeren zoveel mogelijk op feiten baseren. Nogmaals, ik ga niet al die onderzoeken langs, maar ik vind wel dat ik in een aantal media-uitlatingen wel eens heel grote woorden hoor. Ik denk dat die niet terecht zijn. Dit betreft met name het mbo en het hbo. Daarover gaan heel veel discussies, ook in de media.

De heer Van Meenen vroeg wat we doen om de mbo'ers de stap naar het hbo te laten maken. Dat vind ik een heel terechte vraag, want mbo'ers die dat willen en kunnen, moeten die stap kunnen maken. Ik herken me dus niet in de opmerking van de heer Rog dat ik zou zeggen dat mbo'ers helemaal niet meer hoeven door te studeren. Hij vergat de komma. Daarna zei ik namelijk: het is niet erg als ze een bewuste keuze maken om met hun vakdiploma aan de slag te gaan, maar als ze willen en kunnen moet ook voor hen de mogelijkheid bestaan om door te studeren. Ik geloof ook dat wij er de afgelopen tijd heel veel aan hebben gedaan om dat mogelijk te maken. Wij hebben ervoor gezorgd dat er meer varianten bij het hoger onderwijs komen. Je kunt tegenwoordig bijvoorbeeld als mbo'er ook een associate degree gaan volgen. Dit is het gevolg van de Wet kwaliteit in verscheidenheid. Je hoeft dan niet meteen vier jaar te studeren, maar je kunt dat twee jaar doen. Dat is een mooie tussenvorm. De commissie-Rinnooy Kan komt binnenkort met een advies over een Leven Lang Leren. Wij gaan bekijken of wij specifiek beleid kunnen ontwikkelen voor de positie van mbo'ers, want ook voor hen is het van belang dat ze vaak beter kunnen doorleren als ze een aantal jaren hebben gewerkt en dan een hbo-diploma gaan halen. Dat past vaak ook beter bij hun werkoriëntatie. Dan gaan we bekijken hoe we mbo'ers beter kunnen begeleiden naar het hbo. Dat hebben we gedaan met de Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs en met de studiekeuzecheck. We gaan werken aan de studiebijsluiter. De heer Duisenberg heeft daarnaar gevraagd. Vanaf komend voorjaar is er op alle hogescholen een studiebijsluiter die bijdraagt aan een gerichte studiekeuze. We gaan bij zeven doorstroomcombinaties van mbo naar hbo aanvullende eisen stellen, zoals ik vorige week aan de Kamer berichtte. Voor mbo 4 geldt dat de Nederlandse taal meetelt voor het examen per 2014 en 2015 en rekenen per 2015 en 2016, zodat die studenten met betere voorkennis naar het hbo komen. De kans dat ze uitvallen, wordt daardoor kleiner. In overleg met de koepels en jongerenorganisaties bereid ik voorlichting en loopbaanoriëntatie voor. Misschien kan er nog meer. Ik houd me zeer aanbevolen voor suggesties. Het is echter wel van belang om te erkennen dat we al heel veel doen. Wellicht kan er nog meer binnen het leenstelsel. Sommige woordvoerders hebben gesproken over verhoging van de aanvullende beurs. Het kan allemaal, maar het kost wel meer geld. Ik denk dat we hier al heel veel mee doen om de overgang van mbo naar hbo in goede banen te leiden. Voorzitter, dit is wat ik over de toegankelijkheid wilde zeggen.

De heer Klein (50PLUS):

Dit is een debat, dus dat betekent dat we ook even terugkijken naar wat de minister naar voren brengt. Dat gaat niet alleen over toegankelijkheid. Ik draai even de film terug naar de verhouding tussen de publieke en de private investeringen. De minister maakte een opmerking die mij triggerde. Zij zei: als wij nu investeren, dan zullen we later ook extra belastingopbrengsten krijgen omdat mensen hogere inkomens hebben en de Nederlandse economie er extra door ondersteund wordt. Maar dat is nu net het punt waarom je het andersom moet doen. Wil de minister dat in ogenschouw nemen? Zei zij dat we moeten vermijden dat de bakker voor de toekomstige advocaat gaat betalen. Het is juist een omslagstelsel waarin de advocaat meer belasting betaalt en daarmee in feite gaat betalen voor de studenten die op dat moment aan de gang zijn.

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

De heer Klein (50PLUS):

Zit daar geen tegenstelling in? Enerzijds zullen er hogere belastingopbrengsten ontstaan omdat we goed opleiden en omdat mensen meer gaan verdienen. Anderzijds verdedigt de minister het sociaal leenstelsel met het argument dat de bakker niet voor de toekomstige advocaat hoeft te betalen.

De voorzitter:

Dat was bijna één minuut, mijnheer Klein. Dat is lang voor een interruptie.

De heer Klein (50PLUS):

Dat klopt, maar ik moest ook even een inleiding geven.

De voorzitter:

Nee, dat is echt niet nodig.

De heer Klein (50PLUS):

Dat kwam omdat u nog een heel verhaal over mbo en hbo — heel belangwekkend overigens — toestond, terwijl het eigenlijk ging om de principiële discussie over de verhouding tussen de publieke en de private samenwerking.

De voorzitter:

Nu zit u op twee minuten.

Minister Bussemaker:

In de passage waarnaar de heer Klein verwijst, had ik het heel nadrukkelijk over zowel de individuele opbrengsten voor de student als de opbrengsten voor de samenleving. Die zijn er allebei. Daarom is het van belang dat we als samenleving via belastinggeld blijven investeren in onderwijs. Ik lees nog veel te vaak dat het leenstelsel bedoeld is als bezuiniging. Dat is geenszins het geval. Het is een maatregel om meer geld vrij te spelen voor de kwaliteit van het onderwijs. Het gaat er dus om een andere balans te vinden tussen investeren in onderwijs en investeren in levensonderhoud. Het is ook niet meer dan dat, want er wordt nu ook al geleend. Dat dit dan ook maatschappelijke opbrengsten met zich meebrengt, maakt mij alleen maar gelukkig. Daarom blijven we ook investeren. Ik zie die tegenstelling dus eerlijk gezegd niet.

De heer Klein (50PLUS):

Dan komen we weer bij de verwarring die er ook was aan het begin van het betoog van de minister. Het gaat over twee doelstellingen. De eerste is hoe je gaat zorgen voor een verantwoorde financiering voor het levensonderhoud van de student en een verantwoorde bekostiging daarvan. Daarnaast is er dus de discussie over het niveau en de financiering van de kwaliteit van het onderwijs. Dat zijn twee verschillende dingen. De principiële discussie over de toegankelijkheid van het onderwijs en daarmee ook de inkomenspositie is een andere discussie dan de discussie over de manier waarop we de kwaliteit van onderwijs financieren. Ik denk dat het wel goed is om die twee dingen gescheiden te houden.

Minister Bussemaker:

Daarom heb ik aangekondigd dat ik ze als twee onderdelen zou behandelen en ben ik begonnen met mijn algemene verhaal over het principiële punt waarom een leenstelsel naar mijn idee verantwoord is. Ik heb geconstateerd dat dit in brede kring in deze Kamer wordt gedeeld. Vervolgens heb ik aangegeven dat dit naar mijn idee heel goed kan samengaan met toegankelijkheid. Natuurlijk wil ik dat de toegankelijkheid van het hoger onderwijs geborgd is. Daar wil ik absoluut niet aan tornen, maar ik vind wel dat we daarvoor ook van studenten iets mogen vragen. Studenten die echt goed nadenken over hun studiekeuze lopen drie tot vier keer zo'n laag risico om uit te vallen. Daar mag je dus ook naar vragen, zolang het er maar niet toe leidt dat een bepaalde groep categorisch niet meer voor hoger onderwijs in aanmerking zou komen.

De heer Rog (CDA):

De minister lijkt het feit dat er veel uitval is in het hoger onderwijs als argument te gebruiken om het leenstelsel acceptabel te vinden. Dan is de drempel hoger en zullen studenten dus langer en beter nadenken. Tegelijkertijd komt de minister met een waaier aan maatregelen van vorige kabinetten en van dit kabinet, die ook de hartelijke steun hebben van het CDA. Dan gaat het om loopbaanoriëntatie, social degree programma's, matching, eerdere inschrijving, selectie aan de poort, en zo verder. Is het dan niet juist verstandig om die maatregelen de kans te geven zich te bewijzen en te voorkomen dat 11.200 studenten — volgens het CPB-rapport — zullen afzien van een studie? Het gaat om 7.700 hbo-studenten en 3.500 wo-studenten. Dat is door het CPB uitgerekend. Daarbij gaan we uit van vier jaar thuiswonend en geen ov-kaartbezuiniging, dus vermoedelijk is het aantal nog hoger.

Minister Bussemaker:

Nee, dat klopt echt niet. De CPB-cijfers gaan over vier jaar en dus moet je die door vieren delen. Dat zijn er dus zo'n 2.500 per jaar. Daar staat tegenover dat in het hbo alleen al in het eerste jaar 13.000 studenten uitvallen. Ik gebruik dat niet als argument om die 2.500 te verdonkeremanen, want ik zou liever hebben dat er helemaal niemand uitviel. Wel zeg ik dat we studenten bewuster moeten maken van de keuze die zij doen. Dan moeten we ook de loopbaanoriëntatie bevorderen, zodat zij weten waar zij aan beginnen. Zo kunnen ze een dag meelopen en proefstuderen en kunnen ze iemand van een hogeschool misschien al op het mbo krijgen. Dat is allemaal heel belangrijk en dat moeten we ook vooral blijven doen. Tegen die achtergrond is naar mijn mening de invoering van een leenstelsel voor deze groep ook heel goed uit te leggen. Overal waar ik kom, kan ik dat ook heel goed aan mbo-studenten uitleggen, want zij begrijpen heel goed dat zij er beter van worden als zij nog een vervolgopleiding doen.

De heer Rog (CDA):

Met alle respect voor de minister en haar gesprek met een enkele student die zij kan overtuigen, maar ik houd mij maar even vast aan de onderzoeken die ook in opdracht van de minister zijn gedaan. Dan kom je inderdaad op 11.200 studenten in vier jaar. Dat betekent dat het op 16.000 komt wanneer het over de reële termijn van vijf jaar, uitwonend en de ov-kaart gaat. Dat zijn 4.000 studenten per jaar. Ieder jaar 4.000 studenten: is dat de collateral damage die deze minister bereid is te accepteren?

Minister Bussemaker:

Nee, dat is absoluut geen collateral damage. Mag ik wat andere cijfers noemen? Over de uitval in het eerste jaar heb ik zojuist al gesproken, namelijk 15%. De uitval over meerdere jaren ligt tussen 25%-30%. Als wij daar nu eens iets zouden kunnen doen en ervoor kunnen zorgen dat we de studenten die bewust aan een studie beginnen ook bewust laten kiezen. Vervolgens moeten we ervoor zorgen dat ze niet allemaal switchen naar andere opleidingen en dat zij dus geen andere dingen gaan doen, maar dat zij weten waar zij aan beginnen. Volgens mij maken wij dan echt een stap naar het voorkomen van uitval.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik wil een vraag stellen over de voorgaande discussie, want misschien bestaat een deel van die 2.500 die volgens het onderzoek eventueel zou uitvallen wel uit uitvallers die anders pas na een jaar of na twee jaar afhaken. Dan is het een heel positief effect.

Minister Bussemaker:

Dat zou heel goed kunnen. Het kan ook zijn dat het studenten zijn die nu meer de bewuste keuze maken om eerst aan het werk te gaan en van daaruit een social degree te behalen of een deeltijdstudie te volgen. Deze studenten slagen vaak beter voor een opleiding dan wanneer zij direct van het mbo doorgaan naar het hbo. Als het die groep studenten is, vind ik het niet erg als ze niet doorstromen. Dat heb ik ook eerder in interviews gezegd, maar ik merk dat dit naar mijn idee niet helemaal juist geciteerd wordt. Die studenten maken namelijk de bewuste keuze om eerst hun vakmanschap te tonen en misschien daarna nog bij te leren. Dat past helemaal bij een lerende samenleving.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dit gaat allemaal veel te gemakkelijk. De vraag was of de minister erkent dat er jongeren zijn die zullen afzien van een studie door het leenstelsel. Mogelijk zijn dat er zelfs 4.000 per jaar. Wat doet de minister dan? Zij begint over andere cijfers, over uitval et cetera. De vraag is: erkent de minister dat er jongeren zijn die door haar voorstel afzien van een studie, omdat zij een drempel opwerpt?

Minister Bussemaker:

Dat is een te harde conclusie. Ik constateer dat er verschillende soorten onderzoeken zijn en dat in andere landen ervaringen hiermee zijn opgedaan. Uit die ervaringen weten wij dat er een of twee jaar lang soms wel een daling kan zijn van het aantal studenten, maar dat zich dat vervolgens weer corrigeert. Wij hebben verschillende onderzoeken. Het CPB hanteert een rekenregel en komt daarmee tot 7.700 studenten in het wo en 3.000 studenten in het hbo. Dat zijn dus iets meer dan 10.000 studenten. Dit aantal moet je door vier delen, want dit gaat over vier jaar. Verder is er het SCP-onderzoek. Daarin staat dat het voor bepaalde categorieën studenten met een lagere sociaaleconomische status kan betekenen dat ze er toch voor kiezen om met een goede startpositie aan de slag te gaan in plaats van voor een vervolgstudie te kiezen. Wij hebben dus geen harde cijfers. Wij hebben geen harde feiten, maar wij hebben wel een aantal onderzoeken. Ik probeer een integrale benadering te zoeken waar de Kamer zo aan hecht, zoals ik in verschillende bijdragen heb gehoord. Ik probeer een totaalbeeld te creëren. Daarom haal ik die andere cijfers erbij en constateer ik dat het vooralsnog niet tot zeer verontrustende conclusies leidt. De heer Van Dijk weet ook dat de motie-Slob er ligt. Bovendien hebben wij al lang en breed gezegd dat wij zullen blijven monitoren en heel goed in de gaten zullen houden of er zich ergens toch nog problemen zouden kunnen voordoen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Er zijn heel veel verschillende onderzoeken en veel verschillende cijfers. Dat heb je altijd bij een maatregel die je in de toekomst gaat invoeren. Dat is helder. In de onderzoeken van de minister zelf — en daar hebben wij het nu over — staan deze cijfers. Daar zit ook bij dat er in het mbo misschien 20% uitval zal zijn. Dat is een vijfde. Zoiets is toch buitengewoon pijnlijk? Dat kun je toch niet wegredeneren met het argument dat dit misschien jongeren zijn die toch wel zouden stoppen met studeren? Die woorden probeerde de woordvoerder van de VVD de minister net in de mond te leggen. Dat is toch onaanvaardbaar? Dit stelsel kan dus tot uitvallers leiden, tot mensen die afzien van een studie. Dat vind ik erg onwenselijk.

Minister Bussemaker:

Het huidige stelsel leidt ook tot heel veel uitvallers. Alle studenten die in het eerste jaar uitvallen, zijn ook uitvallers. 30% van de Nederlandse studenten valt op een gegeven moment uit. 30%! Dat zijn ook uitvallers. De heer Van Dijk maakt er een karikatuur van. Dit zijn de feiten die wij wel hebben. Laten wij beginnen om daar werk van te maken. Het leenstelsel zou daarbij kunnen helpen, omdat het de studenten meer bewust maakt van waar ze aan beginnen.

Ik ga naar het blokje over de fasering van het leenstelsel. Ik doe dit in samenhang met de ov-kaart en de collegegelddifferentiatie bij honours tracks. Veel leden der Kamer hebben hier integraal bij stilgestaan. Iedereen heeft daar opmerkingen over gemaakt. Een aantal fracties uit duidelijk de voorkeur om het stelsel integraal te behandelen. Die fracties geven er de voorkeur aan om de masterfase, die wij voor 2014 willen invoeren, samen te nemen met de bachelorfase. Dan zullen die allebei een jaar later ingevoerd moeten worden, dus in 2015. Ik zie dat andere fracties — ik kijk hierbij naar de woordvoerder van de SGP — meer voelen voor de masterfase en minder voor de bachelorfase. Bovendien heb ik gehoord dat de heer Beertema zegt: contrecoeur ben ik wel voor de masterfase, maar wil ik geen bachelor. Er zijn dus verschillende smaken. Laten wij het daar maar op houden. Degenen die een integrale benadering van het bachelor- en masterleenstelsel willen, zeggen dat dit de transparantie kan vergroten en de communicatie over het leenstelsel kan vergemakkelijken. Dat begrijp ik. Ik constateer dat dit ook bij anderen leeft. Ik heb namelijk gehoord wat hierover vorige week bij een rondetafelgesprek is gezegd. Allereerst wil ik duidelijk maken waarom ik voor deze gefaseerde invoering heb gekozen en waarom er nu een mastervoorstel voorligt en nog geen bachelorvoorstel. Laat ik beginnen met de opmerking dat dit niets met tactiek te maken heeft. Er zit geen enkele gedachte aan een salamitactiek achter, want ik wil de Kamer echt niet beetnemen. Het heeft eigenlijk een heel praktische achtergrond.

Begin dit jaar hebben we ervoor gekozen om het leenstelsel in de bachelor met een jaar uit te stellen, omdat het gewoon praktisch onmogelijk bleek om het wetsvoorstel op tijd klaar te hebben. Het kon daardoor dus niet per 1 september 2014 worden ingevoerd. Ik prijs me er verder zeer gelukkig mee dat de Kamer heeft ingestemd met de wet Kwaliteit in verscheidenheid, maar die wet haalt wel de inschrijfdatum naar voren, namelijk van 1 september naar 1 mei. Dat betekent dat het wetsvoorstel nog eerder af had moeten zijn. Het had dan allang door de Kamer behandeld moeten zijn. Het wetsvoorstel moet echter nog geschreven worden.

We hebben er verder vaker over gesproken dat het onze wens is dat studenten heel goed worden voorgelicht over waaraan ze beginnen. Juist voor de nieuwe groep, de groep die nog moet gaan studeren, is het heel belangrijk dat ze weten wat we gaan doen. Toen we besloten om het bachelorvoorstel met een jaar te verschuiven naar 1 september 2015, besloten we ook om aankomende bachelorstudenten de kans te geven om te profiteren van de wetswijziging die het gevolg is van de wet Kwaliteit in verscheidenheid, bijvoorbeeld het recht op een studiekeuzecheck. Verder bood uitstel ons ook de mogelijkheid om de groep goed voor te lichten.

Voor de masterfase hebben we dat niet gedaan. Waarom niet? We hebben dat niet gedaan, omdat er al een wetsvoorstel lag, namelijk het voorstel van het vorige kabinet, gesteund door VVD, CDA en PVV. Dat wetsvoorstel hoefde ik dus niet te maken en hoefde ook niet langs de Raad van State. Dat laatste moest natuurlijk wel, maar ik kon het veel sneller in een nieuwe vorm langs de Raad van State sturen. Daardoor zou ik dus ook heel snel kunnen beginnen met de noodzakelijke investeringen. Ik weet dat er veel partijen zijn die dit kabinet erop aanspreken dat wij tempo moeten maken met de hervormingen en de maatregelen. We willen namelijk allemaal dat het een beetje opschiet.

Toen we dat constateerden, dachten we dat we niet langer hoefden te wachten met de invoering van het masterfasevoorstel. We wisten verder dat er ook partijen waren, bijvoorbeeld het CDA, die indertijd een mastervoorstel hebben gesteund. De heer Rog zei zojuist eerlijk dat dit in coalitieonderhandelingen is besloten, maar blijkbaar staat zijn fractie ook weer niet zo ver van dit voorstel af dat mijn voorstel in principe niet op de steun van deze fractie zou kunnen rekenen. Potentieel zou het voorstel dus met een steun van een meerderheid van ruim 100 zetels door de Kamer getrokken moeten kunnen worden.

Daar komt nog bij dat over dit voorstel uitgebreid is geadviseerd, onder andere door de Onderwijsraad. En dat advies van de Onderwijsraad was positief over een masterfase voor het leenstelsel. Men gaf daarbij wel aan dat goed beargumenteerd moet worden wat er met de publieke en private bijdragen gebeurt en welke kwaliteitsimpuls we hiermee denken te geven. Daaruit hebben we leering getrokken. Tegelijkertijd weten we dat studenten die een overgang van bachelor naar master maken, niet meer de bewuste keuze hoeven te maken tussen wel of niet studeren. Die studeren immers al. Daardoor wordt het iets makkelijk om een vervolgkeuze te maken. Je hebt ook iets minder tijd nodig om ze daarover goed voor te lichten, want je kunt ze beter vinden doordat ze al op een hbo of een universiteit zitten.

Dat alles heeft ons op de gedachte gebracht dat we de vaart erin zouden kunnen houden door de masterfase nu al te doen. We kunnen die invoeren en we kunnen daar ook mee experimenteren. Het jaar daarop zouden we dan de bachelorfase kunnen invoeren. Maar goed, ik ben ook niet doof. Het waren dus vooral praktische overwegingen om het zo te doen. Ik heb gehoord wat hier gezegd is. Ik heb ook gehoord dat er verschillen zijn. Zo ziet de SGP die gefaseerde invoering juist wel als een belangrijk thema. Ik hoor andere partijen zeggen: doe het nou in een keer, want dan kunnen we het ook in een keer behandelen. Daar is verder ook niet zo heel veel op tegen, behalve dat de middelen om te investeren in de kwaliteit van het onderwijs dan ook pas een jaar later beschikbaar komen.

Ik ben nu bezig met het bachelorvoorstel. Dat voorstel zal ik over enige tijd naar de Kamer sturen. Ik ben dan ook wel blij met dit debat, want dat heeft mij geleerd op welke hoofdpunten ik dat voorstel misschien moet aanpassen. Ik heb er echt niet veel op tegen om een integraal voorstel te maken. Dan verwerk ik de masterfase in het bachelorvoorstel waarmee ik nu bezig ben en neem ik daarin tegelijk een aantal wensen van de Kamer mee, wensen die ik nu voor het eerst luid en duidelijk heb gehoord. Dit betekent wel dat wij het voorstel voor de masterfase ook een jaar opschuiven. Bovendien weten wij met elkaar dat de middelen om te investeren dan ook voor de masterfase een jaar later komen.

De heer Klaver (GroenLinks):

Dit is belangrijk nieuws. Als de staatssecretaris aangeeft dat zij bereid is om ...

De voorzitter:

De minister.

De heer Klaver (GroenLinks):

De minister, hoe kan ik me vergissen! De minister geeft aan dat zij bereid is om het voorstel voor de masterfase een jaar uit te stellen en met een nieuw voorstel te komen, samen met de bachelor. Dat is belangrijk nieuws. Mijn vraag is wat dit betekent voor de ov-jaarkaart. Betekent dit ook dat de minister, zoals ik in mijn bijdrage vroeg, het contract met de NS voorlopig niet zal opzeggen, zodat echt een integrale behandeling kan plaatshebben?

Minister Bussemaker:

Wij hebben aan de ene kant het leenstelsel en aan de andere kant de ov-kaart. Die dienen hetzelfde doel, namelijk: minder geld geven voor inkomens- en reisondersteuning om meer geld vrij te spelen voor kwaliteit voor onderwijs. De ov-kaart is wel een ander soort traject. Het is namelijk geen wetsvoorstel. Het gaat om onderhandelingen met ov-partijen. Dat zijn er nogal wat: de spoorwegen, het streekvervoer, het stadsvervoer en allerlei andere betrokken organisaties. De afspraak in het regeerakkoord hierover was dat, wilden wij een ander systeem per 1 januari 2016, het contract met de partijen voor 1 januari aanstaande moest worden opgezegd. Daarover hebben wij de afgelopen tijd behalve met de ov-partijen ook met studenten en mbo-deelnemers gesproken. Wij hebben geconstateerd dat ook dat buitengewoon complexe onderhandelingen zijn. Het gaat immers over nogal iets. Dit is ook voor de ov-bedrijven van heel groot belang.

Ik heb in het overleg met deze partijen, evenals hier in de Kamer, gehoord dat er een duidelijke wens is om de studentenreisvoorziening in samenhang met de invoering van het leenstelsel te zien. Dat snap ik, want beide treffen studenten. Ik heb gezegd dat ik bereid ben om de master te integreren in het bachelorvoorstel. Het zou raar zijn als ik de Kamer nu voor een voldongen feit zou plaatsen door toch dat ov-contract op te zeggen. Daarbij komt dat die onderhandelingen ook in zichzelf ingewikkeld en complex zijn. Ik zie dat het goed is om ze in samenhang, ook met de kwaliteitsimpuls, te bespreken. Ik zal dat contract met de ov-partijen dus niet voor 1 januari opzeggen. Dat betekent dat het contract direct nog een jaar langer doorloopt. Het contract gaat namelijk per jaar. De opzegging verschuift dus van 1 januari 2014 naar 1 januari 2015. Daardoor kunnen wij in ieder geval datgene wat wij doen met het ov betrekken bij de behandeling van het gehele leenstelsel. Dat vind ik ook een terechte wens van de Kamer.

Ik ben best al ver met het voorstel voor de bachelor. Ik hoop dat ik dit in het voorjaar naar de Kamer kan sturen en dat wij daarover dan het gesprek kunnen voeren. Ik voeg eraan toe dat er binnen het contract nog wel mogelijkheden zijn, zaken die nog wel voor die tijd zouden kunnen. Het traject blijft voor een deel ook echt anders, aangezien het een onderhandelingstraject is en geen wetgevingstraject. Er zal wel wetgeving uit volgen, maar op een andere wijze. Over de ins en outs zal ik nog een brief sturen, maar ik zeg de Kamer nu dat ik het contract niet opzeg voor 1 januari.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ook dat is zeer heuglijk nieuws. Voor mijn partij is het altijd belangrijk geweest dat de ov-kaart blijft en dat die in ieder geval in samenhang met het hele pakket wordt behandeld. De minister zo horende, zou ik wel een punt van orde willen maken. Misschien mag ik daartoe gelijk overgaan, voorzitter. Als de minister aangeeft dat zij bereid is om voorstellen samen te voegen en met een beter en nieuw voorstel te komen en om uiteindelijk ook de ov-kaart daarbij te betrekken, vraag ik me op dit moment in het debat af of wij nu met elkaar moeten doorvergaderen. Moeten wij het debat niet voortzetten op het moment dat er een nieuw voorstel is? Dat zou mijn punt van orde zijn.

De voorzitter:

Oké, maar dan wil ik toch eerst de heer Van Meenen en de heer Bisschop het woord geven.

De heer Van Meenen (D66):

Bedoelt u over het ordevoorstel, voorzitter? Ik zou namelijk eerst nog graag mijn interruptie plaatsen, voordat we aan de orde toekomen. Dan kan het antwoord op die interruptie wellicht in de beoordeling worden meegenomen.

De voorzitter:

Dat is de bedoeling. U stond ook al bij de interruptiemicrofoon.

De heer Van Meenen (D66):

Ik vind het een wijs besluit van de minister. Ik ben er blij mee en mijn partij is er blij mee. Het is, denk ik, ook het enig mogelijke besluit om uiteindelijk wellicht tot een brede steun in deze Kamer te komen voor een vorm van investeren in het hoger onderwijs, laat ik het eens positief noemen. Ik wil aan hetgeen de minister heeft toegezegd nog twee vragen toevoegen. De eerste betreft de honours tracks. Wij komen in de integraliteit ongetwijfeld nog te spreken over de collegegelden. Ik wil de minister vragen om ook zo genereus te zijn om dit voorstel met een jaar uit te stellen en het te bekijken in de totaliteit van het nieuwe voorstel.

Minister Bussemaker:

Ik was net aan dit onderwerp toe in mijn beantwoording. Het is een ander onderdeel van de integrale benadering. Wij zouden daar morgen met elkaar over debatteren, er staat een debat gepland. Ik denk dat het van belang is dat we het onderwerp van de honours tracks bij dit geheel betrekken. Dat hebben we overigens eigenlijk al eerder gedaan, en wel bij de collegegelddifferentiatie. Het zit in de Wet kwaliteit in verscheidenheid. Ik heb gezegd dat ik het pas ga activeren op het moment dat er duidelijkheid is over het leenstelsel. Dan hebben we het over nogal wat; het heeft betrekking op een verhoging van vijf keer het reguliere collegegeld. Het gaat dus over nogal forse bedragen.

Als u mij toestaat, voorzitter, wil ik wel uitleggen waarom we nu dit experiment met de collegegelddifferentiatie voor honours tracks willen uitvoeren. Er zijn door mijn voorganger afspraken gemaakt met de hogescholen en universiteiten om tot beter onderwijs te komen, de zogenaamde prestatieafspraken. Mijn voorganger heeft daarbij toegezegd dat er mogelijkheden komen om voor de honours tracks het collegegeld te differentiëren. Er is dan ook een aantal instellingen dat zegt de prestatieafspraken te willen gaan halen door voor de honours tracks een ander collegegeld te innen. Omdat ik, en het kabinet met mij, zeer hecht aan de kwaliteit en de toegankelijkheid van de honours tracks voor iedereen die er op grond van talent en ambitie voor in aanmerking komt, heb ik gezegd dat we het dus niet regulier gaan doen maar via een pilot, onder zeer stringente voorwaarden. Het reguliere traject moet altijd voor iedereen mogelijk zijn, er moet een tegemoetkoming zijn voor studenten uit lagere inkomensklassen en het moet via de medezeggenschap. Dat zijn drie van de vier voorwaarden bij het experiment.

De heer Van Meenen vraagt mij nu om dit experiment met de honours tracks aan te houden. Dat kan ik doen, maar alleen als ik de instellingen een andere oplossing kan bieden. De heer Duisenberg had het hier al over. Hij vroeg zich af welke instellingen het betreft. Die instellingen wil ik wel houden aan hun prestatieafspraken. Als de Kamer dat wil, kan ik het verzoek tot een experiment met de honours tracks aanhouden. Dan stuur ik het dus niet naar de Raad van State zolang ik met de Kamer in gesprek ben over het sociaal leenstelsel. Dan doe ik dus eigenlijk hetzelfde als ik wat ik al heb toegezegd betreffende de algemene collegegelddifferentiatie. Voordat ik deze toezegging kon doen, heb ik wel even contact opgenomen met de VSNU, want ik wilde weten hoeveel universiteiten die honours tracks hanteren. Dat blijken er twee te zijn, de universiteiten te Utrecht en Maastricht. Maastricht heeft zelfs al gezegd toch niet per 1 september 2014 de honours tracks te willen invoeren. Zij hebben zich recent bedacht en gaan naar een invoering per 2015. Maastricht heeft ook gezegd de ambities uit de prestatieafspraken ten aanzien van de studenten in de honours tracks onverminderd voort te zullen zetten. Mochten instellingen door het aanhouden van het experiment in de problemen komen met het realiseren van hun ambities, hebben we afgesproken dat de instellingen op het moment van de midterm review, dat is in 2014, aan kunnen geven welke randvoorwaarden van invloed zijn op de realisatie van hun prestatieafspraken.

Ik zeg hier wel iets bij. Mocht er geen leenstelsel komen, dan zal de druk vanuit de universiteiten om tot collegegelddifferentiatie over te gaan heel scherp vergroot worden. Dit geldt zowel voor de honours tracks, waar het gaat om tweemaal het reguliere collegegeld, als voor het algemene collegegeld, waar het gaat om een verhoging tot vijf keer het reguliere collegegeld, wat we eerder besproken hebben bij de Wet kwaliteit in verscheidenheid. De universiteiten zullen namelijk zeggen dat zij anders de investering in het onderwijs niet kunnen waarmaken. Daarmee komen wij weer terug bij het beginpunt: hoe zorgen wij ervoor dat wij middelen hebben om echt tot kwaliteitsverbetering te komen?

De heer Van Meenen (D66):

Mag ik dit beschouwen als een lang, maar bevredigend antwoord op mijn verzoek om de honours tracks mee te nemen in die integrale afweging? En komt er dus uitstel? Dat brengt mij op een ordevoorstel om ook het debat voor morgen via de daartoe geëigende procedure te cancellen.

Ik heb een tweede vraag. Wij zijn vandaag een hoop wijzer geworden van elkaar. Wij gaan nu een nieuwe zoektocht in. Mijn suggestie in eerste termijn was om daar ook de studentenorganisaties bij te betrekken. Ik zou daarop graag de reactie van de minister horen.

De voorzitter:

Dat kan kort, denk ik.

Minister Bussemaker:

Absoluut. Het antwoord is namelijk dat wij dat vanzelfsprekend doen.

De heer Bisschop (SGP):

Ik dank de minister voor de opening die zij biedt. Als wij het beperken tot bijvoorbeeld de ov-jaarkaart of de discussie over het leenstelsel, blijven wij over de financiële kant praten. In mijn bijdrage in eerste termijn heb ik proberen aan te geven dat wij terug moeten gaan naar de basis en als vertrekpunt onder andere het rapport van de commissie-Veerman moeten nemen. Daarin staan tien punten die aangeven wat er zou moeten gebeuren. Aan al die punten kun je een prijskaartje verbinden. Dit gaat bijvoorbeeld over een dubbele tarifering voor honours tracks, de tweede studie die peperduur wordt en een andere financiering, bijvoorbeeld met de gelden die je vrijspeelt door het leenstelsel. Dan pas krijg je een integraal overzicht. Mijn pleidooi is om dat als vertrekpunt te nemen. Wat moet er gebeuren, wat kost het en welke keuzes hebben wij gemaakt? Zijn wij bereid om die keuzes eventueel te heroverwegen? Dan heb je een traject waarin je alle betrokkenen kunt meenemen, zowel de politieke dimensie als het veld als de studenten. Laat het dan maar een jaartje langer duren; daarvan ligt uiteindelijk niemand wakker. Dan heb je wel een toekomstbestendige aanpak en kunnen wij de eerstvolgende 25 jaar — bij leven en welzijn, zoals mijn moeder er altijd bij zegt — vooruit.

De voorzitter:

U dacht: laat ik er een tweede termijn van maken.

De heer Bisschop (SGP):

Dank voor uw milde houding, voorzitter.

Minister Bussemaker:

Ik ben het met de heer Bisschop eens. Daarom heb ik in mijn betoog ook veel woorden gewijd aan de prestatieafspraken. Dat was de eerste stap. De tweede stap is kwaliteit in verscheidenheid. Wij willen op veel punten binnen de huidige financiële structuur tot verbetering komen. De derde stap is dat er ook andere financieringsvormen komen, die in zichzelf een prikkel tot verbetering kunnen zijn, maar ook meer geld opleveren om structureel te kunnen investeren. Wij stellen alles uiteindelijk één jaar uit ten opzichte van het regeerakkoord, maar komen daarmee wel tot een beter gedragen voorstel. Dat kan mede doordat wij een deel heel goed hebben binnengehaald. Ik denk bijvoorbeeld aan de vervroegde inschrijving.

Ik relativeer dit ook maar, want ik heb nog eens teruggekeken naar het verleden. Toenmalig minister van Onderwijs Arie Pais stuurde in 1980 het wetsvoorstel over de studiefinanciering naar de Kamer. Uiteindelijk kwam dat stelsel er in 1986 onder minister Deetman. Zij hebben er zes jaar over gedaan. Ik hoop dat wij het in wat kortere tijd kunnen doen, maar als wij het met iets meer uitstel zorgvuldiger en met een breder politiek en maatschappelijk draagvlak kunnen doen, doe ik dat graag.

De heer Bisschop (SGP):

Om de anekdote af te ronden: de invoering van de studiefinanciering in 1986 ging uiteraard gepaard met passend protest van studenten.

Minister Bussemaker:

Dat zouden we bijna vergeten.

De heer Duisenberg (VVD):

Het punt van de collegegelddifferentiatie ligt mij zwaar op de maag. Ik begrijp dat een aantal mensen hier glimlachend rondlopen. Dat zijn de partijen van de status quo. Ik kijk bijvoorbeeld naar de mensen hier aan mijn rechterzijde. Er zitten er ook een paar op de tribune. Ik vind het jammer, want veel partijen doen inderdaad de oproep om tempo te maken met hervormingen en stappen te zetten. Collegegelddifferentiatie is weer zo'n voorbeeld waarbij wij ambities hadden die toch weer zijn uitgesteld. Eerst is het afgezwakt: het zou in de wet komen, toen werd het een experiment en vervolgens kon er twee keer collegegeld gevraagd worden. Ik kom op mijn vraag. In het schriftelijk overleg heb ik eerder al om de bevestiging gevraagd dat in ieder geval de prestatieafspraken niet in gevaar zouden komen. Dat is toen bevestigd en de minister bevestigt het nu weer. Ik vind het wederom jammer dat het niet gebeurt, want het had een zeer behapbaar experiment kunnen zijn. Kan de minister in een brief aan de Kamer bevestigen dat de prestatieafspraken niet in gevaar komen door, wederom, deze verandering?

Minister Bussemaker:

Ik constateer dat er bij de universiteiten ook veranderingen plaatsvinden. De universiteit die eerder zei er snel mee te beginnen, zegt nu wat te vertragen omdat men binnen de universiteit ook hecht aan een goed en zorgvuldig proces. Ik heb met de instellingen, zowel de universiteiten als de hogescholen, afgesproken dat ze bij de midterm review in 2014 gebruik kunnen maken van de mogelijkheid om aan te geven in hoeverre veranderende financiële en juridische randvoorwaarden van invloed zijn op de realisatie van de prestatieafspraken. Dat lijkt me ook het moment om dat te doen, want het kan per instelling verschillend zijn en het heeft ook betrekking op andere afspraken die we hier hebben gemaakt. Vooralsnog zeg ik de Kamer toe dat het niet op grote schaal tot het ter discussie stellen van de prestatieafspraken leidt. Ik herhaal verder dat de VSNU mij recent heeft bevestigd dat de instellingen zich gecommitteerd voelen aan de prestatieafspraken. Ook de twee instellingen die met de differentiatie van collegegeld voor de honours tracks wilden werken, hebben bevestigd dat ze hun ambities uit de prestatieafspraken ten aanzien van de studenten in de honours tracks, onverminderd voortzetten. Duidelijker kan ik bijna niet zijn.

De heer Duisenberg (VVD):

Bij dezen ligt dat vast, maar inderdaad niet op grote schaal. Het gaat erom dat afspraak afspraak is, dat we ons hieraan houden en dat we dit in volledigheid proberen uit te voeren.

Minister Bussemaker:

Ik zeg er wel bij dat de druk van universiteiten en hogescholen, maar vooral van universiteiten, zal worden verhoogd. Zij willen aan de slag en hebben daarvoor ook middelen nodig. Gezien het feit dat ook zij zien wat voor discussies hier plaatsvinden, dat het van belang is het integraal te benaderen en dat zij zelf ook heel veel werk hebben met alles wat ze moeten doen in het kader van prestatieafspraken en kwaliteit in verscheidenheid, denk ik, alles overziend, dat dit nu verantwoord is, maar dat het daarmee nog niet van de baan is.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik zal eerlijk zijn. Ik had vanmiddag al een beetje verwacht dat deze wet van tafel zou gaan. Het feit dat daarnaast de bezuiniging met betrekking tot de ov-kaart wordt uitgesteld, evenals de differentiatie van het collegegeld voor topstudies, maakt dat mijn dag kan niet meer kapot kan. Ik zou zeggen: chapeau, minister, ga zo door! Volgend jaar staan we hier weer en stellen we het weer uit, totdat we definitief besluiten tot afstel. Het is alleen een beetje zuur voor één iemand, de heer Duisenberg.

De voorzitter:

Mijnheer Van Dijk, niet pesten.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik bied hem een borrel aan en die betaal ik.

De voorzitter:

Dit was dus geen vraag van de heer Van Dijk, maar een statement.

De heer Rog (CDA):

Ik wil drie dingen zeggen. Ik begin met twee teleurstellingen en ik eindig positief. Ik vind het buitengewoon jammer dat de overheid andermaal rondom de prestatieafspraken en de honours tracks geen betrouwbare partner is geweest voor de universiteiten. We hebben afspraken gemaakt en komen daar nu op terug. Ik vind dat jammer. Vanuit politiek oogpunt begrijp ik de wens om partijen, die niets liever willen dan het leenstelsel invoeren, de ruimte te geven om langer met de minister over de voorwaarden te praten, maar naar de universiteiten toe vind ik het onverstandig. Mijn fractie stemt daar dan ook niet mee in. Dat is één.

Voorzitter. Het tweede punt dat ik wil maken en dat ik, met uw welnemen, hier toch even gezegd wil hebben, is dat ik het een rare gang van zaken vind dat we hier luisteren naar een minister en ondertussen op internet, op Twitter en in de media al zien wat de minister ons twintig minuten later vertelt. Ik wil dat hier gezegd hebben, omdat ik vind dat het debat hier, met de Kamer, hoort plaats te vinden.

Mijn derde punt is dat ik de minister een compliment wil maken voor het feit dat zij nu wel heeft geluisterd, na een jaar proberen om het leenstelsel door te zetten. Mijn dank daarvoor. Ik vind het verstandig. Het is ook goed om dit nu integraal te behandelen. Ik juich dat toe en wens de minister verder veel succes. Ik ben hiermee ingegaan op het ordevoorstel van de collega.

De voorzitter:

Goed. Ik ben het met iedereen eens die zegt dat het debat hier hoort plaats te vinden in plaats van dat wij het nieuws via de media moeten vernemen, mocht dat het geval zijn. Misschien kan de minister dat toelichten.

Minister Bussemaker:

Laat ik er dan direct op reageren. Ik vind ook dat het debat hier moet plaatsvinden. Ik zeg uit de grond van mijn hart dat het niet van mij komt en ook niet van mijn departement. Ik heb niet voor niets zo uitgekeken naar dit debat. Ik heb niet voor niets gezegd dat wij niet moeten willen dat wij het debat alleen via de media en in de achterkamertjes voeren. Ik ben ook veel wijzer geworden van dit debat, want het is voor het eerst dat verschillende fracties luid en duidelijk hun positie hebben bepaald. Dat betekent dat wij met elkaar, ik voorop, kunnen bekijken hoe wij verder kunnen en hoe wij in de toekomst die betrouwbare partner kunnen zijn. Daarom zei ik net dat het wel wordt uitgesteld, maar dat het daarmee nog niet van de baan is. Het is wel een onderdeel van de afspraken. Ik prijs mij er gelukkig mee dat wij verstandige instellingen hebben die zeggen: ook al zien wij dat het zo loopt, wij voelen ons wel gebonden aan de prestatieafspraken, ook voor de honours tracks.

De voorzitter:

Ik kijk even rond, niet uitnodigend. Als er geen behoefte is om te interrumperen, moet u dat vooral niet doen. Er zijn twee ordevoorstellen gedaan.

De heer Van Dam (PvdA):

Voorzitter. Wij hebben een soort rondje dat leidt tot inhoudelijke conclusies en een reactie op het ordevoorstel. Ik ben het met de minister eens dat het goed is dat wij dit debat hebben gehad. Soms heb je een debat nodig om ook in de Kamer te kunnen vaststellen wat iedereen wel vermoedde. Wij hadden wellicht voorafgaand aan het debat mogen rekenen op de consistentie van het CDA of de PVV. Dat was geen grapje. Het leidde er in het debat helaas toch toe dat men nu niet meer voor de voorstellen is waar men anderhalf jaar geleden nog voor was. Dat hebben wij in dit debat kunnen vaststellen.

Wij hebben ook kunnen vaststellen dat in elk geval vier fracties in de Kamer constructief verder willen kijken naar het sociaal leenstelsel voor zowel de bachelorfase als de masterfase. Mijn fractie heeft met instemming kennisgenomen van de voorstellen die de minister over het leenstelsel heeft gedaan: uitstel met een jaar, het integraal maken van het totale voorstel met de ov-kaart. Dat betekent dat het ordevoorstel van de heer Klaver ook een heel logisch ordevoorstel is.

De voorzitter:

Daarover wilde ik iedereen het woord geven.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik wil reageren op het ordevoorstel en ook een samenvattende reactie geven. Het wordt een wat wonderlijk debat. Juist in de termijn van de minister worden nu allerlei conclusies getrokken die je normaal in een tweede termijn trekt. Prima, wij doen het gewoon op deze manier.

Laat ik vooropstellen dat ik blij ben dat dit plan nu wordt uitgesteld. Wat mij betreft, wordt het ook afstel. Daar zit geen woord Spaans bij. Ik hecht er wel aan om op een later moment nog te spreken over de ov-kaart, het honours programme en alle afspraken die daarover zijn gemaakt. Dat zullen wij ongetwijfeld doen op het moment dat het wetsvoorstel er ligt.

Ik betreur het wel dat de studenten weer de klos zijn. Dat zagen wij misschien al aankomen, maar het wetsvoorstel is hier gewoon ter bespreking voorgelegd. Studenten weten nu weer een jaar niet waar zij aan toe zijn. Die onzekerheid duurt al ongeveer drie jaar. Ik hoor graag hoe de minister daaraan een draai gaat geven, ook met het voorstel om dit weer een jaar uit te stellen. Hoe gaat zij al die studenten bereiken die nu echt niet meer weten waar zij aan toe zijn, maar straks wel een studiekeuze moeten maken en graag weten waar zij aan toe zijn?

Minister Bussemaker:

Laten wij het probleem niet groter maken dan het is. Waarom zijn wij begonnen met de masterstudenten? Het wetsvoorstel was hier al een keer aan de orde geweest en het kon snel. Bovendien studeren die studenten al en zijn ze redelijk makkelijk te vinden. Je kunt pas aan een master beginnen als je je bachelor hebt afgerond. Dat is echt anders dan wanneer studenten nog helemaal moeten beginnen. Dan heb je veel meer voorlichting nodig. Ik begrijp dat het vervelend voor hen is, maar het is ruim een halfjaar voordat zij echt moeten beginnen aan die master. Ik denk dan ook dat zij vooral opgelucht zullen zijn. Nu ik een aantal dingen opschuif, kunnen wij die integraal behandelen. Daarbij moeten wij met elkaar zorgen voor duidelijkheid voor zowel studenten als andere partijen, bijvoorbeeld de instellingen in het hoger onderwijs zelf, zo zeg ik ook tegen de Kamer.

De voorzitter:

Wij moeten inventariseren wie voor het ordevoorstel is, tenzij de heer Klein nog een andere vraag heeft.

De heer Klein (50PLUS):

Wij zijn toch een rondje aan het doen, voorzitter?

De voorzitter:

Wat zegt u?

De heer Klein (50PLUS):

U bent een rondje aan het doen, dus u hebt al een inventarisatie.

De voorzitter:

Ja, dat is prima. Het is goed.

De heer Klein (50PLUS):

De minister heeft in haar beantwoording heel wijs gehandeld. Dat spreekt 50PLUS natuurlijk aan. Het uitstel is heel verstandig. Studenten kunnen blij zijn dat ze niet de klos zijn, want het gaat alleen maar om de masterfase. Voor de mensen die nu in de bachelor zitten en volgend jaar naar de master gaan, is het juist heel positief. De beginfase van het verhaal van de minister is heel belangrijk. Dat zal ik straks nog eens goed bekijken in de Handelingen. Daarin heeft zij het over de vraag hoe je omgaat met studenten en de toegang tot het onderwijs. Die discussie kan nog verder worden gevoerd. Daarmee kunnen wij ervoor zorgen dat er andere mogelijkheden komen en dat uitstel niet leidt tot afstel, maar tot een verandering, een betere toegankelijkheid tot het onderwijs.

De voorzitter:

De minister.

De heer Klein (50PLUS):

Dus geven wij steun aan het voorstel van de heer Klaver.

De voorzitter:

Dat begrijp ik.

Minister Bussemaker:

Dank. Mag ik daar zelf ook nog enkele woorden over zeggen?

De voorzitter:

Ja.

Minister Bussemaker:

Ik wil nog even samenvattend aangeven wat ik van plan ben te doen, hoe het proces verder loopt en hoe ik misschien aan een en ander tegemoet kan komen, want ik heb nog een heleboel vragen niet beantwoord. Het betekent dat ik verzoek het voorliggende wetsvoorstel ter invoering van een masterleenstelsel en enkele vereenvoudigingen aan te houden. Ik zal de Kamer dit voorjaar een nieuw voorstel sturen, namelijk een geïntegreerd voorstel waarin ik de masterfase integreer in het wetsvoorstel over de bachelorfase waar ik nu aan werk. Dat wordt dus een integraal bachelor-mastervoorstel. Daarin worden ook vereenvoudigingen opgenomen, maar gehoord wat de Kamer daarover heeft gezegd, zullen die worden ingevoerd per 1 januari 2016 in plaats van 1 januari 2015. In de systematiek verschuift dat ook. Een aantal dingen die hier ook gezegd zijn, zal ik bij de integrale verwerking daarvan meenemen.

Het huidige contract met de ov-bedrijven zal nog een jaar langer van kracht blijven: tot 1 januari 2015 in plaats van 1 januari 2014. Dat betekent wel dat ik het leenstelsel en de ov-trajecten in samenhang bezie. Daarbij blijft het ov-traject een apart onderhandelingstraject, maar na die onderhandelingen wordt het een apart wetstraject. Dat betekent in ieder geval dat het kabinet, voordat wij het leenstelsel integraal met elkaar hebben besproken, geen besluit neemt dat de Kamer voor een voldongen feit stelt.

Die honours tracks zijn geregeld per AMvB. Die zal ik dan dus niet tekenen, want dan zou die in werking treden.

Ik heb veel wensen gehoord. Ik zal bekijken wat ik daarvan in het nieuwe voorstel kan verwerken, maar veel van die wensen kosten geld. Dat kan, maar dat gaat dan af van de middelen om te investeren in de kwaliteit van het onderwijs. Die afweging moeten wij de komende tijd dan blijven maken. Dat neemt niet weg dat ik hoop dat wij ook bij het volgende traject de verschuiving van publieke naar private financiering kunnen creëren, omdat wij daarmee een kwaliteitsverbetering en een ander evenwicht kunnen krijgen.

Ik hecht aan een maatschappelijke basis en aan steun, het liefst in beide Kamers. Ik streef naar een brede meerderheid, ook in de Tweede Kamer. Ik vind het zeer de moeite waard om het te proberen en stel het dus graag uit, want het alternatief is niets doen, de status quo behouden, alles bij het oude laten en dus niet werken aan een kwaliteitsverbetering. Misschien helemaal tot slot. De thema's waarop ik dan terugkom, zijn de samenvoegingwetsvoorstellen bachelor-master met daarin ook de meerjarige master, de aflossingsvoorwaarden, de voorstellen van onder anderen Bas Jacobs die hier zijn genoemd, de toegankelijkheid aanvullende beurs, de doorstroom mbo-hbo, waarover ik al veel heb gezegd, de honours tracks — maar dat stellen we uit — de weigerachtige en onvindbare ouders waarover door vele sprekers ook is gesproken, de voorlichting en de ov-kaart.

Omdat er ook nog veel technische vragen zijn, vind ik het belangrijk om de vragen op een of andere manier te beantwoorden. Ik ben graag bereid om dat nu nog te doen, maar ik kan dat ook schriftelijk doen. Willen wij het hier niet bij laten en willen wij kijken hoe wij integraal tot een ander, beter en breder gesteund voorstel kunnen komen, dan is het wel van belang, die informatie met elkaar te wisselen. Wat kosten bijvoorbeeld bepaalde dingen? Wat zijn de voor- en nadelen van het breder maken van de terugbetalingstermijn, van het flexibiliseren van de rente of van het vaststellen van de rente? Alles kan, maar alles heeft voor- en nadelen.

De voorzitter:

Ik kijk even rond, met name in verband met de laatste opmerking van de minister om de resterende vragen schriftelijk af te handelen of ze vanavond hier te behandelen.

Minister Bussemaker:

Als ik de vragen schriftelijk afhandel, wordt het wel medio januari, want dan wil ik de antwoorden netjes en zorgvuldig op een rijtje zetten.

De voorzitter:

Ik concludeer dat het schriftelijk kan worden afgehandeld. Heeft nog iemand een procedurele opmerking?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik heb een vraag over wat de minister net zei. De minister doet een nieuw voorstel. Ik ben het overigens eens met mevrouw Schouten, die zei dat de onzekerheid blijft bestaan. Klopt het dat de minister zei dat ze aan een nieuw wetsvoorstel gaat werken, een leenstelsel voor de bachelors en de masters, en wat is dan het beoogde jaar van inwerkingtreding?

Minister Bussemaker:

Dat klopt. De inwerkingtreding zal 1 september 2015 zijn, want dat is nu al de beoogde inwerkingtreding voor de bachelor. Wij gaan de master die wij een jaar eerder zouden invoeren, alleen een jaar later laten invoeren; dus allebei per 1 september 2015.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik dacht dat ik de minister 2016 hoorde noemen.

Minister Bussemaker:

Dan heb ik het verkeerd gezegd, want het is 1 september 2015.

De heer Bisschop (SGP):

Dat is een stap vooruit, maar ik denk dat het verstandig is, dan te redeneren vanuit de behoeften die er zijn. Als de minister schriftelijk aangeeft wat een en ander kost, kan dit ook worden gedaan met de ambities die er zijn. Daaruit volgen dan logisch de opbrengsten van een leenstelsel. Redenerend vanuit de aanbevelingen uit het rapport van de commissie-Veerman kom je bij het wetsvoorstel uit. Ik wil de minister in overweging geven, in het voortraject dit ook nadrukkelijk te doen.

Minister Bussemaker:

Begrijp ik de heer Bisschop goed dat hij zegt: uitgaan van het rapport-Veerman, de aanbevelingen aflopen en bekijken welke zaken geld kosten, waar geld vandaan kan worden gehaald en hoe deze onderdelen zich tot elkaar verhouden?

De heer Bisschop (SGP):

Ja, zo zou je het goed kunnen samenvatten. Ik realiseer me dat sommige dingen al in werking zijn gezet en al het nodige opbrengen. Dat is prima en dat kunnen wij daarin meenemen. Om ook iedereen optimaal in het proces mee te nemen, helpt het volgens mij om te laten zien welke bedragen benodigd zijn om die ambities te verwezenlijken. Vervolgens krijg je het verhaal en zo komen wij aan dat geld.

Minister Bussemaker:

Daarom heb ik ook een aantal ambities genoemd, inclusief de kosten. Dat telt best hard op. Je bent zo bij 800 miljoen. Alles wat je daarna weer wilt verzachten met weigerachtige ouders, verhoging van de aanvullende beurs, rentepercentages en dergelijke kan allemaal, maar gaat wel weer af van die 800 miljoen. Ik wil de Kamer hierin meenemen de komende tijd en ik hecht er dan ook aan om die technische vragen wel te beantwoorden. Anders staan wij straks weer ergens en krijgen wij het niet voor elkaar om in een debat al die ingewikkelde technische kwesties te bespreken.

De voorzitter:

Ik wil eigenlijk gaan afronden. Elke vraag roept weer een nieuwe vraag op.

De heer Bisschop (SGP):

Ik wilde de minister eigenlijk een complimentje maken voor deze benadering.

De voorzitter:

Dat mag altijd.

De heer Bisschop (SGP):

Ik zal dat zo breed mogelijk doen. Dat biedt de beste kansen, denk ik.

De voorzitter:

Ook een compliment, mijnheer Duisenberg?

De heer Duisenberg (VVD):

Dat is een goede vraag. Nee, dat zeker niet. Ik wil even op het ordevoorstel reageren. Dat zou iedereen immers doen. Ik ben teleurgesteld. Het moge duidelijk zijn dat de VVD dit wetsvoorstel graag had doorgevoerd, nu al, en wel om twee redenen. De minister gaf ze al aan. De eerste reden is dat je dan snel kunt investeren en hervormen. Nu worden de investeringen vertraagd. In mijn inbreng heb ik aangegeven dat de Kamer voor een deel ook debet is aan die vertragingen. Dit is weer zo'n voorbeeld. De tweede reden om het snel te doen gaf de minister zelf al en ik ben het met haar eens. Met die masterfase had je namelijk een heel goede, vroege implementatie gehad, vooruitlopend op de bachelor, waar weer heel andere haken en ogen aan zitten. Ik ben dus teleurgesteld, maar ik tel ook mijn zegeningen. Ik hoorde toch veel steun voor het leenstelsel. Ik wens de minister veel succes toe bij het omzetten van deze steun in een succesvol wetsvoorstel in het voorjaar.

De voorzitter:

Dank u wel. Er lag nog een voorstel van de heer Van Meenen over een algemeen overleg dat morgen zou plaatsvinden. Dat zou geannuleerd worden in verband met dit debat. Begrijp ik u goed, mijnheer Van Meenen? Als u dit even toelicht, kijk ik vervolgens rond of er meerderheid voor dit voorstel is. De commissiegriffier steurt dan een e-mail rond om dit af te handelen.

De heer Van Meenen (D66):

Dat klopt. Dat gaat over het debat over de collegegelddifferentiatie voor excellente opleidingen.

De voorzitter:

Het voorstel is om het AO morgen niet door te laten gaan. Is iedereen het daarmee eens?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik vind dat op zich prima, maar krijgen wij dan wel een brief over het vervolg? Wordt het uitgesteld? Ik krijg het voorstel graag op papier.

Minister Bussemaker:

Daar kan ik heel simpel over zijn. Het is een AMvB. Die treedt pas in werking als ik hem teken. Dan gaat hij naar de Raad van State. Ik zeg de Kamer nu toe dat ik de AMvB niet naar de Raad van State stuur. Voorlopig zal er dus niets gebeuren.

De voorzitter:

Het algemeen overleg gaat morgen dus niet door. De griffier zal dat alsnog via de mail, via de commissie, kortsluiten met misschien nog andere woordvoerders, die hier vandaag niet waren.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Hiermee zijn we gekomen aan het einde van dit debat. Ik dank iedereen die dit debat op de publieke tribune of via internet heeft gevolgd. Ik dank de minister hartelijk voor haar aanwezigheid en voor haar bereidheid om de eerste termijn van de Kamer uitvoerig te beantwoorden.

Naar boven